donderdag 10 april 2025

Afgestoft: Plaatselijke tijd (Harmen Wind)

Deze week weer een recensie van een gedichtenbundel afgestoft: van Plaatselijke tijd van Harmen Wind (1945 - 2010). De bespreking was eerder te lezen in Bloknoot 21, jaargang 6 nr. 3, van augustus 1997. Twee jaar eerder stond er in dat blad een interview dat ik met Wind had. Dat heb ik al eerder afgestoft. Bij het doorlezen van de recensie van toen, vond ik het vooral prettig om de gedichten van Wind nog eens te lezen. Zouden die niet een keer gebundeld moeten worden in een verzameluitgave?

Op Bunt Blogt schreef ik ook nog over de roman De dwaling, die postuum werd uitgegeven. Het is geen goed boek. Maar de roman Het verzet heb ik met plezier gelezen. 

In het nummer van Bloknoot was veel interessants te lezen. Gerda van de Haar schreef over de poëzie van Judith Herzberg, A. van Haarlem over God en de natuur in het werk van Wilma, Robert Lemm over Pieter Nouwen en Anne Schipper over onbekende brieven van Gerrit Achterberg en Cornelis Rijnsdorp. 

Behalve onderstaande recensie had ik in het blad nog twee recensies van poëziebundels: van Rien van den Berg en van Hilbrand Rozema. Die typ ik later nog over. Maar er wacht nog meer op mijn stofdoek. Bijvoorbeeld besprekingen van werk van F.B. Hotz en René Stoute. En nu ik elke week vier nieuwe recensies plaats in plaats van drie (voor zolang ik dat volhoud), gaat het niet zo hard met de oude recensies. 




Teloorgegaan bezit is wat mij blijft

Het is nu twee uur plaatselijke tijd als ik begin met schrijven over de recent verschenen poëziebundel van Harmen Wind. Een prachtige bundel vind ik het. Mooie gedichten, net als in Waterstaat (1994), maar deze bundel is ook nog eens heel doordacht opgebouwd, waardoor de afzonderlijke gedichten sterker worden. 

Plaatselijke tijd bevat vier afdelingen: 'Illusies', 'Momenten', 'Locaties' en 'Restanten'. De tweede afdeling begint met het titelgedicht:

Hier is het morgen. Wij schrijven een datum,
kijken het raam uit, smeren een snee
brood en vrezen het ergste zonder dat het 
ons bedreigt. Een ochtend aan de rand van
een gelaten stadje op de oever van stromend
water. Een kerkklok, een scheepshoren, drijft ons
onstuitbaar voort, hoe stil het grijze licht ook
op de vijver hangt. Intussen grondelt in alle rust
de eend en zet de lijsterbes haar knoppen. 
Hun leven gaat zijn gang onaangedaan.
Hun leven vindt bestaan in plaatselijke tijd. 

Het gedicht begint met een oriëntatie op plaats en tijd. De plaats is 'hier', dichtbij huis, zelfs in huis, de plaats waar 'wij' zijn. Geen gestaar naar verten, maar 'hier'. (Het zal wel niet toevallig zijn dat de derde afdeling juist begint met 'Daar'.) Het is morgen, ochtend. Een nieuwe dag, een nieuwe datum. Morgen geeft niet alleen het nu aan, maar wijst ook naar de volgende dagen. Zoals een datum er altijd een uit een rij is. 

'Wij' kijken uit het raam, maar er wordt niet verteld wat er te zien is. Natuurlijk niet. Het kijken heeft veel meer met de tijd dan met de ruimte te maken. Wij vrezen dan ook het ergste. 'Het ergste' ligt nog te wachten in de tijd, in de toekomst. Wij vrezen de dood, terwijl we net een snee brood smeren. Wat hoort er meer bij het leven dan het eten van brood?

We vrezen de dood, maar hij bedreigt ons niet. Je kunt dit lezen als een afwezig zijn van dreiging. Gezien de rest van de bundel, waarin de dood van de moeder nogal eens terugkomt, ben ik geneigd het accent op 'ons' te leggen. De dreiging is er wel degelijk, al betreft die niet ons (maar bijvoorbeeld onze dierbaren of in dit geval waarschijnlijk: de moeder). 

In de volgende regels lijkt het of de camera uitzoomt, we kijken van grotere afstand. Het is nog steeds ochtend, maar het 'hier' breidt zich uit tot aan de ene kant een gelaten stadje en aan de andere kant een rivier. Het stadje is gelaten, onderneemt niets, laat alles maar gebeuren. Het stadje is onbeweeglijk, beperkt zich tot het zijn van een plaats. De rivier stroomt. Een van de mooiste gedichten uit de bundel ('Het blijft') gaat over het water, dat almaar stroomt, almaar doorgaat. Een groot contrast met de onbeweeglijkheid van het stadje. Een rivier is ook een vertrouwd beeld van de tijd die maar doorgaat. Onmiddellijk moest ik denken aan de mooie cyclus 'De rivier' van Willem van Toorn in De aardse republiek, waar de rivier de Waal eenzelfde lading meekrijgt als de rivier bij Harmen Wind. 

