vrijdag 30 maart 2018

Comanche. Red Dust (Hermann & Greg)


Elk stripgenre heeft zijn eigen wetten. In een western zullen bijvoorbeeld paarden voorkomen en vaak is er wel een cowboy die snel is met zijn revolvers. Wie een western een eigen gezicht wil geven, moet zorgen dat hij zich aan de ene kant voldoende houdt aan de regels om herkenbaar zijn, maar tegelijkertijd voldoende afwijkt van het geëigende om op te vallen.

Over de reeks Comanche, die nu integraal in een prachtuitgave verschijnt, schreef ik al eerder. Toen verschenen in een band albums uit de periode 1974 - 1976. Nu is het deel Red Dust verschenen, dat het gelijknamige verhaal behelst en Wanhoop en dood op de prairie. De verhalen waren, na publicatie in Kuifje in 1972 en 1973 verkrijgbaar in albumvorm.

De reeks draagt de naam van Comanche, een jonge vrouw en daarmee is het eigene van de serie al gegeven, aangezien in veel westerns vrouwen een ondergeschikte en soms zelfs een te verwaarlozen rol spelen. Comanche moet proberen de ranch die haar is nagelaten door haar vader draaiende te houden,  ondanks tegenwerking van alle kanten. Ze heeft alleen nog een bejaarde man die haar terzijde staat, Ten Gallons. Dan verschijnt de revolverheld Red Dust ten tonele, die later bijgestaan zal worden door de zwarte man Toby ('Roetkop') en de jonge vent Clem ('Vlaskop'). Hij wordt de voorman en moet proberen nieuw leven te blazen in de 'triple-six-ranch'.

Indertijd heb ik met rode konen alle verhalen over Red Dust en Comanche gelezen. Bij herlezing valt me de parallel op met een Netflixserie: Godless. Ook daar moet een vrouw, Alice Fletcher, zich zien te redden op een ranch. Net als Comanche staat ze haar mannetje, is ze niet bang en kan ze goed omgaan met een geweer of een revolver. Fletcher heeft niet een oude man naast zich, maar haar zoontje en oude Indiaanse vrouw, ook personen van wie ze niet in de eerste plaats bescherming hoeft te verwachten. Het zoontje is zelfs bang voor paarden.

Ook in Godless duikt er een revolverheld op: Roy Goode. Als hij gearresteerd wordt, haalt Alice hem eigenhandig uit de gevangenis. Ook hij blijkt zeer bruikbaar op de ranch. Een saillant detail is dat in het nabij gelegen dorp de vrouwen oververtegenwoordigd zijn, na een mijnongeluk waarbij veel mannen om het leven kwamen. Dat betekent dat niet alleen de ranch, maar het hele dorp kwetsbaar is, vooral ook omdat de sheriff kampt met toenemende slechtziendheid.

Zowel in Godless als in Comanche is de vrouw strijdbaar, maar tegelijkertijd is ze kwetsbaar. We weten dat de revolverheld die haar terzijde staat tot veel in staat is, maar de schurken zijn altijd met meer en de vraag is wie er zal winnen. Voor spanning heb je dat nodig: ook de helden met wie je meeleeft moeten niet onaantastbaar zijn; ze moeten kunnen verliezen, zodat de opluchting des te groter is als het toch goed afloopt.

Red Dust heeft in het eerste album een ontmoeting met Kentucky, een vroegere vriend, die nu aan de andere kant staat. Kentucky komt al voor in het bonusverhaal 'Weet je nog, Kentucky?' dat in zwartwit opgenomen is in dit deel van de integrale uitgave. Het geeft mooi de voorgeschiedenis weer en maakt de ontmoeting van Red Dust met Kentucky dramatischer.

Het verhaal 'De gevangene' is ook zo'n bonusverhaal. Het maakt duidelijk waarom Red Dust bij het begin van het eerste album staat te wachten op de postkoets met alleen een zadel bij zich.

Ook bij herlezing blijven de verhalen over Comanche en Red Dust overeind. Zachtzinnig zijn ze niet, maar dat is voor de lezer goed te verteren, omdat er duidelijk een goede en een slechte kant is. De goeden hebben het recht aan hun kant of in ieder geval de rechtvaardigheid. Daarvoor neem je wat bloed voor lief.

Je kunt je afvragen of het geweld op die manier verheerlijkt wordt, maar mij lijkt het geweld hier geen doel, maar een middel. Om recht te laten geschieden.

Een goede integrale uitgave biedt veel extra's. Naast de twee bonusverhalen is dat in dit deel een inleiding over de scenarist Greg en de tekenaar Hermann en veel extra tekeningen, onder anderen van het personage Dylan Stark. Voor de prozatekst waarin hij figureerde maakte Hermann de tekeningen.

Opmerkelijk vond ik de mededeling dat veel gebeurtenissen in de serie Comanche historisch verantwoord zijn. Greg:
In feite hebben alle gebeurtenissen die we vertellen, een historische basis. Ze zijn allemaal echt gebeurd in de loop van de dertig belangrijkste jaren in de geschiedenis van de Far West. Alleen zijn in deze strip de ervaringen van veel verschillende mensen samengevoegd tot de lotgevallen van één groepje ranchers. Dat is de enige vrijheid die we ons met de geschiedenis veroorloven. 
Moet er nog iets gezegd worden over Greg en Hermann? De verhalen van Greg zitten eigenlijk altijd goed in elkaar en Hermann is een uitmuntend tekenaar die ook in de jaren zeventig al goed was. Over zijn karakterkoppen schreef ik de vorige keer al, maar ook paarden en koeien tekent hij met gemak. Nou ja, het zal wel hard werken zijn om een tekening er zo uit te laten zien dat zij de indruk wekt met gemak getekend te zijn.

Juist bij een uitgave als deze, in groot formaat, heb je de kans om uitgebreid te tekeningen te bekijken en om te zuchten: Wat was het toch een goede serie! Herstel: Wat is het toch een goede serie!


Titel: Comanche. Red Dust.
Tekeningen: Hermann
Tekst: Greg
Uitgever: Sherpa, Haarlem 2018, 160 blz. gebonden, €65,- (oplage gelimiteerd: 666 exemplaren)


woensdag 28 maart 2018

De verbeelder verbeeld[t] (Koldeweij/Koldeweij)

Enkele jaren geleden was ik erg blij met De verbeelders, een kloek boek over boekillustratoren in de twintigste eeuw: mooi uitgevoerd, helder geschreven, zeer informatief. Nu is er een boek met een soortgelijk uiterlijk en met een titel die ook een beetje lijkt op die van het net genoemde boek: De verbeelder verbeeld[t], een boek over boekillustratie en beeldende kunst, onder redactie van Anna Cecilia Koldeweij en Jos Koldeweij. Het wordt op het achterplat zelfs een vervolg genoemd.

Dat is het eigenlijk niet. Ten eerste ontbreekt de geschiedschrijvende kant, ten tweede is het tijdperk veel breder en eigenlijk niet afgebakend, ten derde worden er niet alleen Nederlandse kunstenaars/illustratoren behandeld en ten vierde verschilt ook het onderwerp: niet alle stukken gaan over boekillustratie. Soms lezen we alleen over hoe schilders zichzelf of andere kunstenaars hebben afgebeeld.

Wel is het weer een heerlijk boek geworden, waarin we tekenaars tegenkomen die veel mensen al kennen (bijvoorbeeld Fiep Westendorp, Peter Vos, Joke van Leeuwen, J.H. Isings, Cornelis Jetses, Mance Post, Vincent van Gogh, Marc Chagall) en tekenaars/kunstenaars die we door dit boek leren kennen.

De aanleiding voor De verbeelder verbeeld[t] is het emeritaat van Saskia de Bodt, drijvende kracht achter De verbeelders. Volgens het voorwoord zijn de hoofdstukken 'associatief' geordend, wat voor mij betekent dat er nauwelijks een lijn in te ontdekken valt. Erg is dat trouwens niet.

