maandag 30 juni 2025

Kijk niet om! (Michelle van Dijk)


Een quilt is een doorgestikte deken, die opgebouwd is uit vierkante stukken stof, met banen ertussen. Zo'n deken koos Michelle van Dijk als grondpatroon voor haar roman Kijk niet om! De blokken hebben afwisselend de titels 'Kiss me Kate' en 'The homecoming' en de banen tussen de blokken heten 'Klassiek bedrog'. 

Ze maken samen het grootste deel uit van de roman, voorafgegaan door 'Stof verzamelen' en gevolgd door 'Het echte quilten' en 'De afwerking'. Voor mijn gevoel had het ook wel een roman met hoofdstukken kunnen zijn, waarin de verhaallijnen per hoofdstuk afwisselen, maar de opbouw is ook verhaalinhoudelijk verankerd. 

Kate (ook wel Kaat of Cato) is overleden. Ze is de tante van een ik-verteller, wier moeder de zus van Kate is. Moeder besluit van de kleren in de kledingkast van Kate een quilt te maken, om zo een tastbaar aandenken aan haar zus te hebben. 

Kiss me Kate

De blokken 'Kiss me Kate' gaan natuurlijk over Kate. Vreemd genoeg staat er geen komma achter 'Kiss me', zoals bij de titel van de musical of de film die we kennen, waardoor het lijkt dat er in de titel geen verzoek aan Kate gedaan wordt om de spreker te zoenen, maar alsof iemand gevraagd wordt voor de spreker Kate te zoenen. 

De stukken zijn genummerd: akte 1 tot en met 5, als in een toneelstuk en beginnen met de beschrijving van het toneel. Dat is steeds hetzelfde kantoor, maar met tien jaar ertussen, van de jaren tachtig (van de twintigste eeuw) tot en met de jaren twintig (van de eenentwintigste eeuw). 

Kate heeft een affaire met Peter, haar leidinggevende op kantoor. Maar hij is gebonden aan een gezin, waardoor ze in een afhankelijke positie is. En  dan wordt ze ook nog ziek. Je volgt Kate (en op de achtergrond Peter) in de loop van de decennia. 

The homecoming

De ik-verteller in 'Stof verzamelen' is de hoofdpersoon in 'The homecoming', een titel die we al kennen van een toneelstuk en een film. In de vier blokken 'The homecoming' is ze een lerares klassieke talen. Ze heeft een boek geschreven, Klassiek bedrog, over overspel in klassieke teksten. 

Ze heeft ooit een relatie gehad met een Fransman, Robert. Daaruit is een zoon, Guust, geboren. Ze is nu met Steven, maar ze besluiten een tijdje uit elkaar te gaan. Volgens de hoofdpersoon zijn ze uit elkaar gegroeid, maar Steven zegt: 'Je kunt niet uit elkaar groeien als je nooit dicht bij elkaar bent. Jij laat mensen niet dichtbij.'

Haar leven is gecompliceerd: Robert geeft aan dat hij terug wil naar Frankrijk en biedt aan dat zij daar ook gaat wonen, wat in het contact met Guust het gemakkelijkst zou zijn. Verder heeft ze onlangs haar oude buurjongen Thijs ontmoet. Ze voelt zich tot hem aangetrokken, maar hij zit, net als Peter in het verhaal van Kate, vast in een huwelijk met kinderen. 

Omkijken

En dan kampt ze nog pijnen in haar rug. Ze probeert erachter te komen wat de oorzaak van die pijn is, in de hoop dat ze dan ook dichter bij de oplossing komt. Daarin is ze steeds aan het omkijken, zoals haar moeder omkijkt naar het leven van Kate. Het omkijken komt in allerlei bekende verhalen voor en altijd loopt het slecht af. 
Ze weet niet of hij haar nakijkt, waarschijnlijk wel. Ze zou wel willen omkijken, maar durft het niet. In alle bekende verhalen gaat het dan mis. Ze verwarde altijd de zoutpilaar van Lots vrouw uit de Bijbel met het lot van Eurydice. De laatste moest voor altijd terug de onderwereld in nadat Orpheus naar haar omkeek. De vrouw van Lot werd ter plekke zoutpilaar omdat zijzelf omkeek. En dan is er ook dat toneelstuk van Osborne,  Look Back in Anger, en het liedje van Oasis. 
Later bedenkt ze dat het omkijken ook al in Bambi voorkomt. 

Misschien is het niet vooral het omkijken dat iemand dwarszit, maar het onvermogen of de angst om vooruit te kijken, om een onbekende toekomst aan te gaan. In ieder geval moet je wat achter je laten om verder te kunnen. Of haar dat lukt, laat ik even in het midden, om de afloop niet te spoilen. Je zou kunnen zeggen dat de vrouwen, Kate en de lerares, aan het lijntje gehouden worden of dat ze zichzelf aan het lijntje laten houden. De vraag is in hoeverre ze hun autonomie kunnen bewaren in een situatie die hun beperkingen oplegt. 

De lerares zegt van zichzelf dat ze al jaren aan een klif hangt en ze vraagt zich af wat haar eigenlijk kan gebeuren. Daarbij heeft ze automatisch de verhalen uit de Oudheid als vergelijkingsmateriaal. Wat als Sysifus het vertikt zou hebben om het rotsblok de berg op te rollen?

Klassiek bedrog

Die oude verhalen staan centraal in de drie 'stroken' 'Klassiek bedrog'. Daarin worden die verhalen vergeleken met hedendaagse gebeurtenissen. De positie van Penelope met die van Hillary Clinton (ten tijde van de affaire Monica Lewinsky) of die van Dido met die van Heleen Mees in een stalkingsaffaire. 

Er is een overeenkomst tussen de manier waarop we nu naar vrouwen kijken (of waarop vrouwen worden neergezet) en die uit de klassieke verhalen. We blijken die steeds nogal geïnterpreteerd te hebben met een mannelijke blik.  Als je de verhalen bekijkt vanuit de vrouwen zelf, zijn er andere interpretaties mogelijk. De vrouwen ondergaan niet wat hun overkomt, maar hebben een actieve rol, maken een keuze die goed is voor hen. 

Die essayistische stukken zijn bijzonder fris en helpen om de situaties van Kate en de lerares anders te bekijken en het zou zomaar kunnen zijn dat juist deze stukken me bij zullen blijven. Kijk niet om! is niet alleen een hecht gecomponeerde roman met verhalen die goed in elkaar zitten, maar het boek wil ook wat, heeft wat te beweren. Van Dijk maakt ons bewust van onze culturele erfenis, hoe die ons gevormd heeft en hoe die nog steeds onze blik bepaalt en ons misschien ook wel beperkt. 
Je kunt de klassieken lezen, waarderen, bestuderen, bespreken, bekritiseren, maar we hoeven ze niet na te leven. Echt niet. We hoeven ook niet de originelen te verbieden of te veranderen: maar we moeten onze eigen verhalen zorgvuldiger vertellen.
Weef een nieuw kleed. Toon het klassieke bedrog aan en maak een nieuw verhaal zoals ook dit boek dat wil zijn - zonder enige vorm van bescheidenheid. Help de Penelope's van deze tijd zich te ontsluieren. Bevrijd ze uit hun rotsblok. Wegkijken is geen deugd meer. 
In 2021 schreef ik over Van  Dijks roman Witter dan sneeuw, best een goed boek. Maar van Kijk niet om! ben ik meer onder de indruk. 

zaterdag 28 juni 2025

Afgestoft: Vogelzaken (Tonnus Oosterhoff)

Deze week heb ik hier weinig geplaatst en helemaal geen recensie van net gelezen boeken. Ik hou je een beetje zoet met nog een oude recensie. Die komt uit Dietsche Warande & Belfort, 137ste jaargang nr. 4, augustus 1992. Het is hetzelfde nummer als waarin ik schreef over Teheran, een zwanezang van F. Springer, die ik al een keer afstofte. 

Het stukje gaat over de verhalenbundel Vogelzaken van Tonnus Oosterhoff. Oosterhoff is een uitmuntend dichter, van wie ik veel te weinig gelezen heb. Toen hij deze verhalenbundel publiceerde, in 1991, had hij verder alleen de dichtbundel Boerentijger (1990) op zijn naam staan. Hij heeft daarna heel wat gedichten- en verhalenbundels en enkele romans gepubliceerd. Wat de gedichten betreft: bijvoorbeeld De ingeland (1993) en Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen (2002). Wat er tegenwoordig op zijn website gebeurt, weet ik niet, maar toen experimenteerde hij met gedichten waarvan de woorden verschenen en verdwenen, zo verkennend wat het nieuwe medium aan mogelijkheden bood. Heel interessant. 

Volgende week hoop ik weer het een ander hier te plaatsen, maar mijn agenda is aardig aan het vollopen. Dinsdag moet ik naar Heeze om mondelinge examens af te nemen. Dat doe ik al veertien jaar, maar dit jaar is het de eerste keer in het nieuwe seizoen en dan moet ik wel zorgen dat ik goed voorbereid ben. Hoe dan ook, ik hou je op de hoogte. 

De mens is boosaardig

Laat ik maar met de deur in huis vallen: de verhalenbundel Vogelzaken, het prozadebuut van Tonnus Oosterhoff, is een raar boek. De verhalen hebben een merkwaardige lengte (het kortste is maar drie regels lang), gaan over de vreemdste zaken (een dronken man ontmoet een paling, een jongetje doodt een hond met een breinaald, een Tsjechische rups moet een rivier over, een pedagoog kan zijn eigen kind niet de baas), zijn geschreven in een stijl die niet te vergelijken is met die van iemand anders en ze zijn volkomen plotloos; ze houden ineens op. 

Vooral dat laatste geeft mij problemen. Ik weet domweg niet of ik het typische einde van de meeste verhalen nu goed vind of niet. Veel verhalen wekken de indruk fragmenten te zijn van langere verhalen; eigenlijk eindigen ze helemaal niet. Het lijkt erop dat Oosterhoff zich niet bekommerd heeft om de compositie van het verhaal en tegelijkertijd is het mogelijk dat hij heel precies uitgeknobbeld heeft waar hij het verhaal het beste af kan breken om de lezer te verwarren. Of uit te dagen. Of te irriteren. 

De opmerkelijke bouw van de verhalen is zo karakteristiek, dat ik ze onrecht zou doen als ik ze vergeleek met die van andere schrijvers. Maar het eigene van de verhalen is natuurlijk niet alleen vanuit de bouw te verklaren. Ook de sfeer is bijzonder.

Vaak hangt er in de verhalen een dreiging die zwaar op het leven drukt. De personages zijn niet bepaald levensgenieters. Vaak voelen ze zich hier op aarde of in hun leven niet thuis en hebben ze weinig illusies. De arts in 'De dokter' formuleert het zo: 

Geachte collega, Niets wat bestaat is mijns inziens waar. Niets op aarde is goed. De mens is boosaardig. Al het aardse verdient afkeuring. De wereld kent geen rede. De mens is veranderlijk en slecht. 

