woensdag 30 september 2015

Frank Martinus Arion (1936 - 2015) overleden


Deze week overleed Frank Martinus Arion; ik zag het voorbijkomen in een paar berichtjes op Facebook en op dinsdagochtend las ik een aardig stuk in de Volkskrant van Arjan Peters en Daniëlle
Serdijn.

Arion was een Antilliaanse schrijver en het heeft nogal een tijd geduurd voordat ik iets van de Antillianen las. Misschien was Kinderen van de fraters (1986), van Jules de Palm, wel het eerste. Daarna heb ik boeken gelezen van Boelie van Leeuwen en Tip Marugg. Ik heb De morgen loeit weer aan (1988) zelfs twee keer gelezen en beide keren heb ik ervan genoten. Maar Arion las ik aanvankelijk niet.

Wel zag ik een keer documentaire waarin Arion voorkwam. Hij vertelde dat Ozewiezewoze geen onzinliedje was, maar dat de woorden iets betekenden. Christalla zou te maken hebben met de doop. Hier kun je er meer over lezen. De taalgeleerden vinden het over het algemeen die theorie van Arion niet zo aannemelijk.

Natuurlijk kende ik de titel Dubbelspel en ik wist dat het iets te maken had met het dominospel. Wat dat was, wist ik wel. Als kind al speelde ik het bij en met mijn oma, die het volgens mij het 'domineespel' noemde. We kenden twee spelvarianten: eentje waarbij de stenen in een rijtje onder elkaar lagen met de blinde kant naar boven en een waarin we konden zien welke stenen ons toebedeeld waren. Ik heb het spel als kind ook wel met andere mensen gespeeld. Met een oom, geloof ik, en waarschijnlijk ook wel met mijn zusje en broertje. Precies weet ik het niet meer.

Hoe dan ook, ik wist dat het boek van Arion er was en ook dat het bekendstond als een goed boek. Het stamt uit 1973 en toen ik de literatuur begon de volgen (zo rond 1980) was het, in mijn herinnering, al een klassieker. Maar ik kwam nooit iemand tegen die er enthousiast over vertelde. Lazen mensen het wel?

In 2006 kwam Dubbelspel opnieuw uit, in de campagne 'Nederland leest'. Ik heb het waarschijnlijk uitgedeeld in de klas indertijd, en ik zal er ook wel iets enthousiasts bij gezegd hebben, maar het boek las ik niet.

Dat gebeurde pas een jaar of vijf geleden. Er liggen in mijn huis altijd boeken die ik nog wil of moet lezen en bij het rommelen in die stapels kwam ik Dubbelspel tegen. Ik las het. En vond het mooi.

In Dubbelspel leren we vier mannen kennen, die op een zondagmiddag domino spelen. Er spelen ook nog twee vrouwen een rol. Ik herinner me de broeierigheid en de dreiging, die het tot een spannend boek maken, al zit er ook iets looms in. Het boek was zeker vijfendertig jaar oud toen ik het las, maar het verhaal rook niet muf; het was nog altijd niet verouderd.

Arion heeft natuurlijk meer geschreven dan alleen maar Dubbelspel. De volgende titels heb ik van Wikipedia geplukt: Afscheid van de koningin (1975), Nobele wilden (1979) en De laatste vrijheid (1995). Ik heb ze niet gelezen en misschien is dat wel jammer. Of misschien is het juist prettig, omdat ik ze altijd nog kan gaan lezen.

Uit de documentaire is me wel een beeld van Arion bijgebleven: een vrolijke man, met een brede glimlach, een gul, open gezicht. Misschien was dat maar een momentopname, misschien is dat kenmerkend voor de schrijver.

Voor zover ik weet, heeft Arion altijd wel waardering gekregen voor in ieder geval Dubbelspel. Ook ontving hij een lintje, maar dat leverde hij in 2008 weer in vanwege de 'rekolonisatie' van de Antillen. Enkele andere prominente Antillianen volgden zijn voorbeeld. Zie bijvoorbeeld hier.

In ieder geval zal Frank Martinus Arion bekend blijven als de schrijver van Dubbelspel. En heel misschien zal iemand nog aan hem denken als er 'Ozewiezewoze wieze walle christalla' gezongen wordt. Christoze wiezewozewieze wieswieswieswies.

Bron foto: eerlijkefoto.nl
Frank Martinus Arion deelt exemplaren van Dubbelspel uit in de trein (2006)

Mogelijk bent u ook geïnteresseerd in:
Joost Zwagerman overleden
Rogi Wieg overleden
Drs. P. overleden

donderdag 24 september 2015

De goede kant



Bij discussies sta je altijd aan de goede kant. Dat idee heb je tenminste. Niemand gaat immers uit vrije keus aan de verkeerde kant staan.

Voor een deel maak je de keuze op je gevoel: je gaat staan bij de mensen bij wie je wilt horen. Wilders roept iets en omdat je bij hem wilt horen, begin je meteen te knikken dat hij gelijk heeft. Of je roept meteen ‘Schande!’ omdat je juist niet met hem geassocieerd wilt worden.

De keuze maak je natuurlijk niet alleen op je gevoel, je hebt ook argumenten om aan te tonen dat jouw kant de goede is. Je bent voor het behoud van Zwarte Piet, want Zwarte Piet hoort bij ons culturele erfgoed en niemand bedoelt er immers iets verkeerds mee. Of je vindt dat het tijd wordt dat Zwarte Piet wordt afgeschaft, omdat mensen hem als kwetsend ervaren en omdat Piet racistische trekken heeft.

Je bent ervoor dat Nederland zoveel mogelijk vluchtelingen opvangt, omdat je vindt dat we mensen moeten helpen die het minder hebben getroffen dan wij, of je vindt dat we de grenzen dicht moeten houden, omdat we hier in Nederland al problemen genoeg hebben.

Je kiest een kant, je weet wat je van het onderwerp vindt, je weet dat heel veel anderen er net zo over denken. Dat is comfortabel. De anderen hebben een andere mening, die je afkeurt en andere argumenten, die je zwakker vindt of niet geldig. Zo werkt het blijkbaar. Jij staat aan de goede kant, de anderen aan de verkeerde; jij ziet hoe het werkelijk in elkaar zit, de anderen zijn dom. Of racistisch. Of naïef.

In een discussie weet je al gauw van iemand aan welke kant hij staat. Het wordt pas lastig als iemand niet zo gemakkelijk in te delen is. In de discussie over vluchtelingen is er veelvuldig een foto gebruikt van een verdronken Syrische peuter, Aylan. Natuurlijk wisten we al langer dat er ook kinderen verdrinken bij hun overtocht naar Europa, maar nu was er dit ene kind, dat al snel uitgroeide tot een symbool: kinderen als Aylan moeten we niet laten verdrinken. Ook in dit geval kun je aan de andere kant gaan staan: Ja, het is erg dat er kinderen verdrinken, maar nu worden emoties gebruikt om het debat te sturen en daar moeten we niet in trappen.

