woensdag 27 mei 2015

Mijn moeder zei altijd (Jaap Toorenaar)


Waarschijnlijk weet intussen iedereen al wat voor boekje Mijn moeder zei altijd is: een verzameling van uitdrukkingen die in gezinnen van tijd tot terugkeerden of terugkeren. Sommige zijn wijd verspreid (zowel in de tijd als in het land), andere zullen misschien maar in één gezin of familie opgeld gedaan hebben.

Jaap Toorenaar verzamelde ze. Na een oproep in Onze taal kwam een stroom van deze uitdrukkingen zijn mailbox binnen. Hij ziftte ze en ordende ze thematisch. Zo zijn er hoofdstukjes over eten ('Eet smakelijk!', 'Gewoon dooreten', 'Ik zit vol!'), over vrouwen en mannen natuurlijk, over bevallingen, grote gezinnen, de baas in huis en huishoudelijke tips.

Sommige uitspraken komen zo vaak voor, dat Toorenaar ze maar in een apart hoofdstukje over klassiekers heeft opgenomen. Daar staan altijd groene tussen als: 'Het hoeft niet op al is het lekker', ''s avonds een vent, 's ochtends een vent'  en 'lieverkoekjes worden niet gebakken'. Over de herkomst van uitspraken, zwijgt Toorenaar. Blijkbaar heeft hij zich daar niet mee bezig gehouden. Hij is vooral geïnteresseerd in het gebruik.

Het leuke van zijn boekje is, dat het meteen reactie oproept: iedereen heeft namelijk ouders met vaste uitdrukkingen (die ze weer van hun ouders of grootouders overgenomen hebben). Toen ik het boekje ter sprake bracht in een vierde klas, vertelde een leerling meteen: als wij bijvoorbeeld iets kapot laten vallen, zegt mijn moeder altijd: 'Vuur is erger'. Die staat nog niet in Mijn moeder zei altijd, als ik het me goed herinner.

Als mijn moeder iets uitdeelde en wij vlogen als kinderen af op de schaal die ze in haar handen had, zei ze: 'Eerst grote mensen, dan hangoren'. Die staat trouwens wel in Toorenaars boekje. Een vriend die in Zeeland opgegroeid is, vertelde dat bij hem thuis niet 'hangoren' maar 'lamoren' werd gezegd (lam-oren).

Op de boerderij was het werk soms zwaar. Als we klaagden over pijn in onze rug, kregen we te horen: 'Je hebt nog geen rug. Die kont van jou hangt nog aan een haak.' Andere uitdrukkingen die ik me herinner: 'Heb je geld, dan doe je wonderen; heb je 't niet, dan is het donderen' en 'als het kontje strak staat - een gek die er niet op slaat'. Als iets misliep, kon mijn vader wel eens zeggen dat het 'kloten met vijfentwintig o's'  was.

Ongetwijfeld zal Mijn moeder zei altijd zoveel reacties oproepen, dat er een aanvulling komt. Dat zou mooi zijn. Hoe alledaags ze ook zijn, we zouden dit soort uitdrukkingen tot ons cultuurgoed kunnen rekenen. Ze gaan soms lang mee, maar een deel ervan zal ongetwijfeld verdwijnen.

Zo is het ook met apologische spreekwoorden gegaan. Ik weet niet hoe populair die zijn geweest, maar ik hoor ze nauwelijks meer. Zegt iemand nog wel eens: 'Alle beetjes helpen, zei de mug en hij plaste in de oceaan'? Ook andere staan mij nog bij: 'Wie mooi wil zijn, moet pijn lijden, zei de meid en ze speldde haar muts aan haar oren vast'; 'Het bloed trekt, zei de boer en hij kuste zijn kalf door de heg'; 'Kwaad gezelschap, zei de moordenaar en hij liep tussen de beul en de pastoor naar het schavot'.

In de inleiding van zijn boekje doet Toorenaar alsof dit soort ouderwijsheden nooit eerder zijn verzameld. Dat klopt niet. Inez van Eijk heeft verschillende bundels ermee samengesteld. Zij noemde ze dooddoeners. Ik meende mij te herinneren dat ik ooit een Prismadeeltje heb gekocht (jaren tachtig, vermoed ik) dat Je tante op een houtvlot heette. Ik kan de titel niet meer terugvinden op het web. Zou ik indertijd Ik zeg maar zo ik zeg maar niets (1978) gekocht hebben? Later verschenen nog Zo lust ik er nog wel een (1980). In 1995 verscheen een verzameling van maar liefst achtduizend dooddoeners en stoplappen: Als mijn tante een snor had. Zou de tijd niet rijp zijn voor een herdruk?

Illustraties gepikt van de Facebookpagina van het boek.

Titel: Mijn moeder zei altijd
Schrijver: Jaap Toorenaar
Uitgever: Thomas Rap
Amsterdam 2015; 160 blz. € 10,-

donderdag 21 mei 2015

Wij hadden het leven lief (Janne IJmker)


Voor op het nieuwe boek van Janne IJmker, Wij hadden het leven lief, staat 'Roman'; we zouden dit boek dus als fictie moeten beschouwen. Bij nadere beschouwing blijken de zaken toch wat ingewikkelder te liggen.