Door het hele boek heen zijn illustraties opgenomen die speciaal voor Saskia de Bodt gemaakt zijn. Ze vormen een mooie afwisseling met de andere bijdragen. De opgenomen stukken zijn niet allemaal even doorwrocht, maar misschien mag je dat bij een gelegenheidsboek ook niet verwachten. Zo vind ik het bijvoorbeeld aangenaam (en terecht) dat er aandacht is besteed aan Liesbeth Labeur, maar over haar werk is wel wat meer te zeggen dan wat er hier gedaan is.

De bijdragen zijn zeer divers, zowel qua onderwerpkeuze als qua opzet. Het artikel over Siegfried Woldhek is bijvoorbeeld eigenlijk een interview. Niet alle auteurs lijken hetzelfde publiek voor ogen te hebben. Meestal zijn de artikelen zeer toegankelijk, ook voor leken op het gebied van de kunstgeschiedenis of de geschiedenis van de boekillustratie. Maar de bijdrage over David en Pieter Oyens begint zonder enige inleiding. Pas in de loop van het artikel komen we erachter dat de twee kunstenaars broers zijn. Eerlijk gezegd had ik zelfs hun namen nog niet eerder gehoord.

Ruime aandacht krijgt Peter Vos, over wie zelfs twee (fraaie) artikelen zijn opgenomen. Fiep Westendorp tekende aanvankelijk Jip en Janneke anders dan hoe we hen nu kennen. Dat had ik niet meer helder. Nog nooit had ik gehoord van Jans Arnolli, maar zijn tekeningen blijk ik wel te kennen: hij moderniseerde bijvoorbeeld tekeningen van Jetses. Leuke artikelen allemaal en het artikel over het scheppingsverhaal van Peter Vos (door Jan Piet Filedt Kok) is zelfs uitstekend.

Als je namen noemt, vergeet je altijd mensen, maar met het niet noemen van namen doe ik ook mensen tekort. Toch enkele namen dus. Omdat de literatuur tot mijn eerste interessegebied behoort, was ik blij met een mooi artikel (door Jeroen Kapelle) over de illustraties bij de werken van Jacob van Lennep en met een artikel van Lisa Kuitert over Lucebert.

Verder heb ik genoten van de bijdrage van Joke Haverkorn van Rijswijk over twee wandtapijten naar een ontwerp van de expressionist August Macke. Volslagen onbekend was mij Abraham Prikkie en zijn humoristische tijdschrift. Benno Tempel praatte me bij in zijn artikel.

Bijzonder verhelderend waren verscheidene artikelen die nader ingingen op kunstenaars die zichzelf of andere kunstenaars afgebeeld hebben. Het openingsartikel van Jos Koldeweij, waarin onder meer de omslagillustratie van Thé Tjong Khing wordt behandeld was in dezen zeer informatief, maar ook bijvoorbeeld het artikel van Anna Cecilia Koldeweij over twee recent ontdekte tekeningen van Gerard van Honthorst, dat mij opnieuw liet kijken naar afbeeldingen van schilders in hun atelier: zijn ze aan het werk of poseren ze?

En er is meer, veel meer. Over Russische prentenboeken in Nederland (1929 - 1931); over een onbekende litho van David Hockney; over een tekening van een razzia door J.H. Isings; over de illustratieopdrachten voor Jan Sluijters door de Erven F. Bohn; over prinses Marie d'Orléans als beeldhouwster verbeeld. Wie het allemaal precies wil weten kope en leze De verbeelder verbeeld[t], dat ook nog eens zeer betaalbaar is.

Het is gemakkelijk om detailkritiek te leveren, maar dat ga ik niet doen. Het boek als geheel is prachtig. Om door te bladeren, om af en toe een artikel uit te lezen, maar ook om in zijn geheel tot je te nemen. Ergens van genieten en dan ook nog iets opsteken - dat is een mooie combinatie.

Thé Tjong Khing, De kroon van de koning
Peter Vos, Voorstudies voor het scheppingsverhaal in de bundel Experimenten van Geerten Gossaert
Titel: De verbeelder verbeeld[t]. Boekillustratie en beeldende kunst
Redactie: Anna Cecilia Koldeweij en Jos Koldeweij
Uitgeverij: Van Tilt, Nijmegen 2017
gebonden, rijk geïllustreerd, 256 blz. € 29,95

dinsdag 27 maart 2018

Arzach / Majoor Fataal - De man van de Ciguri (Moebius)


Verzamelaars smullen van heruitgaven van hun favoriete series of auteurs: alle albums van hetzelfde formaat kunnen dan mooi naast elkaar in de kast. Blijkbaar is er een markt voor, want elke uitgeverij heeft zijn series, waarvan steeds een paar delen op de markt komen.

Onder de striptekenaars is Moebius is een grote naam. Een titel als De Incal heeft iedereen op zijn minst een keer gehoord. En wie het werk van Moebius niet kent, kent het oeuvre van Giraud wel. De albums van Blueberry hebben we allemaal gelezen. Giraud en Moebius zijn twee namen voor dezelfde tekenaar.

Onder de naam Moebius tekende Giraud een experimenteel oeuvre bij elkaar, dat nog steeds intrigeert. Uitgeverij Sherpa heeft daar intussen verschillende delen van uitgebracht. Het is een wonderlijk universum dat Moebius ons voorschotelt, dat blijft intrigeren.

Het personage Arzach bijvoorbeeld vliegt rond op een soort vliegende dinosauriër, vaak boven bevreemdende landschappen. Meestal is er geen tekst en wat nu precies het verhaal is, is ook niet altijd duidelijk. Je dompelt je als lezer onder in een wereld waarin je je niet thuisvoelt: steeds heb je het idee dat je wat ontgaat en je weet dat je niet kunt voorspellen wat er zal gebeuren.

Het verhaal lijkt me daarom minder belangrijk dan de leeservaring. Het lijkt alsof je even opgenomen bent in de droom van iemand en je kunt het best maar met die droom meegaan.

In de beleving van het verhaal zit ook een zekere afstandelijkheid. Zelfs als er gruwelijke monsters met grote tanden afgebeeld worden, zijn ze niet angstaanjagend. Je registreert ze, maar er is geen emotie. Je verkeert in een wereld waarin je eigen normen en waarden er niet meer toe doen. Blijkbaar gaan in deze wereld de dingen anders dan in de jou bekende wereld. Je bent een beschouwer, een getuige misschien.

Ook bij De man van de Ciguri overheerst de bevreemding. Weliswaar is er hier meer verhaal, maar ook hier is er de afstandelijkheid waartoe de lezer gedwongen wordt en de wonderlijkheid van de wereld waarnaar hij mag kijken, waarin er andere dingen mogelijk zijn dan in de dagelijkse werkelijkheid.

Bij veel heruitgaven is er extra materiaal toegevoegd: schetsen, een ongepubliceerd verhaal, een dossier met een essay of een interview. Dat is in deze delen overigens bescheiden. De uitgave is mooi: het grote formaat nodigt uit tot het nauwkeurig bekijken van de tekeningen.

Of ik de juiste lezer ben voor Moebius, weet ik niet. Ik vind de verhalen intrigerend, ik vind het tekenwerk mooi en ik ben onder de indruk, maar tegelijk laat het werk me eigenlijk onberoerd. Dat zal ook de bedoeling zijn: die afstandelijkheid is met opzet gecreëerd, maar ik merk dat ik toch liever werk lees waarbij ik meer betrokken kan zijn.


