Als er iemand in het dorp overleden was, kwam de aanzegger. Dat was in ons dorp 'Hent van Mie', als ik het mij goed herinner. Indertijd zal ik zijn echte achternaam ook wel geweten hebben, maar die is mij nu ontschoten. Hij woonde bij ons in de straat, de Merkenhorststraat. In 1969 verhuisden we naar een straat verderop, de Schoolstraat. Ook daar is hij nog aan de deur geweest. Het aanzeggen is dus in ieder geval doorgegaan tot eind jaren zestig en misschien wel jaren tot in de jaren zeventig.
Hent belde aan en mijn moeder deed open. Misschien had Hent dan zijn hoed al af en anders zette hij hem af. Het was zo'n kachelpijp, die wij een 'hoge zije' noemden. Mijn vader had er ook zo een, in een doos in de kast. Hent legde zijn hoed op zijn arm en dan vertelde hij dat een bepaalde familie liet weten dat die en die overleden was.
Soms zullen we al van het overlijden op de hoogte geweest zijn, soms zal het werkelijk nieuws geweest zijn. Ik herinner me niet dat mijn moeder nog lang stond te praten met de aanzegger: hij bracht zijn boodschap, zette de hoge zije weer op en liep naar het volgende huis.
Als er iemand in de straat overleden was, ging mijn moeder naar buiten en deed bij elk raam een luik dicht. Dat was, als je voor het huis stond, met je gezicht ernaartoe, steeds het linker luik. Misschien was dat een ongeschreven regel. Misschien moest je het luik dichtdoen aan de kant waar de overledene woonde, maar aangezien wij aan het eind van de straat woonden, was dat dus altijd hetzelfde luik. Bij het huis van de overledene zaten voor elk raam beide luiken dicht en als er geen luiken waren, waren de gordijnen dichtgeschoven.
Veel later hoorde ik wel verhalen, uit andere delen van het land, overigens, waarin de aanzegger een borrel kreeg. Als hij bij het laatste adres aankwam, kon hij dus al behoorlijk teut zijn. Dat heb ik nooit meegemaakt. Hent bracht zijn boodschap ingetogen en vervolgde daarna zijn weg.
Achter het huis in de Merkenhorststraat lag onze boomgaard, die wij trouwens 'bongerd' noemden. Er liep een sloot door, zodat we een voorste en een achterste bongerd hadden, verbonden door een brug van balken die me achteraf doen denken aan spoorbielzen.
Aan de achterste bongerd grensde het kerkhof. Tussen de bongerd en het kerkhof stond een muur, hier en daar onderbroken door een vierkante zuil. De bovenkant van de muur had een scherpe rand, zoals bij de muur hiernaast. De muur was niet hoog: we konden eroverheen kijken en we konden ook gemakkelijk op de muur klimmen, waarna we er schrijlings op gingen zitten. Zo konden we toekijken bij begrafenissen. Daarbij waren we stil, zodat niemand last van ons hand.
Naast het kerkhof was een gangetje waarin kerkhofafval werd gedumpt. We vonden er een keer een metalen krans van bladeren (klimopbladeren?) en namen die mee. We zetten die neer in huis, maar ik weet niet meer waar. Op de kast in de slaapkamer van mijn ouders? Daarna haalden we mijn moeder om haar te laten zien dat we iets heel moois voor haar hadden. Ma vond het lief, maar zei dat we de krans toch maar weer terug moesten brengen. Blijkbaar was het nog te vroeg voor een grafkrans.
Bij begrafenissen was Hent van Mie de uitvaartleider. Hij liep voorop. Ik herinner me dat hij dan een steek droeg, maar ik weet niet meer of dat bij alle begrafenissen het geval was. Moest de familie extra betalen voor de steek? Het zou kunnen. Voor op zijn lange, zwarte jas, hingen zilverkleurige tressen, die ik erg indrukwekkend vond. Terwijl ik dit typ, vraag ik mij af of mijn geheugen mij niet bedriegt. Waren die tressen niet gewoon wit? Ook dat is mogelijk.
Het aanzeggen is al oud. De aanzegger werd ook wel aanspreker of doodbidder genoemd. In Leiden was er in de zeventiende eeuw een doodbiddersgilde lees ik hier. Op de site van Museum Boerhave vond ik de afbeelding hiernaast, met als tijdsaanduiding 1725 - 1825.
Informatief is de pagina die Ben Hartman heeft aangemaakt. Daarop staat dat er in streken waarin bijen gehouden werden, de bijenvolken het te horen kregen als de imker was overleden. Dat is ook te lezen in een gedicht van Anton Ent. Op de pagina van Hartman staat ook een mooie foto van een aanzegger met zijn fiets (zie hiernaast). Jammer genoeg zonder bronvermelding.
In 1979 publiceerde Maarten 't Hart de roman De aansprekers. Ik herinner me dat het boek gaat over de dood van zijn vader, maar niet dat er ook daadwerkelijk een aanspreker in voorkomt die langs de huizen gaat. In 1979 zal dat niet meer gebeurd zijn, maar het boek speelt in het verleden.
Verder kennen we de aanzegger natuurlijk uit de immortelle van Piet Paaltjens:
Als ik een bidder zie lopen,In dorpen en stadswijken is de sociale cohesie in de loop van de jaren minder geworden. Vaak weten we niet meer wie er bij ons in de straat woont. Daarmee heeft ook de aanzegger zijn functie verloren: wij zouden niet weten over wie het had, als hij ons vertelde dat er iemand van een straat verderop is overleden.
Dan slaat mij ’t hart zo blij,
Dan denk ik, hoe hij weldra
Uit bidden zal gaan voor mij.
Naschrift: mijn moeder wist te vertellen dat Hent van Mie eigenlijk Hent van Schaik heette en ook dat hij in zijn hoed een briefje had geplakt waarop stond hij wat hij moest zeggen. Als hij in zijn hoed moest kijken, zal hij dus niet zijn hoed op zijn arm hebben gehad, zoals ik mij meende te herinneren.
De luiken gingen inderdaad dicht aan de kant waar de overledene woonde en voor de steek moest inderdaad bijbetaald worden. Aldus mijn moeder.