zaterdag 31 december 2016

Orewoet (Emy Koopman)


Zeker weet ik het niet, maar het zou me niet verbazen als het vooral de titel was die me het boek van Emy Koopman deed kopen: Orewoet. Hadewijch, jazeker. In 1984 kreeg de hele klas waarin ik zat een kopie van een uitgave van haar Strofische gedichten (editie Rombouts/De Paepe, uit 1961) in het kader van de studie Nederlands MO-B. Hoe het met de rechten zat, weet ik niet.

Niet al die gedichten heb ik indertijd gelezen, misschien ook omdat het geen gemakkelijke kost is, maar ik heb er toch heel wat uren in gegrasduind. Steeds gaat het weer over de Minne, die in de hertaling van Rombouts en De Paepe altijd met een hoofdletter wordt geschreven. En nooit is die minne simpel:
Dit es wonder groet te verstane:
Der minnen nemen ende hare gheven;
Alsi mi gheeft troest te ontfane,
So wordet vruchten ende beven.
(Het is een wonder, moeilijk te begrijpen: het nemen en geven van de Minne; gunt Ze het me vertroosting te vinden, dan wordt het (meteen) schrikken en beven).

Die 'orewoet' is de liefdeshonger, het verlangen, de gloed, de gedrevenheid. Bij Hadewijch is die vaak metafysisch gericht, al zijn haar beschrijvingen vaak ook lichamelijk: 'nu valle in minen armen'.

Emy Koopman schetst in Orewoet drie personen, met op de achtergrond de kunstenaar Lucas Brandmeester. Agatha (May) was ooit hevig verliefd op hem, Diederik (Dirk) was de beste vriend van Lucas en probeerde via hem May te winnen en Alex gaat met zijn moeder Agatha naar de begrafenis van Lucas en komt erachter dat hij diens zoon is.

De drie personages komen allen in de ik-vorm aan het woord. Het is 2002, Lucas is net overleden en Alex wil natuurlijk weten wie zijn vader was. Verder is er een verhaallijn in de jaren zeventig. Dirk, die uitstekend handschriften kan vervalsen, neemt zijn kans waar als Lucas in een inrichting is opgenomen. In zijn handschrift en in zijn naam schrijft hij May brieven.

Alle personages hebben iets van gekte: Lucas zit in een inrichting (waarbij we een kijkje krijgen in de antipsychiatrie van die tijd), Dirk creëert via zijn brieven een nieuwe werkelijkheid, Alex verliest zich in een bouwsel dat hij optrekt in de achtertuin en later gaat hij geloven dat Lucas niet overleden is, en May wordt beheerst door haar verliefdheid.

Niet alles in het boek is even geloofwaardig. Dat hele bouwsel van Alex en ook zijn gekte verderop in het boek, doen mij vooral de schouders ophalen. Dirk kan goed handschriften nadoen. Later blijkt hij ook wetenschappelijke fraude gepleegd te hebben. Hij zal wel niet voor niets ook Diederik heten. Misschien moet dat aannemelijker maken dat hij in een zelf geconstrueerde wereld leeft. Aan het verhaal voegt het verder niet zoveel toe.

Dat vind ik ook van de dagboeken van May en de andere gedeelten over haar. Er worden wat dingen in opgehelderd  die de lezer had kunnen raden of die best onduidelijk hadden mogen blijven. Waarschijnlijk hadden al die delen geschrapt kunnen worden, zonder dat we veel gemist zouden hebben.

Ik snap het punt van Koopman wel: ze wil laten zien waartoe orewoet in staat is, hoe dicht verliefdheid en waanzin bij elkaar liggen. Maar de overgang naar Alex' waanzin doet me slechts de schouders ophalen en het warrige waanzinsproza in zijn verhaallijn, is bepaald niet het sterkste in het boek.

De interessantste figuur is voor mij Dirk, die via de fictie van brieven May voor zich probeert te winnen, maar moet zien hoe zijn bouwwerk in elkaar stort.

Koopman kan best wat, maar Orewoet kan mij slechts gedeeltelijk boeien. Misschien komt dat mede door de nadrukkelijke constructie, waarbij ik het idee heb dat sommige gedeelten (vooral de verhaallijn van May) in het boek opgenomen zijn om die constructie in stand te houden, zonder dat dat inhoudelijk gemotiveerd is.

Ten slotte: de corrector van uitgeverij Prometheus heeft heel wat steken laten vallen vooral bij dit soort zinsneden: 'dat hij langzaam naar ons toebewoog'; 'Hij zou het vuur ingaan'; 'terwijl ik het zand oploop'; 'je had je naar me toegebogen'; 'die rokend voor zich uitstaarde'. Ik heb eerder aandacht besteed aan deze hinderlijke onnauwkeurigheden. Voor de duidelijkheid: het gaat hier niet om de werkwoorden 'toebewegen', 'ingaan', 'oplopen' en 'toebuigen', maar 'bewegen' (naar ons toe), 'gaan' (het vuur in),  'lopen; (het zand op), 'buigen' (naar me toe), 'staren' (voor zich uit). Zeker twintig en misschien wel dertig keer gaat de corrector hierbij in de fout. Daar gaat zijn eindejaarsbonus.

Terug naar Koopman. Zolang we ons afvragen wat de volgende gebeurtenissen zijn, gaat het goed. Wat komt Alex te weten over Lucas? Krijgt Dirk het voor elkaar om Amy voor zich te winnen? Dat zijn ook de fragmenten waar er 'verhaal' in het boek komt. Misschien had Koopman meer vertrouwen in dat verhaal moeten hebben en minder in de constructie en in alles wat ze met het boek heeft gewild.

Bij Rebekka de Wit schreef ik dat ik haar derde of vierde boek wel wilde lezen. Dat geldt ook voor Koopman. Laten we haar tijd gunnen.

vrijdag 30 december 2016

De beste boeken van 2016


Natuurlijk had ik meer moeten lezen en misschien had ik andere boeken moeten lezen, maar uiteindelijk heb ik, door toeval of met opzet, de boeken gelezen waarover ik het afgelopen jaar geschreven heb. Hieronder een keuze daaruit.

Veel van die boeken zijn uit 2016, maar er zijn ook boeken uit 2015 bij en de boeken van Weijts en Petry zijn nog veel ouder. Het waren de eerste boeken die ik van deze auteurs las. Dit jaar las ik nog meer boeken van auteurs die nieuw waren voor mij, zoals Rebekka de Wit en Merijn de Boer. Leuk ze gelezen te hebben, maar ze halen niet mijn toplijst. Deze boeken wel:
1. Annelies Verbeke, Dertig dagen (recensie
2. Hanna Bervoets, Ivanov (recensie) 
3. Stefan Brijs, Maan en zon (recensie) 
4. K. Schippers, Niet verder vertellen (recensie) 
5. H.M. van den Brink, Dijk (recensie) 
6. Yves Petry, De maagd Marino (recensie) 
7. Franca Treur, X & Y (recensie) 
8. Thomas Verbogt, Als de winter voorbij is (recensie) 
9. Christiaan Weijts, Art. 285b (recensie) 
10. Esther Gerritsen, Broer (recensie)

Toegegeven, Broer is wat aan de lichte kant voor deze lijst, maar het oeuvre van Gerritsen is mij dierbaar en ik heb het boekje toch met plezier gelezen. 


















Voor wie de vorige lijstjes wil zien: hier vind je die van 201520142013 en 2012. Voor 2016 maakte ik ook een lijstje van de beste romans die ik niet gelezen heb en een lijstje met de beste strips.

donderdag 29 december 2016

De beste boeken van 2016 (die ik niet gelezen heb)


Het jaarlijkse lijstje van boeken die ik had willen lezen, boeken waarvan ik veel verwacht, boeken waarvan ik niet weet waarom ik ze niet in huis heb gehaald. Volkomen subjectief natuurlijk en ook nog gebaseerd op weinig meer dan wat ik van de schrijver verwacht, een interview, enkele recensies. Leve de natte vinger!
1. Jeroen Olyslaegers, Wil
2. Cees Nooteboom, 533 - een dagenboek
3. Arnon Grunberg, Moedervlekken
4. Auke Hulst, En ik herinner me Titus Broederland
5. A.F.Th. van der Heijden, Kwaadschiks
6. Eva Meijer, Het vogelhuis
7. Lisette Spit, Het smelt
8. Pieter Waterdrinker, Poubelle
9. Martin Michael Driessen, Rivieren
10. Atte Jongstra, Aan open zee
En P.F. Thomése, Nelleke Noordervliet, Herman Koch, Peter Terrin, Allard Schröder, Alfred Birney, Roos van Rijswijk, Maarten 't Hart, Ton van Reen, Gerbrand Bakker, Renate Dorrestein, Kader Abdolah en Mensje van Keulen dan? Tja, er passen er maar tien in het rijtje.

Zo'n lijstje fungeert voor mij ook als een boodschappenbriefje bij de boekhandel. Vorig jaar maakte ik dit lijstje. Intussen heb ik van de tien boeken in dat lijstje er maar twee gelezen, maar wel met veel plezier. De overige acht bezorgen mij een licht schuldgevoel. Waarom heb ik De onderwaterzwemmer niet gelezen? Of Jij zegt het?