Wij hadden het leven lief bevat drie soorten teksten. Allereerst hoofdstukken waarboven 'Tape' of 'De tape' staat. In die hoofdstukken is een schrijfster (Josje) in gesprek met haar moeder. Die moeder (Riekie) haalt herinneringen op aan haar kindertijd, toen ze vlakbij een Joods werkkamp woonde. Elke vrijdag werd er een pannetje eten klaargezet voor een van de Joodse arbeiders, Samuel.

Die kennen we nog uit het jeugdboek waarmee IJmker debuteerde in 2002: Mijn vriend Samuel, dat in grote lijnen hetzelfde verhaal vertelt. Verder hebben we de hoofdstukken 'Notities' waarin een schrijfster vertelt over wat ze leest over de Tweede Wereldoorlog en hoe ze aan de hand daarvan haar positie wil bepalen. Die schrijfster is natuurlijk Josje, maar ze krijgt ook wel trekken van Janne IJmker. Ten slotte zijn er nog de brieven die Samuel aan zijn vrouw Sarah schrijft.

Achter in het boek is een verantwoording opgenomen, waarin IJmker onder anderen haar moeder ter sprake brengt. Daaruit blijkt dat moeder als kind daadwerkelijk schuin tegenover een werkkamp heeft gewoond. Dat zal kamp Kremboong in Tiendeveen zijn geweest. Over het jeugdboek uit 2002 zei moeder: 'Dat meisje ben ik niet meer.' IJmker legt uit dat de schrijver in haar vervloeide met het personage en dat dat nog meer geldt voor dit boek. Dat zorgt er waarschijnlijk ook voor dat we dit boek een roman moeten noemen.

IJmker heeft verder de vroegere buren van haar moeder geïnterviewd en ze las onderzoeken en ooggetuigenverslagen. Die komen terug in de hoofdstukken 'Notities'. In deze hoofdstukken komen lijken IJmker en Josje nagenoeg samen te vallen.

De brieven van Samuel stelde IJmker samen uit authentieke brieven van verschillende Joodse dwangarbeiders. Hun namen zijn achter in het boek opgenomen, evenals een lijstje met bronnen die IJmker geraadpleegd heeft. Daar staan boeken bij die ik niet ken, zoals die van Niek van der Oord en een site over Joodse werkkampen. Interessant.

Een paar keer komt in IJmkers boek de vraag terug wat de mensen indertijd geweten kunnen/zullen hebben over het lot van de Joden. Het ligt voor de hand om dan Wij weten niets van hun lot, van Bart van der Boom te lezen, maar dat is niet gebeurd. Over Ellecom (Kamp Avegoor, later kamp Palästina) las IJmker wel het dunne boekje Joods Monument Ellecom, maar ze raadpleegde niet de radiodocumentaire van Herbert Bitter uit datzelfde jaar (Avegoor, poort naar de hel (1998), met daarin een interview met twee overlevenden. Onlangs, op 16 mei, werd de documentaire opnieuw uitgezonden in het radioprogramma Woord.

De grootste verdienste van Wij hadden het leven lief lijkt me dat IJmker aandacht vraagt voor de werkkampen, waarvan er tientallen geweest zijn en ik vrees dat ze door velen vergeten of nooit geweten zijn. Zo was ik niet op de hoogte van kampen in Ede en Ochten, hoewel ik daar toch in de buurt heb gewoond. Een boek als dit van IJmker zal zeker kunnen helpen om kennis over die werkkampen te verspreiden onder een breder publiek.

In de hoofdstukken 'Notities' geeft IJmker weer wat ze leest en wat ze ervan vindt. Ze citeert uit boeken als Om erger te voorkomen van Nanda van der Zee en Het fatale dilemma; de Joodsche Raad voor Amsterdam '41 - '43, van Willy Lindwer. Ze parafraseert delen uit de boeken of vat die samen, zodat we een beeld krijgen van wat er bekend is in de literatuur. Dat zijn delen die het lezen zeker waard zijn.

Naast het particuliere verhaal van het meisje Riekie, die vriendschap sluit met de Joodse arbeider Samuel, wordt het grotere verhaal verteld, zodat de context duidelijk wordt. De schrijfster worstelt met de vraag wat zij zelf gedaan zou hebben. Het antwoord is natuurlijk dat je dat niet kunt weten en dat is niet zo verrassend. IJmker koppelt er wel een interessante vraag aan vast: doen we nu, zoveel jaar na de oorlog, goed aan onze medemens?