Auteur: Moebius
Titel: Arzach
Titel: Majoor Fataal - De man van de Ciguri
Uitgeverij Sherpa
Hardcover, 60 blz. in kleur, € 39,95 per deel
gelimiteerde oplage (400 exemplaren)


Weet je nog van vroeger? (Bert Nieuwenhuizen)


Er zijn hele reeksen met boeken die een beroep doen op nostalgische gevoelens. De beroepen van vroeger, de muziek van vroeger, de spreuken van vroeger, de school van vroeger. Onlangs verschenen bijvoorbeeld veel geprezen boeken over de hbs en de lagere school. Bijzonder succesvol was het boek Gouden jaren van Annegreet van Bergen. Ze haalt veel informatie boven water die de meesten van ons niet paraat hebben en roept tegelijkertijd de herinneringen wakker. Bovendien zorgt ze ervoor dat we ons ervan bewust worden dat we gouden jaren hebben beleefd.

Van een heel ander gehalte dan dat laatste boek is Weet je nog van vroeger van Bert van Nieuwenhuizen. Hij schrijft weliswaar over de tijd dat de babyboomers kind waren: de jaren 1945 - 1970, maar hij doet dat wel erg oppervlakkig. Hij behandelt het tijdperk in vijftig bijzonder korte hoofdstukjes: meestal hoogstens twee pagina's tekst. Door het boek heen staan foto's die ons een blik gunnen in de beschreven tijd.

Jammer genoeg lijken de foto's nogal willekeurig geplaatst te zijn. In het onderschrift moet de schrijver zich in heel wat bochten wringen om de plaats van de foto te rechtvaardigen. Bij het hoofdstukje 'Verenigingsleven bloeide rijk' staat bijvoorbeeld een foto van Wim Sonneveld met Mies Bouwman met als onderschrift: 'Het verenigingsleven bloeide rijk, maar de televisie trok ook steeds meer aandacht. Hier Wim Sonneveld in één van de veel bekeken programma's van Mies Bouwman.' Op die manier kun je alles met elkaar in verband brengen.

Aan het eind van elk hoofdstukje wordt het volgende hoofdstukje aangekondigd. Die aankondigingen hadden we kunnen missen, vooral ook omdat ze zo gekunsteld overkomen. Ter afsluiting van een hoofdstukje over kerstzang over de grenzen van de zuilen heen ('Komt allen tezamen') maakt Van Nieuwenhuizen een overgang van de kerstzang naar de huisnaaister en de ijscoman en doet dat als volgt:
Het grote succes van deze massale volkskerstzang viel samen met de grootste bloeitijd van het verenigingsleven. En de grootste bloeitijd van de vrijwilligers, sportverenigingen, koren, korpsen en wat niet al: het floreerde bij de gratie van de vrijwilligers die toen nog rijkelijk voorhanden waren. Wie ook nog rijkelijk voorhanden waren dat waren de huisnaaister, de ijscoman (aan de deur), de visboer (aan de deur) en de voddenman. 
Het is een beetje vreemd dat vrijwilligers op een lijn worden gezet met sportverenigingen, koren en korpsen, maar na de dubbele punt blijkt dat de overeenkomst tussen sportverenigingen, koren en korpsen is dat ze dreven op vrijwilligers. Die zijn rijk voorhanden en dat is weer het tussenstapje dat Van Nieuwenhuizen nodig heeft om op de huisnaaister, de ijscoman, de visboer en de voddenman te komen. Soepeltjes is het niet en bovendien is het de vraag of het waar is: waren de jaren vijftig en zestig de bloeitijd van de vrijwilligers? Ik vermoed dat er nu minstens net zo veel vrijwilligers ingezet worden bij scholen, sportverenigingen en verzorgingshuizen.

Van Nieuwenhuizen onderbouwt zijn beweringen niet en dat doet hij eigenlijk nergens. De natte vinger lijkt zijn leidraad te zijn. Nergens in het boek verwijst Van Nieuwenhuizen naar bronnen, een literatuurlijst achterin ontbreekt.

De meeste informatie die we krijgen is vaag en algemeen. Nooit krijgen we exacte jaartallen. De sluiting van de mijnen is 'midden jaren zestig' en inderdaad is in 1965 de toespraak van Den Uyl waarin hij de sluiting aankondigt, maar in Heerlen gaat de laatste mijn pas in 1974 dicht.

Er is een hoofdstukje (een enkele pagina) over 'Grootouders naar het verzorgingshuis'. Waren er verzorgingshuizen tussen 1945 en 1970? Ik herinner me alleen de naam 'bejaarden(te)huis'. De Wet op de bejaardenoorden (1963) wordt niet genoemd evenals de Notitie bejaardenbeleid (1970).

Op bladzijde 26 wordt boudweg beweerd: 'televisie was er in de eerst na-oorlogse decennia nog niet' en ook op bladzijde 133 neemt Van Nieuwenhuizen de bocht kort als hij beweert van computers en televisies: 'Want die waren er simpelweg nog niet'. Dat geldt wel voor de computers, maar niet voor de televisie. Vervolgens wordt er wel het hele boek door (vooral ook in de afbeeldingen) verwezen naar televisie. Er is ook een apart hoofdstukje gewijd aan de kijkbuis, waarin allerlei programma's genoemd worden, maar niet de serie Swiebertje, die vanaf 1958 te zien was.

Het gebrek aan exacte informatie doet zich in bijna alle hoofdstukken voelen. Als er verteld wordt dat er ooit tien keer per week post bezorgd werd, wil ik weten wanneer men overgegaan is op het eenmaal per dag bezorgen van de post; als er verteld wordt dat we van kolen overgingen op gas, wil ik graag weten hoe het zat met de oliekachels; als er verteld wordt dat mensen zich in de teil wasten, wil ik weten wanneer de badkamer verplicht werd in nieuw gebouwde huizen. Van Nieuwenhuizen vertelt het ons niet.

Een enkele keer geeft hij informatie die  ik nog niet kende: dat bij de actie Open Het Dorp geld ingeleverd werd bij de plaatselijke kruidenier en ook dat het gebruik van een bankrekening toegenomen is doordat de AOW per bank werd uitgekeerd.

Maar vaker worden er uit de losse pols opmerkingen gedaan waarvan ik me afvraag in hoeverre ze kloppen. De KVP had geel-witte affiches omdat dat de pauselijke kleuren waren. Daar zijn heel wat tegenvoorbeelden van te tonen. Dat er hoofden van politici op een affiche stonden was uitzonderlijk, volgens Van Nieuwenhuizen. Hij noemt Drees, Zijlstra en Oud als de uitzonderingen op de regel. Wie even googelt, vindt Udink, Veringa en Den Uyl en wie nog langer googelt vindt er nog meer.

Swiebertje en de oliekachels hebben we al genoemd, maar er ontbreekt meer. Bij de gastarbeiders worden de Turken niet genoemd. De Zilvervloot wordt genoemd, maar niet het schoolsparen. Er wordt gesuggereerd dat bij een maaltijd na een begrafenis er alleen rookvlees als beleg was. Ik gok dat er ook toen al broodjes met kaas geserveerd werden.

W.G. van der Hulst heette W.G. van de Hulst, het boekje Puck van Petteflat heette in werkelijkheid Pluk van de petteflet, het theater van Max Tailleur heette De Doofpot en niet In de Doofpot. Het zijn maar kleine dingetjes, maar het tekent een beetje hoe weinig nauwkeurig Van Nieuwenhuizen te werk is gegaan. Waarschijnlijk heeft hij veel uit zijn herinnering genoteerd en weinig gecontroleerd.

Als Weet je nog van vroeger een boek vol persoonlijke herinneringen was, waren fouten vergeeflijker geweest: het geheugen is per definitie onbetrouwbaar en dat geeft dan ook niet, omdat het een persoonlijk document wordt. Maar dat is het juist niet. De vraag is wat dan het doel is van dit boek. Serieuze geschiedschrijving is het allerminst, maar ook als boekje dat ruwweg een indruk wil geven van een tijdperk voldoet het niet. Te oppervlakkig, te beperkt, te weinig exact. Ik kan niet inzien dat Weet je nog van vroeger ook maar iets toevoegt aan de boeken die er over dit tijdperk al zijn.