Dit zijn de lijstjes van 20142013 en 2012. Uit de lijst van 2012 heb ik intussen acht boeken gelezen, uit die van 2013 vier (maar waarom Gelukkige slaven niet?) uit die van 2014 vier, en Godin, held van Peek heb ik in huis. Maar Oorlg en terpentijn heb ik nog steeds niet gelezen, vreemd genoeg.

A.F.Th. van der Heijden komt maar liefst drie keer in de lijstjes voor: met De helleveeg, De ochtendgave en Kwaadschiks. Tegen dat laatste boek zie ik wel op, vanwege de omvang. Waarom laat ik Van der Heijden toch steeds buiten de boot vallen? Nou ja, ik heb meer dan tien boeken van Van der Heijden/Canaponi gelezen, maar wel voornamelijk het vroege werk, plus Tonio. Ik zou weer eens wat van hem in huis moeten halen.

Dit is het lijstje met de beste boeken die ik dit jaar wel las en hier de beste strips van 2016.

woensdag 28 december 2016

De beste strips van 2016

Altijd lees je te weinig. Ik bedoel: ik vind dat ik altijd te weinig lees. Veel goede strips heb ik ook dit jaar weer ongelezen gelaten. In dit lijstje dus alleen de strips die ik wel las. Heruitgaven heb ik buiten beschouwing gelaten. Dus geen Comanche of Chlorophyl in deze lijst.

Toch heb ik een uitzondering gemaakt. Edmond Baudoin heb ik vroeger nooit gelezen. Voor mij waren zijn verhalen nieuw. Daarom heb ik, inconsequent zijnde, toch De eerste reis door de kier van de deur laten glippen.

Als ik er lang over nagedacht had, was ik misschien tot een iets andere volgorde gekomen. Soms zit er niet zoveel verschil in de kwaliteit van albums of zijn ze moeilijk te vergelijken, omdat ze ongelijksoortige kwaliteiten bezitten. Uit de losse pols kwam ik tot deze lijst:

1. Hier (Richard McGuire) (recensie
2. Zandkasteel (Peeters/Lévie) (recensie
3. Spotters (Michiel van de Pol) (recensie
4. Half blood (Ibrahim R. Ineke) (recensie)
5. Toch een geluk (Barbara Stok) (recensie)
6. In the pines (Erik Kriek) (recensie)
7. Het Tuitel Complex (Wasco) (recensie)
8. Wereldheerschappij in beeld (Margreet de Heer) (recensie)
9. De man van nu (Kolk/Duchateau) (recensie)
10. De eerste reis en andere verhalen (Edmond Baudoin) (recensie)



















Hier vind je het lijstje met de beste strips uit 2015. Je kunt ook nog kijken bij de lijstjes van 20142013 en 2012.

Voor wie iets anders wil lezen dan strips: hier de beste romans die ik in 2016 las en hier de beste romans die ik het afgelopen jaar niet las. 

dinsdag 27 december 2016

Suite française - Storm in juni (Emmanuel Moyot)


Van wat er om me heen gebeurt, ontgaat me veel. Zo had ik niet in de gaten dat er in 2014 de film Suite française te zien was. Niets van gezien, niets over gehoord. Het betreft een verfilming van een roman, of misschien zelfs twee romans van Irène Némirovsky, een Franse schrijfster, die besloot om 'live' vijf romans over de oorlog te schrijven. Bij het struinen op het web kom ik overigens ook de aanduiding 'novellen' tegen.

Hoe zit dat met die vijf romans? Heeft Némirovsky dat zelf gezegd of geschreven? Ze schreef er overigens maar twee: Storm in juni en Dolce. Over een derde roman werden alleen wat aantekeningen gevonden. In 1942 kwam ze om in Auschwitz. Het fijne kan ik er niet van vinden, maar ik vermoed dat men achteraf geconcludeerd heeft dat het vijf boeken moesten worden. De oorlog had immers ook drie of vijftien jaren kunnen duren. Hoe wist Némirovsky op voorhand dat het vijf boeken moesten worden?

Van de eerste roman, Storm in juni, is nu een stripversie verschenen, van Emmanuel Moynot. Het verhaal gaat vooral over de mensen die bij het begin van de oorlog Parijs ontvluchten. Voor in de beeldroman heeft Moynot de personages van verschillende families geportretteerd. Dat is ook wel nodig, want we krijgen met veel personen te maken.

Ondanks deze portrettengalerij, stond me tijdens het lezen niet altijd duidelijk bij hoe de verhoudingen lagen en wie ook alweer wie waren. Na verloop van tijd bladerde ik niet meer terug om me te informeren. Ik liet me maar meenemen met het verhaal en dat ging best. Uiteindelijk zijn niet de individuen in dit boek het belangrijkst, maar het geheel van onoverzichtelijke gebeurtenissen, de chaos om en in mensen, het wegvallen van de regels en van alles wat geregeld is.

Storm in juni lijkt een reportage, zonder dwingende verhaallijn. In de film, begrijp ik uit de beschrijving, is er wel een lijn aangebracht: een zich ontwikkelende liefde, waarmee het naast een oorlogsfilm een romantische film is geworden. Die romantiek vind ik in het boek niet zo duidelijk terug.

Als we Moynot mogen volgen in zijn interpretatie van Némirovsky laat zij slechts zien wat er gebeurt, zonder er een oordeel over te geven. Er komen gruwelijkheden in voor (bijvoorbeeld de moord op een priester), maar doordat die zo koel worden gepresenteerd, krijgen ze iets terloops; dat soort dingen gebeurt nu eenmaal in extreme situaties, lijkt Némirovsky ons duidelijk te willen maken.

Moynot heeft er een boeiende strip van gemaakt, die nog lang blijft nazeuren in je hoofd. Hij tekent de wederwaardigheden van enkele families. Ze proberen zich te redden, zich staande te houden, hun leven in gang te houden. De grote gebeurtenissen sturen hun levens, maar daarnaast zijn er dagelijkse beslommeringen. Een kat die een vogel in huis brengt kun je zien als een metafoor voor de vijand die zich vastbijt in zijn prooi, maar tegelijkertijd is het een trivialiteit, die ineens net zo belangrijk lijkt te zijn als de gebeurtenissen die de geschiedenisboeken halen.

Er zijn al veel films en boeken gemaakt over wat we nog steeds 'de oorlog' noemen. Soldaten, bezetting, onderduik, verzet, jodenvervolging - het zijn zomaar wat woorden die gemakkelijk als associatie naar voren komen. Daar houdt Némirovsky zich niet in de eerste plaats mee bezig. Weliswaar komen er soldaten en krijgshandelingen in haar roman voor, maar dat is niet wat je bijblijft. Bij haar is het de chaos, de ontregeling, die zich naar de voorgrond dringt. Het zijn de gewone mensen van wie het leven anders verloopt dan gepland, maar wier leven vooral doorgaat.

Het duurde overigens lang voordat de boeken van Némirovsky werden gepubliceerd. Ze had ze in minuscule lettertjes geschreven in notitieboekjes. Haar dochter Denise liet die lang ongelezen, verwachtende dat het dagboeken waren, die te pijnlijk zouden zijn om te lezen. Pas aan het eind van de jaren negentig las ze wat haar moeder geschreven had. In 2004 verscheen het eerste boek.

Achter in de graphic novel staat over Moynot dat hij zich meer een verhalenverteller dan een tekenaar voelt. Zijn tekeningen staan in dienst van het verhaal en dat werkt goed. Hij werkt met pen in een wat losse stijl. Dat die is beïnvloed door Tardi is duidelijk te zien.

De inkleuring, door Chantal Quillec, is bijzonder. Ze gebruikt veel grijzen, die vaak wat geveegd overkomen. Andere arceringen zijn soms met grove bewegingen aangebracht. Zoals de tekeningen ondergeschikt zijn aan het verhaal, is de inkleuring ondergeschikt aan de tekening. Maar effectief is het geheel wel. Doordat Storm in juni verder geen kleuren bevat, is het een grijs boek geworden, wat uitstekend overeenkomt met de aard van de roman.

Of Moynot plannen heeft om ook Dolce te verstrippen, is mij onbekend. Dat deel zou ik ook wel willen lezen.

Titel: Suite française - Storm in juni
Tekst en tekeningen: Emmanuel Moynot
Uitgever: Sherpa
Haarlem, 2016. 224 blz. € 19,95 (paperback)





maandag 19 december 2016

Alaska (Anna Woltz)


Eerlijk gezegd hou ik de hedendaagse jeugdliteratuur niet zo bij. Van Daan Remmerts de Vries heb ik het een en ander gelezen (zie hier en hier) en van Francine Oomen las ik indertijd het Kinderboekenweekgeschenk (maar dat is ook al meer dan tien jaar geleden). Iemand zei me dat ik dan toch in ieder geval iets van Anna Woltz moest lezen. Haar boek Gips kreeg dit jaar de Gouden Griffel, dat zal dus wel in orde zijn. Ik las het boek dat daarna verscheen: Alaska.