De emoties die bij haar opkomen tijdens het lezen over de oorlog, zorgen voor zinnen als:
Ik zou de omwonenden willen aansporen hulp te bieden. Ik zou de Grünen willen verjagen. Ik zou hen in woede willen toeschreeuwen op te rotten. Blijf met je fikken van een ander af. Donder op. Ik zou...
Dat soort uitbarstingen zijn begrijpelijk en zelfs prijzenswaardig, maar ze maken het boek niet beter. Natuurlijk getuigen ze van een gevoel van machteloosheid, maar ik kan mij niet onttrekken aan de indruk dat de auteur ook als schrijver in die fragmenten te weinig macht heeft. Dat je moet aangeven dat je die zinnen 'in woede' zou willen schreeuwen, lijkt me al een zwaktebod.

De ontzetting van de schrijfster maakt meer indruk op mij in de fragmenten waarin ze de feiten geeft. Ook zonder dat ze vertelt wat het kennisnemen van die feiten haar doet, is duidelijk hoe ze begaan is met de slachtoffers en hoe ontdaan of verward ze is over het feit dat het allemaal maar kon gebeuren.

Enkele keren komt ter sprake dat het lastig is om het bestaan van God te rijmen met de gruwelen in de Tweede Wereldoorlog. Veel verder dan het stellen van vragen en het uiten van twijfel komt IJmker niet, maar misschien is dat voor dit boek ook wel genoeg.

De houding van Gods personeel, de kerken/de gelovigen, tijdens de oorlog staat op dit moment weer volop in de belangstelling. Jan Bank publiceerde onlangs een omvangrijke studie over de houding van de kerken (in Europa): God in de oorlog en E.G. Bosma bracht ook zo'n dik boek op de markt: Oude waarheid en nieuwe orde, waarin hij de houding van de bevindelijk gereformeerden tegen het licht houdt.

Kees van Setten bepleitte in de brochure Mea culpa dat gelovigen alsnog schuld zouden moeten belijden over de houding van de kerken ten opzichte van wat er in de oorlog is gebeurd. In 1995 is daar door enkele protestantse kerken een aanzet toe gegeven.

Is Wij hadden het leven lief een goede roman? Daarvoor moeten we vooral kijken naar het verhaal over Riekie. Het probleem is dat er nogal wat 'deugende'  mensen in voorkomen, op wie weinig aan te merken is: Riekie, Samuel, Riekies vriendin Jent, Riekies vader, haar onderwijzer - allemaal zijn ze vooral 'goed', wat het verhaal, ondanks de gruwelen, iets zoets geeft. De karaktertekening van de personages is niet direct het sterkste punt. Moeder is in het begin vooral moeilijk tegenover Riekie, later krijgt Riekie meer begrip voor haar en laat moeder ook toe dat Riekie haar nadert.

Meer dan 'aardig' wil het verhaal niet worden en dat is me te weinig. Wanneer er een droom in een roman voorkomt, vooral tegen het einde, word ik wantrouwig. Vaak moet in die droom duidelijk gemaakt worden wat de schrijver niet op een andere manier rond kon krijgen. Ook IJmker zoekt haar toevlucht tot zo'n droom. Die had er van mij wel uit gemogen.

In het verhaal van Riekie en hoe ze het vertelt aan haar dochter zit nog wel een twist, waarover ik niet veel kan zeggen. Het is wel een vondst. Al in de eerste zin van het boek wordt die aangekondigd, maar in de loop van het boek zakt dat weg uit je geheugen.

Aan het eind komt een deel van het boek op losse schroeven te staan en dat maakt duidelijk dat we niet altijd af kunnen gaan op herinneringen. Mensen kunnen dingen vergeten of bewust de werkelijkheid verdraaien. In een 'notitiehoofdstuk' vraagt de schrijfster zich dan ook af: 'Wat ís de werkelijkheid?' Waar ze overigens meteen aan toevoegt dat de feiten over de werkkampen, voor zover zij weet, niet verzonnen zijn.

Die feiten zijn erg genoeg. In veel kampen moesten de Joden hard werken en ze kregen te weinig te eten. In het begin wordt nog beloofd dat er geld naar hun vrouwen gestuurd zal worden, maar daar komt weinig tot niets van. Uiteindelijk mogen ze weg uit het kamp, maar dan worden ze vervoerd naar Westerbork en velen van hen zijn daarna naar een vernietigingskamp gedeporteerd.

De brieven van Samuel maken duidelijk hoe lang de hoop nog is blijven leven en hoe men geprobeerd heeft er het beste ervan te maken. In de documentaire van Herbert Bitter houdt een van de arbeiders zichzelf voor dat hij niet moet nadenken, om zich maar niet te realiseren hoe gruwelijk de werkelijkheid is.

Wij hadden het leven lief past om verschillende redenen in het oeuvre van IJmker. Natuurlijk omdat het de volwassenversie is van Mijn vriend Samuel, maar ook omdat IJmker speelt met wat fictie is en wat niet. Zit het verhaal van Riekie nog dicht bij het verhaal van IJmkers moeder? Aan het begin van elk hoofdstuk over de gesprekken lijkt er een stukje opname letterlijk uitgetikt, maar al gauw daarna zit je in een verhaal zoals het door een schrijver op papier gezet wordt en zeker niet zoals het letterlijk door moeder verteld is.