Maar toen kwam het blad Charlie Hebdo met een cartoon. Aan de vloedlijn weer het verdronken kind, met links daarboven de tekst: ‘Zo dicht bij het doel…’. Tot zover is er nog niets aan de hand. Maar op de kust staat een bord met reclame voor McDonald’s: ‘Twee kindermenu’s voor de prijs van één’. Naast de tekst de lachende kop van de McDonaldsclown. Veel mensen reageerden verontwaardigd.

Er is net een kind verdronken en laten we nu een clown gekke bekken trekken? Vinden we dat om te lachen? Doet het er in dit geval nog toe of we twee menu’s of eentje moeten betalen? Harteloos, concludeerden sommigen. Bij dit soort mensen willen we niet horen. Mensen die een tijdje terug nog ‘je suis Charlie’ op hun Facebookpagina plakten, namen uitdrukkelijk afstand.

De cartoonist van Charlie Hebdo is niet voor of tegen het opnemen van zoveel mogelijk vluchtelingen. Je kunt niet zomaar bepalen bij welke groep hij hoort en je weet dus ook niet of hij aan jouw kant staat. Daarbij voelen mensen zich ongemakkelijk.

Wat wil de cartoonist zeggen? Dat de vluchtelingen op weg waren naar een consumptiesamenleving om zoveel mogelijk te consumeren? Dat wij in een McDonaldsmaatschappij leven en ons onthand voelen als er ineens andere zaken meespelen? Dat de manier waarop wij leven ervoor zorgt dat mensen levensgevaarlijke overtochten moeten maken? In ieder geval stemt de tekening tot nadenken en als een cartoonist dat kan bereiken, is hij volgens mij in zijn opzet geslaagd.

Iemand die de discussie zo kan ontregelen, staat voor mij op voorhand aan de goede kant, of ik het nu met hem eens ben of niet.

(column, voorgelezen in cultureel café Dante)

woensdag 23 september 2015

Lichte en bonte gedichten (Inge Boulonois)


Er is in de Nederlandse literatuur min of meer een scheiding tussen de lichte en de zware literatuur. De plezierdichters, die zich bezig houden met 'light verse', lijken een eigen afdelinkje te hebben. Als dichter worden ze anders bekeken dan de andere dichters.

Plezierdichters (laat ik ze zo toch maar even noemen) staan bekend als vormfetisjisten. Toen Drs. P. overleed, werden er ter nagedachtenis veel ollekebollekes geschreven. Op Facebook verschenen er meteen discussies over de kwaliteit daarvan: voldeden al die goed bedoelde gedichtjes (die bijvoorbeeld in NRC Handelsblad werden gepubliceerd) wel aan de regels?

Terugblikkend op zijn dichterschap schreven de meeste in-memoriam-schrijvers vooral over de dichtvormen waarvan Polzer zich bediend had, veel meer dan over de thematiek van zijn werk.

Ook Inge Boulonois schrijft van tijd tot tijd een wat luchtiger gedicht. Ze bundelde die gedichten in Lichte en bonte gedichten. Als je de bundel doorbladert, valt meteen op dat ze zich niet alleen beziggehouden heeft met het schrijven van de gedichten, maar ook met de vormgeving ervan.

Zo heeft ze gedichten gemaakt die niet uit woorden bestaan, maar bijvoorbeeld uit vlinders of uit Engelse drop. Dat ziet er wel leuk uit, maar ik blijf wel steeds in mijn achterhoofd houden dat ik dit soort beeldgedichten al lang ken, van Ted van Lieshout. Slechts een enkele keer weet Boulonois me ermee te verrassen, bijvoorbeeld met het onderstaande, vooral in combinatie met de titel: 'Light verse'.

En een mooie ode aan het gedicht 'De mus' van Jan Hanlo, waarin we niet zijn getjielp aantreffen, maar afbeeldingen van mussen.

Er zijn nog wel een paar beeldgedichten waarin Boulonois meer doet dat regels volplakken met plaatjes, bijvoorbeeld het Perzische boomkwatrijn, waar in de derde regel een boom omgezaagd wordt, of het paasgedicht waar een ei tijdens het gedicht opgegeten wordt.

Interessanter zijn gedichten waarin er op vormgebied meer gebeurt. Zo is er een gedicht in de vorm van een labyrint waarin de lezer zelf zijn weg moet zoeken  en verschillende gedichten zijn gepresenteerd als strip: een enkele strip, bestaande uit verschillende plaatjes (zie onder) of een bekend schilderij waarop tekstballonnen zijn aangebracht.
Over het algemeen zijn de gedichten technisch in orde. Verschillende keren gebruikt Boulonois het ollekebolleke, waarin het vooral nauw luistert in de zesde regel, die bestaat uit één woord van zes lettergrepen, met het accent op de vierde lettergreep. Bij Boulonois gaat dat eigenlijk altijd goed.

Soms gebruikt ze een vulwoord om het metrum goed te houden: 'zijn overwicht dat zal hij niet verliezen', 'pas iets als dit dat geeft mij leesplezier' en 'de hominide (...)/die bivakkeerde zonder poen en praal'. Dat had eleganter gekund.

Verder bestaan, naar mijn smaak, te veel van de korte gedichten uit alleen maar een opsomming. Opsommingen schrijven heel gemakkelijk, vooral als de opgesomde delen inwisselbaar zijn. Toon Hermans deed dat bijvoorbeeld in het overschatte 'De appels op de tafelsprei'. Om de haverklap grijpt ook Boulonois naar het trucje, bijvoorbeeld in 'Appelvers, lus(t)poëzie:
o appels ik bemin u zeer
veel liever heb ik u dan peer
dan perzik mango abrikoos
banaan meloen ja zelfs framboos!
Het is vreemd dat hier van 'appels' wordt gesproken en niet van 'appel', aangezien de andere vruchten ook in het enkelvoud voorkomen. Maar daar gaat het me nu niet om. In het gedicht is verder trouwens best wat te beleven: in de tweede en de vierde strofe is het laatste woord van de ene zin steeds gelijk aan het eerste van de volgende.

Sommige gedichten lijken geschreven om de lezer goedmoedig tegen de haren in te strijken. Boulonois verkondigt daarin net een andere mening dan de meest gangbare. De schone e-reader wordt gezet tegenover het smerige boek; de koe heeft liever de ligbox en kunstmatige inseminatie dan de wei en de stier; en een lofzang, niet alleen op het vuurwerk met oud en nieuw, maar ook op het slopen en mollen: 'want dat maakt de beleving pas totaal'.

Lichte en bonte gedichten is een speelse bundel. Er is best wat op aan te merken, maar onderhoudend zijn de gedichten zeker en technisch zijn ze meestal in orde. Uit de hele bundel spreekt het plezier waarmee Boulonois aan het schrijven of aan het knutselen is geweest. Dat werkt aanstekelijk. Lichte en bonte gedichten is dan ook een prima boekje om cadeau te doen. Aan anderen of aan jezelf.