Met de hoofdpersonen van Alaska is iets, zoals met meer personages van Woltz. Sven heeft epileptische aanvallen en het meisje Parker was getuige van een gewapende overval op de zaak van haar ouders, waarbij haar vader gewond raakte. Ze krijgt de beelden maar niet uit haar hoofd:
Ik zoek in mijn hersens naar grappige dingen, maar meteen kom ik bij filmpjes die ik helemaal niet wil zien. Ze zijn absoluut voor boven de zestien, en toch zitten ze al weken in mijn hoofd.
Beiden beginnen aan een nieuw schooljaar en komen in dezelfde brugklas terecht. Sven wil in ieder geval niet het zielige jongetje zijn. Hij profileert zich ten koste van Parker: omdat ze blaft, noemt hij haar Barker. Je voelt het dan al een beetje aankomen: twee tegenpolen die toch iets gemeen hebben en uiteindelijk elkaar vinden. Het is niet een bijster origineel gegeven, maar het gaat erom wat je er als schrijver mee doet.

De verbinding tussen Parker en Sven is de hond Alaska, die ooit bij Parker in huis was, maar die nu hulphond voor Sven is. Anoniem bezoekt Parker Sven en Alaska in het holle van de nacht.

Uiteindelijk komt alles goed, maar bij de weg daarnaartoe kreeg Woltz me toch te pakken. Sommige scènes zijn spannend (Parker gaat op zoek naar de overvallers) en er zijn ook ontroerende passages (Parker probeert Sven over te halen weer naar school te gaan).

Die wil dat alles weer goedkomt is me net iets zoetig, maar terwijl ik dat opschrijf twijfel ik alweer. Zo heel zoet is het einde toch ook weer niet? En een kinderboek mag best positief zijn; er is al genoeg journaal. En de ellende wordt niet buiten het boek gehouden, gezien de epilepsie en de gewapende overval.

Uiteindelijk gaat het om het accepteren van je leven, inclusief de ongemakken. Het leven kent zijn moeilijkheden en zelfs zijn rampen, maar er is altijd een manier om door te gaan. Dat is zo'n beetje de boodschap die in Alaska wordt uitgedragen. En dat je dat vooral samen met anderen doet, vermoed ik. Je moet je niet laten verlammen door je wat je vreest, maar het leven onbevangen tegemoet treden. In de woorden van Parker en dus van Woltz:
Maar vannacht dacht ik opeens: oké. Elk moment kan alles dus gebeuren. Je weet nooit wat je gaat meemaken. Je kunt neergeschoten worden, je kunt verstijfd op de grond vallen, je kunt voor gek staan omdat je in de allereerste les begint te blaffen.
Maar je kunt ook Alaska terugvinden.
Je kunt Sven leren kennen.
En je kunt ontdekken dat er meer mensen op Mars wonen dan je dacht.
Ik kan me voorstellen dat kinderen van dit soort boeken houden. Alaska zit goed in elkaar. Het laat de lezers zich verplaatsen in kinderen die het moeilijker hebben dan de gemiddelde lezer, terwijl hun situatie toch herkenbaar is: ieder kind denkt wel eens na over de plaats die hij in de klas heeft en over hoe het nu allemaal verder moet met zijn leven. Verder speelt Alaska een heldenrol, wat het altijd goed doet sinds Lassie en Snuf de hond.

Bovendien heeft Anna Woltz een aardige manier van schrijven. Haar dialogen hebben vaart en 'klinken', en af en toe is er een zinnetje dat je bijblijft. Bijvoorbeeld dat Parker het gevoel heeft dat ze afbrokkelt.

Helemaal voluit juichen kan ik niet, merk ik. Maar misschien komt dat doordat ik een oude, narrige man ben, die al voor de klas stond toen Anna Woltz nog geboren moest worden. Ik behoor niet tot het beoogde publiek. Maar er zijn genoeg passages die ik met plezier gelezen heb.

dinsdag 13 december 2016

Schoolziek (P. Louwerse)


Zijn er nog mensen die uit volle borst 'Waar de blanke top der duinen' kunnen zingen of 'Op de grote stille heide'? Komen de liederen u nog vaag bekend voor? Ze zijn geschreven door P. Louwerse (1840 - 1908), een onderwijzer die veel voor de jeugd geschreven heeft.

In mijn boekenkast vond ik het boekje Schoolziek, een vierde, verbeterde druk uit 1925. Op DBNL is te lezen dat het boek van voor 1925 is, maar het is niet duidelijk waarop dat gebaseerd is. Waarom zouden er niet vier drukken in hetzelfde jaar verschenen kunnen zijn? Uit het feit dat het boek minimaal vier drukken beleefde, kunnen we in ieder geval afleiden dat zijn boeken aftrek vonden.

Schoolziek is een verhalenbundel. De titel verwijst naar het openingsverhaal, 'Van twee jongens, die schoolziek waren'. Twee broers, zonen van een turfschipper, gaan aan wal, omdat ze naar school moeten. Ze komen in huis bij nichtje Trui. 'Ze zou zorgen, dat ze trouw schoolgingen en dat ze geen
slechte jongens werden.'

Nichtje Trui heeft een goed hart, maar ze is ook streng:
Maar nichtje was een groote en sterke vrouw. Ze had handen als een smid en oogen als een huzaar. Bang was ze in het geheel niet; want ze was twaalf jaar lang marketentster geweest en, omdat ze dus bij de soldaten gediend had, was ze ook aan orde en tucht gewoon.  
De broertjes vinden school maar niks en ze besluiten schoolziek te worden. Ze hadden het zich voorgesteld als iets leuks: 'dan gaan we met lijmstokjes meezen en roodborstjes vangen.' Maar nichtje stopt hen in bed en laat hen 'spoelkommen' met 'vlier en kamillen' drinken.

Dat was natuurlijk een tegenvaller.
'We moesten maar wegloopen,' zei Jan nu, nadat beiden een poosje gezwegen hadden. 'Ver weg loopen, naar Transvaal, waar oom Daan is.'
'Zijn in Transvaal soms ook geen scholen?'
'Neen, wel Kaffers om tegen te vechten!
Prettig, heel prettig! in Transvaal is het nog eerst een leventje!'  
Waarschijnlijk is het verhaal over de schoolzieke jongen geschreven in de tijd na de Boerenoorlogen. Transvaal was toen al in Britse handen. Op de kaart hiernaast (uit 1897) is Transvaal geel gekleurd.

De volgende dag zijn de jongens weer beter. Ze ontbijten stevig. Nichtje geeft hun lei en boeken mee en stuurt ze naar school.
'O, nichtje, we worden van schoolgaan zoo ziek,' riep Jan.
'We gaan er van dood,' riep Arie.
'Ja, dat is gekker! Daar helpen geen spoelkommetjes vlier en kamillen aan! Wat zal ik daaraan doen? Stil, ik weet het! Om van die ziekte te genezen is bezemolie het beste middel!' liet nichtje zich hooren en ze keek vreeselijk boos.
Nichtje grijpt al naar de bezem. De jongens voelen zich op slag beter en kiezen eieren voor hun geld.
'O, Arie, er zit niets anders op dan school gaan. Want vlier en kamillen lust ik niet meer en de bezemolie, die nichtje wilde geven, zal wel pijn doen.'
'Ja, we zijn ongelukkige kinderen,' zuchtte Arie.
Het loopt overigens goed af met de jongens:
Ik heb gehoord, dat beide jongens naderhand flinke zeelieden geworden zijn, die best vooruit zullen komen aan boord. 
Het verhaal over de schoolzieke jongens is fris verteld en heeft een ironische toon. Bijna honderd jaar na dato is het nog steeds leuk om te lezen.

De verhalenbundel Schoolziek bevat nog twee verhalen: 'De trouwe wachter' en 'Anneke Tooverheks'. Het eerste verhaal  gaat over een brand. Er komt een geestelijke in voor en dat is niet voor niets. Het verhaal heeft duidelijk een godsdienstige strekking. Het eindigt met:
'En zie, ze ontwaakten na den nacht....
De Lieve Heer hield trouw de wacht.'
Voordat de brand ter sprake komt, is er een vrij lange aanloop. Het verhaal gaat behoorlijk traag en de boodschap is nogal opgelegd.  heeft voor 'De trouwe wachter' heeft voor een hedendaagse lezer weinig aantrekkelijks.

Het laatste verhaal, 'Anneke Tooverheks', gaat over uitsluiting. Het meisje Emma woont met haar oma in een ruïne buiten het dorp. De dorpsjongens schelden Emma uit voor 'Anneke Tooverheks'.
Toen ze 's middags in haar oude en verscheurde kleederen in het dorp was gekomen, hadden de schooljongens haar weer uitgescholden voor Anneke Tooverheks en het zoontje van den dominee had haar zelfs met een handvol straatvuil gesmeten. Dat was nu wel geen werk van een fatsoenlijken jongen; maar we weten het wel, dat straatschenderij en leelijke dingen nu niet altijd alleen gedaan worden door kinderen, die niet fatsoenlijk heeten en in achterbuurten wonen. 
Uiteindelijk komt het allemaal goed met Emma. Als ze volwassen is, groeten de kinderen haar beleefd: 'Dag juffrouw Emma! God zegene u.'

Aan het slot spreekt de verteller de lezertjes aan:
Zeg eens, beste kinderen, kent iemand van jullie ook zoo'n Anneke Tooverheks?
Zou je er mogelijk zelf wel een willen worden?
'Anneke Tooverheks' is een verhaal met een hoog zieligheidsgehalte. De lezertjes identificeren zich met het slachtoffer en verafschuwen de dader. Ook dit verhaal heeft een duidelijke moraal. Het is niet slecht geschreven, maar het doet nu wel belegen aan.