Dat spelen met feit en fictie deed IJmker ook al in vorige boeken. Zowel in Achtendertig nachten als in Afscheid van een engel nam ze een historische gebeurtenis als uitgangspunt en fictionaliseerde die. In Kanaleneilandjes plaatste ze tussen de hoofdstukken met jeugdherinneringen door tussenhoofdstukjes waarin familieleden (maar in hoeverre zijn die verzonnen?) commentaar gaven op de betrouwbaarheid van de schrijfster als verteller.

In veel boeken van IJmker speelt de relatie tussen ouders en kinderen een rol. Die relatie is niet per definitie goed. Hier is de verhouding tussen Riekie en haar moeder problematisch. Vader is een soort tegenwicht geworden, waardoor hij nogal braaf goed is. Moeder overlaadt Riekie met taken en blijft voor haar op een afstand. Zo'n jeugd kan ook gevolgen hebben voor hoe de volwassen Riekie met haar kinderen omgaat.

IJmker schrijft:
Soms voel ik me zo plaatsvervangend rot. Over mijn moeder, over Samuel. Plaatsvervangend? Het zegt natuurlijk ook iets over mijn eigen alleen zijn; soms vroeger, soms nu. Het was goed om mijn moeder te omhelzen, maar hoeveel aanleiding er ook toe was, zoals gewoonlijk hadden we het niet over mijn (tijdelijke) scheiding.
Schrijft Josje dit? Schrijft IJmker dat? Is er wel verschil tussen die twee? Afzijdigheid of isolement is handige positie voor wie een verhaal wil vertellen: je kunt van een afstandje bezien wat er gebeurt. Die afzijdige positie, dat verlangen naar daadwerkelijk contact, komen we in meer boeken van IJmker tegen. In dit boek heeft niet alleen Riekie zo'n positie, maar ook Wicher (haar NSB-klasgenootje. Het is een interessant figuur, die naar contact lijkt te verlangen maar zich daar tegelijkertijd agressief voor afsluit. Roelf uit Afscheid van een engel heeft ook al die afzijdige positie. De verhouding tussen hem en zijn oma is moeizaam.

Het zou me niet verbazen als IJmker nog meer te zeggen heeft over ouders en kinderen en over de geïsoleerde positie van de hoofdpersoon. We wachten het af. In elk van haar boeken zit wel iets wat boeit en iets wat beter kan. Het is blijkbaar de weg die ze gaat. Die weg is interessant genoeg en ik ben benieuwd waarnaar die leidt.

Auteur: Janne IJmker
Titel: Wij hadden het leven lief
Uitgever: Brevier
Kampen 2015, 256 blz. € 17,90

dinsdag 12 mei 2015

Bent u een modern mens?


Op Koningsdag kocht ik drie banden met ingebonden nummers van het blad Margriet, drie kwartalen van 1954. In nr. 15, 10 april 1954, blijkt een testje te staan, waarmee de lezeres (of de lezer) kon onderzoeken of zij (of hij) zichzelf een modern mens mocht noemen. Ik citeer het testje in zijn geheel:
Bent u een modern mens?
Voelt u zich gelukkig in de tijd waarin u leeft? Hoort u thuis in de tweede helft der twintigste eeuw? Dat kunt u nagaan aan de hand van onze test. Beantwoord onderstaande vragen zonder u zorgen te maken over de kwestie welk antwoord u moet geven om de titel "modern mens" te verwerven! Wees eerlijk en oprecht... en kijk na u getest te hebben naar de puntentelling en de conclusie, die u kunt vinden op bladzijde 65
1. Draait u de radio af, zodra de omroeper 'n jazz-uitzending aankondigt?
2. Zoudt u een vliegreis willen maken, die niet noodzakelijk is - dus louter en alleen voor uw plezier?
3. Hebt u belangstelling voor motoren en machines?
4. Vindt u het interessant om - persoonlijk of door middel van een film - een kijkje te nemen in een grote fabriek?
5. Bent u van mening dat uw huiskamer steeds gezelliger wordt, naarmate u meer gehaakte kleedjes op kastjes en tafeltjes legt?
6. Houdt u van de moderne bouwstijl?
7. Hebt u een afkeer van mensen, die zo af en toe een tikkeltje sentimenteel zijn?
8. Zoudt u liever vijftig - of desnoods honderd- jaar geleden geleefd hebben?
9. Draagt u graag 'n rode roos als corsage op uw japon of mantelpakje?
10. Vindt u het denkbeeld, over vijf-en-twintig, dertig jaar naar de maan te kunnen reizen, bespottelijk?
11. Zoudt u uw kinderen ook maar een beetje op weg kunnen helpen, als ze u naar de betekenis van het woord "atoom" vroegen?
12. Hebt u altijd haast - ook als er geen reden voor is?
13. Kunt u uw aandacht bij uw boek houden als de overige gezinsleden naar een muziek-uitzending over de radio luisteren?
14. Kunt u met plezier naar een reproductie van een onbegrijpelijk modern schilderij kijken?
15. Houdt u er kleding op na, die u slechts iedere Zondag en bij speciale gelegenheden aantrekt?
Hebt u alle vragen eerlijk beantwoord? Kijk dan eens naar de puntentelling.
Tot zover de tekst in Margriet. De puntentelling geef ik verderop in deze bijdrage. Laten we eerst even naar de vragen kijken.  Als iemand deze vragen beantwoordt in de hoop dat hij als modern mens uit de test komt, weet hij bij sommige vragen al wat hij moet antwoorden. Bij vraag 6 kun je al wel bedenken dat je in moet vullen dat je inderdaad van de moderne bouwstijl houdt.