Afbeelding uit Weet je nog van vroeger: televisieomroepsters van het eerste uur., v.l.n.r. Tanja Koen, Hannie Lips, Verti Dixon, Ageeth Scherphuis en Karrin (sic!) Kraaykamp

donderdag 22 maart 2018

Hertenblues (Job Degenaar)


Niet iedere schrijver verstaat de kunst van het verzinnen van titels. Het werk van Thomas Verbogt bijvoorbeeld is mij sympathiek en sommige boeken vind ik ronduit goed, maar ik vergeet altijd zijn titels.

Titels verzinnen kan Job Degenaar wel. Hertenblues heet zijn nieuwe poëziebundel en dat is een heerlijke titel. We horen bij het lezen ervan meteen het weemoedige geburl van de herten. Het is ook duidelijk welke sfeer er in veel van de gedichten zal hangen. Verder is de bundel trouwens ook mooi uitgevoerd: gebonden, hardcover, leeslint, hier en daar een illustratie.

In verschillende gedichten is er een tegenstelling tussen de beschermde wereld binnenshuis en de wereld daarbuiten of, nog groter, tussen de intimiteit met de geliefde met wie je een 'klein verbond' hebt het grote heelal, met daarin 'de Afwezige'.
(...) als een herinnering staan we voor het raam 
buiten de onberekenbare wereld, houden
de adem vast, steunend op elkaar
en op de knoppen van gele krokussen
Degenaar kan zo'n beetje van alles poëzie maken, wat aan de ene kant een kwaliteit is, maar aan de andere kant komen sommige gedichten niet zoveel verder dan een mooie verwoording van wat er waar te nemen valt. Best aangenaam om te lezen, maar het is me te vrijblijvend.

In sommige gedichten is de dichter me bovendien te expliciet. Daar had hij de taal wel wat meer het werk mogen laten doen. En soms zijn de beelden te weinig verrassend. Ik hoef niet te lezen over 'zachte lippen' of 'meiskes, kortgerokt, met hooggehakte / lakschoenen', die ook nog 'smalle vingertoppen' hebben. Daar zit weinig spankracht in.

De korte afdeling 'Verzen voor bejaarden' had misschien ook achterwege moeten blijven: de gedachten in de gedichten zijn te voorspelbaar. Je kunt al vooraf bedenken dat mensen in die levensfase misschien het idee hebben dat ze er minder bij horen of dat ze wel van allerlei dingen genieten, maar tegelijkertijd beseffen dat hun tijd opraakt.

Misschien is Degenaar een te gretig dichter en zou hij zichzelf meer tijd en meer rust moeten geven, zodat hij meer zijn onderwerpen kan doordenken en de gedichten scherper kan selecteren.

Er zijn gelukkig ook gedichten die het gemiddelde niveau ruim overstijgen. In een gedicht over een bezoek aan Auschwitz wordt de nadruk gelegd op wat de bezoekers letterlijk meenemen. Zoiets had ik nog niet eerder gelezen. Bij zo'n gedicht wil je wel even rechtop gaan zitten.
Overal Oświęcim 
Op een dag verliet ik Polen
en zag in de dansende lentezon
dat mijn linkerschoen nog modder
meedroeg, vers uit Auschwitz-Birkenau 
Een Canadees, op sokken in de rij
voor de security-check, hoestte iets op
wat hij die morgen had ingeademd
nabij een verbrandingsoven 
Van de stoffige kampstraten werd een Rus allergisch
en bij de poort bereikten grijze deeltjes het sluikhaar
van het Japanse meisje dat met v-teken lachend zich
vereeuwigde onder de sierlijke opsteker 'Arbeit macht frei' 
Het zweeft in de motoren van de airbus, dwarrelt
door vensters, landt op richels van ons geweten:
as in aarde opgegaan, die zich uitwaaiert
over de wereld en diep, diep in ons nestelt
Een dichter heeft recht om beoordeeld te worden op het beste wat hij schreef. In deze bundel is dat naar mijn mening dit gedicht: een prikkelende gedachte die je bijblijft als je het gedicht en zelfs de bundel al uit hebt.

Job Degenaar, Hertenblues. Uitg. Liverse, Dordrecht 2017; 94 blz. € 19,50. Bordeauxreeks nr. 45. Voor meer informatie: zie de site van de uitgever of van de auteur.

Eerdere bijdragen op Bunt Blogt over Job Degenaar:
Thorleif
Het fonkelt in 't Dok
Het orakel van Parijs

woensdag 21 maart 2018

Acteren / ageren



Op woensdag 14 maart 2018 keek ik naar het journaal. De burgemeester van Voerendaal was bedreigd met een vuurwapen. Zijn reactie is hier te zien. De burgemeester had in de gaten dat het 'een verrekt ernstige situatie' was, waar hij wel op moest 'acteren'. Zei de burgemeester.

Het gaat mij om het werkwoord 'acteren' in de betekenis van 'handelen, tot actie overgaan'. Ik hoor en lees dat vaker de laatste tijd. Enkele voorbeelden:

Debcare 'ECB zal druk weerstaan om snel te acteren.'
Cyclomedia: 'Sneller en efficiënter acteren bij storingen en ongevallen.'
GwwTotaal: 'Slagvaardig en snel acteren.'
Tensing: 'Snel acteren op calamiteiten in je netwerk.'
Vacature voor een commercieel medewerker bij een internationale bank. Hij moet kunnen:
'Signaleren, herkennen en creëren van verkoopmogelijkheden; hierop daadkrachtig acteren en realiseren.'
Bogers beroepscoachingWaar het mij in feite om ging, was dat ik daadkrachtiger ging acteren bij de aansturing van mijn afdeling.

Volgens de Taaladviesdienst is het gebruik van 'acteren' in deze betekenis een anglicisme en op de vraag of het gebruik ervan acceptabel is, antwoordt de dienst: 'Nee'.

Het werkwoord 'acteren' komt in dezen natuurlijk van 'actie'. Het meest voor de hand liggende werkwoord bij 'actie' is 'ageren', maar dat heeft wellicht een wat specifiekere betekenis gekregen dan 'tot actie overgaan.' Bij 'reactie' is nog altijd 'reageren' het werkwoord en niet 'reacteren'.

Hoe zit het eigenlijk met werkwoorden die afgeleid zijn  van zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ctie? Worden dat werkwoorden die eindigen op -teren of op -geren?

Het lijstje dat ik geef is ongetwijfeld zeer onvolledig. Voor aanvullingen en terechtwijzingen hou ik me nadrukkelijk aanbevolen.

Sommige zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ctie hebben een werkwoord bij zich dat eindigt op -teren:
selectie - selecteren
inspectie - inspecteren
infectie - infecteren
projectie - projecteren
reflectie - reflecteren
detectie - detecteren
injectie - injecteren
connectie - connecteren
reflectie - reflecteren
Opvallend is dat in alle zelfstandige naamwoorden een ɛ-klank voorafgaat aan de -ctie: selectie.

Er zijn ook werkwoorden die een g krijgen:
reactie - reageren
directie - dirigeren
correctie - corrigeren
interpunctie - interpungeren
fictie - fingeren
redactie - redigeren
Het werkwoord 'interpuncteren' kwam ik ook verschillende keren tegen, maar het is niet terug te vinden in onze Woordenlijst. 

Zelfstandige naamwoorden op -ctie kunnen ook werkwoorden met een andere uitgang bij zich hebben:
functie - functioneren / fungeren
perfectie - perfectioneren
collectie - collectioneren
productie - produceren
reproductie - reproduceren
reductie - reduceren
deductie - deduceren
introductie - introduceren
constructie - construëren
instructie - instruëren
Voor zover ik kan zien hebben werkwoorden die eindigen op -ceren altijd een ʌ-klank in het zelfstandig naamwoord (reductie), evenals de werkwoorden die eindigen op -eren zonder meer (constructie).