Schoolziek is een vergeten boekje. Het is niet in onze herinnering gebleven als bijvoorbeeld Uit het leven van Dik Trom (zie hier), een boek dat nog iets ouder is. Voor een deel zal dat komen doordat Schoolziek een verhalenbundel is. Maar waarschijnlijk is de oorzaak vooral te zoeken bij de manier waarop de verhalen geschreven zijn. Alleen het eerste verhaal is nog te genieten.

Als Schoolziek kort voor 1925 uitgekomen is, was dat na de dood van Louwerse, die in 1908 overleed. Hij werd aangereden door een tram en overleed kort daarna aan zijn verwondingen, lees ik op Wikipedia. Op 23 januari 1912 werd een borstbeeld van Louwerse onthuld op het Oranjeplein in Oost-Souburg, de geboorteplaats van de schrijver. De afbeelding van het beeld en van de voet (hieronder) vond ik hier. Op die voet zijn afbeeldingen van lezende kinderen te zien.



Of in Oost-Souburg de herinnering aan Louwerse levend gehouden wordt, weet ik niet. In de rest van Nederland is hij vergeten. Misschien dat we nog even aan hem kunnen denken als we, in een opwelling van vaderlandsliefde, 'Waar de blanke top der duinen' zingen.

zaterdag 10 december 2016

Seizoensgebonden (Alfred Valstar)


Het kwatrijn is een lastig genre. Je hebt maar vier regels, waarin je alles kwijt moet en dan moet je ook nog voldoen aan een rijmschema: aaba. Klassieke kwatrijnen hebben bovendien nog een strak metrum. Het is een heel gepuzzel om de inhoud in die vorm te krijgen en ook nog helder te blijven.

Ook Alfred Valstar heeft zich aan het kwatrijn gewaagd. De vorm heeft hij wat losjes gehanteerd. Zo heeft hij weinig aandacht besteed aan het metrum en hij kiest vaker voor assonantie (klinkerrijm) dan voor volrijm. Verder maakt hij veelvuldig gebruik van enjambementen.

Zijn bundel Seizoensgebonden geeft wat de titel al zo'n beetje belooft: gedichten die de loop van het jaar volgen. Hij begint aan het eind van het jaar. Het eerste gedicht heet 'Adieu', het tweede 'Silvester'.  Kort daarna staat 'Receptie' en dat zal dan dus wel over een nieuwjaarsreceptie gaan.

Valstar heeft duidelijk geworsteld met de beperkte lengte van het kwatrijn: veel deelwoordconstructies, vaak een voltooid deelwoord zonder een hulpwerkwoord, soms een onnatuurlijke woordvolgorde. Dat wekt de indruk dat hij zoveel mogelijk in de vier regeltjes heeft willen proppen.

Misschien dat daardoor veel kwatrijnen helderheid missen . Een belangrijker oorzaak lijkt me dat Valstar vaak te weinig specifiek is in zijn woordkeuze. Dat levert zinnen op als 'elk proberen is het begin van iets' ('Mont Ventoux'). Zulke regels wil je in gedichten liever niet lezen.

Vooral het gebruik van het woord 'alles' is daarbij storend: 'zodat alles / ademen gaat' ('Kering), 'Nu hopen dat alles wordt wat het leek' ('Kerstdiner') of bijvoorbeeld het openingsgedicht:
Adieu 
Net of afscheid de dingen helder maakt.
Zodra alles nonchalant de kern raakt
groeit alles uit tot meer dan samenlopen
bij toeval of zo, alsof dat bestaat.
In de beginregel is 'de dingen' al algemeen, maar dat vind ik nog niet zo storend. Iedere lezer kan daar zijn eigen dingen voor invullen die hun helderheid krijgen op het moment dat je er afscheid van moet nemen. Maar dat 'alles' de kern raakt, gaat me wel wat ver en nog erger is dat dat 'alles' ook nog groeien kan. Het groeit uit tot 'samenlopen'. Nee, zelfs tot 'meer dan samenlopen'. Dan ben je mij als lezer al kwijt.

Valstars formuleringen missen vaker precisie. Als je nauwkeurig leest, staat er soms onzin. Je kunt 'een voor een' bijvoorbeeld alleen gebruiken bij een meervoud, maar Valstar schrijft gerust 'terwijl ik de stelling een voor een / negeer' ('Schaakspel I'). Ik zette ook een streepje bij 'vallen ze niet ten prooi aan gevaren.' ('La Roque-Gageac'). Zo lang iets een gevaar is, dreigt het alleen maar. Als je ten prooi valt aan iets, is het geen gevaar meer.
Gelaagd
Het bladerdek ligt als beschreven aarde
gebonden in verkleurende verhalen.
Balorig neemt mijn schoen ze op de schop
om geraakt boekdelen te horen kraken.
Ik stel mij bij de eerste regel een dikke laag herfstbladeren voor. Daaronder ligt de aarde. Op die aarde ligt dus het bladerdek 'als beschreven aarde'. Dat lijkt me niet te kloppen. Je kunt de aarde zien als het beschrevene en het bladerdek als het geschrevene, maar niet het bladerdek als aarde.

Dat 'gebonden' is aardig. We hebben het woord 'beschreven' al gehad, we krijgen in dezelfde regel nog 'verhalen' en in de laatste regel 'boekdelen'. Door dat 'gebonden' wordt 'boekdelen' al voorbereid.

De 'ik' (die alleen in 'mijn' terug te vinden is) schopt door de bladeren, 'balorig'. Dat op de schop nemen is een woordspeling. Op woordspelingen kom ik later terug. Ik herlees de twee laatste regels en probeer ze tot mij door te laten dringen. Mijn schoen schopt dus door de bladeren, 'om geraakt boekdelen te horen kraken'. Dat 'om' lijkt een doel weer te geven (als bij 'een mes om een touw door te snijden'), maar dat zal niet helemaal de bedoeling zijn.

En dat 'geraakt'? Dat is vreemd. De schoen schopt en raakt iets, lijkt me. Hier schopt de schoen en wordt geraakt. Nog vreemder is dat de schoen kan horen. Een schoen heeft een neus, maar kan niet ruiken. Een schoen kan zeker niet horen en kan dus geen boekdelen horen kraken. Dat horen is misschien door het oor in 'Balorig' voorbereid, maar het klopt niet.

De boodschap lijkt me te zijn dat de kleurige bladeren verhalen vertellen, die door de 'ik' in de war worden geschopt. Het kan zijn dat de verteller zich daardoor geraakt voelt en hij zal ook wel degene zijn die dat kraken hoort, maar dan had de dichter het wel anders op moeten schrijven.

Valstar houdt van woordspelingen. Hij gebruikt graag uitdrukkingen die letterlijk en figuurlijk gelezen kunnen worden. Maar meestal zijn die woordspelingen niet zo verrassend. In het kwatrijn 'Vloeimans' verwijst de titel naar de trompettist Vloeimans. In het gedicht komt het woord 'spelenderwijs' voor, dat natuurlijk ook verwijst naar het trompetspel. Dat vond ik overigens nog wel aardig gedaan.

Ook de positie van het gedicht in de bundel is goed gekozen. Door woorden als 'labyrint', 'spoor' en 'zoekend oor' is het tastende van de muziek en van het luisteren naar de muziek al gegeven. Vlak voor dit gedicht staat 'Loods', dat eindigt met 'Hij tast gronden / af om te zwenken naar beproefd geloof.' Mooi gedaan.

De volgorde van de gedichten is vaker uitgekiend. 'Leerdam' eindigt met 'ze smelten, hersmelten, smelten nog'. Dat roept Gezelle in de herinnering. Het volgende kwatrijn heet 'Het schrijverke'.

Tijdens het lezen van de bundel werd ik wel een beetje moe van die woordspelingen.  Zo'n moeheid die me ook indertijd overviel bij de eerste bundels van Herman de Coninck, die ook maar naar dubbele betekenissen bleef zoeken.

Valstar houdt van 'poëtische' woorden - woorden, die je eigenlijk alleen in gedichten tegenkomt (en meestal niet in hedendaagse): 'teerbeminde', 'zwicht', 'roert zich', 'een weids verschiet', 'vederlicht', 'haar schone wil', 'dageraad', 'woud', 'de sluimer / van de nacht', 'ranke stilte'. Het zijn effectwoorden, waarmee je altijd moet oppassen. Je kunt ze tegenwoordig eigenlijk alleen gebruiken in gedichten als je wilt onderzoeken in hoeverre de kitsch nog werkt. Valstar gebruikt ze zonder enige ironie. Het lukt hem niet daarbij de woorden fris te houden. Ze komen steeds als belegen over.

In veel gedichten is er een impliciete ik-figuur, die de wereld om zich heen beziet. Wat hij daarvan vindt wordt soms te gemakkelijk expliciet gemaakt: 'ongelooflijk', 'heerlijk', 'weldadig', 'weergaloos', 'verfijnd'. De dichter moet de lezer niet vertellen dat iets 'ongelooflijk' is; hij moet iets zo beschrijven dat de lezer het 'ongelooflijk' vindt.