De mensen in Vogelzaken hebben inderdaad weinig goeds van elkaar en van het leven te verwachten. Narigheid, tegenvallers, tegenwerking, ziekte en uiteindelijk de dood zijn hun deel. Toch heeft Oosterhoff geen sombere bundel geschreven. 

Dat komt door zijn stijl, waarin hij nuchter alles registreert. Zelfs een vergelijking als 'Haar hart klampte zich als een jong zwart aapje aan de ruggegraat' vertoont in het verhaal geen zwierigheid; zij is geen krul, maar een constatering. Het gaat niet om het mooie van de vergelijking, maar om een zo scherp mogelijke verwoording van de waarneming. Dat constaterende, dat nauwkeurig registrerende, verhoogt de objectiviteit van het verhaal: zo is de werkelijkheid. De lezer kan dan ook moeilijk anders dan de werkelijkheid accepteren die in het verhaal opgeroepen wordt. 

Het is knap van de schrijver dat hij de lezer in zo'n positie weet te manoeuvreren, want de voorvallen die hij voorgeschoteld krijgt, zijn uitzonderlijk. Of, beter gezegd, de aparte voorvallen zijn niet zo uitzonderlijk, maar ze zijn steeds opgenomen in het grillige verloop van het verhaal, waardoor ze onvoorspelbaar en uitzonderlijk worden. Toch accepteert de lezer ze onvoorwaardelijk. Het beeldend vermogen van de stijl, waarvan ik al een voorbeeld gegeven heb, zorgt ervoor dat het gelezene gemakkelijk gevisualiseerd kan worden, zodat de lezer dicht bij het verhaal blijft. Gefascineerd volgt hij de schrijver. 

Het is mij gebleken dat die fascinatie (bij mij althans) blijft, ook na herhaaldelijke lezing. Een duidelijker bewijs dat deze verhalen kwaliteit hebben, heb ik niet nodig.  

woensdag 25 juni 2025

Afgestoft: Verzameld werk (J.M.A. Biesheuvel)

Het verblijf in Griekenland, bij mijn zoon en schoondochter, zit er weer op, en er ligt weer veel op mijn bureau. Ik moet dus even zien wanneer ik aan nieuwe recensies toekom. De bedoeling is dat ik, deze week of volgende week, ga schrijven over Kijk niet om! van Michelle van Dijk. Tot dan plaats ik af en toe nog iets ouds, zodat je in ieder geval minimaal drie keer in de week iets te lezen hebt. 

Deze keer heb ik een recensie afgestoft die op 10 oktober 2008 in het Nederlands Dagblad stond. Onderwerp van bespreking is het Verzameld werk van J.M.A. Biesheuvel, dat werkelijk prachtig uitgegeven werd. Het staat niet meer in mijn boekenkast. Ik kon er iemand een plezier mee doen en toen heb ik het weggegeven. 

Veel van het werk van Biesheuvel had ik al gelezen, toen het Verzameld werk verscheen. In de recensie noem ik De verpletterende werkelijkheid, maar daarvoor had ik In de bovenkooi (1972) en mogelijk ook Slechte mensen (1973), al noem ik dat laatste boek niet in het stuk dat ik schreef als In Memoriam. Daarin geef ik een beeld van mijn leesgeschiedenis wat betreft het werk van Biesheuvel. 

Daarin vertel ik ook dat ik in het Verzameld werk 'hier en daar een verhaal' gelezen heb. Dat kan niet kloppen, want ik recenseerde het en dan moet ik het werk goed gelezen hebben. Niet alles wat ik al kende heb ik herlezen. Dat kan kloppen. 

Het werk van Biesheuvel is mij sympathiek, al is de herinnering eraan misschien beter dan het werk zelf. Daar zal ik mee geconfronteerd zijn tijden het lezen van dit Verzameld werk

Ik schreef over Biesheuvel:

     Een zerk in de boekenkast

 Maarten Biesheuvel is geëerd met de P.C. Hooftprijs en zijn uitgever eert hem met de uitgave van het verzameld werk. Drie kloeke delen dundruk met in elk een leeslint, prachtig gedaan. Behalve alle eerder gebundelde verhalen van Biesheuvel bevat dit Verzameld werk ook het fotoboek Biesboek, een artikel van Karel van het Reve waarin hij Biesheuvel vergelijkt met Tsjechov en een bio-bibliografische schets door Onno Blom. Wie deze drie delen in huis heeft, heeft dus werkelijk Biesheuvel compleet.

Toen de schrijver vorig jaar de P.C. Hooftprijs kreeg toegekend, was dat een regelrechte verrassing: hij had immers sinds het eind van de jaren tachtig nauwelijks gepubliceerd en zijn laatste bundels waren bepaald niet lovend besproken. Het leek wel of men Biesheuvel een beetje moe was.

Velen spraken wel hun verbazing uit over het feit dat juist Biesheuvel een van de meest prestigieuze prijzen in de Nederlandse letteren ontving, maar weinigen heb ik erover horen mopperen. Dat zal enerzijds te maken hebben met welwillendheid ten opzichte van de auteur. Van Biesheuvel kennen we niet alleen zijn verhalen, maar ook zijn leven; zijn uiterlijk, zijn nasale stem, zijn gewoonten, zijn wanen en zijn angsten. Vaak is hij gefilmd en geïnterviewd en de literatuurliefhebber zal Bies zo'n beetje als een goede kennis beschouwen, die hij wel een meevaller gunt. Anderzijds heeft Biesheuvel ongetwijfeld een oeuvre bij elkaar geschreven dat met dat van geen enkele andere schrijver in de hedendaagse Nederlandse letteren is te vergelijken. Alleen al de klassieker 'Brommer op zee' getuigt van een absurdisme dat veel auteurs niet aan zouden durven.

Absurd

Vaak beginnen Biesheuvels verhalen op een klassieke, clichématige manier: 'Noud van Houten, een eenzame en verlegen man van vierendertig jaar, zat in een hoekje in het zand en de zon brandde genadeloos op de overkapping waar hij onder zat.' Of: 'Peter en Neeltje Glazemaker zitten met Kerstmis in de huiskamer, het is winter, en buiten sneeuwt het.' Of: 'Als je roeit in een ouderwetse vissersboot in de buurt van een stad, kun je vaak iets grappigs of absurds meemaken.' En daarna ontrolt zich het verhaal. Je krijgt te lezen wat je eigenlijk al verwacht: bijvoorbeeld dat iemand in zo’n vissersboot dan ook iets merkwaardigs meemaakt, zeker wanneer het verhaal ook nog ‘In de roeiboot’ heet.

Het gevolg is wel dat je door blijft lezen, want je wilt weten wat precies dan dat grappige of absurde voorval is. In het roeibootverhaal is dat eigenlijk nogal een mager gegeven: de ikfiguur zit in zijn boot op een stil plekje te luisteren naar de merels, als er iemand aankomt die denkt dat hij zit te vissen. De man begint een gesprek, terwijl de roeier dat niet wil; hij wil immers naar de merels luisteren. Als de man merkt dat de roeier helemaal niet aan het vissen is, begint hij te schelden, de roeier roeit zijn bootje naar huis en gaat op zijn kamer zitten, tegen zichzelf zeggend dat het zijn eigen schuld is. Hij had meteen moeten zeggen dat die man weg moest gaan, omdat hij naar de vogels zat te luisteren. "Het ergste is dat ik geen tweede keer tegen het vallen van de nacht op dezelfde plek naar de merels durf te gaan luisteren omdat er dan misschien nog iets gekkers gebeurt!" Verhaal uit.

Zerk

Ach, aardig om te lezen, maar eigenlijk niet veel meer dan dat. Stilistisch is het wel opmerkelijk (al die bijvoeglijke naamwoorden!), maar je raakt bepaald niet onder de indruk van de kwaliteit. De enige zin die ik nog eens herlezen heb, is: 

Alle mensen hebben weleens zorgen, nu was ik van zorgen verlost, de boot gleed zo soepel door het water en mijn riemen maakten van die lieflijke kolkjes, net kuiltjes in de wangen van een mooie glimlachende vrouw.

De vergelijking van de kolkjes met de kuiltjes in de wangen is mooi gevonden, maar meteen is het weer overbodig om de vrouw te laten glimlachen. Dat ze de kuiltjes waarschijnlijk niet heeft als ze chagrijnig kijkt, kunnen we zelf ook wel bedenken. Van het Reve vindt dat Biesheuvel met Tsjechov te vergelijken is omdat hij onbekommerd clichés gebruikt en vanwege het feit dat hij de gemoedstoestand van een personage beschrijft in plaats van toont. Dat mag zo zijn, maar dat wil niet zeggen dat dat kwaliteiten zijn.

Het herlezen van het werk van Biesheuvel is me niet meegevallen. Het lukt hem wel van tijd tot tijd om te boeien, om je mee te nemen het verhaal in en je vast te houden, ondanks alle uitweidingen, maar te vaak vond ik het allemaal niet meer dan ‘aardig’. De bundel De verpletterende werkelijkheid, een van de bundels waar ik, als mijn geheugen me niet bedriegt, indertijd van genoten heb, heb ik maar niet meer herlezen, zodat ik in ieder geval de goede herinnering heb behouden.

Overigens valt bij herlezing van Biesheuvels verhalen op dat het christelijk geloof er geen grote rol in speelt, hoewel men dat veelal wel aanneemt.

Ik gun Biesheuvel van harte deze mooie uitgave, maar ik vrees dat het tegelijkertijd de zerk is op het graf van zijn oeuvre. Misschien is dat maar goed ook. We kunnen af en toe voor die zerk blijven staan en het goede gedenken van de verhalen waar we ooit van genoten hebben. Veel meer zit er, vrees ik, niet in.

maandag 23 juni 2025

Afgestoft: H.W.J.M. Keuls (1883 - 1968)

Een tijdlang verzorgde ik in het tijdschrift Liter de rubriek 'Onder het stof', waarin ik aandacht vroeg of nagenoeg vergeten dichters. Twee van die artikelen zette ik hier al online (links: zie onderaan). Deze keer de aflevering over H.W.J.M. Keuls, een dichter die ooit bekroond werd met de P.C. Hooftprijs, maar nu leest bijna niemand hem meer. Het artikel verscheen in Liter 43, jaargang 9 (september 2006).

In dat nummer is er veel interessants te lezen: gedichten van Menno van der Beek, Hilde Bosma, Inge Lievaart, Frédéric Leroy en Inge Boulonois en een verhaal van Frank Dorst. Verder eenn discussie over literaire kritiek ('Dat in de kunst de vorm de eigenlijke inhoud was), met bijdragen van Carel Peeters, Tom van Deel, Arjan Peeters, Arnold Heumakers, Ger Groot, Tjerk de Reus, Gert van de Wege en ondergetekende. In hetzelfde nummer schreef ik over Nog in morgens gemeten van Koos van Zomeren. Die stofte ik hier af. 