In de stad en de rivier zien we dus de plaats en de tijd terug, maar er is meer. De rivier doet mij ook denken aan de Styx, de doodsrivier. De rivier die het einde van de tijd markeert. Zeker nu in de vorige zin de dood als bedreiging het gedicht binnengekomen is. 

De kerkklok uit het stadje en de scheepshoorn van de rivier laten zich horen. Ze geven aan dat de tijd bestaat, maar ook dat de tijd eindigt. In mijn hoofd luidt de doodsklok erdoorheen en blaast Charon op zijn scheepshoorn. Het is tijd. Waarvoor? Misschien wel om te sterven. Herinneren aan de tijd is herinneren aan de tijdelijkheid. Altijd. 

Er is water dat niet beweegt, dat stilstaat in de vijver, waarboven stil grijs licht hangt. Water waarop de tijd geen vat heeft. Maar wij worden onstuitbaar voortgedreven op de rivier van de tijd, zo lang we de roep van de dood horen. We weten dat we niet alle tijd hebben. In deze regels van het gedicht zit beweging. Die beweging zit in de eerste plaats in de tijd, maar voor mijn ogen zie ik ook de plaats veranderen, zie ik de 'wij' wegdrijven. Als er geen 'nu' is, omdat het 'straks' zo roept, is er blijkbaar ook geen 'hier', word je meegezogen naar 'daar'. 

Intussen, terwijl de tijd verstrijkt dus, grondelt in alle rust de eend. Ja, die bevindt zich natuurlijk op de vijver, die drijft niet weg. Hij is bezig met het meest aardse dat een watervogel kan doen: grondelen. Met zijn kop onder water op één plek blijven hangen, zijn kop in het hier steken en dus alleen maar nu bestaan. Alle rust. 

De lijsterbes zet haar knoppen. Zo langzaam, dat een mensenoog het niet kan zien. Zo langzaam, dat alle tijd eruit weggelekt lijkt. Dat gebeurt buiten de mensentijd, waarin de korrels door de zandloper gejaagd worden door de klok en de scheepshoorn. Daarvan trekken eend en lijsterbes zich niets aan. De eend grondelt op één plek en de lijsterbes staat onbeweeglijk met de wortels in de grond. Zij hebben de tijd, de tijd die eigenlijk niet verstrijkt, maar vastgeklonterd zit in de plaats. Plaatselijke tijd.

Ik proef de jaloezie van de dichter die geen deel kan hebben aan de plaatselijke tijd. Gek genoeg moest ik denken aan een gedicht van Rutger Kopland ('Baai'), dat begint met 'Het blijft en het blijft maar, het gaat / niet voorbij'. Uit dat gedicht spreekt juist een verlangen dat dit moment voorbijgaat.

De cyclus 'Momenten' sluit af met 'Hodie tibi, cras mihi', dat al eerder in Bloknoot te lezen was. Al in de eerste zin begint de tijd zachtjes te stromen: 'Wij zitten in de kamer stil voorbij te gaan'. En in de tweede strofe: 'Dit huis, dit aan de grond gelopen / geloof in plaatselijke eeuwigheid.' Plaatselijke tijd is niet genoeg. Al zet de lijsterbes in alle rust zijn knoppen, hij kan niet geheel ontkomen aan de tijd. De tijd moet stilgezet worden, zodat hij er niet meer is. Alles moet onveranderlijk, eeuwig worden. 'Wij' hebben geloofd dat het kon: het is goed, zoals het is. Laat het maar zo blijven. In Waterstaat is 'De profundis' opgenomen, dat wonderlijke gedicht over 'de trage vissen uit genesis'. Het eindigt met: 'Onder een /hemel van sterrekroos komt leven / volmaakt tot rust. Zuiver streelt / het zilver onze wangen, helder / staat de stroom in onze kelen stil.' Weer die stroom en volgens mij: weer die tijd. Weer dat verlangen naar verstilling, volmaakte rust. 

Maar het geloof in de plaatselijke eeuwigheid is 'aan de grond gelopen'. Een lek schip dat achterblijft als wij verder meedrijven op de stroom

In de afdeling vind ik het tweeluik 'Existentie' interessant. Het tweede gedicht:

Neem die blauwe reiger daar in het riet. 
Op die plek hurkt een barende vrouw, waar
jij zit staat een galg. Jij ziet ze niet. Die 
galg, die vrouw, ze zijn hier, maar niet nu. 

Wij onderscheiden plaatsen op dezelfde 
tijd, geen tijden op dezelfde plaats. 
Omdat wij van dit boek geen lezer
maar een bladzij zijn, een 
zin, een woord,
een komma. 

De tijd gaat voorbij, de plaats blijft. Waar blijven de dingen die er niet meer zijn? Jan Dibbets maakte van een raam elk uur een foto en hing die foto's van verschuivende schaduwen naast elkaar op. Harmen Wind legt alle foto's op elkaar, alle foto's van eeuwen her tot nu. Of hij draait die hele film zo snel af dat we alles tegelijk waarnemen. Alleen de plaats blijft, voor de rest gaat alles voorbij. En wij zien het niet, want we gaan zelf ook voorbij. Wij zijn maar een van de foto's of een bladzij van het boek, nee minder nog. Veel minder. Wind eindigt het gedicht met 'een komma' en je hebt als lezer het idee dat zelfs dat nog te veel gezegd is. Natuurlijk zijn wij een komma en geen punt. Na ons gaat de zin van de tijd even hard door. Dat is het verschil met de roman Letter en geest van Kellendonk, waarin de hoofdpersoon verdwijnt in de punt na de laatste zin. De hoofdpersoon is weg als het boek dichtgeslagen wordt, maar Winds boek is nog lang niet uit. 