Er zijn best wat kwatrijnen te citeren uit Seizoensgebonden die aardig zijn, maar bijna nooit zijn ze verrassend. Het zijn observaties met een gedachte eraan vastgeknoopt, maar meestal blijft zo'n gedachte aan de oppervlakte. De gedichten doen daardoor geen pijn, ze schuren niet, ze kosten je niets. Er zit een zekere vrijblijvendheid in die me op een afstand houdt.

Het werk van Valstar ken ik niet goed. Misschien heeft hij meer ruimte nodig dan het kwatrijn biedt, misschien neemt hij genoegen met beschrijvingskunst. Mij doet het te weinig. De bundel heeft een andere lezer nodig dan ik.

Seizoensgebonden is uigekomen bij Anderszins, een uitgeverij die de eigen naam soms met een hoofdletter schrijft en soms zonder. Het binnenwerk van de bundel ziet er wel fraai uit: grijs papier, met een letter in donkerder grijs. Steeds twee kwatrijnen per pagina in een prettig lettertype. De bundel laat zich moeilijk openen, wat niet prettig is bij het lezen en aan de vormgeving van de buitenkant lijkt weinig aandacht besteed. Ik kan die in ieder geval niet mooi vinden.

Laten we eindigen met aardig kwatrijn. Het is wat vreemd om te zeggen dat iets 'hecht (...) verborgen' is, maar verder geeft dit kwatrijn een mooi evenwicht tussen beschrijving en suggestie. Vooral dat groeiende wortelbed in de slotregel staat mij aan. Hier is iets in het verborgene gaande en dat maakt nieuwsgierig. Ook dat doortrekken van de golven naar het zand vind ik fraai.

Kust
Verstuivingen werden hier vastgelegd
voor het nageslacht. Duinen liggen hecht
onder een juk van pijnbomen verborgen.
In zandvloedgolven groeit het wortelbed.

woensdag 7 december 2016

Paul de Wispelaere (1928 - 2016) overleden


Op sommige terreinen ben ik nauwkeurig, maar op andere kleeft de slordigheid mij aan. Televisiekijken laat ik zo'n beetje geheel verslonzen en ik lees ook niet dagelijks de nieuwtjes uit de literatuur. Als er echt iets belangrijks gebeurt, kom ik het meestal wel tegen, op Facebook of Twitter, maar dat laatste medium open ik ook niet dagelijks.

Gisteravond, thuisgekomen van een gezellig etentje met mijn nazaten, snuffelde ik nog wat op het internet. Op Tzum (ook veel te lang niet bijgehouden) kwam ik een bericht tegen waarvan ik toch even rechtop ging zitten: Paul de Wispelaere overleden. Afgelopen vrijdag, 2 december, al!

Er is wel aandacht aan besteed, laat Google mij zien, maar het is mij ontgaan. Ik wist ook niet dat Paul de Wispelaere tot voor kort nog leefde. Nooit meer aan hem gedacht. De laatste jaren zijn boeken niet meer ingekeken. Op de site van de Volkskrant  schreef Paul Depondt op 4 december een mooi overzicht van leven en werken van De Wispelaere - informatief, betrokken.

Boeken van De Wispelaere stonden in mijn boekenkast, ergens tussen die van Leon de Winter en Jan Wolkers. Ze overleefden enkele verhuizingen en kwamen daarna in een doos terecht, op zolder achter het schot. Moeilijk vindbaar. Geen zin om het schot los te schroeven, op de knieën te gaan, doos voor doos te controleren. Ik weet zo ook wel welke boeken ik heb opgeborgen: Een eiland worden (1963), Mijn levende schaduw (1965), Tussen tuin en wereld (1978), Brieven uit Nergenshuizen (1986).

Het verkoolde alfabet (1992) heb ik een tijdlang willen lezen, maar blijkbaar was het verlangen niet zo brandend dat het me warm gehouden heeft. Over Paul-tegenpaul (1970) twijfel ik. Ik heb het boek, als ik het bij de laatste verhuizing tenminste niet in de dozen 'Kan weg' heb gedaan. Ik zie de voorkant voor me. Maar heb ik het boek ook gelezen? Waarschijnlijk wel, maar ik heb er geen herinnering aan.

Zo vergaat het me een beetje met alle boeken van De Wispelaere. In de jaren tachtig las ik veel auteurs die het zogenaamde 'andere' proza schreven: Ivo MichielsHugo RaesSybren Polet - dat soort auteurs. Daar hoorde Paul de Wispelaere ook bij, al zat hij aan het randje van dat andere proza.

Het werk van De Wispelaere is  niet alleen wat wij toen noemden 'experimenteel'. Het is niet alleen een 'taalding' (met excuses voor het lelijke woord), maar er is ook altijd betrokkenheid, emotie. En De Wispelaere heeft ook een fraaie stijl. Zijn zinnen lezen prettig, roepen gemakkelijk beelden op.

Terugdenkend aan zijn boeken, is het toch vooral de sfeer die me bijblijft. Meer dan de precieze inhoud. Zijn Brieven uit Nergenshuizen herinner ik me het duidelijkst. Een oudere man, een jongere vrouw. De brieven die hij aan haar schrijft. Hoe je de aantrekkingskracht voelt en hoe hij afstand houdt. Hoe dat verandert.

Experimenteel is dat allemaal niet en ik meen me te herinneren dat ik het boek net een tikje te sentimenteel vond. Te gevoelerig, te week aan het einde. Terwijl ik het optik, vraag ik me af of mijn herinnering klopt. Aantekeningen heb ik niet over het boek gemaakt en hoe licht wordt iemand bedrogen door zijn geheugen.

Mocht ik het me wel goed herinneren, waarom is dan juist dat boek me goed bijgebleven? Meer dan bijvoorbeeld Tussen tuin en wereld. Ik zie dat boek voor me. Het was een gebonden uitgave, aangeschaft bij ECI, een deel uit de serie Schrijvers van Nu. Ik herinner me een groene omgeving waarin de hoofdpersoon zich bewoog. Maar misschien wordt dat juist wel ingegeven door het groene plaatje op de voorkant. Of door die 'tuin' in de titel.

En de hoofdpersoon is een schrijver. In veel boeken van De Wispelaere gaat het ook over het schrijven. Dat zal hier ook het geval geweest zijn.

Voor zover ik weet, is Het verkoolde alfabet goed verkocht, zoals wel meer delen van de reeks Privé-domein. Het is een dagboekachtig boek, wat Paul-tegenpaul eigenlijk ook is. Zijn er veel mensen die indertijd Brieven uit Nergenshuizen hebben gekocht? Misschien wel.

Maar een bekende schrijver is Paul de Wispelaere er niet mee geworden. Wel kreeg hij in 1998 de Prijs der Nederlandse Letteren en dat is een prijs met aanzien. Dan ben je opgenomen in een mooi rijtje.

Tijdens het leven van De Wispelaere is het vergeten echter al begonnen. Ik wist niet dat hij nog leefde en daarin zal ik niet de enige geweest zijn. In de Volkskrant werd bij het in memoriam de verkeerde foto geplaatst: namelijk die van Herman de Coninck. Ook op hem daalt het stof dus neer. Hij had toch een bekende kop, een bekende stem, werk dat iedereen las. Nu kent men het verschil niet meer tussen zijn kop en die van De Wispelaere.

De arme boeken van De Wispelaere! Het zijn goede boeken, ze zijn het lezen waard. Maar wie leest ze nog! Af en toe zal er toch nog wel iemand zijn die zo'n boek per ongeluk of expres meeneemt, het leest en zich verbaast? Nooit geweten, dat. En die zich dan nog zo'n boek aanschaft en aan anderen doorvertelt dat hij een oude auteur herontdekt heeft. Dat zal gebeuren. Vast.

Foto boven: afbeelding van een luisterboek waarop Paul de Wispelaere onder andere een fragment leest uit Het verkoolde alfabet en de slotscène van Tussen tuin en wereld

dinsdag 6 december 2016

Dijk. Een vergelijking. (H.M. van den Brink)


Waarom kocht ik de roman Dijk? Ik hoorde bij het radioprogramma Kunststof een interview met de auteur en toen was mijn interesse wel gewekt. Maar misschien was het toch de omslag met die monumentale letters die zo'n beetje de hele voorkant in beslag nemen. Die voorkant deed mij uiteindelijk naar het boek van H.M. van den Brink grijpen, vermoed ik, en het kopen.

De titel verwijst naar de hoofdpersoon, Karl Dijk. 'Een naam als twee klappen met de vlakke hand op een hard oppervlak. Een tafelblad. Een toonbank. Een schokvrije marmeren tafel met weeginstrumenten.'  Zo staat het, bijna aan het eind, in het boek.

Dat is mooi omschreven. Vooral ook door die twee korte zinnetjes van elk twee woorden, die ook een beetje klinken als zo'n klap op het tafelblad. En de weeginstrumenten staan er niet voor niets. Karl Dijk is namelijk werkzaam bij de Dienst van het IJkwezen.

Het verhaal wordt verteld door een collega van Dijk, die hem jarenlang van nabij heeft meegemaakt. Hij is ook degene die de toespraak schrijft die de directrice bij het afscheid van Dijk zal voorlezen. Daartoe mag hij het dossier van Dijk inzien.

Op dat afscheid verschijnt Dijk overigens niet. Het afscheid is de rode draad door het boek. De directrice leest de toespraak voor en ondertussen komen er allerlei herinneringen van de ik-figuur boven aan zijn werk als ijker en aan zijn collega Karl.