Maar nu: aandacht voor Keuls!

Onder het stof 3

H.W.J.M. Keuls (Obdam 1883-Bennekom 1968)

 

Ik zie de kamer waar mijn vader lag
Doch weet de kleur van het behang niet meer,
Het was een wezenloze winterdag,
Een wit gordijn ging zachtjes heen en weer.
 
Zo langzaam had de ziekte hem verteerd 
Dat niemand aan zijn sterven heeft gedacht;
Hij had nog pas gecijferd en beheerd:
Toen brak een draad en was 't opeens volbracht.
 
Mijn jeugd was van zijn vroomheid afgewend
En kon zich aan zijn deugden niet verwarmen,
Hij deed zijn plicht en bad God om erbarmen

Maar bleef mij vreemd als een dof instrument.
Toch nam hem eens mijn moeder in haar armen,
Mijn blijde moeder die 'k niet heb gekend.

Henricus Wijbrandus Jacobus Maria Keuls heeft zijn ‘blijde moeder’ inderdaad niet gekend. Zij stierf toen hij een jaar oud was. Elisabeth Zernike schreef (Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde Leiden 1970-1971) dat zij ‘door den echtgenoot geofferd [werd] aan zijn wantrouwen in medici - haar dood had voorkomen kunnen worden - mogelijk gevoegd bij een onwankelbaar vertrouwen in het gebed.’

Vader Keuls bracht na de dood van zijn vrouw zijn zoontje onder bij zijn ouders, die het kind opvoedden. Daardoor zullen vader en zoon elkaar niet goed hebben leren kennen. Volgens het bovenstaande gedicht was er op vader niet veel aan te merken. Hij deed immers zijn plicht en bad God om erbarmen. Maar het is wel het meest formele en het meest afstandelijke wat je over je vader kunt zeggen. De dichter constateert dat zijn vader deugden had, maar zegt tegelijkertijd dat hij zich er niet aan kon verwarmen en dat vader hem vreemd bleef ‘als een dof instrument’, welks klank nooit helder tot je doordringt.

Dat de zoon de vroomheid van de vader niet kon delen, zal de toenadering ook moeilijker gemaakt hebben. Nadat Keuls het gymnasium had doorlopen, vroeg hij een onderhoud met de pastoor van zijn parochie en vertelde hem dat hij de dogma's van de kerk niet meer kon aanvaarden. Welke dogma's dat waren, weet ik niet.


Keuls zal de katholieke kerk verlaten hebben, maar God is hij nooit kwijtgeraakt. Hij is met hem blijven worstelen, getuige zijn gedichten. Hij kon hem aanspreken met ‘O Gij, de duist're bron van alle leed!’ en ‘wie u tot zijn vijand koos, / In overmoed U wil bestrijden, / Hij zal verdwaasd en hulpeloos / De schande van Uw zwijgen lijden.’ Op die verbondenheid met God zat hij blijkbaar niet te wachten: ‘Wij vluchten in de nacht van ons geluk / En bidden, dat geen God ons daar zal vinden’, schreef hij in een van zijn kwatrijnen.

Maar al in zijn eerste bundel schrijft hij ook:
Ik ken uw wegen niet, doch mijn verlangen
Werd vaak vertederd tot de zoete schijn
Van dingen, die misschien het webbe zijn,
Dat gij gesponnen hebt om mij te vangen.
 
O zie mij aan, want haast mijn hand ontzonk
Het glas door u te ledigen gegeven,
En nog ik hoop ten bodem van dit leven
Eens u te vinden als mijn laatste dronk.

In Keuls' laatste bundel, die verscheen toen hij bijna tachtig was, schrijft hij berustend: ‘Ik zoek niet meer; heb ik u ooit gevonden? / Uw koninkrijk scheen niet voor mij bestemd.’

Wanneer Keuls met dichten is begonnen, is niet helemaal duidelijk. Elisabeth Zernike, die hem blijkbaar persoonlijk heeft gekend, weet ons alleen te vertellen dat zijn debuutbundel (In den stroom) verscheen in 1920 toen Keuls 37 jaar was. Inderdaad bundelde hij toen pas zijn gedichten, maar al tien jaar eerder debuteerde hij in De Gids.

Zijn vader was toen al gestorven. Vader was notaris en trouw aan diens wens was Keuls rechten gaan studeren, om zo ook notaris te kunnen worden. Toen vader overleden was, voelde hij zich van die plicht ontslagen. Hij werd advocaat en later het hoofd van het Bureau voor auteursrechten.

In den stroom bevat vormvaste gedichten. Er is behoorlijk wat afwisseling in vormen al komen de sonnetten steeds terug, evenals in de volgende bundels, Om de stilte (1924) en De dansende lamp (pas in 1935). In beide laatstgenoemde bundels neemt hij ook een aantal kwatrijnen op. In 1942 verschijnt Rondeelen en kwatrijnen.

Het kwatrijn zal hij tot zijn laatste bundel (Achterwaarts, 1962) trouw blijven, het rondeel komt voor het laatst voor in een bundel uit 1953, Regionen. Het zijn strenge vormen, die veel vragen van de techniek van de dichter, maar aan techniek ontbrak het Keuls niet. Al zijn zinnen lopen soepel, binnen het gareel van de vorm. De afwijkende woordvolgorde die Keuls soms hanteert (‘Die niets mij dan haar glimlach gaf’) lijkt niet voort te komen uit de eisen van de vorm, (een zin als ‘Die mij niets dan haar glimlach gaf’ was immers ook acceptabel geweest) maar uit een soort hang naar het archaïsche die Keuls gehad moet hebben. Nog in de jaren zestig schrijft hij woorden als ‘de logen’ en ‘smert’, en spreekt hij de geliefde aan met ‘gij’.

In een bloemlezing uit 1958 (Vlucht en bezinning) geeft Paul Rodenko in een lange, waarderende inleiding toe: ‘zijn 'ouderwetse' taal, en ook de beeldarme monotonie van zijn taal, maken hem voor de moderne lezer [...] moeilijk toegankelijk.’

Het laatste lijkt mij overigens een groter bezwaar dan het eerste. Veel van Keuls' gedichten blijven steken in algemeenheden. Een sfeer, een aanduiding van een gevoel, zonder dat de lezer nu weet waar het gedicht werkelijk over gaat. Het gedicht over de sterfkamer van zijn vader, waarmee ik begon, is werkelijk een uitzondering. Zomaar een concreet gordijn, dat zachtjes heen en weer gaat - dat zien we niet veel bij Keuls. Er wordt veel geworsteld en geklaagd en geleden in het werk van Keuls, maar bijna nooit is duidelijk wat het leven zo zwaar maakt.

Een van Keuls' rondelen begint met: ‘Van God, van haar en van de nacht / komt mij eenzelfde duister dreigen’. Elisabeth Zernike heeft na de dood van de dichter uit de doeken gedaan dat de geliefde in veel van Keuls' gedichten een Italiaanse operazangeres is, die Keuls in 1914 ontmoette. Zij zong de titelrol in La Traviata van Verdi. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon het gezelschap niet terug naar Milaan. Keuls hoorde haar verschillende malen en benaderde haar ook. Het bracht zijn huwelijk (hij was zeven jaar getrouwd en had drie kinderen) in een crisis. Na terugkeer naar haar vaderland bleek de zangeres ernstig ziek te zijn. Ze stierf enkele jaren later. Misschien dat er daardoor wel zoveel verlangen in de gedichten van Keuls te vinden is. ‘Wat heeft de liefde met uw hart gedaan? / Zij deed mij 't leed der eenzamen verstaan.’

Maar dat verlangen hing natuurlijk ook wel in de lucht. We kunnen Keuls rekenen tot de generatie van 1910, met dichters als Adriaan Roland Holst en J.C. Bloem. Met de laatste was Keuls overigens bevriend, evenals met de dichters Jan Greshoff en Victor van Vriesland. Rodenko noemt hem ‘de modernste en actueelste dichter van zijn generatie’. Dat zou te maken hebben met de verbetenheid en de felheid die ook in de gedichten te vinden is. Rodenko ziet zelfs overeenkomsten met Achterberg.

Door critici werd Keuls wel gewaardeerd. Niet alleen Rodenko, maar ook Nijhoff schreef waarderend over hem en er vielen hem ook prijzen ten deel. In 1948 de Tollensprijs voor zijn gehele oeuvre, in datzelfde jaar de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam (voor Rondeelen en kwatrijnen), in 1957 de Martinus Nijhoffprijs voor vertalingen van Dante en Jules Superville en in 1961 de P.C. Hooftprijs.

Die laatste prijs heeft nu nog prestige. Vóór Keuls werd de prijs onder anderen toegekend aan Arthur van Schendel, Gerrit Achterberg, Simon Vestdijk, J.C. Bloem, F. Bordewijk, Adriaan Roland Holst en Anna Blaman en vlak na hem kon men in het lijstje de namen bijschrijven van Theun de Vries, Leo Vroman, Anton van Duinkerken, Lucebert, Gerard Kornelis van het Reve en Gerrit Kouwenaar. Namen die ons meteen naar de pet doen grijpen om die af te nemen. En daartussen staat H.W.J.M. Keuls.

Nooit kom ik iemand tegen die een gedicht van Keuls kan citeren of zelfs maar de namen van enkele bundels kan noemen. Het stof van de tijd is zo dik op hem neergedaald dat zijn naam nagenoeg gewist is.

Het heet dat hij populair werd nadat hij in vier delen zijn Verzamelde gedichten (1947-1949) had uitgebracht, maar Paul Rodenko schrijft in de ooievaarspocket uit 1958 al over de ‘betrekkelijke impopulariteit’ van Keuls, die volgens hem wellicht te verklaren is uit het feit dat Keuls een gecompliceerder dichter zou zijn dan Bloem en misschien ook dan Adriaan Roland Holst. Keuls zou dat jaar nog een bundel publiceren (Valscherm) en in 1962 zijn laatste bundel (Achterwaarts). Hoeveel daarvan verkocht is, weet ik niet, maar in 1964 verscheen in ieder geval de tweede druk. Blijkbaar werd zijn poëzie toen nog gelezen.

Vijf jaar na zijn dood bloemleesde Elisabeth Zernike een aantal gedichten in Mens en muzen nabij, een bundel die verscheen als ‘Vlaamse pocket’ in de reeks Poëtisch erfdeel der Nederlanden. Gerrit Komrij nam in zijn tweedelige bloemlezing een enkel sonnet van Keuls op. Het beslaat een halve bladzijde van de meer dan tweeduizend pagina's. Het is de moeite niet.

Keuls werd oud, 85 jaar. Terwijl zijn klok doortikte, vielen de mensen om hem heen weg. In Achterwaarts wijdde hij er een kwatrijn aan:

Temidden van het strijdgewoel
Zit ik op een versleten stoel
En moet de doden registreren,
Soms beeft mijn hand, maar 't hoofd blijft koel.