Mij fascineert het gedachtenspel van Wind. Een plaats als remedie tegen de tijd. 'Een plek kan niet weg', schrijft hij in 'Een portret', en zo is het. Iets wat niet van plaats verandert, kent ook geen tijd. 

In 'De tijd van het jaar' lijkt een verzoening met het voorbijgaan op gang te komen. Het is april, het wordt lente, 'groen knijpt het hout uit'. 'Langzaamaan word ik het weer gewaar: / bitterzoete regen, stallucht, bloesemlicht / en bovenal dat blind verlangen, levenslang / gevangen in mijn buik, mijn borst, mijn strot.' Het verlangen dat al een heel leven lang gevangen zat, vecht zich naar boven. Ik lees dit als positief, misschien wel als een gelukservaring, al zal die misschien net als de regen bitterzoet zijn. 

'Locaties' eindigt met het kleine gedicht 'Gast', dat begint met: 'De overeenkomst tussen / stromen en stilstaan. Blijven / verenigt komen en gaan.' Bijven, dat is wat een gast doet. Bijven, voor een poosje. Dat blijkt uiteindelijk genoeg: schuilen in de luwte van de tijd. Voor een poosje, een leven lang misschien. 

De laatste afdeling heet 'Restanten' en natuurlijk kijkt de dichter hier zijn zakken na: wat is hem werkelijk gebleven?

Uit ervaring

Laat een plek achter en je bent er
geweest. Bewaar hem in een verhaal.
Wat is meegemaakt kan niet meer weg.

Kijk daar. Dat water met de zon erop,
dat riet met de wind erin. Uitgerekend
die lisdodden. Dat plechtige pluis. Je 
onthoudt eraan wat het was zonder jou. 

Je was er, in leven. Plaatselijk is je
bestaan, nauwkeurig begrensd. Elk
vergezicht een zelfportret. Kind in eeuwige
sneeuw, oude van dagen in zinkviooltjes,

jij bent het. Overal. Altijd. 
Vraag niet waar we blijven. 
Wat is meegemaakt is weg. 

Veel moois in dit gedicht laat ik even voor wat het is. Enkele zinnen licht ik eruit. 'Wat is meegemaakt kan niet meer weg' met de omkering ervan in de laatste zin. Wat is meegemaakt, is opgenomen in een verhaal, ingepast in een leven, vastgezet in een geheugen. Maar wat je je herinnert, zijn juist de dingen die er niet meer zijn. Als je iets meegemaakt hebt, wil dat zeggen dat je het niet nu meemaakt, dat het weg is. Alleen het verhaal bestaat nog.

Ook in 'Hodie tibi, cras mihi' komt de dichter uit op 'verhalen, waarin wij weerloos en verzonnen zijn'. Wij gaan voorbij en worden dus opgenomen in een verhaal. Iedereen die Vertrouwd en o zo vreemd van Wie Kayzer gelezen heeft, of de serie tv-programma's gezien heeft, weet intussen dat het geheugen geen archiefkast is waarin de stukken onaangetast bewaard blijven. Het geheugen registreert niet alleen, maar interpreteert en herinterpreteert, maakt er een verhaal van. 

Hoe de verhalen bijven, is te lezen in het slotgedicht van de bundel. 

Verloren voorwerpen

Hazenschedel. Zonder oren. Tot het
bot teruggebrachte waakzaamheid.
Onvindbaar verstopt aan de slootkant. 

Herinneringetje van zilver. Kristallen 
druppel hemel. Logeerliefde. In het 
zwembad van mijn pink gegleden.

Eeuwen ongezien onder het tuinpad:
munt. Zeelandia. 1752. Luctorleeuw.
Verloren bij een weddenschap.

Lorgnet. Messing. Ovale glazen, 
in schildpadkoker nagelaten trots.
Op school gestolen uit mijn regenjas.

Teloorgegaan - verbrijzeld en 
verbrand; verrot, geplet, verdwenen -
is wat mij blijft, mijn kostbaar eigendom. 

Verloren voorwerpen, teloorgegaan bezit, maar dat is wat blijft. Wat in het hoofd zit, kan niet meer weg. Wat je in je hoofd hebt, bezit je meer dan wat je in je hand hebt. De tijd waait door je haren, maar op de verhalen in je hoofd heeft hij geen vat. 