Ruim een jaar later, als de verteller ziek is en koorts heeft, blijkt hij Karl Dijk nog steeds niet uit zijn gedachten te kunnen zetten. Hij weet ook niet zeker meer of iets nu werkelijk gebeurt of gebeurd is of dat hij het zich verbeeldt of verbeeld heeft.

Het duurde even voordat ik mij echt overgaf aan Dijk. Misschien kwam dat doordat ik door drukten niet lekker kon doorlezen. Op een gegeven moment greep het boek mij.

Ten eerste vanwege het onderwerp. Je leest niet elke dag over iemand die weeg- of meetinstrumenten moet controleren. Het had ook een koeienschetser, een mollenvanger of een meteropnemer kunnen zijn - ik raakte geïnteresseerd in de man en zijn bijzondere beroep.

Bovendien geeft Van den Brink prachtige anekdotes over het IJkwezen. Bijvoorbeeld hoe van tijd tot tijd iemand met een kilo van Delft naar Frankrijk moet reizen om te kijken of het Nederlandse normgewicht nog deugt. Eigenlijk komt, in fragmenten, op die manier de hele geschiedenis van de Dienst van het IJkwezen langs.

Toen de mensen zelf thermometers in huis konden halen die niet geijkt waren, is het verval begonnen, volgens Dijk. Dat kun je je goed voorstellen. De Dienst werd geprivatiseerd, er vielen woorden als klantvriendelijkheid en dan is het werk van de ijker voorgoed veranderd. Zoiets doet iets met je beroepstrots, lijkt me.

Van den Brink heeft de gave om zintuiglijk te schrijven. Vooral de geuren in het boek zijn mij goed bijgebleven. Of die nu zijn van een dorpscafé waar niemand meer komt of van een kaaswinkeltje op een boerderij. Het lezen van die gedeelten heb ik als een feest ervaren.

De passages over wat de verteller meemaakt bij zijn controles krijgen in de loop van het boek steeds meer een metaforisch karakter. Er zit veel tragiek in de kleine zelfstandigen die het hoofd boven water proberen te houden. Ze lijken vergelijkbaar met de ijker die het ambachtelijke handwerk steeds meer ziet verdwijnen en die ook maar moet proberen om zijn leven leefbaar te houden.

De ondertitel van Dijk is niet voor niets 'Een vergelijking'. Je kunt het leven van Dijk vergelijken met dat van de verteller, maar ook de geschiedenis van het IJkwezen met de Werdegang van Dijk en de verteller. En het ijken is natuurlijk per definitie gebaseerd op vergelijking.

Hoe ingehouden Dijk ook geschreven is, toch is het een emotioneel boek. Je merkt hoe de verteller betrokken is bij Dijk, al hebben ze dat onderling nooit in woorden expliciet gemaakt. Maar hij is ook betrokken bij zijn werk en tegelijkertijd bij de mensen die hij moet controleren; voor wie hij begrip heeft, zelf als ze frauderen. Hij moet rechtvaardig zijn, hij kan niet anders, en toch geeft hem dat soms een naar gevoel. Van den Brink beschrijft dat vanzelfsprekend mooier:
Ik keek hem nog eens aan, schudde mijn hoofd en verliet, nog steeds zonder een woord te zeggen, de zaak.
Zelfs na een kwartier lopen in de frisse lucht leek het alsof ik nog niet helemaal buiten was. Alles kleefde aan mij, ik raakte het niet kwijt, de zure kaaslucht, de kou die nooit uit de gebarsten plavuizen zou verdwijnen, de wollen truien van de man en de vrouw, de wanhoop van hun armoe, die traan die er wel of die er niet was geweest, het kleine, dierlijke gejammer.
Nu was ik correct geweest en eerlijk, ja zelfs vriendelijk, geen regel of voorschrift had ik overtreden, en toch voelde het alsof ik het niet slechter had kunnen doen. 
De vergelijking uit de ondertitel komt op verschillende plaatsen terug in het boek. Bijvoorbeeld als de verteller kijkt naar zijn kinderen. Ik citeer een lange passage.
Maar dat gevoel nam af naarmate ze groter en ouder werden. Ze leken verder weg maar tegelijkertijd dichterbij omdat de afstand me in staat stelde verschillen op te merken, te vergelijken. Ik zag Ada in hen. Ik zag mijzelf. En ik zag zoveel dat tot geen van ons beiden herleidbaar was, dat het niet anders kon of dat verschil was het bewijs van hun zelfstandigheid van hun eigen bestaan. En dat bestaan bewoog. Die beweging was eigenlijk het bewijs. Of nóg een bewijs. Het was helemaal niet noodzakelijk dat een van beide gewichten op de schaal onveranderlijk bleef. Het was zelfs van het grootste belang dat dat niet zo was, dat alles bleef veranderen. De directrice had gelijk. Evenwicht was niet wenselijk. Evenwicht was steriel. Evenwicht was dood. Dijk wist dat niet, want Dijk had geen kinderen. 
De verteller vergelijkt de kinderen met zichzelf, met zijn vrouw, met elkaar misschien en daardoor ziet hij dat evenwicht niet het laatste woord heeft. Dat beweging inherent is aan het bestaan. Maar voor een ijker is dat wel een lastig besef. Wat blijft er nog van je werk over als de grootheden waarmee je meet niet meer vaststaan? Voor Dijk blijven de grootheden bestaan, voor Dijk blijft het absolute de maatstaf. Dat maakt hem ook tot de tragische figuur, die het uiteindelijk niet zal redden.

Mischien gaat Dijk wel daarover: over absolute en relatieve normen. Of die wel bestaan. En of het goed is die op te leggen. Over de normen die Karl Dijk zichzelf en anderen oplegt. De verteller vergelijkt zich met Dijk. En de lezer? Wat is onze norm? Streven wij naar evenwicht?

Dit soort vragen stelt Van Den Brink niet of in ieder geval niet expliciet. Dat is het mooie ervan. Dijk lijkt eenvoudig: het verhaal van een man met een bijzonder beroep. Het evenwicht, de harmonie, wordt verstoord als hij niet op zijn eigen afscheid verschijnt. Dan pas zien we dat er al lange tijd van alles aan het verschuiven was en de verteller ziet het nog weer later, als hij meer dan een jaar later koortsig thuis is en Karl Dijk maar niet uit zijn hoofd kan krijgen.

Die koorts blijft de lezer waarschijnlijk wel bespaard, maar Karl Dijk zal ook nog lang in ons hoofd blijven hangen.

donderdag 24 november 2016

Toen en nu (Annie Salomons)


Zouden er nog mensen zijn die rechtop gaan zitten bij het horen van de naam Annie Salomons? Ik vrees van niet. Nooit ontmoette ik iemand die enthousiast was over haar romans of haar gedichten. Ze verstoft in het hoekje waar ook namen te vinden zijn als Herman Robbers, Arnold Clerx, H.J. Schimmel, Noto Soeroto, den Ouden Heer Smits, Ignatia Lubeley. Het is een willekeurige greep.

Maar misschien herinnert iemand zich Herinneringen uit de oude tijd, een deel in de reeks Privé-domein (1984), een bundeling van eerder verschenen boekjes. Ik las indertijd het eerste deel, uit 1957. Ze beschrijft daarin schrijvers die ze gekend heeft. Erg leuk om te lezen. Misschien moet ik op zolder eens achter het schot kruipen om het op te duikelen en het te herlezen.

In mijn boekenkast stond al een tijdje, ongelezen, Toen en nu. Herinneringen uit een lang leven. Het is Ooievaarpocket die goed verkocht. In 1961 verscheen de eerste druk (tienduizend exemplaren) en in 1962 de tweede, in dezelfde oplage. Salomons rondde het in 1960 af, volgens de datering van het voorwoord. Zij vond toen dus al dat ze een lang leven had geleid.

In 1960 was Salomons vijfenzeventig jaar oud. Het zou nog twintig jaar duren voordat ze zou overlijden. Hopelijk heeft ze van haar oude dag genoten.