Zo gaat het bij veel vragen. Bij vraag 9 twijfelde ik: was het dragen van een roos als corsage in 1954 iets wat ouderwets was of juist modern? Ouderwets, zo blijkt bij controle van de antwoorden. Net als de kleedjes uit vraag 5 en net als het hebben van zondagse kleding. In de jaren zeventig had ik in ieder geval nog wel zondagse kleding: naar de kerk ging je in pak.

Vraag 2 lijkt me te gaan over vakantie. Voor de lol met de auto een eindje rijden was waarschijnlijk al niet gebruikelijk; het bermtoerisme kwam pas op in de jaren zestig. Een vliegreis maken 'louter en alleen voor uw plezier' was nog een stapje verder.

In 1954 werd kennis van en belangstelling voor wetenschap en techniek als modern gezien, blijkens de vragen 3, 4, 10 en 11. De ontwikkeling van de ruimtevaart is sneller gegaan dan men dacht. Vijftien jaar na het testje zette de eerste mens voet op de maan en het duurde dus niet vijfentwintig of dertig jaar.

Drie vragen (1, 6, 14) zijn gewijd aan kunst en cultuur: jazz, de moderne bouwstijl en 'een onbegrijpelijk modern schilderij'. Dat laatste vond ik het grappigst. Uit de puntentelling blijkt dat modern zijn iets nastrevenswaardigs was. Maar uit vraag 14 blijkt dat de moderne schilderkunst toch vooral geassocieerd wordt met onbegrijpelijkheid. Goed, het is modern, dus we zullen het mooi moeten vinden, maar we snappen er niets van. Die onbegrijpelijke schilderijen hingen blijkbaar in nog maar weinig musea. Je moest je als modern mens behelpen met reproducties.

Sentimentaliteit (vraag 7) is uit in 1954. Sterker nog: als modern mens dien je zelfs een afkeer te hebben van mensen die sentimenteel zijn, ja, zelfs van mensen die maar 'een tikkeltje sentimenteel'  zijn en nog sterker: zelfs van mensen die niet constant een tikkeltje sentimenteel zijn, maar slechts 'zo af en toe'. Misschien wordt in 1954 'sentimenteel'  niet geassocieerd met 'overdreven gevoelig', maar met een hang naar het verleden, waar ook vraag 8 naar verwijst.

Haast hebben is modern (vraag 12), net als multitasken (vraag 13). Of duidt die laatste vraag vooral op de opkomst van de radio met zijn moderne (jazz-)muziek? In 1954 speelt tv blijkbaar nog geen prominente rol. De eerste tv-uitzending was in 1951, maar er waren toen nog maar vijfhonderd tv-toestellen.

De puntentelling vonden we op bladzijde 65 van deze Margriet:

Antwoorden van pag. 19
Een bevestigend antwoord op de vragen 2, 3, 4, 6, 7, 11, 12, 13 en 14 en een ontkennend antwoord op de vragen 1, 5, 8, 9, 10 en 15 leveren u telkens één punt op.
15 punten: U bent een door en door modern mens. Al wordt U honderd jaar: ouderwets zal men U nooit noemen als U zich zo goed blijft aanpassen aan alle veranderingen!
10-15 punten: Ook u hoort thuis in onze jaren. Als uw puntenaantal dichter bij de tien dan bij de vijftien ligt, bent U wel niet met alles, wat modern genoemd wordt, ingenomen, maar U hebt ook oog voor dat, wat goed is in onze tijd.
6-10 punten: Volgens de hypermodernen bent U "geen hopeloos geval". Volgens ons verstaat U de kunst de moeilijkheden, die onze tijd met zich meebrengt, uit de weg te gaan.
3-6 punten: Een beetje meer aanpassingsvermogen en wat minder zwaartillendheid zijn wel gewenst. Zo moeilijk is het leven niet - ook nu niet!
0-3 punten: U wilt ons toch niet wijsmaken, dat U vraag acht bevestigend beantwoord hebt? Kom, kom - houd Uzelf niet voor de gek! U zoudt U altijd ongelukkig gevoeld hebben, in welke tijd U ook leefde.
 Modern zijn is wel de norm. Heb je alle vijftien punten, dan kun je bij Margriet op gejuich rekenen en mensen die niet modern zijn, zijn per definitie ongelukkig, blijkt uit de beschrijving bij 0 tot 3 punten. Ook bij 3 tot 6 punten wordt gerept van 'zwaartillendheid'. Moderne mensen zijn blijkbaar vrolijk, optimistisch.