Mooi, dat een dichter daarop uitkomt. In een bundel met gedichten, verhalen voor mijn part. Allemaal woorden die verwijzen naar dingen die wij niet in onze hand hebben, maar in ons hoofd. In de eerste afdeling, 'Illusies', staat een gedicht over de Getty-kouros, een beeldje van een jongeman, uit 530 voor Christus, waarvan ook beweerd werd dat het van recente makelij zou zijn. Wind schrijft daarover: 'Kunst is een leugen. Deze jongeling / kan slechts als nabootsing bestaan. / Hij heeft geen leven, hij is waan / en dus onsterfelijk.' Inderdaad, het echte leven gaat voorbij, de verhalen (voor mijn part: de leugens) blijven bestaan. Ars longa, vita brevis. 

woensdag 9 april 2025

Sympathie voor de duivel (Jaap Goedegebuure)

Het kwaad heeft een slechte pers. Met het kwaad hebben we liever niet te maken en het moet ontmoedigd en zelfs bestreden worden, vinden we. Tenminste het kwaad bij de ander, het kwaad buiten onszelf. Tegelijkertijd is het kwaad aantrekkelijk. Niet ondanks de destructieve kant ervan, maar het kwaad is destructief en het is aantrekkelijk. 

Je kunt je afvragen of het kwaad bestaat of dat het maar een opvatting is over hoe de dingen gaan. In vroeger tijden lag het antwoord voor de hand. We geloofden in de Boze, in de duivel, de verpersoonlijking van het kwaad. Het kwaad was een metafysische realiteit, waar we terdege rekening mee dienden te houden. Maar hoe zit het nu? En hoe zien we dat kwaad terug in onze literatuur?

Soorten kwaad

Jaap Goedegebuure onderzocht acht jaar lang hoe het staat met het kwaad (of het Kwaad) in de Nederlandse literatuur. Dat resulteerde in Sympathie voor de duivel, De verbeelding van het kwaad in het werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. In de verschillende hoofdstukken diept hij steeds een bepaald soort kwaad uit. In de inleiding vertelt hij wat hij bestudeerd heeft:

de figuur van de verderver in het werk van Couperus, sadomaochisme bij Jacob Israël de Haan en Gerard Reve, piraten en parasieten als personages van Slauerhoff en Vestdijk, de Tweede Wereldoorlog zoals Mulisch en Ferron die zagen, de door Nabokov opgeroepen figuur van Lolita die in de verbeelding van Louis-Paul Boon, P.F. Thomése, Lucas Rijneveld en Manon Uphoff is blijven voortleven, de zondebok en het theater van de wreedheid bij Hugo Claus en Tom Lanoye, het geweld bij A.F.Th. van der Heijden, Oek de Jong en Arnon Grunberg, de gothic fascination bij Hella Haasse, Renate Dorrestein, Connie Palmen en Thomas Rosenboom, en zo nog het een en ander aan onheil en onlust uit Pandora's doos. 

Het zijn tien fikse essays geworden, voorafgegaan door een inleiding en afgesloten met een nabetrachting. Goedegebuure geeft aan dat hij er acht jaar aan gewerkt heeft en dat is niet zo gek. In de essays komen schrijvers aan de orde van wie de meesten een vrij uitgebreid oeuvre hebben en Goedegebuure heeft daar een groot deel van herlezen. Uit het boek spreekt dan ook een jaloers makende belezenheid. Niet alleen noemt hij allerlei boeken die ik nu wil gaan lezen (Pathologieën van Jacob Israël de Haan bijvoorbeeld en De keisnijder van Fichtenwald van Louis Ferron), maar ik vraag me ook af wat ik eigenlijk nog weet van boeken die ik wel degelijk gelezen heb, zoals Iskander van Louis Couperus en Meneer Visser's hellevaart van Simon Vestdijk. Een boek dat mij nog meer wil laten lezen, is voor mij eigenlijk altijd al geslaagd. 

Verderver

In de verschillende essays neemt Goedegebuure je mee in zijn zoektocht. Hij opent met een stuk over 'de verderver' bij Louis Couperus en gaat daarbij op verschillende romans in. Een bekend personage is Bertie in Noodlot (1890). Bertie is de belichaming van het kwaad, maar Couperus houdt hem wel op afstand. Vijftien jaar later, in 1905, schrijft hij De berg van licht en daarin nadert hij het kwaad meer, maar ook daaruit blijkt toch dat hij homoseksualiteit uit den boze acht. 

Goedegebuure gaat op nog veel meer aspecten van het kwaad in het werk van Couperus in en vraagt zich daarna af of hij toch Couperus niet te veel geplaatst heeft in de hoek van het burgerlijk conformisme. Is er bij hem toch ook niet de fascinatie voor het kwaad? Pas in het romanfragment 'De hoogere onbewustheid' daalt Couperus dieper in af, maar dat heeft hij nooit tot een roman gebracht. 

Het mooie van zo'n stuk vind ik dat daarin het hele oeuvre van Couperus wordt beschouwd, bekeken op een bepaald aspect. Maar, net als in de andere essays, blijkt het niet zomaar te gaan om een aspect van het werk van Couperus, maar er wordt iets wezenlijks in dat werk aangeraakt. Dat vernieuwde mijn aandacht voor het werk van de besproken auteurs. 

Afschuw en aantrekking

Doordat Goedegebuure zoveel verschijningsvormen van het kwaad beschouwt, zie je ook de dwarsverbanden en de constanten. Bijna altijd gaan afschuw en aantrekking samen. Er wordt een grens overschreden en dat is ook de bedoeling. Goedegebuure legt uit dat het schenden van een taboe ook zorgt voor de bevestiging ervan. 