In 1965 verhuisde hij met zijn vrouw naar een bejaardenflat in Heelsum, waar hij, volgens Elisabeth Zernike, ‘snel achteruit is gegaan’. Nauwelijks een jaar later moest hij worden overgebracht naar ‘een tehuis voor chronisch zieken’ in Bennekom. Daar heeft hij bijna drie jaar lang ‘een zeer tragisch bestaan geleid’. Hij stierf eind oktober 1968. Gedenk hem.

De Ooievaarspocket die ik in mijn bezit heb, ligt uit elkaar. Ik herinner mij dat ik hem las en herlas aan het eind van de jaren tachtig. Enkele kwatrijnen ken ik uit mijn hoofd, maar ik hield indertijd vooral van zijn rondelen. Ja, ze ronken soms en ze zijn weinig concreet, maar vaak nemen het rijm en het metrum je mee en dan zingen ze en soms ontroeren ze zelfs. Als ik het boekje in mijn hand neem, blader ik altijd naar het gedicht op bladzij 82. Eigenlijk is dat niet nodig, want ook dat gedicht ken ik uit mijn hoofd. Maar ik zie het graag op papier en mompel dan:

De dood komt immer onverwacht;
Al sterven wij ook maanden, jaren,
Al ligt de wanhoop uit te staren
Naar 't dalen van de laatste nacht,
Het leven met verbeten kracht
Wil nog zijn murwe buit bewaren:
De dood komt immer onverwacht. 
 
Geliefde, maak mijn uren zacht,
Leg stille handen op mijn haren,
Spreek woorden die de pijn bedaren,
Want weet: het is nog niet volbracht,
De dood komt immer onverwacht.
Eerder schreef ik in de serie 'Onder het stof' over:

donderdag 19 juni 2025

Afgestoft: Witte veder (Sanneke van Hassel)

Korte verhalen zouden meer gelezen moeten worden en meer gewaardeerd. En we hebben ze te kust en te keur. Kijk maar in je boekenkast: F.B. Hotz, Mensje van Keulen, J.M.A. Biesheuvel, Hermine de Graaf, Maarten 't Hart, Manon Uphoff, Jamal Ouariachi, Fleur Bourgonje, Hellema, Nelly Heykamp, Frans Kellendonk. En Sanneke van Hassel natuurlijk. 

Hier heb ik al heel wat recensies van boeken van haar geplaatst, maar ik kwam er kort geleden achter dat de recensie van Witte veder (2007) hier nog nooit geplaatst is. Hij was eerder te lezen in Nederlands Dagblad van 31 augustus. Helemaal onderaan zal de links naar besprekingen van ander werk van haar plaatsen. 



Speuren naar een streepje licht

Sanneke van Hassel debuteerde in 2005 met IJsregen, een bundel met bijzonder sterke korte verhalen. Haar tweede bundel Witte veder is net zo prachtig en krachtig als haar debuut 

De hoofdpersonen in Van Hassels verhalen staan er vaak alleen voor: een zwangere vrouw in de tram, een bejaarde man wiens nieuwe geliefde een reis maakt, een moeder die wacht op haar kind, een schrijfster die voor de radio moet voorlezen, terwijl haar vriend een vrouw op bezoek heeft. Vaak verkeren ze in niet zulke prettige situaties en moeten ze zichzelf zien te redden. 

Dat doen ze zo goed en zo kwaad als ze kunnen. 'Ik zit hier goed,' zegt de dementerende vrouw die haar kleindochter op bezoek heeft. Maar ze weet niet of het juli of december is, ze kan de afwas niet goed meer doen, vergeet het licht aan te doen, hoewel het al donkert, gooit bijna niet alleen de verwelkte bloemen maar ook de vaas in de prullenbak. Haar toon is opgewekt, maar de situatie is uitzichtloos. Het verhaal is geschreven zonder enig sentiment. Een enkele keer kom je te weten wat de kleindochter vindt. Als ze melkresten in een schoon glas aantreft, vraagt ze zich bijvoorbeeld af of de thuiszorg de kastjes niet controleert, verder geen emoties. Of liever gezegd: Van Hassel benoemt de emoties niet, maar ze roept ze natuurlijk wel op. Het is aan de lezer om boos te worden om de toestand van de oude vrouw of om mededogen te voelen. 

Tuimelbeker 

Dat maakt de verhalen prettig om te lezen; de schrijfster zit je niet in de weg met haar uitleg, ze vraagt je niet dwingend haar te volgen, maar ze toont slechts de situaties en jij kunt bepalen wat je daarvan vindt. Tenminste, die suggestie wekken Van Hassels verhalen, maar intussen weet ze maar al te goed waarmee ze bezig is. In 'Nader' bijvoorbeeld krijgt een echtpaar een kunstenares te eten. De vrouw des huizes moet zich bekommeren om haar twee kinderen en ook nog de maaltijd bereiden, terwijl haar man zich met het bezoek bezighoudt. 
Klaas en Madeleine lachen, haar trui valt open als ze naar voren buigt en dat doet ze veelvuldig. 
Is het verontwaardiging? Het gevoel afgewezen te zijn? Je weet het niet precies. De vrouw ervaart het waarschijnlijk als onprettig, maar het wordt net niet gezegd. Verder op de avond, als Klaas en Madeleine gezoend hebben: 
Klaas doet een stap opzij, veegt zijn mond af en kijkt tersluiks naar mij. Koeltjes droog ik een nog niet afgewassen tuimelbeker af. 
Zo'n laatste zin is precies raak. De vrouw wil niets laten merken, maar intussen is ze verward. En dan is het ook nog een tuimelbeker, die ze in haar handen heeft. Een beker die haar wijst op haar moederschap en die grote afstand schept tot de wellust van haar echtgenoot. 

Het verhaal eindigt met: 
Ik ruim de kamer op. Eén muur heb ik groen geverfd, dat vinden de kinderen leuk, dacht ik. Zij hebben er niets over gezegd en Klaas ook niet, maar ik denk dat het invloed heeft, ook dat ik af en toe bloemen koop of de bank verplaats.
De troost van de illusie. Als lezer vermoed je dat het allemaal niet uitmaakt, dat het bestaan van de vrouw vrij troosteloos blijft, maar heel misschien heeft ze gelijk. Eigenlijk geldt dat voor nagenoeg alle verhalen: ze beschrijven een wereld waarin het maar moeizaam leven is, maar misschien valt het mee, misschien staat de deur op een kier en valt daardoor een streepje licht. Vaak blijven de personages daarnaar speuren. In hun naïviteit, hun optimisme of hun moed. En wij hoeven alleen maar te genieten van de subtiliteit waarmee Sanneke van Hassel ons dat allemaal presenteert. Wat ze serveert, eten we met kleine hapjes, maar eigenlijk willen we meer. Meer, meer! Kom op met de volgende bundel, Van Hassel!

Eerder schreef ik over:
IJsregen (2005)
Nest (2010)
Ezels (2012)

woensdag 18 juni 2025

Afgestoft: Paradijs (Hilbrand Rozema)

Poëzie! Een bespreking van de debuutbundel van Hilbrand Rozema (Paradijs), die eerder te lezen was in Bloknoot 21, jaargang 6 nr. 3 (augustus 1997). Daarna heeft Rozema nog meer geschreven en ik heb een vermoeden dat ik ook geschreven heb over de bundels Blauwe plekken (2003) en Slagveldtoerisme (2008), maar ik heb de recensies niet meer en ik heb geen toegang meer tot Literom. Als die recensies bestaan en als iemand ze op kan duikelen, hou ik me aanbevolen. Dan zal ik ze hier graag plaatsen. 

In dit nummer van Bloknoot bespreek ik maar liefst drie bundels. Die van Plaatselijke tijd van Harmen Wind stofte ik hier af. Daarbij is ook te lezen wat er nog meer voor interessants in dit nummer stond. Verder besprak ik Wakker van Rien van den Berg. Die hou je nog van mij tegoed. 

In de onderstaande recensie valt me mijn eigen frikkentoontje op, als ik aan het eind toch nog wat aan weet te wijzen wat ik dan net minder geslaagd vind, terwijl ik enthousiast ben over de bundel als geheel. Dat stukje zou ik nu geschrapt hebben. 


Hoger, groener knollenland

Tegelijk met de krant haalde ik uit de brievenbus het pakketje met daarin de debuutbundel van Hilbrand Rozema, Paradijs. Wat kan er nog paradijselijk zijn in een wereld vol krantenkwaad? In het dorp waar ik woon is een winkel die zich De hof van Ede noemt en ik heb nog ergens een cd met een lied dat 'Paradise by the dashboardlight' heet, maar voor de rest is er toch weinig meer dat aan het paradijs herinnert. 

Om ons duidelijk te maken wat voor hem het paradijs is, heeft Rozema vier gedichten met die titel opgenomen in de bundel: een serie van drie en een op zichzelf staand gedicht. Dat laatste, 'losse' gedicht begint zo:

Gisteren, God, ben ik weer in uw dierentuin beland.
Het restje paradijs waar onze soort nog tuinman is.
Hier geeft Adam de dieren nog bordjes met namen. 
Het gedicht gaat over een dierentuin, of liever: over Gods dierentuin. Ik geloof niet dat hier bedoeld wordt dat God de eigenaar van de zoo is, maar dat de 'tuin' gevuld is met Gods dieren. Dieren horen bij God. Het is vreemd dat we in dit gedicht niet het zicht krijgen op de dieren in het wild, maar alleen op opgesloten dieren. Het is dan ook niet meer dan een 'restje paradijs'. Adam had van God de opdracht gekregen om de tuin te bouwen en te bewaren. Je zou hem tuinman kunnen noemen. Ook hier onderhoudt de mens (Adam) de tuin en geeft de dieren namen, net zoals in Genesis 2. Opmerkelijk genoeg spreekt het gedicht niet van de mens, maar van 'onze soort', een uitdrukking die je eerder bij dieren, diersoorten zou verwachten. Zo wordt de mens verwant aan het dier. Niet alleen dieren horen bij God, ook de mens hoort bij God.

De rest van het gedicht gaat voornamelijk over de dieren. De 'ik' (voor het gemak zeg ik maar even 'de dichter') is een toeschouwer die geniet van al die mooie dieren. ('En dan de roerloze pracht van de argusfazant.') De schoonheid van de dieren brengt hem het paradijs in gedachten. Deze dieren zijn al zo mooi, hoe mooi moet dan niet het paradijs geweest zijn! 