Bij 6 tot 10 punten is er begrip voor mensen die zich niet op alle punten modern tonen: ze zien de moeilijkheden die de moderne tijd met zich meebrengt en gaan die uit de weg.

Natuurlijk is dit maar een simpel testje en het zal wel niet deugen. Wel maakt het duidelijk wat men in 1954 onder modern verstond. De oorlog was nog geen tien jaar voorbij, koffie was pas sinds 1952 niet meer op de bon. Het land werd opgebouwd, de mensen wilden de ellende achter zich laten. Vooruit! Het lijkt me een optimistische tijd: wetenschap en techniek ontwikkelen zich en blijkbaar komt er in bredere lagen van de bevolking belangstelling voor. Aan het luisteren naar de jazz moeten we nog een beetje wennen, en moderne schilderijen vinden we nog onbegrijpelijk, maar we snappen dat ze bij de vooruitgang horen en dat we ze dus behoren te waarderen.

De oude gebruiken (zondagse kleren, roos als corsage, kleedjes op kastjes) laten we achter ons. De nieuwe tijd vraagt om nieuwe vormen en om een hoger tempo: we hebben haast, 'ook als dat niet nodig is.' Wat is het dan toch mooi dat wij nu de tijd hebben om rustig in een oude Margriet  te bladeren of om dit stukje te lezen.

donderdag 7 mei 2015

Wally Tax. Leven en lijden van een outsider (Rutger Vahl)


Pas in de jaren zeventig begon ik naar popmuziek te luisteren, vooral via de piratenzender Mi Amigo. Waarschijnlijk heb ik daar het nummer 'Miss Wonderful' van Wally Tax gehoord. Een eenvoudige tekst, een gemakkelijk in het gehoor liggende melodie. Het nummer is van december 1973. Ik kan het voor een deel nog steeds meezingen.

Bij de opvolger, 'It Ain't No Use' (maart 1974) heb ik geen beeld, maar wel van 'Evidently' (juli 1974) en 'Bridges Are Burning' (november 1974). Heb ik die ook toen al gehoord of leerde ik die nummers achteraf kennen? Ik weet het niet zeker meer.

Hoe Wally Tax eruitzag, wist ik; ik had foto's van hem gezien. Hij stond niet in mijn agenda, voor zover ik mij herinner, maar ik kon het hoofd met de lange, sluike haren gemakkelijk voor me halen.

Later, veel later pas, zou ik horen van The Outsiders, de groep waarvan Wally Tax de voorman was in de jaren zestig. Nooit heb ik een LP of een cd gekocht of gekregen van The Outsiders. Er is geen enkel nummer dat ik kan meeneuriën. Die periode van Tax is aan mij voorbijgegaan.

Toch waren het juist de jaren zestig waarin Wally Tax, piepjong nog, grote successen boekte. Ik lees het in de biografie die Rutger Vahl van hem schreef: Wally Tax. Leven en lijden van een outsider. Dat Vahl in een boek je kan meevoeren naar de binnenkant van iemands leven, bewees hij al met zijn biografie van Cornelis Vreeswijk.

Bij het boek over Wally Tax hanteert hij een soortgelijke werkwijze: geen noten, maar achter in het boek verantwoordt Vahl wel per hoofdstuk waar hij zijn informatie vandaan heeft. Tax en Vreeswijk schreven hun eigen teksten. Bij beiden heeft Vahl de teksten goed bestudeerd en geduid.

Hij geeft aan dat niet alles wat Wally Tax schreef, goed is. Dat kan ook bijna niet anders: Tax schreef zoveel, dat er veel kaf onder het koren moet zitten. Ik heb wel het idee dat Vahl soms wat te mild is voor de teksten van Tax. Ze zijn soms wel interessant wat betreft de inhoud, maar niet zo bijzonder qua vorm, is mijn indruk. Nederlandstalige teksten kan ik beter beoordelen, dus het kan ook zijn dat mijn beoordelingsvermogen voor dit soort teksten tekortschiet.

Als je een biografie schrijft, maak je min of meer een verhaal van iemands leven. Dat is overigens ook de manier waarop we terugkijken op ons eigen leven: dat zien we als een doorlopende lijn, niet als een verzameling losse voorvallen en beslissingen. Alleen de chronologie is niet genoeg bij een biografie, we willen ook graag zien dat de ene gebeurtenis of omstandigheid de volgende veroorzaakt. In de epiloog maakt Vahl daarom ook de balans op: waar is het misgegaan in het leven van Wally Tax.


Want dat niet alles goed ging, is overduidelijk. In de jaren zestig heeft Tax succes met The Outsiders. Alleen in 1966 en 1967 komen ze met singles in de Top 40, maar hun beste optredens dwingen respect af. Zo spelen ze in het voorprogramma van The Rolling Stones en zijn, bij dat concert tenminste, beter.