In het verbeelden van het kwaad gaat het vaak over het opheffen van grenzen (bijvoorbeeld tussen het sacrale en banale) en er zit vaak ook iets paradoxaals in. Zo gaat bij Jacob Israël de Haan de lust om te kwellen samen met de behoefte om te lijden. 

De dubbelheid van het kwaad en dat het afschuw en aantrekking oproept, maakt het interessant. In al die gevallen moet het kwaad ook in zichzelf gezocht worden. Couperus weet het nog een beetje buiten de deur te houden, maar de andere schrijvers moeten in eigen vlees snijden. En de lezer zal ook niet aan het kwaad in zichzelf kunnen ontkomen als hij een dergelijk boek bij lezing recht wil doen. 

Het kwaad is overal

De veelzijdigheid van het kwaad komt duidelijk naar voren in Sympathie voor de duivel. En hoe meer je in het dit boek leest, hoe meer je het kwaad in allerlei boeken terugziet. Dat Goedegebuure niet alles aan de orde kan laten komen, is duidelijk. Soms geeft hij dat ook aan. Hij heeft bijvoorbeeld al zo uitgebreid over Frans Kellendonk geschreven, dat hij nu geen apart hoofdstuk meer aan hem wijdt. 

Dat Aan het einde van de oorlog van Bert Natter niet besproken kon worden, is duidelijk. Toen dat verscheen, was Goedebuures boek al af. Maar het werk van Hellema zou ook in dit licht besproken kunnen worden. Verder moest ik denken aan Vriend dood van Jean-Paul Franssens, aan Wij van Elvis Peeters, aan Harpie van Hannah van Binsbergen, de poëzie van Jotie T'Hooft of de vroege poëzie van Peter Verhelst. Misschien ook wel zijn latere werk, maar daar ben ik minder van op de hoogte. In OTTO zijn geweld en liefde eigenlijk niet te scheiden en Witte bloemen gaat terug op Baudelaire (die overigens wel aan de orde komt). 

Met dit thema zou Goedegebuure nog een heel tijdje vooruit kunnen, lijkt me. Hij geeft ook aan dat er meer is dan hij heeft kunnen behandelen. Wat te denken van het geweld dat de mens de natuur aandoet? Het is een actueel thema en mogelijk gaan er nog romans verschijnen waarin dit een nadrukkelijke rol speelt. 

Ik ben natuurlijk vooral heel blij met wat er allemaal wel besproken is, en dat is heel veel. Het kwaad is eigenlijk nooit eenduidig en onze houding daartegenover ook niet. Dat maakt het onderwerp intrigerend en dat zorgt er ook voor dat je niet kunt volstaan met een gemakkelijke samenvatting, omdat die een onacceptabele reductie zou betekenen. De stof is complex, maar de stijl van Goedegebuure is helder. Je wordt als lezer goed meegenomen door de essays heen. 

Aan het eind is er natuurlijk een literatuurlijst opgenomen. Bovendien is er een handig personenregister. 

Jaap Goedegebuure, Sympathie voor de duivel, De verbeelding van het kwaad in het werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Uitg. In de Knipscheer. Haarlem 2025; 332 blz. € 29,50

dinsdag 8 april 2025

Op zoek naar glorie 1: Hazenpad (Pascal Davoz / Philippe Eudeline)

Het geheugen is onbetrouwbaar, ik weet het, maar ik doe er nu toch even een beroep op. Als vroeger de krant bezorgd was, was het eerste wat mijn moeder en ik lazen 'het verhaaltje', een feuilleton. Of beter gezegd: mijn moeder las het verhaaltje, ik las de strip van Eric de Noorman en daarna ruilden we van katern. Het verhaal dat mij nog goed bijstaat, is De kanonniers van de Grote Armee, van T. Mateboer. Enkele Nederlandse jongens (er zal wel 'Hollandse' gestaan hebben) moesten dienen in het leger van Napoleon en trokken mee naar Rusland. 

Uit de geschiedenislessen wist ik al dat het een vreselijke tocht was, vooral de oversteek van de rivier de Berezina, tijdens de terugtocht. En de meester zal daarbij vast de schoolplaat hebben laten zien, die ons zal hebben doen griezelen. Het moet bar geweest zijn. 

Over dat deel van de geschiedenis ging het boek van Mateboer, dat ik in gedeelten in de krant las. Ik weet nog dat een van de hoofdpersonen aan het eind, als hij weer terug is in Nederland de boodschap moet gaan brengen dat een vriend van hem het niet overleefd heeft. 

In de strip Op zoek naar glorie was ik meteen weer terug in dat verhaal en werd ik ook weer even het jongetje dat luisterde naar de verhalen van de meester. Napoleons leger heeft geen glorieuze overwinning betaald. De Russen trekken zich steeds terug en hanteren daarbij de tactiek van de verschroeide aarde. Napoleon had wel voorraden van voedsel en medicijnen aangelegd, maar die konden niet op tijd worden aangevoerd. Voor het tot een werkelijk treffen kwam, was Napoleon al eenderde van zijn leger kwijtgeraakt door honger, ziekte en desertie. 