Inge Boulonois, Lichte en bonte gedichten. Uitgeverij Liverse, Dordrecht 2015; 84 blz. € 17,50

zondag 20 september 2015

Lezing Klaas Hendrikse


Op zondag 20 september was Klaas Hendrikse in Zetten om daar een lezing te houden in de Vluchtheuvelkerk. Intussen heeft daar al een hele reeks aan lezinggevers gesproken: van Bas Haring tot Liesbeth Labeur, van Willem Aantjes tot Margreet de Heer en van Joke van Leeuwen tot Lenny Kuhr. Hendrikse sprak over het onderwerp van zijn boeken Geloven in een god die niet bestaat en God bestaat niet en Jezus is zijn zoon.

Bij geloven draait het volgens Hendrikse om ervaringen. Het woord 'God' is leeg wanneer je er niets bij ervaart. Als verschillende mensen vergelijkbare ervaringen hebben, zullen ze daar verschillende verwoordingen en verschillende percepties van hebben. Als iemand een moeilijke periode te boven gekomen is, kan hij zeggen dat God hem daar de kracht voor gegeven heeft, maar ook dat hij er de kracht voor gevonden heeft.

De ervaring van wie God is of wat hij doet, is niet statisch: niemand gelooft meer op de manier waarop hij als peuter geloofde. Het zou daarom ook niet goed zijn om God te definiëren en hem daarmee vast te leggen.

Hendrikse doet geen uitspraak over het al of niet bestaan van transcendentie. Die is immers onbelangrijk als je de ervaring als ijkpunt neemt.

In zijn verhandeling over Jezus nam Hendrikse een lange aanloop. De eerste godsdiensten zijn ongetwijfeld natuurgodsdiensten geweest, waarin religie gekoppeld werd aan de gang van zaken in de natuur en de vragen die die oproept. Dat de zon ondergaat en weer opkomt werd bijvoorbeeld verbonden aan een zonnegod die overdag heerst en 's nachts moet strijden om de volgende dag weer als zon te kunnen schijnen.

Naast het ritme van dag en nacht is er de cirkelbeweging van de seizoenen. Ook daarbij zie je een afwisseling van licht/leven/warmte en duisternis/dood/kou. Men was dus zeer vertrouwd met de gedachte dat iets een tijdlang dood kon zijn en dat daarna het leven weer begint. Zo bezien was de opstandingsgedachte niets nieuws.

Paulus verkondigde Christus, toen er nog niet zoveel kennis over hem verspreid was; de evangeliën waren immers nog niet geschreven. Tijdens die tocht moet hij geconfronteerd geweest zijn met sterke verhalen over ander goden, die bijvoorbeeld water in wijn konden veranderen of mensen konden opwekken uit de dood. De Christus die Paulus verkondigde kon zich natuurlijk met die goden meten.
Die verhalen zullen ook in de evangeliën terechtgekomen zijn, is Hendrikses theorie.

De verhalen die we over Jezus kennen zijn dus een verknoopsel van de mythen uit de natuurreligies, het Joodse verhaal van een verlosser die komen zou, de sterke verhalen die Paulus gehoord en verteld heeft en het leven van ene Jezus van Nazareth, die mogelijk echt geleefd heeft, maar aan wie veel daden zijn toegeschreven die hij in werkelijkheid waarschijnlijk niet bedreven heeft.

Hierbij moest ik denken aan de epische concentratie rond een figuur als Karel de Grote, die in verschillende Middeleeuwse ridderromans een rol speelt. Ook aan hem worden daden toegeschreven waarvan maar de vraag is of ze op zijn conto geschreven kunnen worden. Van sommige is aantoonbaar dat hij ze niet bedreven kan hebben, omdat ze stammen uit de tijd die voor of na het leven van Karel de Grote ligt.

Na de lezing werden er nog wat vragen gesteld, die helder door Hendrikse werden beantwoord en daarna was er koffie, tijdens welke verder werd gepraat. Het zou me niet verbazen als er ook thuis nog flink nagepraat is.

Bij het verslag hierboven moet ik wel een voorbehoud maken. Tijdens de lezing heb ik geen aantekeningen gemaakt en pas een uur of zes later schreef ik dit bericht. Interpretatie en weergave van het gezegde zullen mogelijk door elkaar lopen en het zou zomaar kunnen zijn dat ik dingen niet goed onthouden of begrepen heb.

Wie het precies wil weten, zal de boeken van Klaas Hendrikse moeten lezen. Het is de bedoeling dat er een vervolg op deze lezing komt. Daartoe gaat de Vluchtheuvelkerk binnenkort Edward van der Kaaij benaderen om hem te vragen om te komen spreken. Van der Kaaij schreef een boek waarin hij het standpunt verdedigt dat Jezus nooit bestaan heeft. Hij legde dat ook uit in een interview. Dat resulteerde in een voorlopig preekverbod. Graag horen we hem uitleggen hoe hij tot zijn bevindingen gekomen is.

woensdag 16 september 2015

Drentelen (Woorden die je weinig hoort 7)


Al een tijd ben ik aan het lezen in De klop op de deur van Ina Boudier - Bakker. Het schiet niet erg op. Dat ligt niet aan het boek, want ik vind het interessanter dan ik had verwacht, maar aan de drukten om en in mij waardoor ik niet een tijdlang aan het lezen blijf.

Op bladzijde 202/203 lees ik over Annètje Craets het volgende:
Ze keek naar buiten - keek in haar naaidoos - stond op - drentelde de kamer door - in een gracieus behagelijk bewegen.
In die zin staan enkele woorden die we niet meer dagelijks gebruiken. Of mensen nog een naaidoos hebben (in de betekenis die Boudier-Bakker bedoelt), weet ik niet en 'behagelijk' kennen we eigenlijk nog alleen in zinnen als 'Het is hier behaaglijk warm'. Dat laat ik even zitten. Het gaat mij om 'drentelen'.

Toen ik in mijn omgeving vroeg wat de betekenis is van 'drentelen', kreeg ik antwoorden als 'trippelen', maar ook 'slenteren'. Volgens de een paste het vooral bij de manier van lopen van een kind, volgens anderen hoeft dat helemaal niet.

In Van Dale vinden we de volgende betekenissen:
1. langzaam, op zijn gemak voort- of heen en weer wandelen, zonder bepaald doel rondlopen.
2. talmen
Het is altijd goed om ook even terug te kijken. In het WNT worden vier betekenissen gegeven:
1. Op zijn gemak of langzaam heen- en weerloopen, rondloopen of voortloopen.
2. Langzaam en met moeite loopen.
3. In toepassing op het trappelen en stampvoeten van eene koe, die op het punt staat te kalven.
4. Talmen. In dezen zin niet meer algemeen

Als we het citaat van Boudier-Bakker voor ogen houden, dan vallen betekenis drie en vier af. Het lijkt me dat Annètje een beetje heen en weer loopt, zonder een bepaald doel.