Wellicht heeft de klinker in het zelfstandige naamwoord (mede) invloed op het werkwoord dat te vormen is. Om te weten te komen op 'acteren' een voor de hand liggend werkwoord is bij 'actie', zouden we dan op zoek moeten gaan naar zelfstandige naamwoordigen die eindigen op -actie.

We hebben al:
reactie - reageren
actie - ageren
Maar wat zijn de werkwoorden bij 'fractie' en 'factie' en zijn er nog andere zelfstandige naamwoorden op 'actie' (behalve varianten als 'interactie' of samenstellingen als 'bel-actie' of 'terugroep-actie')? Wie weet het? (Zie toevoeging onderaan).

We kunnen ons afvragen hoe het eigenlijk hoort of moet, maar de taal is van alle taalgebruikers en we zien/horen in ieder geval steeds meer mensen het werkwoord 'acteren' gebruiken als ze het niet hebben over toneelspelen. Daarbij kan het Engelse werkwoord 'to act' van invloed geweest zijn, maar ook het niet (meer) voldoen van het werkwoord 'ageren', dat meer in de hoek zit van 'strijd voeren'.

Het bijwoord 'pro-actief' heeft volgens mij nog niet geleid dat het werkwoord 'pro-acteren', maar misschien bestaat dat intussen ook al. 'Reacteren' heb ik ook nog nergens gehoord, maar als ik selectief geluisterd heb, dan zie ik de reacties wel tegemoet.

Toevoeging
Lianne wees met op:
contractie - contraheren
extractie - extraheren 
Een mooie toevoeging, die in ieder geval niet tot gevolg zal hebben dat we van 'actie' 'aheren' gaan maken. 

dinsdag 20 maart 2018

De heilige Rita (Tommy Wieringa)

In de stad gebeurt het allemaal. Daar is de dynamiek, daar zijn de interessante mensen, daar moet je zijn. Tenminste dat lijkt te spreken uit veel literaire werken. Maar er is ook literatuur van het dorp, het platteland, de traagheid, de broeierigheid soms. Gerbrand Bakker bijvoorbeeld, Franca Treur, Jan van Mersbergen. En nu ook Tommy Wieringa.

Die neemt ons in De heilige Rita mee naar een dorpje, Mariënveen, in het noordoosten van Nederland, vlakbij de Duitse grens, waar Paul Krüzen, bijna vijftig jaar oud, woont met zijn vader. Er zijn in het dorp enkele Chinezen komen wonen, er is een Happytaria, maar verder is er niet veel te beleven. Een enkele keer staat het dorp eventjes in de belangstelling, als een inwoner ver komt bij het tv-programma X-factor, maar als aan de kandidaat gevraagd wordt wat hij echt wil, zegt hij: 'Noar 't westen.'

Paul is in het dorp geboren en opgegroeid en kent de mensen om zich heen. Hij trekt veel op met Hedwiges Geerdink, die vanwege zijn hoge stem ook wel Pietje Piep wordt genoemd. Het is een eenzaat die een kruidenierswinkeltje drijft dat niet kan concurreren met de supermarkt. Veel toekomst zit er niet in het zaakje.

Je zou kunnen zeggen dat het hele dorp weinig toekomst heeft. Ik moest sterk denken aan Hoe God verdween uit Jorwerd van Geert Mak, dat ook de teloorgang van een dorp laat zien: verdwijnende middenstand, jeugd die voor zichzelf geen toekomst meer in het dorp ziet.

Ook Paul heeft eigenlijk nauwelijks toekomst. Hij woont alleen met zijn vader. Moeder is er ooit vandoor gegaan met een Rus, die in 1975 met zijn sproeivliegtuigje neerstortte in het maisveld bij hun huis. Paul heeft geen kinderen. Al in het eerste hoofdstuk werpt hij een blik vooruit:
Negenenveertig jaar waren ze nu in elkaars leven, zijn vader en hij. Op een dag niet ver van nu zou hij alleen achterblijven in de Saksische boerderij op de Muldershoek, waar hij tot vreemdheid en gesprekken met zichzelf zou vervallen. 
Soms gaan Paul en Hedwiges naar de vrouwen, bij Club Pacha, net over de grens. Een van de vrouwen daar is Rita, aan wie Paul ooit een medaillon van de heilig Rita heeft gegeven, patrones van de hopeloze gevallen.

Laurens Steggink, met wie Paul als kind bevriend was, is eigenaar van Club Pacha. Hij deugt duidelijk niet: hij heeft 'geen biografie maar een strafblad'. Paul krijgt het met hem aan de stok en moet op zijn hoede zijn, evenals Hedwiges, die bevestigd heeft dat hij miljonair is, toen hem dat gevraagd werd en rekening moet houden met mensen die uit zijn op zijn geld.

Hedwiges en Paul zijn steeds meer bedacht op gevaar en ze bewapenen zich zelfs. We hebben dan al het vermoeden dat het slecht zal aflopen, zeker als ze niet meer naar Club Pacha kunnen. Deze hopeloze gevallen hebben dan vermoedelijk geen hulp meer te verwachten van de heilige Rita.

De gedachte aan een noodlot of aan voorbestemd zijn, is sterk in De heilige Rita. Al in het begin van het boek lezen we over Paul:
Hij had gedachten over jagen en gejaagd worden. In de schaduw van de bomen hield hij zich onzichtbaar en bemoeide zich nergens mee. Alles moest zijn loop hebben. In het leven van de dieren, in dat van hemzelf, Paul Krüzen - meer haas dan kraai. Solitair levend prooidier. Hazenhart. 
Paul lijkt voorbestemd tot prooi en kun je ooit je bestemming ontlopen? De haas geeft op een gegeven moment de strijd tegen de kraai op.
Hij drukte zich sidderend tegen de grond. Het was tijd, en de tijd bediende zich van een zwartgerokt snaveldier.  
Maar Paul wil zich niet zonder slag of stoot bij zijn bestemming neerleggen:
Je moest je plaats in de voedselketen kennen, dacht hij. Je plaats in de voedselketen, en jezelf wapenen. 
Dat wapenen doet Paul letterlijk, maar ook door van tijd tot in de Bijbel te lezen. Op een gegeven moment hoort hij Psalm 23, waarop zijn reactie is:
Godsvertrouwen, dacht hij, en een Walther P38.
Het leven van Paul is bepaald door het neerstorten van de Rus in 1975. In het heden is er ook weer een Rus, die samenwerkt met Laurens Steggink. Zal die ook zijn leven bepalen?

Het verdwijnen van de moeder is een duidelijk markeringspunt in Pauls leven. Hij geeft er zichzelf  ook nog de schuld van. Hij was het die aan zijn moeder vertelde dat de Russische piloot vertrok. Als hij dat niet gezegd had, was moeder misschien niet achter hem aan gegaan.

Misschien dat op het platteland de dingen meer gaan zoals ze gaan. In de natuur heb je roofdieren en prooidieren, de seizoenen volgen elkaar met ijzeren regelmaat op en de mens komt terecht in een leven waar hij maar moeilijk uit kan. Je kunt je wapenen, maar je hebt een plaats in de voedselketen. Ergens boven je hangt een roofdier dat het moment afwacht waarop het kan toeslaan. En er is geen heilige Rita die iets voor je kan doen.

Wieringa heeft met De heilige Rita een sterke roman toegevoegd aan zijn oeuvre. Je ontkomt niet aan de sfeer in het dorp dat zo weinig toekomst heeft, dat zelfs de Chinezen er niet blijven. Maar sommige mensen horen er en komen er niet weg. Zoals de jagers zeggen:  ''n Hazen wil schötten wörden woar at he geboren is.'