Daarna gaat het minder: de groep wordt opgeheven, Tax gaat solo en heeft wat kleine succesjes. Er zijn verschillende bandjes waarmee hij kort optreedt. In de jaren negentig lijkt het beter te gaan. Hij brengt een goede plaat uit (Springtime) en er is in de tweede helft van de jaren negentig opnieuw belangstelling voor het werk van The Outsiders. Daarna wordt het donkerder. met hier en daar nog een klein lichtpuntje, zoals een goed optreden in Paradiso in 2005.

Veel dingen in het leven van Wally Tax maakten het zwaar voor hem: hij had een prettige jeugd, maar zijn Russische moeder, die uit Oekraïne naar Nederland was gekomen, was getraumatiseerd door de oorlog. Van haar heeft Wally, volgens Vahl, zijn slavische ziel.

Wally heeft al jong succes, maar drank en drugs verpesten veel van zijn leven. Niet alleen wat betreft zijn optredens, maar ook zijn relaties met anderen. Mensen die hij geld schuldig is, kunnen fluiten naar hun centen en wat hij vertelt, berust niet altijd op waarheid. Zijn charme maakt soms wat goed.

De grote liefde is zijn leven is Laurie Langenbach, die we kennen uit de literatuur. Daar speelde ze een marginale rol: haar roman Geheime liefde (1977) werd vooral bekend omdat de man die model stond voor de hoofdpersoon bekend is: Jan Timman. Van de briefwisseling met Heere Heeresma (Hier mijn hand en daar je wang) is vooral de titel blijven hangen; ik ken niemand die de brieven gelezen heeft. De roman Vera (1980) flopte.

Vahl is opmerkelijk vriendelijk voor Langenbach als hij het over haar werk heeft. De literatuurkritiek laat weinig heel van Geheime liefde. Vahl schrijft: 'Literaire critici hebben moeite met de openhartigheid en zien in Laurie de zoveelste journaliste die denkt dat ze een schrijver is.' Dat Geheime liefde niet zo'n goed boek is, lijkt me een plausibeler verklaring voor de afkeuring door de critici.

Laurie Langenbach wordt ziek, geeft zich over in de handen van een alternatieve genezer en sterft uiteindelijk op jonge leeftijd. Het moet een harde klap geweest zijn voor Wally Tax, die met haar nog een reis naar Japan maakte, waar ze op zoek was naar genezing.

Uiteindelijk heeft niet de dood van Laurie de zet gegeven waarna het met Tax bergafwaarts ging, schrijft Vahl. Die zet werd eerder gegeven door het neersabelen van de LP Tax Tonight (1975). Het blijft een afweging en het is lastig om aan te geven wat nu het zwaarst gewogen heeft, ook omdat de beide gebeurtenissen moeilijk met elkaar te vergelijken zijn.


Wally Tax overleed op 10 april 2005, nog geen zestig jaar oud. Op zijn bankrekening stond € 15,97. Om zijn uitvaart te kunnen bekostigen was er een benefietconcert nodig. Dat kwam er, want Tax was wel een naam, zij het een naam uit het verleden.

Rutger Vahl heeft weer een mooi boek geschreven. Net als bij Cornelis Vreeswijk durft hij kritisch te zijn tegenover Wally Tax, al blijft hij betrokken en loyaal. De discografie aan het eind van het boek is helder en overzichtelijk, er is een mooi register op namen en titels en Vahls stijl is aangenaam. Die stijl trekt niet de aandacht en is dienstbaar aan het doel: het verhaal over het leven van Wally Tax goed vertellen.

Een mooie vondst zijn de motto's aan het begin van elk hoofdstuk. Het zijn citaten uit liederen die van toepassing zijn op de betreffende episode uit het leven van Tax. Soms passen de teksten ook nog prima in de tijd, vaak is er een directe link te leggen tussen de artiesten en Wally Tax.

Het enige wat aan het boek ontbreekt, is een cd met daarop enkele nummers van Wally Tax. Hoe interessant Tax ook geweest is, uiteindelijk gaat het om zijn muziek.





Titel: Wally Tax. Leven en lijden van een outsider
Schrijver: Rutger Vahl
Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
Amsterdam, 2015, 272 blz. € 19,99

woensdag 6 mei 2015

De stomerij (Aan de deur 14)

De Telegraaf, 7 februari 1970

Bij degenen die aan de deur kwamen, behoorde ook de man van de stomerij. Voor onze verhuizing naar de Schoolstraat, in 1969, zal hij ongetwijfeld ook al bij ons aangekomen zijn, maar daar heb ik geen herinneringen aan.

De stomerij heette Grashoff. Mijn moeder heeft waarschijnlijk nog heel wat kleerhangertjes waarop die naam staat. In het logo was de naam van de stomerij verwerkt; ik blijk het makkelijk terug te kunnen vinden op internet. Blijkbaar is het in al die jaren niet veranderd. Ik herinner me die grote 'G' die als een mond de rest van de naam lijkt op te happen. Pas nu zie ik dat de hele naam opgesloten is in een 'D'. Stond er op de kleerhangers 'D. Grashoff' of alleen maar 'Grashoff'?