Trommelaar

Het eerste deel van Op zoek naar glorie heeft als titel Hazenpad. Hazenpad is de bijnaam van de tienjarige trommelaar die met het grote leger meetrekt. Hij dreigt neergeschoten te worden door een stel soldaten die net als hij deel uitmaken van het Franse leger, maar hij wordt gered door een troep wolven. Twee van de overlevende soldaten blijven echter op hem azen. Hij heeft een zak bij zich waarvan de inhoud hem zeer dierbaar is. Dat moet wel iets kostbaars zijn. Het hele album door proberen de twee soldaten die zak te pakken te krijgen en je komt er ook nog achter wat Hazenpad de hele tijd met zich meesjouwt. 

In Hazenpad krijgen we het verslag van de terugtocht van het leger van Napoleon. Benadrukt wordt dat het leger bestaat uit soldaten die allemaal hun eigen verhaal hebben en dat krijgen we ook steeds te lezen in tekstblokken met gelige achtergrondkleur. Daardoor houdt/krijgt de geschiedenis een menselijk gezicht. 

Het is wonderlijk dat een tienjarig jongetje meetrekt met het leger. Dat is al een ruwe mannengemeenschap en de omstandigheden maken het nog zwaarder. Hij wordt niet aan zijn lot overgelaten. Fafa de Morel, een wasvrouw, ontfermt zich over de jongen. 

Historische werkelijkheid

Uiteindelijk zal de reeks vier delen tellen, waarvan Hazenpad het eerste is. Het scenario is geschreven door Pascal Davoz, die zich zoveel mogelijk gehouden heeft aan de historische werkelijkheid. Het is niet altijd even gemakkelijk de verschillende soldaten uit elkaar te houden, al heeft tekenaar Philippe Eudeline wel moeite gedaan om elke militair een bijzonder visueel kenmerk mee te geven, van een ooglapje tot een groot nummer op het hoofddeksel. De namen bij de personages onthouden ging me wat moeilijk af, maar ik herkende ze wel als persoon. De kou en de andere ontberingen komen goed over in de realistische tekeningen van Eudeline. 

Aan het eind van het album weet je wat Hazenpad zo angstvallig bewaakt en dan snap je ook de tekst die hij soms als een mantra mompelt: 'Pouparts tempel van goede smaak. Hoeden- en tassenmaker, Palais Égalité nr. 32, Parijs.' Op de laatste tekening wordt Waterloo genoemd. In de volgende delen zullen we daar waarschijnlijk de personages opnieuw ontmoeten. Ook die plaats kennen we in verband met Napoleon. 

De titel Op zoek naar glorie is opmerkelijk. Die zou zeker passend geweest zijn bij de heenweg van het Franse leger naar Moskou, maar op de terugweg probeerde Napoleon vooral de schade te beperken, lijkt me. 

Het verhaal is dramatisch, maar het wordt op een rustig tempo verteld. Je leest het dan ook niet als een spannend verhaal, maar meer als een verslag van een ellendig stukje van de geschiedenis, waar mensen in beroerde omstandigheden zich maar moesten zien te redden. Napoleon, blijft in dit verhaal een groot man, wat wel wat wrang is, als je weet dat hij door deze tocht honderdduizenden de dood in gejaagd heeft. De schattingen lopen uiteen, maar waarschijnlijk heeft maar tien procent het overleefd. 

Achter in het album is een dossier met schetsen en tekeningen en dat is een mooi extraatje. 

Serie: Op zoek naar glorie
Deel 1: Hazenpad
Tekst: Pascal Davoz
Tekeningen: Philippe Eudeline
Vertaling: Hans van den Boom
Uitgever: Arboris
2024, 56 blz. € 11,95 (softcover), € 21,95 (hardcover)

Eerder schreef ik over:


maandag 7 april 2025

Foon (Marente de Moor)


Bij Marente de Moor loop ik altijd achter de feiten aan: zonder goede reden lees ik haar boeken niet meteen als ze uitkomen. Hieronder plaats ik de link naar wat ik schreef over De Nederlandse maagd. Dat boek is van 2011, maar ik schreef er pas over in 2014. Ik herinner het me als een goede roman en ik nam het dan ook op in de lijst met de beste romans die ik dat jaar las. Maar het stukje dat ik er indertijd over schreef, stelt eerlijk gezegd niet veel voor. Volgens mij word je er niet veel wijzer van. 

Na De Nederlandse maagd schreef De Moor Roundhay, tuinscène (2013), een bundel Gezellige verhalen (2015), Foon (2018) en De schoft (2023). Die laatste roman is mij geheel ontgaan. Blijkbaar heb ik niet goed opgelegd. Foon zag ik wel voorbijkomen en het leek me een interessante roman, maar zoals altijd stapelden de boeken zich om mij op en kwamen er andere die mijn aandacht vroegen. Foon zakte weer weg. 

Afgelopen jaar had ik bij de Staatsexamens een kandidaat die het boek op haar lijst had en die daar zo enthousiast over vertelde, dat het me speet dat ik het niet zelf gelezen had. Dat heb ik nu alsnog gedaan. Goed boek inderdaad!