Meer over Tommy Wieringa op Bunt Blogt:
De dood van Murat Idrissi
Dit zijn de namen
Een mooie jonge vrouw
Portret van een heer

maandag 19 maart 2018

Verloren zonen


In de zomer van vorig jaar was er kort ophef over een uitspraak van Edwin Bakker, hoogleraar contra-terrorisme aan de Universiteit Leiden. Hij vond dat Nederland meer moest doen voor geradicaliseerde jongeren die naar Syrië getrokken zijn. Ik citeer:
Waarom proberen we niet onze verloren zonen terug te krijgen? Zijn we niet gevoelig meer voor dit soort christelijke reflexen? Nederland, stel je op als winnaar, regel iets voor de verliezers nu het kalifaat instort, en laat ze zich hier voor hun daden tegenover de rechter verantwoorden. 
De vergelijking van Syriëgangers met verloren zonen schoot sommige mensen in het verkeerde keelgat. Afshin Ellian trok bijvoorbeeld flink van leer in Elsevier, waarbij hij gemakshalve niet inging op de opmerking van Bakker dat de verloren zonen zich wel moesten verantwoorden voor de rechter.

Mij zette de gebeurtenis aan het denken over de gelijkenis van de verloren zoon. Het verhaal is bekend, maar ik vat het nog even samen:

Een vader heeft twee zonen. De jongste eist zijn aandeel in de erfenis op, trekt de wijde wereld in en jaagt zijn geld erdoor, zodat hij volledig aan de grond raakt. Hij wordt varkenshoeder, waarbij het hem niet eens toegestaan is om van het varkensvoer te eten. Hij ziet in hoe fout zijn handelwijze is, wil zelfs tegen zijn vader zeggen dat hij niet meer waard is om een zoon genoemd te worden en keert terug naar het ouderlijk huis. Vader ontvangt hem met open armen en laat het gemeste kalf slachten. De oudste zoon raakt zeer ontstemd: waarom wordt er een feest gegeven voor zijn broer die niet wil deugen en niet voor hem?
Vader antwoordt dat de oudste zoon immers altijd al bij de vader is en dat al wat van de vader is, ook van de zoon is. Maar deze jongste zoon was dood en is nu weer levend, hij was verloren en is nu gevonden.

Als we deze gelijkenis naast de lotgevallen van de Syriëgangers leggen, zien we overeenkomsten: ze hebben het ouderlijk huis verlaten, hebben zich beziggehouden met zaken die we afkeuren en komen weer terug. We laten niet het gemeste kalf slachten, lijkt me, maar we kunnen ze netjes behandelen door ze te berechten.

De vraag is: waar zijn wij in dit verhaal? Wij zijn degenen die in Nederland gebleven zijn en ons trouw gekweten hebben van onze maatschappelijke taken: we hebben van negen tot vijf ons werk gedaan, we hebben zorg gedragen voor onze familieleden en andere geliefden, we hebben onze verantwoordelijkheid genomen. Wij zijn de oudste zoon.

Wie de gelijkenis leest (of hoort) heeft moeite zich te identificeren met de oudste zoon. De zoon die op het slechte pad was, maar tot inkeer komt - dat is iemand die we wel willen zijn. Of de vader, die heeft moeten lijden, maar die altijd is blijven houden van zijn kind - dat is ook een mooi karakter. Maar zo’n oudste zoon die de zon niet in het water kan zien schijnen, die niet wil vergeven, die verongelijkt reageert? Hem zijn wij liever niet.

En toch zijn wij in zijn positie en we blijken ook nog als hij te reageren: we vinden dat de Syriëgangers het land niet meer in mogen: weg van het erf van mijn vader! We vinden dat ze het zelf maar moeten uitzoeken. Ze wilden toch zo graag? We gaan ze niet terughalen als ze niet zelf terug kunnen komen en we veroordelen ze zo nodig bij verstek, ook al heeft elke verdachte het recht om aanwezig te zijn bij zijn eigen rechtszaak. En dat gemeste kalf eten we mooi zelf op. Als ze niet weg waren gegaan, hadden de verloren zonen ook mee kunnen eten.

Hoe het allemaal moet met IS-strijders en andere Syriëgangers die terugkeren, weet ik ook niet. In de gelijkenis wordt niet aan de oudste zoon gevraagd wat er moet gebeuren en dat is maar goed ook. Als het aan hem gelegen had, waren de honden op de jongste zoon af gestuurd. Maar de manier waarop de vader de zoon ontvangt die terugkeert van zijn dwaalweg, ontroert nog steeds.

Het verhaal van de verloren zoon is al oud, maar het is nog steeds actueel; het houdt ons nog steeds een spiegel voor. Misschien moeten we eens in die spiegel kijken, hoe onaangenaam dat ook is. Het is niet prettig om onszelf in de ogen te kijken als we daarin de boze witte mens zien, de oudste zoon, degene die voor zichzelf kiest, die vergeving iets voor watjes vindt, die zijn gelijk belangrijker vindt dan zijn geluk of het geluk van een ander. Die ander is dan bijvoorbeeld een moeder of een vader die angstig wacht op de terugkeer van een kind. Misschien is het goed om daar even aan denken als we vanavond op ons lapje kalfsvlees kauwen.

(Tekening van Rembrandt, gejat van Statenvertaling.net)

zondag 18 maart 2018

Zeeglas (Els Florijn)


In 2016 zou het veertigste christelijke boekenweekgeschenk (dat we om juridische redenen 'actieboek' moeten noemen) moeten verschijnen. Dat bleek te berusten op een foutje. Niet Mirjam van der Vegt schreef het veertigste actieboek, maar Els Florijn, twee jaar later.

Florijn schreef eerder enkele kinderboeken, een paar romans om erin te komen en bereikte het grote publiek met haar derde roman, Het meisje dat verdween. Daarover schreef ik kort hier. In de roman staat een gebeurtenis uit de Tweede Wereldoorlog centraal. In de roman erna, Rode papaver worden we verplaatst naar de Eerste Wereldoorlog. Dit boek is minder goed gelukt, in mijn ogen: stilistisch niet goed genoeg (o.a. te veel clichés) en de karakters zijn te zwart-wit. De recensie op Bunt Blogt is hier te lezen.

In Zeeglas zijn er twee tijdlagen: 1944 en het heden, zeventig jaar later. Het is een structuur die Florijn ook in Rode papaver gebruikte. In het nu (de even hoofdstukken) leven we mee met Julie, een vrouw van een jaar of dertig. Haar grootmoeder, Esmee de la Porte, is zojuist overleden. Grootmoeder is 93 jaar oud geworden en Julie had geen contact meer met haar. Esmee woonde in Frankrijk. In Parijs blijkt nog een appartement dat eigendom van oma is. Decennialang is er niemand geweest. Julie, die ook geen contact meer heeft met haar zeventigjarige moeder, reist naar Parijs om te weten te komen wat er in oma's testament staat en om wat tegels te lichten, zodat ze meer zicht krijgt op het familieverleden.

In het verleden leven we mee met oma, Esmee. Die hoofdstukken staan cursief gedrukt en er staat '1944' boven. Zoveel cursiefs is wat minder fraai, maar dat is wellicht een kwestie van smaak. Het jaartal is bedenkelijker. Ten eerste klopt het niet: in de eerste helft van het boek is het in de even hoofdstukken 1943 en niet 1944. Ten tweede zou het logisch geweest zijn als er boven de andere delen dan ook een jaartal (bijvoorbeeld 2014) gestaan zou hebben.

Al gauw wordt duidelijk wat er speelt: Esmee, getrouwd met Louis, die als militair de oorlog in moest, raakt gecharmeerd van de Duitse militair Franz Walser, ook getrouwd. Ze raakt zelfs zwanger van hem, al blijkt uit de beschrijving van Florijn niet meer dan dat ze zich soms aan hem vastklemt en haar hoofd op zijn schouder legt.