Er is een foto te vinden op internet, maar die is zo klein dat je niet kunt zien wat er precies op het hangertje staat. Gelukkig staat het erbij: 'Chem. Reinigen “Grashoff” Elst Tel. 679 Tapijtreinigen.' In het bijgevoegde artikel wordt ook nog verteld dat Grashoff nog steeds in Elst (Gld) te vinden is.

Als mijn moeder iets te stomen had, moest ze een kaart, ter grootte van het deksel van een schoenendoos, voor het raam zetten. Wekelijks reed het witte bestelbusje van Grashoff zijn ronde. De chauffeur moest bij elk huis kijken of er een kaart stond. Als dat het geval was, moest hij aanbellen en kreeg hij het te stomen goed mee.

Het vrije volk, 15 juni 1960
Achteraf lijkt het me nogal lastig voor de man in het busje om elke kaart te signaleren. Bij ons stonden vier grote taxusbomen voor het huis. Daar moest de stomerijman tussendoor kijken. Gelukkig was het verkeer niet zo druk, anders zou het ook nogal gevaarlijk zijn geweest, zo'n chauffeur die meer let op de huizen dan op de weg.

Ik probeer uit mijn herinnering naar boven te hengelen hoe de man eruit zag. Ik zie iemand in pak, maar ook wel in een regenjas. Ik weet niet in hoeverre dat klopt. De man had sluik, donker haar, dat met een lok over zijn voorhoofd viel. Zijn neus was spits. In ieder geval zo spits, dat ik mij die neus herinner (weer: voor zover mijn geheugen mij niet bedriegt).
Limburgsch Dagblad, 13 februari 1974

Wij hadden een trekbel met een helder klingelend geluid. Als er gebeld werd, veegde mijn moeder haar handen af aan haar schort en haastte zich naar de deur. Je moest mensen niet laten wachten. Als ze erg druk bezig was, stuurde ze een van haar kinderen, die dan op een holletje naar de deur ging.

De man van de stomerij zei op een bijzonder opgewekte toon: 'De stomerij!' Wij deden dat wel eens na als hij weer vertrokken was. Op een goedmoedige manier; we vonden de man, die we steeds maar hoogstens een paar minuten zagen, een aardige man.

Het kind dat opendeed, rende dan door de lange gang terug naar de keuken of hij riep over zijn schouder: 'Stomerij!' of ook wel: 'Grashoff', waarna mijn moeder alsnog kwam.

Wat liet mijn moeder eigenlijk stomen? Het moeten zaken zijn geweest die ze zelf niet kon wassen. De 'pakken' van man en zonen natuurlijk. Waarschijnlijk ook wel eens een mantelpakje of een jas (de zondagse mantel). Dekens? Die zal mijn moeder wel gewassen hebben, vermoed ik.

Na een week werd de gestoomde kleding teruggebracht. Aan een hangertje van Grashoff en met een dunne plastic hoes eromheen. Die kon je gemakkelijk kapot trekken. Mijn moeder zal wel contant betaald hebben, maar ik heb er geen beeld van. Had de stomerijman een geldtas, zoals de bakker en de kruidenier? Of trok hij zijn portefeuille? Ik weet het niet meer.

Nu mijn gedachten cirkelen rond alles wat met de stomerij te maken heeft, vraag ik mij af of ik de chauffeur van het stomerijbusje aanzag voor 'meneer Grashoff'. Dat vermoed ik namelijk, maar zeker weet ik het niet. Ik vermoed dat ik dacht er één meneer was die kleren ophaalde en ze stoomde. Een eenmansbedrijfje, zoals de mulder en de kolenboer.

Wat stomen was, wist ik niet en ik herinner me niet dat ik het me ooit heb afgevraagd. Bij ons thuis moest ook wel eens iemand stomen, als hij heel erg verkouden was: met je hoofd onder een handdoek boven een bak kokend water, waarin eucalyptus was opgelost. Hoe het stomen van kleren ging, wist ik niet. Ze kwamen altijd keurig terug en dat was het belangrijkste.

Stomerijen zijn er nog steeds, al zullen ze wel niet meer met een busje langs de deuren gaan. Tegenwoordig kun je zelfs je kleren laten stomen bij Albert Heijn. Ooit reed ik achter een auto van een stomerij met daarop een fraai rijm: 'Eén der weinigen die goed reinigen'. Blijkbaar waren er ook knoeiers in het stomerijvak.

Bladerend in oude kranten (maar op internet blader je eigenlijk niet) kwam ik ook nog een paar cartoons tegen waarin de stomerij een rol speelt. Ik vermoed dat stomerijen toen bekender waren dan nu. Zouden mijn kinderen weten wat een stomerij is? Ik zal het ze eens vragen.

De Tijd De Maabode, 8 september 1965

De Telegraaf, 25 mei 1967