Dat vond ik ook van De Nederlandse maagd, maar tijdens het lezen daarvan bleef ik toch een beetje op afstand. Ik zag hoe knap het was, hoe goed geschreven, maar het deed vooral een beroep op mijn hoofd. Daar is niks mis mee en het boek haalde niet voor niets mijn top-tien van dat jaar, maar Foon, ook goed geschreven, greep me meer aan, sleurde me meer mee. 

De Grote Geluiden

Nadja woont al eenendertig jaar met haar oudere man, Lev, op het Russische platteland. Het dorpje waar ze wonen is leeggelopen. Al in het begin van de roman denkt ze terug aan het jaar dat de bussen wegbleven en hun enige buurman vertrok, het jaar dat ze zich liever niet herinnert. Je weet als lezer dat er zich toen iets groots heeft voorgedaan, maar lang blijft het onduidelijk wat dat is. 

Lev en Nadja, beiden biologen, bestierden een biologisch centrum, dat nu in verval is. Ook met Lev gaat het minder goed. Uit de beschrijving van Nadja zou je op kunnen maken dat Lev dementerend is, maar de arts zegt dat het geen dementie, maar amnesie is, 'dat het niet de leeftijd [is] die zijn hoofd leegrooft, maar de angst.' Die angst zou te maken kunnen hebben met de wonderlijke geluiden, die Lev en Nadja af en toe horen en waarvan ze de herkomst niet weten. De Grote Geluiden noemt Lev ze. Ze lijken een teken dat er iets helemaal niet pluis is. 

Lev en Nadja hebben twee kinderen, die het huis al uit zijn. Dochter Vera leeft in Sint-Petersburg en zoon Dimka zoekt zijn ouders af en toe op in hun verlatenheid. Hij zorgt voor de boodschappen. Hij vertelt dat hij weer contact heeft met de Hollandse Esther en dat haalt allerlei herinneringen naar boven bij Nadja. Zij heeft iets te maken met het jaar dat Nadja zich liever niet wil herinneren. 

Dimka zegt tegen Nadja dat de Grote Geluiden waar Lev het over heeft 'slechte boel' is en adviseert hun de pope te raadplegen: 'Wat rust in je ziel'. Die pope is een wonderlijk figuur. Nadja noemt hem 'de zogenaamde pope'. Hij is ook taxichauffeur en hij houdt wel van een borrel. 

Nadja beschrijft de Grote Geluiden, die zich zomaar kunnen voordoen. 

Maar daar trekt de hemel zich al open. Zo hard klonk het nog nooit. De eerste toon, traag en kolossaal, sleept zich van oost naar west door het luchtruim. Alsof God met de meubels schuift. Dan valt er een stilte, die, dat weet ik nu al, niet lang zal duren. Er bouwt zich iets op om aan te zwellen. Een register lager nu, snelt een roestige jank over onze hoofden. Het doet geen pijn aan je oren, want het is nergens in het bijzonder op gericht. Het is eenvoudigweg overal. Als het voorbij is zullen we het niet kunnen nadoen, niet met onze stemmen en niet fluitend, we zullen het niet kunnen omschrijven. We zullen denken dat we het ons hebben verbeeld. 

De achtergrondruis van het leven

Ook als kind hoorde Nadja af en toe een bijzonder geluid: een zware bromtoon, die als een monster onder haar bed lag. Haar ouders hoorden die niet. Ze herinnert zich wat haar vader erover zei. 

'Wat jij nog hoort, en wij allang niet meer.' zei hij, 'is de foon. Het is de achtergrondruis van het leven. De hele geschiedenis zit erin, van het liefste lied tot de angstigste schreeuw, maar wees niet bang. Mensen die bang zijn voor geluiden zijn bang voor hun verbeelding. Ze sluiten hun geestesoog en roepen heel hard: het is niet echt! Maar de verbeelding bestaat, Nadja, niet alleen in ons hoofd. Het is een natuurverschijnsel als alle andere en beweegt zich over de foon als een trein op de rails. Jij hebt nog een rijke verbeelding, maar geloof me, dat gaat over. 

Het geluid heeft te maken met de verbeelding, volgens vader en het is de achtergrondruis van het leven. Die verbeelding beweegt zich over de foon als een trein op de rails. Die trein is belangrijk in het leven van Nadja. Toen ze als student verliefd werd op Lev gingen ze met de trein na een excursie terug naar Sint-Petersburg. Vanaf die tijd zijn ze samen. En later gaat ze met de trein naar Sint-Petersburg omdat het niet goed gaat met haar dochter Vera. Ze wil haar met de trein terug naar huis brengen. 

Machinist

Het hele verhaal dat we lezen is wat Nadja in gedachten vertelt aan de machinist die de trein bestuurt die ze 's nachts hoort. Maar bestaat die trein wel? Je kijkt het hele verhaal lang door de ogen van Nadja, maar je begint je wel af te vragen hoe betrouwbaar zij eigenlijk is als verteller. Blijkbaar is er tien jaar geleden iets vreselijks gebeurd. Daar heeft ze mee leren leven, maar nu gaan er dingen verschuiven. De Hollandse, Esther, dreigt terug te komen en er is weer een brief van Ksenija, dochter van Lev, die tien jaar geleden het huis verliet. En dan verdwijnt ook Lev. Nadja is met zichzelf alleen. En waar is 'de Grote Machinist op de Locomotief der Geschiedenis'?