In Toen en nu begint Salomons met haar vroegste herinneringen; die aan het huis in Rotterdam waarin ze opgroeide bijvoorbeeld. Tot die herinneringen behoort dat ze op haar derde verjaardag (dat moet in 1888 geweest zijn) het topje van haar ringvinger verloor, toen haar vinger beklemd raakte tussen een klapstoel. Salomons:
M'n hand was verbonden en hing in een doek. Wekenlang kreeg ik elke dag een glas rode wijn om het bloedverlies te herstellen. 
Een andere herinnering gaat over het laatste oordeel:
Ik stelde me voor, dat er treinen zouden komen, die telkens een speciale categorie van mensen naar de eeuwigheid zouden vervoeren: een trein voor oude mensen; een trein voor blinden; een trein voor kinderen. In het station, waar al die treinen zouden komen voorrijden, was een ontastbaar lugubere sfeer. Toen ik, ruim een halve eeuw later, Verstdijk's boek "De kelner en de levenden" las, schrok ik ervan daarin diezelfde onwezenlijke gruwel te vinden, die mijn vierjarig hoofdje zozeer beangstigd had.  
In het hoofdstukje 'Wisselende wet' buigt Salomons zich over veranderde zeden en dan vooral over het uiterlijk en de mode. Toen Salomons in de zesde klas van het gymnasium zat, droeg ze een japon tot op de grond. Als het regende moest ze die rok dus ophouden, om hem niet door de modder te laten slepen.
Maar een kortere rok zou voor een volwassen meisje niet behoorlijk zijn geweest. "Trek je rok af; ik zie je enkel", was een gewone waarschuwing. Tegenwoordig neemt niemand er aanstoot aan, als de nauwe rokjes zo hoog opgetrokken zijn, dat je de knieën ziet. Ofschoon ik dit nog altijd niet mooi kan vinden.
 Over vrouwen in broeken had Salomons ook zo haar oordeel:
Het is alles betrekkelijk: een meisje dat gaat zeilen, is netter uitgerust met een broek dan met een japon. Maar het wordt natuurlijk iets anders als een Europees meisje in een broek gaat lopen, omdat ze zich verbeeldt, dat dat pikant staat. Ik pleeg daar zakelijk op te reageren: "Als 't lekker warm is, moet je het maar doen. Mooi staat het niet. Een man heeft nu eenmaal smalle heupen. Een vrouw is meestal breder gebouwd en dat komt in een broek erg uit. Maar 't nuttige gaat voor." Zo'n beschouwing werkt meestal ontnuchterend. Als je er fel tegenin ging, zou het juist boeiend en aantrekkelijk worden. 
Salomons heeft met haar man, Han van Wageningen drie jaar lang (1924 - 1927) op Sumatra (Medan) geleefd. Ze verdroeg de hitte slecht, lees ik op Wikipedia. Salomons, achteraf:
Als ik aan de jaren in dat verre land terugdenk en aan al het mooie en boeiend vreemde, dat ik daar heb mogen zien en beleven, dan voel ik me dankbaar dat ik er ben geweest. Al ben ik nóg dankbaarder, dat ik er niet heb hoeven blijven. 
Ze oordeelt mild over de Europeanen in Nederlandsch-Indië. Ze had wel grote moeite om zich aan te passen, maar ze besefte dat in de wildernis andere normen gelden dan in de geciviliseerde steden.
Dezelfde ontembare kracht, die hen tafels en borden kapot deed smijten; die hen te paard een eetzaal deed binnenrijden en met hun schoenen aan over een gedekte tafel wandelen, staalde hen ook in hun strijd met de bijna onoverkomelijke moeilijkheden van een anders geaard volk, een vijandig klimaat en ziekten zonder tal. Diezelfde kracht deed hen volharden en doorzetten, waar zwakker, voorzichtiger en misschien ook wel braver en fijner jongens de worsteling al lang hadden opgegeven.  
 In de laatste hoofdstukken besteedt Salomons aandacht aan de vijf dagen oorlog, aan het overlijden van haar man en aan de moeilijke tijd tijdens de bezetting. Ze eindigt met het hoofdstukje 'Tevreden ouderdom'.

Toen en nu is een boeiend boekje. Salomons observeert scherp. Ze kan met afstand naar haar tijd, maar ook naar zichzelf kijken. Bovendien kan ze dat prettig leesbaar opschrijven. Leuk om te lezen!

In Het vrije volk van 9 juni 1961 wordt Toen en nu besproken. 'Het laat zich heel plezierig lezen', schrijft de recensent, die fijntjes wijst op de sociale klasse waarin de schrijfster is opgegroeid:
Natuurlijk zijn de herinneringen van Annie Salomons, die het ook in haar jeugd, nu een driekwart eeuw geleden, materieel niet moeilijk heeft gehad, anders dan die van een met meer aardse zorgen gekwelde.
In De Telegraaf van 29 juli 1961 is Jan Spierdijk kritisch; hij vindt het boekje te particulier. Hij schrijft dat haar toon 'wordt bepaald door mildheid, innerlijke warmte [en] vertedering over een mooi en lang leven.'

Het spreekt hem niet aan, vooral niet wat betreft de laatste hoofdstukken. De eerste, met haar vroegste herinneringen, vindt hij beter te verteren:
Zo is "Toen en nu" dierbaar om de gloeikousjes en de blauwkousjes, om het "Toen" maar niet om het "Nu". 
Ook de recensent (B.S.) in het Algemeen Handelsblad van 21 juli 1961 is niet onverdeeld positief. Lieve herinneringen van een pittig schrijfster, vindt hij. Maar ook:
Deze herinnering[en] hebben, behoudens een enkele opmerking, welke de scherpe opmerkingsgave en het heldere inzicht, gepaard aan een verkwikkende zelfspot van de schrijfster verraadt, een al te beperkte horizon.
K.F. (Dat zal Kees Fens wel zijn), bespreekt het boekje in De Tijd/De Maasbode van 7 juli 1961. Hij is over het algemeen positief, al vindt hij Salomons wel erg openhartig, bijvoorbeeld over het overlijden van haar man.
Wie het hoofdstukje "Weduwe" nuchter benadert (...) krijgt al lezend een zekere gêne over zich, ingewijd als hij wordt in tere aangelegenheden, waarover men doorgaans onder vier betraande ogen spreekt.  
Ook met het openlijk uitgesproken godsvertrouwen van Salomons (in de latere hoofdstukken) heeft Fens moeite.

Het particuliere van Toen en nu lijkt me in deze tijd niet opmerkelijk. Blijkbaar werd daar in 1961 anders over gedacht. Volgens mij voelt niemand zich meer gegeneerd door Annie Salomons vertelt. Maar oordeelt u vooral zelf.

zondag 20 november 2016

Lezing Saskia van der Jagt


Op zondag 20 november hield Saskia van der Jagt een lezing in de Vluchtheuvelkerk in Zetten. Op 18 september had Colet van der Ven een lezing gehouden over de wortels van het kwaad. Ook Saskia van der Jagt sprak zich uit over het kwaad.

Veel mensen hebben het idee dat goed en kwaad duidelijk te scheiden en te onderscheiden zijn: goed is Lucky Luke, kwaad zijn de Daltons. Maar soms is het een kwestie van perceptie of interpretatie. Iets kan goed bedoeld zijn, maar als kwaad gezien worden.

Van der Jagt illustreerde dat met passages uit haar eigen leven: hoe er een verwijdering ontstond tussen haar en haar vader, juist op het moment dat ze hem probeerde te troosten. Voor haar had het tot gevolg dat ze een tijd lang op straat leefde.

Verder vertelde ze over de tijd dat ze in de wapenhandel zat en dat ze dat kon doen zonder zich daar schuldig over te voelen. Voor de een zijn de wapens het kwaad, voor de ander zijn de wapens nodig om zich tegen het kwaad te beschermen.

Daarover schreef Saskia van der Jagt al eerder een roman, die aanvankelijk Probeer het mortuarium heette, maar die herdrukt is onder de titel Schieten verleer ik nooit.

Goed en kwaad liggen dicht bij elkaar, volgens Van der Jagt; je raakt gauw over de grens heen. Maar je kunt ook weer terug die grens over. Het kwaad hoeft niet alleen maar een slechte naam te hebben; het veroorzaakt ook het goede. Zonder kwaad zou er bijvoorbeeld geen vergiffenis zijn.

Verder vertelde ze over het kind dat ze adopteerde. Het was ziek en zwak en ze besefte dat ze alles moest doen om het kind een goed leven te geven en een goede moeder voor haar te zijn. Dat bleek niet meer te verenigen met de wapenhandel. Het was een omslagpunt in haar leven, dat ze ook wel God of het goddelijke wil noemen.

De aanwezigen waren onder de indruk van het persoonlijke verhaal dat Saskia van der Jagt vertelde. Er werd nog lang met haar en met elkaar nagepraat.


zaterdag 19 november 2016

De gelukkige huisvrouw (Knipoog 57)


Heleen van Royen ken ik alleen van de tv en van wat er over haar geschreven is. Het lied van Dorine Wiersma, 'Stoute Heleen' heb ik beluisterd en ik heb een interview met haar gezien waarbij ze vierentwintig uur lang met een interviewer opgesloten zat. Dat was overigens een aardig gesprek, waaruit blijkt dat de schrijfster een gecompliceerde vrouw is.

Haar boeken heb ik aan mij voorbij laten gaan en nooit heb ik de aanvechting gehad die te gaan lezen. De titels ken ik wel. Bijvoorbeeld De gelukkige huisvrouw. Dat klinkt als een uitdrukking uit de jaren vijftig of zestig. Het boek is ook verfilmd en daar heb ik zelfs wel eens wat goeds over gehoord. Ook nooit bekeken.

Blijkbaar is De gelukkige huisvrouw in brede kring bekend. Ik trof in ieder geval een knipoog ernaar aan in NRC Handelsblad van november 2016. Het is een wat onhandige knipoog: 'De ongelukkige, Zweedse huisvrouw', een bespreking van Zorgen voor het gezin van de schrijfster Kristina Sandberg. De verwijzing is duidelijk, maar de kop loopt niet zo lekker.

Er is een site 'De hebberige huisvrouw' en dat allitereert tenminste. Of het ook een knipoog naar De gelukkige huisvrouw is, weet ik niet. We hadden immers, al veel eerder, ook 'de vliegende huisvrouw', Fanny Blankers-Koen (zie bijvoorbeeld hier). En in de Bijbel (Spreuken 30) komen we de deugdzame huisvrouw tegen.