Het oudste citaat dat WNT geeft bij de eerste betekenis is van 1789, van Wolff en Deken (Brieven van Abraham Blankaart):
Ik wil niet hebben dat gy daar als lange lummels … door de kraamen zult loopen drentelen, om naar allerleie ydelheid te staan kyken en gaapen.
Uit de negentiende eeuw zijn er verschillende citaten, van onder anderen A. Fokke Simonsz, Nicolaats Beets, Carel Vosmaer en Virginie Loveling. Ik vond nog een aardige in de scheldkritieken van Lodewijk van Deyssel. Hij bespreekt het boek Norine's keuze van H. van der Laan (1889):
Met dit en de volgende werkjes tegenover mij gevoel ik mij weêr heelemaal als op een bewaarschool van auteurs. Pieperige schrijvertjes, popperige boekjes-schrijf-industrieeltjes drentelen dreinzend langs mijn kuiten, aldoor maar dezelfde zeurderige woordjes herhalend. Het zijn echte nare, vervelende lammenadige kindertjes, en ik weet niet eens wat zij bedoelen, ik weet waarachtig niet wat of ik hun andwoorden moet. Ja, ja, lievertjes, goed-zoo, best, ferm, pake komt al,... maar schei nu ook uit, schei uit, 't is om tureluursch te worde... ja, ja, ik heb' et begrepe, kriste's, hoe kanne jullie zoo in 't oneindige 't zelfde zegge!...
Virginie Loveling, die ook al in het WNT wordt genoemd, leverde nog een aardig voorbeeld op bladzij 162 van Een dure eed (1892)
Hij bleef niet lang in den elskant meer. Hij trok de koeien achter zich mede naar 't hof en ‘kniepootte’ ze - 't is te zeggen: een zeel aan een hoorn en een voorpoot kort toesnoeren om het schenden der fruitboomen te voorkomen; en hij ook ging heen, doch alleen in de stukken drentelen, terwijl Blesse en Roos en Sterreken met den kop, die niet meer recht kon, schuins hem naloeiend, gehinderd en ongeduldig dravend, pogingen deden om hare boei los te wringen, en niet of slechts weinig meer op den kortgeschoren boomgaard grazen wilden. 
Een ander voorbeeld trof ik aan in Tirol van Carry van Bruggen (1926):
En daar drijven we mee met de stroom, in een zoete schemering, in een aangename atmosfeer van zalige vermoeienis. Want langs de stralende, weelderige winkels, bioscopen, café's, konditoreien drentelen bijna enkel toeristen, van een zware dagtoer weergekeerd, de leden mat van heerlijke loomte, de ogen zonverzadigd, de longen luchtvervuld... ze drentelen, roken, lachen, snoepen. Nikkerkoppen vertonen ze boven de blauwlinnen bergtoerjasjes. Morgenochtend gaan ze weer, morgenavond komen ze weer met hun sfeer van zalige vermoeidheid de Maria-Theresien-straat vervullen, de lichte, vrolijke, aan het eind waarvan de donkere, steile bergwand rijst.
Kampioen drentelen lijkt me Daan van der Zee. In zijn verhaal 'Politiekamer', gepubliceerd in Groot Nederland (1905) wordt er maar liefstvijf keer gedrenteld in tien bladzijden, waarvan drie keer op één pagina:
Even-gedraai van blauw en grijs en kort beweeg van vochtige schoenen, dan weer strak-zien der oogen naar de boomen, waartusschen enkele wandelaars drentelen naar 't Bosch.
 (...)Van avond zal hij weer met hàar uitgaan zooals gisteren, en een stil verrukken, dat even opflitst uit z'n staar-oogen golft warm door z'n gebogen lijf. Weèr drentelen langs de kronkel-paadjes van de Scheveningsche boschjes, de arm geslagen rond haar middel, gebogen 't hoofd tegen het hare. En dan weer zalig fluisteren intieme woordjes en weer indrinken die gulle lachjes uit haar tintel-oogen. Straks, als 't koffie-drinken is afgeloopen en fluks de jasknoopen even blinkend zijn gewreven, zal hij vlug uitgaan de poort met gauw-een-groet aan den op-en-neer-drentelenden sergeant en dan haastig afloopen de Mauritska, Piet-Heinstraat en Heemskerckstraat, en dan èven fluiten, zoò....
 (...)En langs de smalle paadjes drentelen de paartjes, die wachten den avond. Meest soldaten. Jagers en grenadiers en huzaren, wier kleuren-gewirwar heenschemert door 't jonge bladgroen. 
In moderne teksten kom ik het woord nauwelijks meer tegen. Op de site Brabants Centrum trof ik een stukje aan over een oversteekplaats voor koeien. Er bij stond deze foto:


Het onderschrift: 'Koeien drentelen van Kampina naar Mortelen'. Daar heb ik wel mijn twijfels bij. Het lijkt erop dat de koeien vrij doelbewust aan het oversteken zijn en ook aardig doorlopen. Daarbij past eigenlijk niet het woord 'drentelen'. Daar moeten we de schrijver misschien maar niet te hard om vallen: als een woord zo weinig voorkomt, kun je het gemakkelijk verkeerd gebruiken.

Een enkele keer wordt drentelen uitdrukkelijk afgekeurd, bijvoorbeeld in het boek Spreken in het openbaar (2011) van Patricia Jansen.
Stil blijven staan is veel moeilijker dan lopen. Alhoewel lopen een presentatie soms een meer ontspannen en dynamischer uitstraling kan geven, kan daar dan ook beter niet te vroeg mee worden begonnen. Dynamisch heen en weer lopen ontaardt bij mensen met te weinig ervaring al snel in zenuwachtig gedrentel.
Stilistisch is er wel wat op het citaat aan te merken, bijvoorbeeld het gebruik van 'dan ook' dat in die zin niet op zijn plaats is. Het doelloze van drentelen komt wel duidelijk in het citaat naar voren. 

Eigenlijk komen alle voorbeelden van 'gedrentel' of 'drentelen' op hetzelfde neer: doelloos heen en weer lopen. Verschillende keren trof ik het woord aan in combinatie met dieren, bijvoorbeeld bij een zieke hond of het gedrentel van puppy's.

Verdwenen is het woord 'drentelen' niet, maar je zult er ook niet dagelijks over struikelen. Het heeft voor mij iets belegens; een woord dat ik in streekromans en aanverwante boeken aan zou kunnen treffen. Ik trof het ook wel in dat soort romans, hier bijvoorbeeld.

En misschien dat mijn bejaarde moeder nog wel het rijmpje over het alfabet op wil zeggen:
A is een aapje, dat eet uit zijn poot
B is de bakker, die bakt voor ons brood
C is Charlotte, die drinkt chocolaad
D is een dame, die drentelt op straat

Naschrift: Intussen schreef ik ook over De klop op de deur.

woensdag 9 september 2015

Joost Zwagerman (1963 - 2015) overleden


Sommige schrijvers zitten op hun kamertje te schrijven, zonder dat iemand ze ziet. Af en toe, als er bijvoorbeeld een boek van hen is verschenen, komen ze naar buiten en knipperen met hun ogen om aan het licht te licht te wennen. Als de noodzakelijke drukte over is, trekken ze zich snel weer terug.