Uiteindelijk heeft de affaire een lange nasleep: een breuk tussen Esmee en haar dochter en daarmee met haar kleindochter Julie. Op haar tiende, vlak voor de breuk, krijgt Julie een ring van oma, met daarin een steentje van zeeglas. Dat is het dunne lijntje waarmee ze de laatste twintig jaar verbonden zijn geweest. Het is ook lijn naar Louis, van wie Esmee de steen kreeg.

Door in het verleden te duiken en de dagboeken van oma te lezen (de cursieve gedeelten) krijgt Julie zicht op de geschiedenis. Oma is overleden, maar Julie wil opnieuw de verbinding met haar en met het verleden aangaan. Haar moeder, een geschiedkundige, lijkt juist die lijn doorgesneden te hebben.

Zeeglas is een aardig boek: Florijn weet aardig de vaart erin te houden en als lezer hou je steeds voldoende vragen om verder te willen in het verhaal. De stijl lijkt iets frisser dan in de vorige boeken en zeker minder clichématig. Hier en daar had er nog wel wat gesnoeid mogen worden. Soms had de auteur best wat minder expliciet mogen zijn. Bijvoorbeeld hier:
Als ik moed genoeg kan verzamelen om naar Parijs te gaan, om haar laatste wil te horen en haar graf te bezoeken, zal er misschien vrede komen rond mijn herinnering aan haar.
Dat er moed verzameld moet worden en dat de hoofdpersoon 'vrede' zoekt, wordt wel duidelijk uit de loop van het verhaal. Dat zou er niet bij verteld moeten hoeven worden. Ik weet niet of Florijn in dit soort passages de lezer of zichzelf onderschat.

De personages zijn geloofwaardiger dan in de vorige roman. Wel heeft Florijn gemeend dat ze Julie iets bijzonders mee moet geven. In de vorige roman hadden we een personage dat zweeg, hier een vrouw die smetvrees heeft. Dat is onhandig, want Julie moet naar een appartement waar een dikke laag stof ligt. Blijkbaar valt het met de vrees voor vuil wel mee, want ze laat zich er niet door afschrikken. Dat ze onhandig een papieren zakdoekje om haar hand wikkelt, brengt het probleem niet dichterbij. Ik kon er alleen maar om glimlachen.

In een novelle moet je soms grote stappen nemen en daarom blijft de lezer wel met enkele vragen zitten. Waar woont Julie eigenlijk? Ze is als kind naar Groot-Brittannië verhuisd, maar intussen moet ze veel verder weg wonen. De vliegreis naar Parijs kost immers meer dan duizend euro/dollar/pond.
Er is ook nog gedoe over het jaar waarin opa Louis overleden is. Julie raakt erdoor in verwarring en de lezer ook. Maar misschien heb ik domweg niet nauwkeurig genoeg gelezen.

Zeeglas eindigt positief. Dat is prettig voor de lezer die gerustgesteld wil zijn na het lezen van een boek, maar het heeft ook iets zoetigs.

Het christelijke actieboek heeft een een lange geschiedenis. Twee jaar geleden schreef ik daar uitgebreid over: zie hier. Daar zaten uitgesproken missers tussen, maar ook boekjes die heel behoorlijk waren. Zeeglas behoort tot de tweede categorie. Florijn kan nog beter, vermoed ik. Daar zullen we haar de tijd voor moeten geven.
 
Bunt Blogt over het Boekenweekgeschenk van Griet Op de Beeck: hier.

donderdag 15 maart 2018

Boekenweek 1959


Hoe verliep een Boekenweek zo'n kleine zestig jaar geleden? Ik schreef over de Boekenweken van 195519561957 en 1958. Deze keer over de vierentwintigste Boekenweek: die van 1959 (28 februari - 7 maart).

Boekenweekgeschenk

Het Parool, 10 januari 1959
Net als het jaar ervoor was er geen prijsvraag voor het Boekenweekgeschenk, maar was de auteur gevraagd. Deze keer was dat Hella Haasse, die ook al in 1948 het geschenk geschreven had (Oeroeg) en dat ook in 1994 nog zou doen (Transit). In 1959 was het een essay, Dat weet ik zelf niet, over jonge mensen in boek en verhaal. Ze was niet de eerste auteur die voor de tweede keer het geschenk mocht schrijven. Clare Lennart was haar in dezen voorgegaan.

Pas in januari 1959 wordt de naam van de schrijfster in de kranten bekendgemaakt.

Al gauw daarna kunnen we lezen welke activiteiten de verschillende steden ontplooien. Niet alleen binnen Nederland overigens. Voor het eerst zal er ook op Curaçao aandacht aan de boekenweek besteed worden. In Paramaribo gebeurde dat al eerder. Simon Carmiggelt zal een week lang naar Curaçao gaan om daar lezingen te geven.

Hella Haasse
Rotterdam houdt een groot feest in de Rivièrahal, beginnend met een maaltijd waarbij onder anderen Maurice Roelants zal spreken. Bij het feest daarna zijn dertig schrijvers uitgenodigd, onder wie Willy Corsari, Belcampo, Paul Rodenko, Adriaan van der Veen, Anna Blaman en W.A. Wagener. Korte toespraken zijn er van Anthonie van Kampen, Godfried Bomans en Geert van Oorschot. Mies Bouwman is de gastvrouw en er is een bal tot besluit. Dat lezen we in Het Vrije Volk van 5 februari 1959.

De Amsterdamse Boekverkopers Vereniging organiseert op 4 maart in Bellevue een ontmoeting met vijf auteurs: Anton van Duinkerken, Cees Nooteboom, Hella S. Haasse, Harry Mulisch en ds. J.J. Buskes. Het Haags studentencabaret treedt op en ook hier wordt besloten met een bal.

Persconferentie

Op 12 februari is er een persconferentie van de CPNB. Daar wordt bekendgemaakt dat de oplage van het Boekenweekgeschenk 157.000 is en dat er weer een bloemlezing voor de jeugd is: De muze en het heelal.
Chr. Leeflang, 'De man achter de Boekenweek'

Het Boekenweekgeschenk krijg je cadeau bij de besteding van ƒ 5,- aan Nederlandse(!) boeken. De bloemlezing is te koop voor ƒ 0,90. Hoogtepunt is weer de gala-avond, op 27 februari in de Amsterdamse Stadsschouwburg, alwaar een 'parodistische opera' zal worden uitgevoerd: De zwarte bruid waarvan het libretto geschreven is door C.J. Kelk. Verschillende kranten melden het, waaronder  Het Nieuwsblad van het Noorden.

De voorzitter van de CPNB, Chr. Leeflang, spreekt overigens niet alleen over de Boekenweek, maar ook wijdt hij 'enige aandacht' 'aan de problemen, die in de afgelopen maanden zijn ontstaan rond het pocketboek. Duidelijk is, dat hij de boekhandel de aangewezen verkoopplaats voor het pocketboek blijft vinden. (Het Parool, 12 februari 1959)

'Het pocketboek voorziet, volgens de heer Leeflang, vooral bij de jeugd in een grote behoefte. Het Nederlandse pocketboek is over het algemeen goed verzorgd, maar men moet blijven streven naar veranwoordelijke uitgaven en vooral met het omslag geen indruk wekken die in strijd is met de inhoud van het boek.' (De waarheid, 13 februari 1959)

Bij de Boekenweek hoort ook een Boekengids, in twee uitvoeringen: een neutrale en een rooms-katholieke (Het Vrije Volk, 13 februari 1959).

Aankondiging openingsavond

Op 26 februari melden verschillende kranten dat Hare Majesteit koningin Juliana aanwezig zal zijn op de avond waarop de Boekenweek geopend wordt.