Ook de serie van drie paradijsgedichten gaat over een dierentuin. Ook hier heb je als lezer de indruk dat de dichter vooral heeft staan kijken. Lang heeft staan kijken, nauwkeurig heeft staan kijken. Het is kenmerkend voor veel van Rozema's gedichten: er is veel in te zien. Mij trof vooral het begin van het derde gedicht:
Heuphoge ezeltjes dragen een zwart ruggemerk
staan indolent in hun hoeven, zonder tijdverlies
worden ze duizend jaar oud op een dag. 
Het eerste, en dus misschien wel het belangrijkste, wat over de ezeltjes verteld wordt, is dat ze 'een zwart ruggemerk' dragen. Ik moest onmiddellijk denken aan Jacob van Maerlant die daar in Der naturen bloeme ook op wijst. Met een beetje goede wil is dat 'ruggemerk' (Kok doet nog niet aan nieuwe spelling) te zien als een kruis. Volgens Van Maerlant komt dat doordat Jezus ooit gedragen werd door een ezel. 

Je kunt altijd beweren dat dit stukje gedicht gewoon over een paar stilstaande ezels gaat. Daar gaat het ook (en vooral) over, maar als ik het lees, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er meer meespeelt. Dat de ezels 'duizend jaar oud [worden] op een dag' (zonder tijdverlies), zal wel betekenen dat de tijd geen vat op hen heeft, maar mij doet het ook denken aan een bijbeltekst, 2 Petrus 3:8, waar staat dat bij God duizend jaren een dag is en een dag duizend jaar. 

'Duizend jaar' komt ook voor in het gedicht 'De koe': 'draagt ze duizend jaar geduldig / het stamboekmerk als plastic / dissonant in handgrote dovemansoren.' Hier geeft het aan hoe lijdzaam de koe is wat weer in de buurt komt van de indolentie van de ezels. 

Een duidelijke verwijzing naar de hierboven genoemde bijbeltekst staat in een van de gedichten in de serie 'Jeugd' die ik verderop nog aan de orde stel. 

Voor Rozema zijn de dieren dus het laatste restje paradijs. In veel gedichten komen dan ook dieren voor (de gedichten tussen de paradijsgedichten in heten 'Karpers' 'Het paard' en 'De koe'), en de meeste gedichten spelen zich buiten af. In 'Terra nova gaat de dichter nog verder terug dan het paradijs. 'Alsof ik / tegentijds de schepping door kan gaan // om dicht bij God te zijn in stille wadden / waar Zijn Geest op zweeft, engelmansplaat.' Het waddenlandschap doet hem denken  aan het 'landschap' van Genesis 1, toen er nog niets was dan God alleen. Dat directe contact met God wijst natuurlijk meteen vooruit naar het toekomstig paradijs, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. het gedicht eindigt dan ook met. 

(...) Wanneer ben ik vervuld

van kapitalen en minuskels, ALFA, OMEGA, 
houtvrij en alles onderschept uit spatnieuw
water onder hoge alpensneeuw vandaan. 
Het is een vraag zonder vraagteken, meer een verlangen waarschijnlijk. Een verlangen om vervuld te zijn van  taal, van hoofdletters en kleine letters, op houtvrij geschept papier. Maar dat niet alleen. Een minuskel is ook een bijbelhandschrift en God heeft gezegd dat Hij de Alfa en de Omega is. Hier staat dus niet minder dan het verlangen vervuld te zijn van God. Houtvrij kan dan zoiets betekenen als: zonder een enkele smet. Mooi is ook dat 'spatnieuw' water, waarin zowel het heel nieuwe als het spatten van water zit. Voor spatnieuw water is een schepping of een herschepping nodig. 

Dit verlangen naar het paradijs, het verlangen houtvrij en spatnieuw te zijn is ook een vertrouwen. Daarvan spreekt ook het gedicht 'Lichtbak'. 
Wat pepert me de levensadem in
als in een jongensboek het hagelschot
dat je verjaagt, de boomgaard uit.
Wat zet me op een lopen. 

Stofgoud kuilt op uit amechtige longen
bij de klaroenstoot, het weidmansheil
blazen. Maar nee, de klopstok van de
drijfjacht van de Dood niet. 

De kerf, de kerm van koperdraad,
ambachtelijk in brandend braam gezet
door een melancholieke stroper
vangt me vlak voor de jagers weg - 
het scheelt maar een dood. 

Hij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen.
Met al mijn wissels is Hij vertrouwd.
Hij omgeeft mij van achteren en van voren, 
en grijpt mij in mijn nekvel. 
Zei ik: duisternis moge mij overvallen,
dan is de nacht een lichtbak om mij heen. 
Het beeld van God als een melancholieke stroper, die de dichter vangt in zijn strik, vind ik erg krachtig. Natuurlijk is het een dier dat door God in zijn nekvel gegrepen wordt; dieren horen immers bij God. Juist in deze situatie identificeert de dichter zich met het dier. Het dier is op de vlucht voor de jagers, op de vlucht voor de Dood. Die is zo afschrikwekkend dat hij een hoofdletter gekregen heeft. God vangt het dier vlak voor de jagers weg. Het scheelt maar een haartje, maar het is wel een levensgroot verschil door wie je gevangen wordt.

Het is duidelijk dat de gehele laatste strofe verwijst naar Psalm 139. Mooi vind ik ook de laatste zin. Als je op God kunt vertrouwen, bestaat de duisternis van de nacht niet. Rozema zegt het mooier: 'dan is de nacht een lichtbak om mij heen.' De lichtbak behoort bij het gereedschap van de stroper, evenals het koperdraad waarmee hij zijn strik zet. Het is verrassend dat juist de stroper, degene die illegaal het wild vangt, een beeld van God is.

Ik weet niet zeker wat voor dier bedoeld is in dit gedicht, maar het zou me niet verbazen als het een haas was. Ook in het openingsgedicht van de bundel wordt over een haas gesproken en over de dichter 'die hem, na een leven van een half gedicht, / naar hoger, groener knollenland verhuist. / Voor 't eerst in rechte lijn, en sneller dan het licht.' Als er een hazenhemel is, dan bestaat die ongetwijfeld in een hoger, groener knollenland. De haas hoeft hier niet al haken slaand naar toe, maar in rechte lijn. Ook de haas die door de stroper in zijn nekvel gepakt is, zal naar de hazenhemel verhuizen. 

Paradijs eindigt met een cyclus van zeven gedichten, 'Jeugd', opgedragen aan Ido, wat gezien de inhoud van de gedichten wel eens des dichters broer kan zijn. Het zijn misschien niet de beste gedichten uit de bundel, maar hun eenvoud spreekt me erg aan. Sommige van Rozema's gedichten zijn nogal zwaar aangezet: een overdaad aan beelden gecombineerd met een soms gekunstelde zinsbouw. Dat is in deze cyclus geheel afwezig. Ik citeer het zesde gedicht. 
De tijd draait straks als een tuimel-
raam om. Polygoon-journaal en Verkade-
albums, dat is dan wat de klok slaat. 
De zomerdag nog koel en vol gebrom.

Een hooikoortsbriesje van bloemen
van vroeger steekt op en salamanders
glippen door waterinlaten.
Uit een boomgaard vol glanzend fruit

gejaagd lopen mijn broertje en ik, steedse
eierrapertjes, door sterrenbeelden groeiend
op de kim, met hemel en aarde verwant

is ons een etmaal duizend regels. 
Ach man, die eeuwige hang naar
woordeloos contact, laat ons lachen. 
Wie het heeft over het paradijs van de jeugd, doet aan geschiedvervalsing, legde de dichter al in het vorige gedicht van deze cyclus uit. Je maakt het mooier dan het is, als in een jongensboek. Bovenstaand gedicht knipoogt dan ook naar 'Lichtbak': 'als in een jongensboek het hagelschot / dat je verjaagt, de boomgaard uit.' In deze cyclus wordt ook de jeugd een boomgaard met louter glanzend fruit, een paradijs waaruit je niet door een engel met een vurig zwaard, maar door een fruitteler met een geweer gejaagd wordt. Paradise lost: de boomgaard van de jeugd is nooit meer te betreden. 

Als de jongetjes verjaagd zijn uit de boomgaard, zie je ze lopen 'op de kim'. Niet alleen met elkaar, maar ook met hemel en aarde verwant. Ze zijn in harmonie met hemel en aarde, maar je kunt ook zeggen dat hun bondgenootschap kosmische afmetingen krijgt, eeuwige vriendschap. Voor hen is een etmaal duizend regels. Behalve dat de tekst uit Petrus weer meeklinkt, lijkt me deze zin ook te duiden op de regels waaraan de jongens zich moeten houden en tegelijkertijd aan de onbeschrijflijkheid van hun vriendschap en van wat ze op een dag meemaken. 

'Ach man', verzucht  de dichter, alsof hij het achteraf toch liever relativeert ('laat ons lachen'). Ik ben blij dat hij dat in het grootste deel van de cyclus niet doet. De relativering is altijd veilig, je houdt jezelf buiten schot. De kans dat je vervalt in sentimentaliteit verklein je daardoor. Maar die veiligheid is ook een stuk minder spannend. Zonder voorbehoud eindigt het laatste gedicht van de cyclus (en van de bundel) met: 'Maar toch. Ik hou. Ik hou zoveel van jou.' Eerst nog haperend, maar dan toch. Je moet van goeden huize komen om zo'n slotzin niet snotterig te laten klinken. Rozema kan dat. 

Het moge duidelijk zijn dat ik Paradijs een goede bundel vind. Enkele mooie gedichten ('Renaissance', 'Troost I') heb ik zelfs nog niet eens kunnen noemen. Ik ben aangenaam getroffen door het vertelplezier dat uit de gedichten spreekt, die soms breed uitwaaieren. Ook op taalgebied is er veel te beleven. De dichter houdt van mooie, soms wat minder bekende woorden en laat vaak zo veel mogelijk betekenissen meespelen. Ten slotte zijn er de mooie en krachtige beelden die overvloedig in de bundel te vinden zijn. 

Dat laatste is meteen een van de zwakke punten. De beelden zijn niet alleen overvloedig, maar ook overdadig. Een strofe als de volgende kan mij absoluut niet bekoren: 'Wit als gesteven linnenkragen / springen de bogen haasje-over, / lopen spanten evenwijdig uit een / sluitsteen als een vuist.' Er is op zich niet zoveel mis met de afzonderlijke beelden (linnenkragen, haasje-over springen, vuist), maar de beelden hebben onderling te weinig met elkaar te maken. 

Het kennelijke of schijnbare gemak waarmee Rozema mooie beelden 'maakt', leidt soms tot mooischrijverij. Een gedicht als 'Paradijs II' is knap gemaakt, maar voor mij blijft het toch vooral een plaatje, een proeve van techniek, waar de dichter zo ongeveer uit verdwenen is. Nogmaals: knap, technisch niets op aan te merken, maar het is mij te veilig, te afstandelijk. Misschien wel: te mooi. 