Zo'n schrijver was Joost Zwagerman niet. Er zullen weinig Nederlanders zijn die niet zijn hoofd kenden. Hij kwam op tv, als presentator van Zomergasten en als vaste klant bij De wereld draait door. Hij schreef het Boekenweekgeschenk voor 2010 (Duel), wat ook altijd goed is voor publiciteit. Op dinsdag 8 september jl. maakte hij een einde aan zijn leven. Hij kampte de laatste jaren met depressies.

In 2012 ontmoette ik Zwagerman voor het laatst, bij de aftrap van het Kunstfestival in Ede. Hij hield daar een prachtige voordracht over Rothko. Dat zou hij vaker moeten doen, dacht ik. Iemand vertelde mij dat Zwagerman dat juist al heel vaak deed, in De wereld draait door. Maar omdat ik nauwelijks televisie kijk, wist ik dat dus niet.

Die avond las ik enkele columns, in een zaal waar ook enkele dichters optraden. Na afloop schoot ik Zwagerman aan; hij stond achter in de ruimte. Tien jaar daarvoor had ik hem in de theaterzaal van Cultura in Ede een avond lang geïnterviewd. Zijn roman Zes sterren was toen net uit. Die vond ik eigenlijk niet zo goed, maar op zo'n avond wilde ik daar niet over zeuren en ik vermoed dat ik het publiek niet dwars heb gezeten met mijn oordeel over het boek. Het was een genoeglijke avond.

In die tijd was Zwagerman nog vooral als schrijver bekend. Men kende zijn boeken, niet zijn stem, zijn voordracht. In de pauze van het gesprek signeerde Zwagerman. Er stond een lange rij bij zijn tafeltje. Ik stond vlak bij die rij een praatje met mensen te maken. Een oude mevrouw, in de rij, schoot mij aan met: 'Hij praat veel leuker dan hij schrijft'. Dat vertelde ik Zwagerman in 2012. Hij kon er hartelijk om lachen.

Van het literaire proza van Zwagerman heb ik zo ongeveer alles gelezen. Alleen de verhalenbundel Kroondomein (1987) heb ik aan mij voorbij laten gaan. Maar De houdgreep (1986), Gimmick! (1989), Vals licht (1991), De buitenvrouw (1994), Tomaatsj (1996), Chaos en rumoer (1997), Het jongensmeisje (1998), Zes sterren (2002) en Duel (2010) las ik allemaal wel.

poëzie

Het eerste wat ik van hem las was een dichtbundel: Langs de doofpot (1987). Ik weet dat ik die gerecenseerd heb. Het zal een van de eerste poëzierecensies zijn geweest die ik ooit schreef. Voor welk blad, weet ik niet meer. Vermoedelijk voor het Vlaamse blaadje 't Kofschip. Ik heb veel over poëzie geschreven in Kreatief, het blad van uitgeverij Manteau, maar als mijn geheugen mij niet bedriegt, is dat een jaar of drie, vier later geweest.

Langs de doofpot is een aardige bundel en ik zal hem vermoedelijk vriendelijk besproken hebben. Bij het teruglezen komen sommige gedichten me over als wat gemaakt, of nadrukkelijk rumoerig. 'Jawel, er is bewogen' staat er in één van die gedichten.

Een jaar later kwam de bloemlezing Maximaal uit, waarin o.a. gedichten van Zwagerman, Tom Lanoye, Koos Dalstra, Pieter Boskma en Arthur Lava. Als ik het niet opgezocht had, had ik alleen de namen van Zwagerman en Lava nog geweten. Die associeer ik blijkbaar met de Maximalen, die zich afzetten tegen de minimale, stille poëzie.

Uit Langs de doofpot een gedicht, waarin de angst al de kop opsteekt:
Om te worden het vriendelijk en telgaand
paard, prikkeldraad en te heet asfalt mijdend
alsof gevaar zich enkel openbaart als wat
schrammen met een beetje bloed soms, of gewoon
als vloeibaar zwart waaraan je je kunt branden,
- daarvoor moet ik nog zo heel veel doen.
Ik moet mijn kleding verstellen, mijn haar
eens grondig wassen. En dan nog is het niet
mooi en schoon genoeg aan mij om alle angst
te herleiden tot versperringen die pijn doen,
tot huid die niet meer wil.
De volgende bundel, De ziekte van jij (1988) kocht ik ook, maar ik vind hem niet meer terug in mijn kasten. Ongetwijfeld is hij achtergebleven op een van de scholen waar ik lesgegeven heb. De gedichten in die bundel ogen frisser en natuurlijker dan die uit Langs de doofpot. Ze zijn ook lyrischer.
...zag jij misschien dat ik naar jou,
dat ik je zag en dat ik zag hoe jij
naar mij te kijken zoals ik naar jou
en dat ik hoe dat heet zo steels,
zo en passant en ook zo zijdelings -
dat ik je net zo lang bekeek tot ik
naar je staarde en dat ik staren bleef.
Ik zag je toen en ik wist in te zien
dat in mijn leven zoveel is gezien
zonder dat ik het ooit eerder zag:
dat kijken zoveel liefs vermag.
 In 1993 kocht ik de mooiste vrouw van de wereld, een bibliofiele uitgave, genummerd en later door Zwagerman gesigneerd. Het zijn maar zes gedichten. Eén van die gedichten krijgt, nu we weten hoe het met de dichter afgelopen is, bij herlezing meer lading:
Inzicht
Het gebeurde in een voor- en achtertuin.
Twee bomen sloten een niet-aanvalsverdrag.
Ertussen kwam ik te wonen. Ik had een sleutel
en een achterdeur. Die sleutel was voor de deur.
De bomen werden vrienden, van elkaar,
van alle anderen die wisten van de bomen.
Ik bekwaamde mij in kennis omtrent ruzie
en vergat te weten van het omgekeerde:
dat de deur er soms ook voor de sleutel was. 
Is Zwagerman intussen door de achterdeur uit het huis geglipt? Het zou zomaar kunnen.

Zwagerman is doorgegaan met dichten. Ik herinner me positieve recensies van bijvoorbeeld Roeshoofd hemelt (2005), maar ik heb de bundel niet gelezen. Sterker nog, ik heb verder alle poëzie van Zwagerman aan me voorbij laten gaan, op een enkel los gedicht na. Daar is niet echt een reden voor; het is gewoon zo gebeurd.

romans en verhalen

Wat zou de eerste roman zijn die ik Zwagerman las? Vals licht, vermoed ik. Het boek kwam uit in 1991 en verkocht meteen goed. Het gaat over een man, Simon Prins, die een relatie aanknoopt met een prostituee, Lizzie Rosenfeld. Zij vertelt hem van alles over haar leven, maar gaandeweg krijg je het vermoeden dat die verhalen niet allemaal kloppen.