Zo zullen er wel meer soorten huisvrouwen zijn. Omdat in de kop van Freriks 'ongelukkige' staat, roept dat al gauw De gelukkige huisvrouw op. Hoe gelukkig die huisvrouw in het boek van Van Royen is, weet ik niet. De huisvrouw in het boek van Sandberg, Maj is in ieder geval wel degelijk ongelukkig. Freriks spreekt van haar 'toenemende wanhoop'.  En even verder:
Ze twijfelt aan zichzelf als moeder, aan zichzelf als minnares, aan zichzelf als dochter van haar moeder. 
Niet een gelukkige huisvrouw dus. De kop die Freriks bedacht is ook niet zo'n heel gelukkige knipoog, maar die werkt wel.

vrijdag 18 november 2016

Groter dan de lucht, erger dan de zon (Daan Remmerts de Vries)


Je leest altijd te weinig. Ik lees altijd te weinig, bedoel ik. Zo had ik ooit het plan om De harpij van A.N. Ryst te lezen. Het is er nooit van gekomen. Ik typ het hier, ook om mezelf aan dat boek te herinneren. Het is een omvangrijke roman en achter het pseudoniem schuilt Daan Remmerts de Vries.

Die schrijver kan weinig kwaad doen bij mij sinds ik Godje heb gelezen. Drie jaar geleden las ik Tijgereiland. Uit wat ik er toen over schreef, blijkt dat ik daar wat minder tevreden over was. Minder ook dan wat ik mij herinner.

Intussen heb ik zijn laatste boek gelezen, Groter dan de lucht, erger dan de zon. Het was een kanshebber voor de Gouden Griffel, maar die ging naar Anna Woltz. Van haar moet ik toch ook eens wat lezen.

Maar goed, het boek van Remmerts de Vries dus. Dat gaat over een moeilijke jongen, Elmer. Hij is moeilijk voor zijn omgeving en moeilijk voor zichzelf. Hij laat bijvoorbeeld een jongen struikelen die van de trap af loopt. Dat is begrijpelijk, gezien de voorgeschiedenis, maar natuurlijk niet goed te keuren. Elmer moet van school af.

Het gezin verhuist van Heiloo naar Amersfoort, in verband met het werk van moeder en in de vakantie gaat Elmer op zomerkamp op Vlieland, waar hij zich zo goed mogelijk staande probeert te houden. Op een gegeven moment krijgt hij een klap met een soeplepel en daarna is alles anders.

Hij hoort een stem in zijn hoofd. Die stem is van een zekere Lomax. De stem spreekt hem toe. Aanvankelijk lijkt dat Elmer te helpen, maar hij krijgt er ook last van.

Het is de vraag hoe wij die stem moeten duiden. Heeft Elmer een stoornis? Is het de innerlijke stem die iedereen wel heeft, waarmee je gewoonlijk jezelf toespreekt?

Elmer komt op een nieuwe school, waar ook weer moeilijkheden opduiken. Hij is niet een willoos slachtoffer en is best bereid een daad te stellen tegenover een pestkop, zoals hij dat ook al op zijn vorige school deed. Dat brengt hem in de problemen.

Samen met zijn moeder gaat hij terug naar Vlieland. Intussen heeft hij waan- en dwanggedachten ontwikkeld, die zijn leven ernstig bemoeilijken. Zo is hij ervan overtuigd dat hij zich onzichtbaar kan maken. Ook weet hij zeker dat hij slecht is:
En ik, ik was slecht. Ik had begrepen dat ik er niet van kon vluchten, ook niet hier, dat ik me er niet voor zou kunnen verbergen, nergens, omdat het iets was wat in me zat; zolang ik leefde zou ik een gevaar zijn voor de mensen om me heen.
En daarmee was mijn slechtheid overal; ik zou er nooit aan kunnen ontsnappen. Daarmee was het groter nog dan de bedrieglijke lucht en erger dan de spiedende zon. 
Uiteindelijk gaat hij de strijd aan met de stemmen in zijn hoofd. Dat is eigenlijk niet de goede uitdrukking. Hij begrijpt dat je niet altijd hoeft te strijden en dat je niet op alle vragen antwoorden hoeft te vinden. Sommige vragen zijn antwoorden, leert hij van Arri, een jongen met wie hij vriendschap sluit.

Je kunt je afvragen of Arri van een andere orde is dan Lomax. Waarschijnlijk bestaat Arri wel in de werkelijkheid, maar hij is naast de stem van Lomax ook een tegenstem.

Ik vond Groter dan de lucht, erger dan de zon wel een mooi boek. Je kunt goed meeleven met Elmer, zonder dat nu tot in detail uitgelegd hoeft te worden wat er met hem aan de hand is. Elmer is een interessant personage, slachtoffer en dader tegelijk.

Net als in Tijgereiland is er een soort doorbraak in de verhouding met de moeder. Hoe liefdevol de ouders van Elmer ook zijn, meestal praten ze niet echt met hem. Dat gaat uiteindelijk toch gebeuren.

Ook in dit boek speelt Remmerts de Vries met de vorm; het tweede deel is in dagboekvorm geschreven. Ook het eerste en het derde deel zijn in de ik-vorm geschreven, maar niet in de dagboekvorm. Eerlijk gezegd heb ik niet het idee dat dat veel verschil maakt. In Tijgereiland haalde ingrijpen in de vorm (overstappen naar de hij-vorm) ook niet veel uit.

De kracht van Remmerts de Vries zit in andere zaken. Hij kan ons dicht bij een personage laten komen, in welke situatie die ook is. Remmerts de Vries heeft mededogen met zijn personages, maar hij laat ook zien dat er een kracht in hen schuilt, waarmee ze hun problemen tegemoet kunnen treden. Daar kunnen veel lezers moed uit putten.

donderdag 17 november 2016

Uit het leven van Dik Trom (Knipoog 56)



Ach, de boeken van je jeugd! Arendsoog, Pietje Bell, Buffalo Bill, de reeks over Biggles, Paddeltje, enkele deeltjes over de Kameleon - ik kan de passages zo weer voor me halen. En Dik Trom?

Dik Trom heb ik wel gelezen, maar pas later, toen ik er eigenlijk al te groot voor was. De boeken over Dik Trom waren volgens mij niet bij ons in huis. Of zou mijn kleine broertje ze gehad hebben? Voor zover ik weet, leende ik een deel van een neefje.

De boeken van Dik Trom zijn legendarisch. Niet omdat ze zo goed zijn. Een echte verhaallijn is er bijvoorbeeld nauwelijks in te ontdekken, maar in de boeken over Pietje Bell en de Kameleon is hetzelfde het geval. Dik Trom was, zeker toen het boek verscheen, wel verfrissend: geen modelfiguur, maar een echt kind. Een jongen met een goed hart, een rijk gevoel voor humor en een onverschrokkenheid bij onverwachte situaties. Veel kinderen, jongens vooral, hebben gesmuld van zijn avonturen.

Vooral het beeld van Dik die achterstevoren op een ezel zit, zal iedereen bijstaan, ook als hij het boek niet gelezen heeft. Volgens mij heeft die afbeelding vaak of misschien wel altijd op de voorkant gestaan van Uit het leven van Dik Trom.

Er zijn ook verschillende sculpturen gemaakt van Dik Trom op de ezel. Een ervan staat in Hoofddorp. Een foto ervan vond ik bij het bericht over een Dik-Trom-app.

Naast het beeld van Dik op de ezel is er een zinnetje beroemd geworden: 'Het is een bijzonder kind, dat is-ie!' Een uitspraak van vader Trom, die maar niet echt boos kon worden op zijn kind. Wie dat wil nalezen, leze de originele tekst op DBNL.

Honderdvijfentwintig jaar na de eerste uitgave is Uit het leven van Dik Trom opnieuw uitgegeven door uitgeverij Kluitman. Het Reformatorisch Dagblad besteedt er aandacht aan. Janneke de Jong zet boven haar artikel: 'Een bijzonder boek, dat is het', waarmee ze duidelijk knipoogt naar de uitspraak van vader Trom.

Er blijken veel van dit soort knipogen te zijn. 'Iets is bijzonder, dat is het' of 'Iets is bijzonder en dat is het'. Die 'en' sluipt er gemakkelijk tussen, omdat die de zin soms wat ritmischer maakt.

Enkele voorbeelden: een bijzonder schooltje (het schoolgebouwtje van Etersheim), een bijzondere methode (EMDR); een bijzonder bouwwerk (nationaal paleis van Pena); een bijzonder fonds (het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten), een bijzondere jongen (naar aanleiding van Schooldagen van Coetzee); een bijzondere filmmaker (Henk van der Linden, de verfilmer van Pietje Bell, vreemd genoeg); een bijzonder wijkje (Heksenberg); een bijzonder hotel (Hotel Kunturwassi Colca en ook een hotel in Wolvega); een bijzonder merk (Saab); een bijzonder mens (Fred Rutten); een bijzonder bos (in Kolham); een bijzonder dorp (Westkapelle); een bijzondere bridger (Bob Drijver); een bijzondere zitzak. De lijst kan met gemak langer gemaakt worden.

Het lijkt me te bewijzen dat Dik Trom, of in ieder geval het zinnetje uit het boek, nog springlevend is. En dat na honderdvijfentwintig jaar! Terecht dus dat Janneke de Jong schrijft: 'Een bijzonder boek, dat is het'.