In ieder geval zijn in deze bundel heel wat goede gedichten aan te wijzen en ook de minder goede bevatten vaak wel enkele mooie zinnen of beelden. Dat is al meer dan we van een debuut mogen verwachten. 

dinsdag 17 juni 2025

Afgestoft: Negen levens (Robert Anker)

Deze keer stof ik een recensie af van een boek dat een beetje weg was uit mijn geheugen, Negen levens van Robert Anker. De bespreking stond op 6 januari 2006 in het Nederlands Dagblad. Anker is een geweldig dichter en ik bewaar goede herinneringen aan bundels als Waar ik nog ben (1979), Van het balkon (1983) en Nieuwe veters (1987). 

Van zijn proza las ik in ieder geval De thuiskomst van kapitein Rob (1992), Vrouwenzand (1998) en Fortuyn en liefde (2009). Van dat laatste boek heb ik nog ergens een recensie. Die zal ik nog plaatsen. Ik denk dat Ankers bekendste boek Hajar en Daan (2004) is en dat heb ik weer niet gelezen. Dat had ik eigenlijk wel moeten doen, want het komt geregeld op boekenlijsten van leerlingen voor. Ik ga het ook wel lezen. Beloofd! Maar het kan even duren. En ik wil ook Een soort Engeland (2001) lezen. Dat werd bekroond met de Libris Literatuur Prijs. 

Het is raar wat het geheugen doet met je herinneringen. Mijn recensie van Negen levens is nogal zuinig, terwijl in mijn herinnering het een aardig boek is, al had ik niet meer heel goed geweten waarover het ging. In de recensie lees ik dat ik Vrouwenzand een goed boek vond, terwijl er in mijn geheugen de sticker 'gaat wel' op geplakt is, net als op Fortuyn en liefde. Ik zou de boeken moeten herlezen om te controleren in hoeverre dat klopt. Maar er zijn nog honderden boeken die ik nog niet gelezen heb en die zullen wel weer voorgaan. 


Vermoeiend veel herinneringen


In 1980 schreef Walter van den Broeck de roman Brief aan Boudewijn, een roman die inderdaad een lange brief is aan de toenmalige koning van België. In het boek voert de kleine Walter de koning aan de hand mee door het dorpje waarin hij is opgegroeid, Olen in de Kempen. De koning en de verteller bezoeken huis voor huis en komen uiteindelijk aan bij het geboortehuis van Van den Broeck waar de koning Walter, de schrijver in spe, zijn koninklijke vulpen aanreikt. Het boek maakte indruk: het beleefde herdruk op herdruk en de toeristen kwamen met bussen naar Olen om te kijken naar de werkelijkheid achter het boek.

Rober Anker doet nu in Negen levens iets soortgelijks. Hij schetst een zelfportret aan de hand van het dorp waarin hij gewoond heeft, Oostwoud, in de buurt van Hoorn. Van den Broeck werkte langzaam naar het huis van zijn jeugd toe, Anker begint ermee. Hij verkent in het eerste hoofdstuk het huis 'op dreumeshoogte' en daarna volgt de omgeving van het huis en de rest van het dorp. Daarin hanteert hij een minder strakke structuur dan Van den Broeck. 

Hete thee 

Hoewel er in elk hoofdstuk wel een kern te ontdekken valt waaromheen het vertelde draait, heb je na veel lezen in Negen levens toch vooral het idee dat er een emmer met herinneringen over je uitgestort wordt. Dat is niet altijd onaangenaam. Vooral in het begin van het boek beleefde ik af en toe dat er bij mij herinneringen wakker geschud werden aan mijn eigen jeugd en mijn eigen dorp. Hete thee (of was het koffie?), schrijft Anker, werd op het schoteltje gegoten om af te koelen en ik zie weer voor me hoe dat bij mij thuis (altijd haast, want men moest weer aan het werk) ook gebeurde. Jarenlang had ik dat beeld niet meer voor me gezien. 

Hoe verder je in het boek leest, hoe meer je de indruk krijgt dat Anker Negen levens vooral voor zichzelf heeft geschreven, dat hij tijdens het schrijven zich verbaasd heeft over hoeveel herinneringen er boven kwamen en dat hij al die herinneringen toen ook maar opgeschreven heeft. Niet alle herinneringen zijn voor de lezer echter interessant. Dat moeder voor de grap letters verwisselt (een scheetje beef, het piest precas, de verkante keer, Heetboven) wordt gepresenteerd als iets grappigs, maar het zijn juist de voorbeelden die iedereen al kent en die het lezen dus eigenlijk niet waard zijn. Personages komen tot leven wanneer de schrijver ze iets eigens meegeeft, niet wanneer we over hen datgene lezen wat we van veel anderen al kennen. 

Ambachtsschool 

Om te laten zien hoe authentiek het allemaal is wat hij vertelt, heeft Anker ook foto's in het boek opgenomen, waarbij ook precies verteld wordt wie er allemaal op de klassenfoto's staan. Leuk voor de heemkundige kring, maar het zal de gemiddelde lezer niet interesseren of het meisje links vooraan nu Rietje Wagenmaker of Anneke Blokker heet. 

Hetzelfde geldt voor de beschrijving van de omgeving: 
Links de watertoren en de ambachtsschool, rechts een laboratorium dat iets met koeien en melk te maken had en dan hobbelden we over de spoorrails of moesten we wachten voor de spoorbomen om de trein naar Alkmaar of Amsterdam te laten passeren. Aan de overkant de Ford-showroom van Geerling & Winkel.
Het zal wel. Als er over watertoren, ambachtsschool, laboratorium en showroom verder niets verteld wordt, zegt het allemaal weinig. Je leest het en je bent het weer kwijt en eigenlijk gaat het met de personen al net zo: 
Naast ons woonde buur Hutje, geboren Ott, weduwe van Gerben Smit, de man van de duizend sigaren in tien weken.
Ik vermoed dat die sigarenroker eerder in het boek genoemd is, maar ik kan het me niet meer herinneren. 

In Negen levens verwijst Anker enkele keren naar twee van zijn andere boeken: De thuiskomst van kapitein Rob en Vrouwenzand. Beide boeken heb ik gelezen en ik meen me zelfs te herinneren dat ik het goede boeken vond. Maar ook van die boeken weet ik niet meer waarover ze gingen. Natuurlijk ligt dat aan mij, maar nu ik Negen levens gelezen heb, begin ik te vermoeden dat het ook aan Rob Anker ligt. Over een paar jaar weet ik over Negen levens waarschijnlijk niet veel meer dan dat het over Ankers jeugd in een dorpje ging. Sympathiek boek, met vermoeiend veel herinneringen. Meer zal er wel niet van overblijven. 

Ik kan het mis hebben, maar ik vermoed dat de bussen met literaire toeristen die naar het Olen van Walter van den Broeck gingen, het Oostwoud van Robert Anker niet aan zullen doen.

maandag 16 juni 2025

De kant van Ada (Peter Middendorp)

Vorig jaar, bij de mondelinge Staatsexamens, stond het boek op verschillende boekenlijsten: De kant van Ada van Peter Middendorp. Eerlijk gezegd had ik nog niet van deze roman gehoord. Ik zocht gauw op waarover die ging, zodat ik er vragen over kon stellen. 

Middendorp schreef in 2014 de roman Vertrouwd voordelig, waarin een vestiging van Blokker een belangrijke rol speelt. Ook daarover las ik pas een hele tijd later, maar het leek me wel een boek dat ik wilde lezen. Daarvan is het nog niet gekomen, maar het plan leeft nog. 

Marianne Vaatstra

In 2018 verscheen Jij bent van mij, een roman gebaseerd op de moord op Marianne Vaatstra. Zij werd in 1999 verkracht en vermoord. Ze was op haar fiets op weg van Kollum naar het huis van haar ouders in Zwaagwesteinde. In de zoektocht naar de dader werden bewoners van een nabijgelegen AZC verdacht, al waren daar geen sterke aanwijzingen voor. 

Het duurde lang voordat de echte dader bekend werd. Minister Ernst Hirsch Ballin gaf de aanzet tot een wet die de mogelijkheden voor DNA-onderzoek moest verruimen. Die wet kwam er in 2012 en in datzelfde jaar werd Jasper S. opgepakt, die zich vrijwillig voor het onderzoek had opgegeven. 

In Jij bent van mij wordt het verhaal verteld vanuit de dader, het personage Tille. Jij bent van mij is een roman, maar wel gebaseerd op de werkelijkheid, waarbij we bij Tille Jasper in ons achterhoofd kunnen houden. 

Hetzelfde onderwerp pakt Middendorp op in De kant van Ada, dat verschijnt in 2024. Maar daarin wordt het verhaal verteld vanuit de echtgenote van Tille, Ada. 

Toen ik het boek ging lezen, snapte ik ook waarom verschillende leerlingen het op de lijst hadden gezet. Een belangrijk argument kan geweest zijn dat het snel leest. Het boek telt 172 bladzijden, maar er is veel wit op de pagina's. De tekst houdt een beetje het midden tussen proza en poëzie. Zo ontbreken punten aan het eind van de meeste zinnen. 

Indeling

Het boek is verdeeld in een proloog ('Voor'), drie delen (2010, 2021, 2022) en een epiloog ('Na'). Ik citeer de proloog (een bladzijde in het boek) volledig om een indruk te geven.

Mensen praten wat af
Je ziet haast geen mond die dicht is
Ze hebben van alles te bespreken

De stemmen dringen door tot in mijn eigen huis, mijn keuken, woonkamer
In de badkamer hoor je ze soms ook
Op de lange termijn, als je langer naar de stemmen luistert, hoor je dat het eigenlijk maar één geluid is.
Eén wolk, één geheel

En dan denk ik weleens: waarom mag mijn stem daar niet bij?
Zou het koor daar nou echt anders van gaan klinken?
Dat merkt toch niemand
Ik zing toch niet vals
Ik praat toch niet hard

Arrestatie

Deel I begint met een terugblik op de arrestatie van Tille. Het gezin (Tille, Ada en de kinderen Friso en Suze) zat op een zondagavond bij elkaar toen de politie kwam. Het is al dertien jaar geleden dat Rosalinde vermoord is. 
Opeens zag ik wat er was gebeurd
Dertien jaar had ik niet geweten dat ik het wist
Maar toen ik de politie zag, begreep ik plotseling dat ik het al die tijd had geweten

Dat Tille de dader zou kunnen zijn, wist Ada wel, maar het was tegelijkertijd iets wat ze niet wou weten. Ze had zo goed mogelijk doorgeleefd, zonder de mogelijkheid onder ogen te zien.

De nacht van de moord zocht Tille toenadering tot haar in bed, maar ze wees hem af. Daarop verliet hij het bed en was de hele nacht weg. Erkennen dat hij de dader is, is ook erkennen dat haar afwijzing misschien een aanleiding is geweest en dat is nogal pijnlijk. Ook als je weet dat wat dan ook de moord nooit verontschuldigt en dat Tille volop verantwoordelijk is. 