Ik herinner me Vals licht als een goed boek. Je wilt als lezer volgen hoe de relatie zich ontwikkelt, maar het boek zit ook goed in elkaar. Ik herinner me bijvoorbeeld de 'onderwaterkamer', een ruimte die ik me nog steeds kan voorstellen. Heel gemakkelijk leek Zwagerman een symbolische lading te geven aan die plaats.

Later heb ik Gimmick! gelezen, een boek dat al in 1989 verscheen. Het lijkt een beetje op een moderne variant van Titaantjes: je volgt een groepje kunstenaars, die zich bewegen in hun wereldje. Een verschil met Titaantjes is dat het deze jongeren vrij gemakkelijk lukt om veel geld te verdienen. Later is het boek wel als een sleutelroman gelezen, waarin bijvoorbeeld Zwagerman en Rob Scholte een rol spelen. Dat is altijd door Zwagerman ontkend.

Gimmick! is een boek dat leest als een trein. Heel diepzinnig is het allemaal niet, maar dat zal ook niet de bedoeling geweest zijn. Het verkocht in ieder geval goed. Met Gimmick! en Vals licht was de naam van Zwagerman als schrijver wel gevestigd.

Eind jaren tachtig kreeg de groep Maximalen bovendien behoorlijk wat aandacht en Zwagerman werd als jonge schrijver ook geregeld gevraagd om bijdragen te leveren aan kranten en tijdschriften. Ik herinner me nog een nummer van Haagse Post waarin hij uitlegde wat het postmodernisme is. Ik zie nog de illustratie voor me, van een rij bakjes of doosjes. Ik vermoed dat ik indertijd nog nooit van het postmodernisme had gehoord.

In 1994 verscheen De buitenvrouw. Ik heb het meteen gekocht. Het gaat over een docent, Theo, die vreemdgaat met zijn Surinaamse collega die gym geeft. Hij denkt dat het allemaal in het diepste geheim gebeurt, maar de leerlingen blijken het al lang in de gaten te hebben. Ze leggen bijvoorbeeld pornografische foto's op zijn bureau met de tekst 'Blacky is the best'.

Al vrij snel zetten leerlingen het boek op de lijst. Weer waarschijnlijk omdat het gemakkelijk leest, het een herkenbare setting heeft en misschien ook wel omdat er seks in voorkomt. Maar aan de hand van het boek is het goed om na te denken over racisme of over de relatie van Theo met zijn vrouw. Hoewel hij vreemdgaat, houdt hij wel van haar.

Chaos en rumoer (1997) is misschien wel de beste roman van Zwagerman. Tenminste, in mijn herinnering. De titel verwijst naar het programma Ophef en vertier, een radioprogramma dat Zwagerman een tijdje presenteerde. De hoofdpersoon is Otto Vallei, die wel wat met de schrijver gemeen heeft. Ook enkele andere figuren lijken op personen in de werkelijkheid.

Chaos en rumoer is deels een satire, maar ook een boek dat knap gecomponeerd is, met een hoofdpersoon die interessant is. Het is een antiheld waar je gemakkelijk solidair mee kunt zijn.

Na Chaos en rumoer was het een beetje over. Wel volgde een jaar later nog de verhalenbundel Het jongensmeisje (best aardig), maar daarna duurde het vier jaar voor de toch wat mindere roman Zes sterren verscheen en toen weer acht jaar voordat Zwagerman het Boekenweekgeschenk Duel publiceerde.

Intussen zat hij niet stil; hij schreef veel non-fictie. Ik heb al die boeken voorbij zien komen. Ik heb de recensies gelezen, die vaak positief waren. Ik heb de dikke bloemlezingen (verhalen en essays) gezien, die Zwagerman samenstelde en waarover de pers ook al enthousiast was. Soms heb ik de neiging gehad zo'n boek te kopen, bijvoorbeeld Perfect day en andere popverhalen (2006), maar ik heb het nooit gedaan.

Ook heb ik wel de interviews met Zwagerman gelezen, bijvoorbeeld naar aanleiding van het boek Door eigen hand (2005). De vader van Joost Zwagerman deed ooit een zelfmoordpoging en het is dus niet vreemd dat hij geïnteresseerd was in de nabestaanden van mensen die zelfmoord pleegden. Hij interviewde bijvoorbeeld Arthur Japin, Heleen van Royen, Renate Dorrestein en Wouter van Oorschot. Zelfmoord komt ook voor in Zes sterren. De oom van de hoofdpersoon, oom Siem, pleegt daarin zelfmoord.

Zwagerman heeft zich verschillende keren over zelfmoord uitgelaten. Die moest niet te gemakkelijk worden gemaakt, vond hij. Wilde hij er mede daardoor voor zorgen dat de achterdeur niet op een kier kwam te staan? Dat blijft speculeren.

Juist deze week kwam Zwagermans laatste boek uit, De stilte van het lichtCarel Peeters merkte daarover op dat er door de schrijver wel erg veel de nadruk wordt gelegd op kunstenaars die erop uit zouden door middel van hun kunst 'niet te zijn', te willen verdwijnen in hun kunst.

Ongetwijfeld zal dat niet-willen-zijn ook meegespeeld hebben in het leven van Zwagerman zelf. Ik heb begrepen dat hij kampte met depressies, waardoor een gang naar Albert Heijn al een opgave was. Rogi Wieg was een van zijn vrienden. Hij liet in juli door euthanasie een eind aan zijn leven maken. Dat soort gebeurtenissen zal het niet gemakkelijker gemaakt hebben voor iemand die moeite heeft om bij het leven te blijven.

Wat er allemaal precies gespeeld heeft, zullen we wel nooit weten. In ieder geval bleek voor Zwagerman de drang om niet te zijn, sterker dan de drang om er wel te zijn. Dat is droevig genoeg.

Het werk van Zwagerman blijft nog wel even. Degenen die hem kennen van televisie, zullen zich zijn enthousiaste verhalen herinneren; zijn lezers zullen dat enthousiasme halen uit zijn stukken over popmuziek en beeldende kunst. Romans als Vals licht en De buitenvrouw zullen nog wel eens hier en daar op een boekenlijst voorkomen en Chaos en rumoer mag wel eens herdrukt worden, zodat we dat nog een keer kunnen lezen.


Bron foto: eerlijke foto.nl
Voor meer in memoriams op Bunt Blogt: klik hier

dinsdag 8 september 2015

Ger Verrips (1928 - 2015) overleden


Het haalde maar net het nieuws: Ger Verrips is op 31 augustus overleden. Ik las het in NRC Handelsblad, een paar dagen later, in een piepklein berichtje. Er stond iets op Nu.nl en natuurlijk op Tzum een stuk.