Een dag later komt in Het Vrije Volk de directeur van de Stadsschouwburg, Evert Smit, aan het woord. Boven het stuk staat: 'Liever géén brokken op komend boekenfeest!' Het jaar daarvoor was het feest namelijk een beetje uit de hand gelopen.


Recencies Boekenweekgeschenk

De reacties op het Boekenweekgeschenk van Hella Haasse zijn verdeeld. Jan Spierdijk vindt  (de Telegraaf van 27 februari) dat de schrijfster te veel heen en weer springt door de literatuurgeschiedenis:
Dat weet ik zelf niet
Het resultaat is echter niet zeer samenhangend en men is geneigd te spreken van een poging tot een essay, waarna men zich onmiddellijk begint af te vragen, voor wie het eigenlijk bedoeld kan zijn. Het grote publiek zal wel beduusd terugkomen van de blik, die het in Hella Haasse's boekenkast mag slaan. De meer belezene - voor wie het geschenk toch niet in de eerste plaats bedoeld is - zal met gebruikmaking van een polsstok Hella Haasse op haar weg kunnen volgen, maar zal waarschijnlijk niet begrijpen, waarom zij geen begaanbare paden heeft bewandeld.
W. Boswinkel in het Algemeen Handelsblad van dezelfde dag is ook al niet positief. Hij vindt dat Haasse tegenover jongeren een 'hurkende toon' aanslaat en volwassenen confronteert met verwijzingen naar literaire werken die ver buiten het gezichtsveld van de gemiddelde boekenkoper liggen, terwijl Van Looy en Theo Thijssen ontbreken. Over het begin is hij wel positief:
Merkwaardigerwijs zijn de eerste bladzijden van het geschenkboekje zeer behartigenswaardig. 
In Het Parool recenseert Max Nord Dat weet ik zelf niet. Volgens hem had Haasse haar onderwerp duidelijker moeten omschrijven en ze had zich vooral moeten beperken, bijvoorbeeld tot de Nederlandse literatuur. Ook hij geeft voorbeelden van wat ontbreekt (bijvoorbeeld de sprookjes van Andersen en Niels Holgerson). En hij hekelt het razen door de literatuur:


Friese Koerier houdt het kort, maar is wel positiever:
Het is een boeiend en tegelijkertijd informatief geschriftje geworden dat van een bepaald gezichtspunt uit een goede doorsnee geeft van binnen- en buitenlandse literatuur. 
Ook Het Vrije Volk houdt het kort en ook hier is de recensent (W.H.) positief:
Zij heeft daarbij blijk gegeven van een grote belezenheid en van het vermogen kort en helder te analyseren en te formuleren. Het geschenk-1959 is daarmee een zeer waardevol boekje geworden, waarvan niet alleen literair-historisch geïnteresseerden zullen genieten, maar zeker ook ieder, die in het dagelijks leven met kinderen te maken heeft.
De Waarheid noemt het Boekenweekgeschenk 'een aardig boekje om geschenk te krijgen'.

In De tijd/De Maasbode klinkt er lichte kritiek op de bronnen die Haasse geraadpleegd heeft:
Andere bronnen dan literaire werden klaarblijkelijk niet geraadpleegd. Alhoewel die mogelijk een niet oninteressant literair aspect nader belicht zou hebben. Men kan zich immers afvragen, in hoeverre de literatuur in de loop der eeuwen een natuurgetrouw mensbeeld gegeven of zelfs maar beoogd heeft.
Verder is het overigens geen negatieve recensie. Ook de Volkskrant is positief en noemt het een geslaagd werkje. 

Trouw maakt een kanttekening bij het boekje van Haasse. Zij schrijft over de onzekerheden waarmee de jeugd tegenwoordig te maken krijgt. Trouw merkt op:

Hierbij mag toch niet vergeten worden, en dat is het bezwaar dat wij tegen deze studie hebben, dat juist in het gezond-christelijke milieu het hier boven geschetste eveneens voorkomt, maar toch God zij dank veel minder tragiek inbrengt, doordat het geloof zekerheden schenkt, die weliswaar de moeilijkheden niet wegnemen, maar wel het dragen van die moeilijkheden mogelijk maken. Ook in de literatuur zijn hiervan voorbeelden te vinden.


 Openingsavond

In Het Vrije Volk wordt de openingsavond 'feestelijk en stijlvol' genoemd. De heer Leeflang heet de koningin welkom en daarna minister Klompé, die zich dan nog in de coulissen ophoudt.

De minister is overigens wel gekleed in een 'grijze robe', zoals we lezen in De tijd/De Maasbode.

De opera De zwarte bruid blijkt geslaagd te zijn. 'Een dolle boel' noemt Het vrije volk het stuk. Ook De tijd/De maasbode is positief, met lichte kritiek op de sopraan Ina Nahuys. Die 'wilde het iets te mooi doen, en chargeerde daardoor zowel haar dictie als haar gebaren. Zij zette de rol echter krachtig op het toneel.'



De journalist van Trouw kon er overigens niet van genieten: 'Platvloerse lol op muziek' was de kop boven het verslag en verder:
Het libretto van Kelk stelt weinig voor, volgens Trouw: 'De intrige is van het gehalte van voordrachten uit de bekende feestneuzenwinkels'. Maar ook de componist krijgt forse kritiek:
Frid doet af en toe gewild leuk wanneer hij bekende opera’s letterlijk citeert, maar als de aardigheid daar allang af is gaat hij er nog rustig mee door. Verder maakt hij op een bijzonder botte manier gebruik van de meest voor de hand liggende effecten, en valt daarbij van de ene herhaling in de andere. Er is werkelijk in deze hele opera niets dat op enige spiritualiteit wijst; in de beste ogenblikken breikt zij een bepaald zoort lolligheid met name wanneer er in de tekst dubbelzinnigheden gedebiteerd worden, of wanneer er een doodkist op het toneel gesjouwd wordt.
Ook het Algemeen Handelsblad (28 februari 1959) is niet juichend over de parodistische opera:  'De parodie moest in elk geval niet worden gezocht in het libretto van C.J. Kelk dat voornamelijk in een wat boerse grappenmakerij voorzag'. 
Samenvattend zegt de journalist (W.B.): 'een zeker niet door spitsheid uitblinkende tekst, en (...) muziek van Géza Frid die nimmer geestig, zelfs zelden lollig was'. Wel was er luide en zelfs zeer luide bijval uit de zaal. De conclusie is dan ook: 'Kortom - de Boekenweek is geopend zoals dat hoort: luide en opgewekt.'

Voor Het Parool schrijft Lex van Delden over de openingsavond. In een onderkop noemt hij de opera een 'oubollig Hollands zangspel'. Het was niet veel soeps, vond Van Delden:
Om te vervolgen met: 'Als u nu meent dat de ondergetekende deze opera niet bijzonder kon waarderen, hebt nu het bij het rechte eind.'

In de Volkskrant stelt Jan Mul dat de opera niet veel voorstelt, maar wel goed uitgevoerd is. 

In de Telegraaf van 28 februari was Jan Spierdijk behoorlijk positief: 'een dwaas libretto' en 'dwazer noten'. Het dwaze verhaal noemt hij verderop 'soms heel leuk, soms oubollig'. Net als verschillende andere recensenten roemt hij orkestleider Frits Kox. 



Boekenweek 1959 is van start. Op verschillende plaatsen zijn er lezingen, bijvoorbeeld van Belcampo (over eigen werk) en Adriaan van der Veen (over het beste boek van het afgelopen jaar). Carmiggelt schrijft een Kronkel over een gesprek met Vinkenoog en ook andere cursiefjesschrijvers doen een duit in het zakje. Katholieken kunnen de missie steunen, zodat men daar ook boeken kan kopen en boekhandels hebben, naast het Boekenweekgeschenk aanlokkelijke aanbiedingen.

Het zal wel een geslaagde week geweest zijn.