Ada neemt een deel van de schuld op zich is ('ik wist dat hij gevoelig is voor afwijzing'), al weet ze dat ze niet schuldig is. 

Misbruik

Zij heeft een moeilijke jeugd gehad, waarin ze misbruikt werd door haar stiefvader. Ze heeft er alles aan gedaan om haar kinderen een goed leven te geven. 

Je weet precies wat kinderen nodig hebben, je hebt het zelf gemist
De gewone dingen, liefde, aandacht, veiligheid
Vooral dat laatste. Veiligheid daar begint het mee
Dat zeg ik tenminste altijd, dat is mijn ervaring
In bed met je stiefvader heb je niets aan liefde en aandacht
Na de arrestatie krijgt Ada veel hulp en aandacht van de buurt. Het bedrijf moet gerund worden en de buren nemen meteen die taak op zich. Ada wordt met zorg omringd. 

In deel II is het 2021. De gezinsleden zijn naar elkaar toe getrokken. Net als het dorp, nadat Rosalinde vermoord is, is het gezin hechter geworden nadat Tille uit het gezin is. Tilles commentaar op de stille tocht die er indertijd voor Rosalinde is geweest:
De snelste manier om een eenheid te smeden van een verzameling losse individuen, zegt hij, is om er eentje tussen weg te nemen. 

Suze

Na de arrestatie vraagt Ada zich af of Tille zich ooit vergrepen heeft aan Suze, voor wie hij altijd wel een raar soort belangstelling had. Als er wel iets gebeurd is, is zij weer tekortgeschoten.
Ik heb zelf gezien hoe het was, ik was erbij
Ik heb altijd mijn best gedaan
Maar wat ze ook doet, dat moet je goed begrijpen
Hoe ze ook haar best doet
Een moeder kan nooit de gaten dichten die een vader heeft geslagen
Intussen is Suze getrouwd met Freddie en heeft een dochter, Klaasje, op wie Ada op donderdagen past. Ada bezoekt Tille trouw. Intussen is de houding van de dorpelingen veranderd: niet alleen Tille, maar ook Ada is uitgekotst. 

Ik bedacht dat ik De vrouw die de honden eten gaf (2014) niet heb gelezen. In die roman van Kristien Hemmerechts is de hoofdpersoon gebaseerd op de vrouw van Marc Dutroux. Het boek was al verschenen toen Middendorp De kant van Ada schreef. Er zouden parallellen kunnen zijn, maar die kan ik niet beoordelen. Het boek van Hemmerechts zet ik ook op mijn  lijstje. Lijst. 

Binnenkort vrij

Deel III speelt zich af in 2022. Suze zegt tegen Ada dat ze het over Tille moeten hebben. 
Nou ja, zegt Suze, zo heel verontwaardigd meteen, dat begrijp je toch wel, waarom we het over papa moeten hebben. Dat hoef ik toch niet uit te leggen: binnenkort komt hij vrij
Wat moet er dan gebeuren? Daarover heeft Ada het nog niet met Tille gehad. Die zal de indruk hebben dat hij zo weer bij Ada kan gaan wonen. Dat zou het beeld van het dorp bevestigen. 
Hoe kom je daar nu weer bij
Denk je dat nou echt?
Natuurlijk wist ik dat niet
Zoiets kun je helemaal niet weten, dat je man zoiets doet, dat kun je je helemaal niet voorstellen

Er zijn niet zo heel veel meer mensen die dat nog geloven, mam
Eerlijk gezegd gelooft bijna niemand het meer
Ze kunnen zich niet voorstellen dat je er niks van hebt gemerkt
Als je al zo lang samen bent, dan weet je dat toch?
De schuld, die Ada zo moeilijk van zich af kan schuiven, schuiven anderen gemakkelijk naar haar toe. Uiteindelijk heeft ze ooit aan haar moeder verteld dat haar stiefvader haar misbruikte, maar dat wilde moeder niet horen: 
Wil je dat ik ongelukkig doodga?
Laat die man met rust!

Op twee manieren is de situatie van toen te vergelijken met de situatie waarin Ada zich nu bevindt. Weer wordt ze in een positie van (mede)schuldige gemanoeuvreerd. Maar ze heeft ook de positie van haar moeder die niet wil weten wat haar man gedaan heeft, omdat ze zich dan ook schuldig zal gaan voelen. 

Beslissing

Suze zegt het duidelijk:

En Suze, ze zegt: Pa en ma zijn één, mama
Pa en ma zijn één, het is heel simpel
Als je bij hem blijft, keur je zijn daden goed
Er wordt een beslissing van Ada verwacht en ook dat ze die met Tille bespreekt, maar Ada vindt het moeilijk om daar helder met Tille over te praten, zelfs om het onderwerp ter sprake te brengen. Ook daarin lijkt ze in een ondergeschikte positie te verkeren. Doordat je steeds in het hoofd van Ada zit, snap je hoeveel strijd ze moet leveren. 

In de epiloog ('Na') blijkt ze het dan toch voor elkaar gekregen te hebben om afstand te nemen van Tille en voor haar eigen plek te kiezen. Dat overviel me eigenlijk tijdens het lezen. Het voelde alsof er snel naar een positief slot afgewikkeld moest worden. Fijn voor Ada, maar het was voor het eerst dat De kant van Ada me niet helemaal overtuigde. Maar misschien wil iedereen wel dat het met Ada, die al zoveel heeft meegemaakt goed afloopt en heeft Middendorp haar dat maar gegund. Dat is begrijpelijk, maar ik hou wel enige twijfel. 

De kant van Ada is een fraai boek en ik snap wel dat het jongeren aanspreekt. Je volgt de gedachten van Ada en je ziet hoe moeilijk ze het heeft. Niet alleen door wat Tille gedaan heeft, maar ook al door het verleden dat ze met zich mee sleept. Het is een complexe vrouw in een complexe situatie. Maar daar heeft Middendorp glashelder over geschreven.  
 

zaterdag 14 juni 2025

Vooruitblik


Even een vooruitblik op de komende dagen. Gewoonlijk plaats ik per week drie nieuwe recensies en ik stof twee oude af. Komende week gaat me dat niet lukken, omdat ik dan buitenslands verkeer: op bezoek bij mijn zoon, die in Griekenland woont. 

Ik zal voor volgende week wel een stel oude recensies klaarzetten, al moet ik daar nog wel wat aan doen. In ieder geval ben ik van plan je een stuk te laten lezen over de vergeten dichter H.W.J.M. Keuls en recensies te plaatsen van een boek van Robert Anker en een bundel van Hilbrand Rozema. Mogelijk nog een paar, maar ik weet niet of dat lukt. 

Voordat ik vertrek, lukt het me misschien nog om De andere kant van Ada te recenseren, een boek van Peter Middendorp. Na mijn terugkomst kun je recensies verwachten van Kijk niet om! van Michelle van Dijk, een intrigerende roman waarin de klassieke mythen op een andere manier bekeken worden en in verband gebracht worden met het heden. Zo worden Penelope en Odysseus vergeleken met Hillary en Bill Clinton. 

Verder schiet ik aardig op in een verhalenbundel van een schrijfster van wie je de naam misschien niet eens kent: Eenvoudige levens van Ignatia Lubeley

Mee op vakantie gaat in ieder geval Poubelle van Pieter Waterdrinker, vooral ook omdat ik die in zo'n handig formaat heb: een dwarsligger. En dan minstens nog een boek. Ik heb de biografie van Betje Wolff door Marita Mathijsen nog op een stapel liggen, net als Man maakt stuk van Maurits de Bruijn. Een van die twee gaat waarschijnlijk mee. Maar het kan maar zo zijn dat ik op het laatste moment toch naar een ander boek grijp. 


Verder heb ik Opgeslagen locaties gelezen, een dichtbundel van Maarten Buser. Interessant, maar ik krijg er maar moeilijk grip op. Die ga ik nog een paar keer herlezen. De recensie ervan zal verschijnen in Liter en dat wil zeggen dat ik die pas over een jaar of zo om mijn weblog zet. 

Wat de strips betreft: ik heb Verborgen bron van Ibrahim Ineke gelezen. Die ga ik nog herlezen voordat ik erover schrijf. Verder liggen er nog twee delen Drakenridders van Lode Peeters, maar misschien laat ik die wel liggen. Door een van de delen kwam ik niet heen, maar ik denk dat het aan mij ligt, dus misschien moet ik daar verder over zwijgen. En ik ga Soldaat-hovenier van Joris Versmassen lezen. 

En er liggen nog stapels waar ik zin in heb, maar waarvan ik niet weet wanneer het ervan komt om ze te lezen. Van  de vrij nieuwe boeken: De biblebelt van Jonah Falke, Beladen huis van Christien Brinkgreve en het jeugdboek Oever van Ludwig Volbeda. Uit de bibliotheek heb ik Nirwana van Tommy Wieringa gehaald. 

En dan zijn er natuurlijk nog oudere boeken, waar ik nieuwsgierig naar ben, zoals De barre winter van negentig van Heman de Man en Beumer en co van J.K. van Eerbeek. En, maar ik durf bijna niet te bekennen dat ik die nog nooit gelezen heb: De berg van licht van Louis Couperus en Onder professoren van W.F. Hermans

Voordat de mondelinge staatsexamens beginnen zou ik misschien Confettiregen van Splinter Chabot moeten lezen, maar daar heb ik wat minder zin. Ik heb daar niet zoveel vertrouwen in. Maar misschien word ik verrast. 

Dit heb je dus nog te verwachten, maar het kan zomaar zijn dat ik in een impuls nog enkele boeken koop die voorgaan of dat de interesse die ik nu voor sommige boeken heb toch weer insluimert. We zullen zien. 

vrijdag 13 juni 2025

Een goed nest (Tessa de Loo)

Je kunt Tessa de Loo moeilijk een vergeten schrijfster noemen. Ze denderde ooit onze literatuur binnen met de verhalenbundel De meisjes van de suikerwerkfabriek (1983) en mocht vier jaar later al het Boekenweekgeschenk schrijven, wat altijd goed is voor je bekendheid. Dat geschenk was Het rookoffer (1987). 

Isabelle (1989) verkocht goed en werd verfilmd en daarna volgde de grote klapper: De tweeling (1993), dat ook verfilmd werd. Het boek werd heel veel gelezen en het komt nog steeds op boekenlijsten voor.  

Dat succes heeft ze niet meer geëvenaard. Boeken die daarna verschenen -en dat zijn er heel wat- werden geen van alle zo bekend als die tot en met De tweeling. Het afgelopen jaar heb ik enkele van die boeken gelezen. Omdat ik daar zin in had, maar misschien ook wel om recht te doen aan een oeuvre waaraan nog steeds boeken worden toegevoegd. 

Eind vorig jaar las ik Verraad me niet (2011, link onderaan), een boek dat leest als een trein. Er is best wat op aan te merken, maar het is een boek dat prettig leest, dat je goed laat meeleven met de personages en dat ook nog ergens over gaat. 