Ik heb op internet niet een groot in memoriam voorbij zien komen. Misschien omdat Verrips al zo'n beetje weg was uit de literatuur: al meer dan tien jaar verscheen er geen boek van hem. Als iemand mij twee weken geleden had gevraagd naar Verrips, dan had ik niet geweten of hij nog leefde of niet. 

Van Verrips had of heb ik twee boeken: Zorg dat je een gekkenbriefje krijgt (1973) en Witte gezichten (1976). Het eerste kocht ik zelf, ergens in de jaren tachtig, in de uitvoering die hierboven is afgebeeld. Het was een heruitgave, misschien naar aanleiding van de film die Olga Madsen in 1981 van het boek maakte. 

Witte gezichten kreeg ik van een vriendin die ik intussen uit het oog heb verloren. Voorin had een dubbelgevouwen blad gelegd. Dik papier waarop ze  een tekening had gemaakt en een mooie tekst had geschreven. Het boek zal ze tweedehands gekocht hebben of misschien had ze het zelf ook gekregen. Ik vermoedde dat ze het toevallig had liggen en dat ze domweg een boek zocht om die brief of kaart of hoe moet je het noemen in te doen. Ik aanvaardde het geschrevene/het getekende dankbaar, maar las het boek niet. 

Zorg dat je een gekkenbriefje krijgt las ik wel: iemand probeert onder zijn militaire dienst uit te komen door zich gek te laten verklaren. Hij wil niet vechten in Nederlands Indië. Uiteindelijk geeft hij een (onder?)officier een klap en dat blijkt voldoende om ontoerekeningsvatbaar verklaard te worden. 

Ik herinner me het boek als een aardig boek: vlot te lezen en een hoofdpersoon met wie je je kunt identificeren. Zo'n rebel die we allemaal van tijd tot tijd willen zijn. Maar blijkbaar heeft het gekkenbriefjesboek me niet uitgenodigd meer van Verrips te lezen. 

Vermoedelijk heb ik het boek nog, maar het staat niet meer in mijn boekenkast. Het zal in een doos terechtgekomen zijn, op zolder achter het schot. Zou Witte gezichten er ook nog liggen? Heb ik dat bewaard vanwege wat er voorin ligt? Of is alleen de kaart/brief bewaard en is het boek al weg? Ik zou het kunnen controleren, maar ik neem de moeite niet. 

Dat Verrips communist was, wist ik wel. Het zal toen in verschillende recensies hebben gestaan. Van 1960 tot 1968 was Verrips redacteur van De waarheid en van 1958 tot 1964 lid van het partijbestuur van de CPN. In 2004 publiceerde juist hij een biografie van Karel van het Reve, die we wel een anti-communist mogen noemen. Het radioprogramma OVT besteedde er indertijd aandacht aan. Dat programma is nog te beluisteren. 

Verrips schreef een lijst van zeker twintig boeken bij elkaar, die begon in 1972: Betalingsverkeer. Zorg dat je een gekkenbriefje krijgt is zijn tweede boek. Het zou zijn bekendste blijven. 

Andere titels zijn (ik doe maar een greep): Een vrouw alleen (1975), Met andere ogen (1979), De wondere zoon (1985), Goed dat er geen hiernamaals meer is (1994) en Anders' ogen(2002).

Verrips schreef ook hoorspelen en televisiespelen, bijvoorbeeld Vertrouwelijk (1977) en Onder martieners en bietsers (1980). Een aantal delen van die laatste serie heb ik ooit gehoord. Ik vond die niet bijzonder.

Een veel helderder herinnering heb ik aan Nathalie (1977). Ik vermoed dat het gebaseerd is op de gelijknamige roman van Verrips. Ook de titel Een vrouw alleen  (1977) bestaat zowel als hoorspel als als roman. Van de televisiespelen vond ik de titel Buigen of barsten.

Ger Verrips is er niet meer. Zoals gezegd, hij was al zo ongeveer verdwenen uit het literaire bewustzijn. Maar de titel Zorg dat je een gekkenbriefje krijgt zullen mensen zich nog wel een tijdje herinneren, vermoed ik. Tot ook die verdwijnt. 

woensdag 2 september 2015

Verdachte studentenliederen

In mijn boekenkast staat het Vademecum voor den student. Liederenboek. Vijfde druk, 1889, uitgegeven in Utrecht, bij Gebr. Van der Post. Ik zal er wel eens eerder in gebladerd hebben. Nu heb ik het wat nader bekeken.

In het boekje staan liederen in verschillende talen in. Het opent met 'Iö vivat', gevolgd door 'Gaudeamus igitur',  het Wilhelmus en 'Wien Neêrlandsch bloed door de aders vloeit'. Verderop treffen we opmerkelijke liederen aan, als het 'Rookerslied':
Broeders, dampt in wijde kringen,
Spreidt den rook van 't edelst kruid!
Ja, wij willen, onder 't zingen,
Ons met balsemlucht omringen,
Blazen 't neus en lippen uit. 
Als u 's werelds zorgen plagen,
Steekt dan slechts de pijpen aan,
En de rook zal haar verjagen,
Even als, bij zomerdagen,
Hij de muggen weg doet gaan.
(...)
Ja, ik blijf, wat moog verkeeren,
Wat mij wachte op 's levens baan,
Eeuwig den tabak vereeren,
Tot na 't heen en weêr marcheren,
's Levens pijp is uitgegaan.
We treffen de volksliederen van verschillende landen aan, drinkliederen natuurlijk, liederen waarin meisjes figureren, de tafelmanieren zoals Jacob Cats die in een gedicht zette en gedichten over goede en slechte studenten:
Een quaet Student
Hy is een ledigh hooft, een droomer by syn boeken,
Een jaeger sonder scherp op alle witte doeken;
Die slaept wanneer men waeckt, en waeckt wanneer men slaept,
Die bij de flessen zingt en bij de lessen gaept.
(...)
Een ander lied over de manier van studeren of juist van niet studeren begint als volgt:
Ich hab' den ganzen Vormittag
Auf meiner Kneip' studirt!
Drum sei nun auch der Nachmittag
Dem Bierstof dedicirt.
Verder liederen waarin het geldgebrek van studenten aan de orde komt ('Eer ziet men dat een bok aan bokken / De gronden van de wiskunst leer: - - / Eer een student met vollen buidel / Van de Akademie huiswaarts keert.') en aria's en duetten uit verschillende opera's.

Veel liederen zouden studenten nu nog steeds kunnen zingen, vermoed ik. Maar bij het bladeren stuitte ik ook op liederen die we nu op zijn minst verdacht zouden noemen. Bijvoorbeeld 'Jolly Joe, the Merry Nigger'.