Nu heb ik Een goed nest (2014). Dat trof ik vorig jaar aan op een boekenlijst en de kandidaat was er enthousiast over. Hoe het indertijd ontvangen is, staat me niet bij. Blijkbaar had ik mijn aandacht bij andere dingen. Het is me later ook ontgaan dat het bewerkt is voor toneel.

Noor en Eva

In het verhaal staan twee zussen centraal, Noor en Eva Denekamp. Noor is kunstenaar, 48 jaar oud, vier jaar jonger dan Eva. Eva is getrouwd met een tandarts en woont op het platteland. Noor bezoekt Eva een weekend lang, omdat ze haar het een en ander wil vragen en zeggen. 

Zo wil ze een paar van haar vroege schilderijen exposeren. Die zijn in bezit van Eva, maar die is daar vrij achteloos mee omgesprongen en het is de vraag waar ze de werken opgeborgen heeft. Verder heeft de dochter van Noor aangegeven dat ze wil weten wie haar biologische vader is en dat zal het leven van Eva op de kop zetten. 

Eva en Noor komen uit hetzelfde nest, maar ze hebben nogal verschillende herinneringen aan hun jeugd. Volgens Eva is Noor altijd het lievelingetje van hun vader geweest. Over hem velt ze dan ook een heel ander oordeel dan haar zus. 

'Ja, papa was een onvermoeibare deugniet.'
Eva zag een vergevingsgezind glimlachje. 'Dat is wel heel zwak uitgedrukt,' zei ze bits. 'Hij was een zelfingenomen narcistische egoïst die verslaafd was aan zijn libido, en hij heeft mama's leven vergald.'

In de gesprekken tussen de zussen worden dingen duidelijk over het verleden. Noor was het kleine zusje en ze heeft niet altijd beseft wat er aan de hand was, bijvoorbeeld die keer dat moeder met de ambulance opgehaald werd. 

Vader en moeder scheidden en vader kreeg een nieuwe vriendin, Ilse. Eva wilde niet bij haar vader op bezoek gaan, terwijl Noor het daar juist erg naar haar zin had. 

Over de onthullingen in de geladen gesprekken tussen de zussen wil ik verder niet al te veel vertellen, voor het geval je het boek nog wilt gaan lezen. Dat je erachter komt dat zaken in het verleden ingewikkelder zitten dan je gedacht hebt, is een deel van het leesplezier. 

Parallellen met andere boeken

In het weekend spreken de zussen uit waar ze eerder geen woorden aan gegeven hebben. Dat zijn soms pijnlijke zaken, maar ze gaan die niet uit de weg. Qua vorm is dat wel vergelijkbaar met De tweeling, dat ook gaat over twee zussen, die door omstandigheden verschillend het leven zijn komen te staan. Het perspectief wisselt per hoofdstuk en in het middelste (tweede deel) zijn er ook flashbacks, die meer duidelijk maken over het verleden. 

Er blijkt veel verzwegen te zijn. Dat komt ook voor in Verraad me niet, waarin aan iemand opgedragen wordt om te zwijgen, uit solidariteit met zijn broer. In Een goed nest is uit vrije wil gezwegen. De zussen kijken vooruit naar hoe het zal zijn als dat zwijgen verbroken zal worden. Moet de waarheid op tafel komen? Of is het soms menselijker om alles met de mantel der liefde te bedekken? Noor neemt daarover een beslissing aan het eind van het boek. 

Dat ging me een beetje te snel. Het boek was daardoor ook ineens uit. Ik vond het niet het sterkste deel van het boek. Maar er zit wel veel goeds in Een goed nest. De dialogen zijn erg goed. Het vileine wordt goed in de vriendelijkheid verstopt. Je verneemt de situatie van beide kanten en je hebt voor beide zussen begrip. Je snapt hun dilemma's, je snapt de positie waarin ze verkeren en ook hoe ze doen tegenover elkaar. 

Een goed nest is niet zo dik, zo'n tweehonderd bladzijden. Je hebt het dus zo uit. Je zou dus naar de bibliotheek kunnen lopen en het gaan lenen. Dan heb je het in een weekendje uit. Best een goed boek, dat ook nog heel aangenaam is om te lezen. Misschien moet je jezelf dat maar eens toestaan. 

Eerder schreef ik over:

donderdag 12 juni 2025

Afgestoft: Eigen schuld (Maarten Spanjer)

Deze keer een ouwetje: een recensie uit 't Kofschip, jaargang 15 nr. 2 (maart/april 1987) over een verhalenbundel van Maarten Spanjer. Het is jammer, maar een goede afbeelding van de omslag van het boek kan ik zo gauw niet vinden. Er zijn wel afbeeldingen van het boek, maar meestal niet met de omslag waar ik herinneringen aan heb. 

Maarten Spanjer had toen nog niet de bekendheid die hij later zou krijgen met het tv-programma Taxi, maar hij had al wel een rol gehad in de film Spetters. Daarvan was ik indertijd niet op de hoogte; ik kon de bundel onbevangen lezen. 

Ik vind het leuk dat door het afstoffen het werk van de schrijver Spanjer weer even aandacht krijgt. Wat betreft mijn recensie van toen: ik zeur weer over kleine foutjes en ik denk dat ik dat niet zo gauw meer zou doen. En dat ik die foutjes dan 'vergeef' klinkt ook wel zelfingenomen. Maar goed, zo schreef ik het en zo heb ik het laten staan. 

 Leed met een glimlach

Van aard zó ongeschikt triomf te vieren,
dat nederlaag een sport geworden is...
Deze regels van L.Th. Lehmann staan als motto voor in Eigen schuld, de verhalenbundel waarmee Maarten Spanjer debuteert. Iemand die de verhalen gelezen heeft, hoeft niet meer te vragen naar de reden van dit motto; nederlagen, vernederingen, komen we in elk verhaal tegen. 

De ik-figuur in het boek is de jongen Maarten. Niet in elk verhaal wordt hij met name genoemd, maar er worden steeds voldoende aanwijzingen gegeven om aan te nemen dat het inderdaad steeds over dezelfde persoon gaat. Maarten is 'ongeschikt triomf te vieren'. Slechts één keer overwint hij. Dat is in het verhaal 'Wraak', waarin hij aan een suppoost verraadt dat zijn broer zonder kaartje een voetbalwedstrijd probeert bij te wonen, zodat die opgepakt wordt. Het is trouwens het slechtste verhaal van de bundel, vind ik. Een anekdote, redelijk verteld. Meer niet. 

Spanjer is beter op dreef als hij de verliezers tekent. 

Maarten, die zich schuldig voelt als zijn opa overleden is, of die als hulpje van de melkman zijn werkgever met een Russische dame -zijn meest bewonderde klant- op de bank moet aantreffen, of die uitgelachen wordt door leeftijdgenootjes, omdat hij in een weinig eervolle positie op tv geweest is. 

Maar ook anderen moeten nederlagen incasseren. Als Maartens vader na een tijdlang knutselen eindelijk een stereomeubel gemaakt heeft, moet hij ontdekken dat hij overtroffen is door zijn zoon Gerard. Oom Wim kan het niet verkroppen dat zijn favoriete voetbalclub verliest. Een melkman raakt aan de drank als hij ziet hoe zijn zaak na de melksanering verloopt. 

Vol sympathie tekent Spanjer deze pechvogels. Nooit gaat hij boven zijn verhaalfiguren staan, nooit doet hij neerbuigend naar hen, maar hij tekent de grote tragiek van het kleine leed, vol mededogen. 

Tragiek? Ontaardt dat dan niet in pathetiek? Loodzware somberheid om niks? Gelukkig niet.

Ondanks alle ellende en verdrietigheidjes, blijft dit een luchtig boek. De grinnik en de glimlach zijn tijdens het lezen nauwelijks bij mij weg geweest. En ze werden haast altijd veroorzaakt door kleinigheidjes. 

Dat opa met een stofzuiger het aquarium leeg staat te zuigen, is leuk, omdat het slechts terloops opgemerkt wordt, als een aantekening in de marge. Nooit worden de grappigheden in het licht van de schijnwerpers geplaatst. Je krijgt ze erbij, als een onverwacht extraatje. Nog een voorbeeld:
Zijn vrouw probeerde er nog het beste van te maken en wist door haar aandoenlijke levenslust een kleine klantenkring te behouden, tot ook zij, murw gemaakt door het gebral in de achterkamer, de strijd opgaf, haar snor liet staan en de katten niet meer van de kazen in de etalage afjoeg.
Een trieste toestand, zeker, maar licht beschreven. 

Op deze manier beschrijft Spanjer ook allerlei onsmakelijkheden, en dat zijn er nogal wat. Zoals een slecht gereinigd kunstgebit in een bakje, zweetsokken, een flesje urine dat doorlekt in een broekzak, een handdoek met oorsmeer, een harige bult op iemands hoofd, zwarte nagelranden, haren die uit een neus groeien. Praktisch nooit wekken de beschrijvingen afschuw op bij de lezer. Als Maarten op vakantie het potje van zijn moeder, dat afgedekt is met servetjes, moet wegbrengen naar het toilet, lezen we:
Elke ochtend liep ik, het vrachtje als een schaal oliebollen voor mij uit houdend, naar de campingtoiletten (...).

Een enkele keer laat Spanjer de luchtige toon varen. Ik denk aan bijvoorbeeld het slot van het verhaal 'Kamperen', waar de auto van de heuvel af rijdt, recht op het meer en de bomen aan. Toch wordt het verhaal dan niet larmoyant of zwaar somber. Het krijgt iets beklemmends:

Vanaf de heuvel klonk de schorre stem van mijn vader. Zijn grote gestalte tekende zich donker af tegen de avondhemel. Als een dreigend standbeeld stond hij daar, zijn armen boven het hoofd geheven. 'De handrem, de handrem,' riep hij, maar zijn stem kaatste terug tegen de bergen. 

Dit is blijkbaar het grote leed, waarbij geen luchtigheid past. Deze ernst treffen we ook aan het slot van 'De Zuiderzeeballade' aan. 

Opvallend is het gemak waarmee het boek geschreven lijkt. Spanjer heeft een vlotte, trefzekere stijl. Onnauwkeurigheden, fouten, uitglijders, die slechts sporadisch voorkomen, vallen dan des te erger op. Soms zijn het kleinigheidjes (pyjamajas verkeerd gespeld), maar af en toe zijn de fouten ernstiger. Twee voorbeelden: 'Hoewel zelf kinderloos gebleven, stond er altijd zo'n rozewit busje van de Ruyter's bij haar op de plank' Een kinderloos busje? En: 'Had je pech, en Gerard hàd pech, mijn vader zijn zondagse puntschoenen aan (...) dan kreeg je die venijnige punt precies in de bilspleet.'

Jammer natuurlijk, maar ik vergeef het Spanjer als ik al het goede zie dat hij ertegenover stelt.