Jolly Joe is het land van de cholera ontvlucht, heeft schipbreuk geleden en is in Amerika aangekomen, waar hij voor het eerst gekleed werd en een zakdoek kreeg, waar hij daarvoor nog nooit van gehoord had.
Though black my skin and wool my hair,
I always live in mirth:
A draught, a jig, a sweetheart fair,
Is all I want on earth.
Jolly Joe zal zijn hele leven blijven dansen en drinken en als na zijn dood blijkt dat hij daar in de hemel niet mee kan doorgaan, dan hoeft die hemel voor hem niet.

Je zou kunnen zeggen dat dit lied vooral over het aangename van drinken en dansen gaat, maar de manier waarop Jolly Joe getekend wordt, zouden we nu racistisch noemen. In het geciteerde gedeelte wordt het uiterlijk van Joe immers als lelijk gezien. Anders had het woord 'though' niet gebruikt hoeven te worden.

Dat wordt nog duidelijker in de Nederlandse versie, die meteen na de Engelse (van Wilfried Falchri) is opgenomen. Hetzelfde gedeelte:
Hoe zwart mijn huid, hoe kroes mijn haar,
Hoe stomp mijn neus ook zij,
Toch danst bij luit of banjo snaar
De knapste meid met mij.
De Nederlandse titel, 'Zwarte Joe, de jolige Neger' is tegenwoordig onacceptabel.

Ook het lied 'Vader Abraham' gaat, naar huidige maatstaven, over de schreef. Het feit dat het opgenomen is in deze bundel, lijkt erop te duiden dat men er zo'n honderdvijfentwintig jaar geleden geen moeite mee had.

Het lied werd gezongen op de melodie van 'Schept vreugde in 't leven'. Het refrein luidt als volgt:
O! vader Abraham,
Wie had gedacht, dat uw geslacht
Zoo zou ontaarden en zijn veracht.
Na elk couplet diende dat gezongen te worden. Waarin die ontaarding dan bestond, krijgen we te lezen (te horen) in het eerste couplet:
Het is al van den vroegste jeugd
Vol schelmerij en zonder deugd,
Genegen tot bedriegerij
En stelen als de raven.
Stelen en bedriegen is dus het verwijt. Om dat aan te tonen, gaat de schrijver van het lied de Bijbel door: Jacob die zijn vader en zijn broer bedriegt om de zegen te kunnen krijgen; 'Vrouw Laban' die niet Rachel maar Lea ten huwelijk geeft; Jacob die het 'zilveren poppengoed' van Laban meeneemt en bij Rachel onder het zadel verstopt (wat volgens mij niet klopt met het Bijbelverhaal).

Over de zonen van Jacob, die hun broer Jozef verkopen, wat uiteindelijk tot gevolg heeft dat hij onderkoning wordt, lezen we:
De zoons van Jacob, slecht bij kas,
Verkochten Jozef net van pas,
En stuurden hem naar Egypteland,
Om daar te leeren toov'ren.
Ook hier wijkt de liedschrijver af van de Bijbel. In het lied verkopen de broers Jozef, omdat ze het geld goed kunnen gebruiken, terwijl de geldkwestie niet voorkomt in Genesis. Maar het lied wil de nakomelingen van Abraham nu eenmaal als bedriegers, dieven en in dit geval geldzuchtigen afschilderen.

Dat het volk Israël zijn goud inleverde bij Aäron om er een gouden kalf van te maken, wordt zelfs in dat stramien geperst: het werd maar een mager kalf, terwijl het een dikke stier had kunnen zijn. Met andere woorden: ook hier was het volk op de penning. Of wordt er gesuggereerd dat Aäron geld achtergehouden heeft?
Broer Aäron brengen zij hun goud;
Wat heeft die man daarvan gebouwd?
Een mager nuchter kalver,
Een bul had 't kunnen wezen!
In het couplet erna komt een ander aspect aan de orde: de verzotheid op vrouwen. De verspieders leggen het aan met de hoer Rachab (maar het lied spreekt van Rachel), David beloert Bathseba, waarna hij haar man Uria laat doden:
Vorst David ook, nog lang daarna,
Beloerde buurvrouw Bathseba,
En liet uit vriendschap Uria
Doorschieten als een schuimspaan.
Het volgende couplet ontgaat me:
't Was ook wat moois, toen Absalon
Op 't duivenplat van Esther klom;
Men kan er 't ongeschoren stuk
Van mousje zoo uit proeven.
Het is vreemd dat Absalom met een 'n' wordt geschreven, hoewel het rijm juist om een 'm' vraagt. Verder ken ik geen verhaal van Absalom en Esther. Het zou kunnen dat er gedoeld wordt op de geschiedenis van Amnon en Thamar. Amnon verkrachtte zijn halfzus Thamar, zus van Absalom. Een paar jaar later liet Absalom hem daarvoor doden.

Maar het duivenplat heeft weer niets met dat verhaal te maken. En hoe moet ik die laatste regels uitleggen? Is ''t ongeschoren stuk/Van mousje' het vrouwelijk geslachtsdeel? Het WNT verwijst voor 'mous' naar 'smous' en geeft daar als betekenis:
Jood; vroeger ook bepaaldelijk: Hoogduitsche Jood. Thans uitsluitend en ook vroeger veelal als smalend woord.
Als dat hier bedoeld wordt, zou het zomaar kunnen zijn dat het lied niet alleen in onze ogen denigrerend en discriminerend is, maar dat het ook toen al smalend was. Maar men had daar blijkbaar geen probleem mee. De verachting wordt openlijk uitgesproken in het refrein.

Ten slotte wordt er nog een couplet gewijd aan koning Salomo ('Baas Salomon, die leepe vent'), die duizend vrouwen had. Dat zijn blijkbaar genoeg voorbeelden. In het slotcouplet wordt er nog eens teruggeblikt:
Zoo is 't gegaan en gaat het nog,
Vol schalkerij, en dat bedrog
Bezielt de natie in 't gemeen,
Tot schand' van goede Nazareën
Er wordt nog een klein voorbehoud gemaakt voor de 'goede Nazareën', maar 'de natie in 't gemeen' wordt bezield door 'schalkerij' en 'bedrog' door de Joden. De strekking is duidelijk.

Bijna aan het eind van het bundeltje tref ik nog het lied '"Pauline"das Judenschicksel' aan. Pauline krijgt wel de schuld van alles, maar het Schicksel (dat ik gelezen heb als 'Schicksal') betreft misschien niet haar, maar de ik, Ephraim. De strekking van het lied is mij niet helemaal helder. Het eind:
Oiweh und ich, Ephraim
Ich blieb doch ganz in Majim
Drum schlagen wir vor Zores
Mit Pauline Kapores.'
Het lied wordt afgesloten met:
Das Judenschicksel bim bam, bidri bim bam, bidri bim bam,
Das Judenschicksel bim bam, bidri bim bam, bim bam boy.
 In ieder geval telt deze bonte bundel studentenliederen er twee die op zijn zachtst gezegd in onze ogen verdacht zijn en eigenlijk meer dan dat. Geen mens zou het in zijn hoofd halen ze nu nog te zingen. De tijden veranderen en soms is dat maar goed ook.