Foon is een geweldig boek. Het roept de wereld van Nadja en Lev op, die alleen leven in de machtige natuur, in een wereld die groter is dan zij kunnen begrijpen. Als lezer wil je weten waar die geluiden vandaan komen en vooral wat er tien jaar geleden gebeurd is, in de tijd dat Esther en Ksenija nog bij Lev en Nadja waren. En komt Lev nog terug?

Er zit vaart in het verhaal, er is veel mysterie en je hebt het idee dat je als lezer een glimp krijgt te zien van de geheimen achter het leven, waartoe Nadja toegang lijkt te hebben. Tegelijkertijd word je wantrouwiger tegenover haar. Wie is die Ilja die zij soms ziet? En hoe zit het met die sprekende raaf?

Ik werd wel gegrepen door Foon en het Grote Geluid van Marente de Moor hoor ik nog steeds af en toe in mijn oren. Ik moet gewoon meer van haar gaan lezen. 

Eerder schreef ik over:

vrijdag 4 april 2025

Mythos 1 - Bliksemse jeuk (Cazenove / Larbier)


De strip is al van 2023, maar ik las hem nu pas en het zou zonde zijn om er niet over te schrijven: Mythos. Het eerste deel in de reeks heet Bliksemse jeuk. 

Aan de ene kant is Mythos duidelijk een strip voor kinderen: er zijn veel figuren waarmee kinderen zich kunnen identificeren en die ook als kinderen zijn getekend. Hun hoofd is bijvoorbeeld vrij groot ten opzichte van de rest van hun lichaam. Ze hebben ook de tijd aan zichzelf en hebben nog nauwelijks verantwoordelijkheden. 

Aan de andere kant kunnen ook volwassenen genieten van de strip. Wie enige kennis van de mythologie  heeft, ziet alle bekende verhalen voorbijkomen: het paard van Troje, Sysiphus die een steen de berg op moet rollen, Medusa met de slangen op haar hoofd, de Minotaurus in zijn labyrint, Midas die alles in goud verandert. 

Wellicht zijn er trouwens ook kinderen die een deel van de verhalen kennen en anders biedt de strip ook een ingang om die verhalen te leren kennen. 

Anachronismen

Er zijn in de gags bewust anachronismen aangebracht: Zeus slikt aspirines, de Minotaurus wordt met zijn kop in een moderne wc gezet en we zien een voorstadium van het voetbal: het doel is er al, maar het is nog niet duidelijk wat je ermee moet doen. Het zijn details die je mogen ontgaan, maar die de strip extra grappig maken als je ze wel ziet. 

De godenwereld is ontdaan van heiligheid: het is een heel aardse bedoening. Zeus staat boven de anderen, maar hij heeft weinig gezag. Op de cover zien we bijvoorbeeld hoe Totor (de Minotaurus) een bliksemschicht leent om zich te krabben. Niet voor niets heet dit deel Bliksemse jeuk.

Het bovennatuurlijke is niet helemaal afwezig. Zo moet je Medusa niet aankijken, verandert alles wat Midas aanraakt nog steeds in goud en Circe kan iemand nog steeds betoveren en in iets anders veranderen. Dat is niet altijd prettig voor de andere personages, maar de verhaaltjes blijven altijd luchtig en gezellig. Ook dat maakt de strip uitermate geschikt voor een jong publiek: het is een veilige leesomgeving, waarbij de lezer vooral een goed gevoel krijgt en vermaakt wordt. 

Grappen

Mythos is een gagstrip en dat betekent dat er aan het eind van elk verhaaltje een grap moet zitten. Dat heeft de scenarist, Cazenove, keurig verzorgd. Elk verhaaltje heeft een leuke pointe, die je elke keer weer doet glimlachen. De meeste gags beslaan een enkele pagina, maar het album opent met een verhaaltje dat vier bladzijden lang is en in het hart van het album is er een verhaal van twee pagina's. 

De tekeningen zijn van de hand van Larbier. Heldere tekeningen, die makkelijk 'lezen'. De clou van het verhaal is altijd eenduidig, niet alleen door de loop van het verhaal, maar ook doordat de tekening je meteen laat kijken naar waar het om draait. En de goedmoedige, gezellige sfeer komt ook voor een groot deel door de manier van tekenen. 

Enkele maanden geleden schreef ik over Darius, ook een gagstrip die uitgekomen is bij uitgeverij Personalia, die misschien wel te vergelijken is met Mythos. Beide zijn gesitueerd in een ver verleden, beide presenteren vrij sterke grappen en beide zijn geschikt voor een breed publiek. Op de cover van beide strips staat 'Bekend uit Jump'. Daar moet je dus zijn als je meer van dit soort strips wilt lezen. 

Reeks: Mythos
Deel 1: Bliksemse jeuk
Scenario: Cazenove
Tekeningen: Larbier
Vertaling: Peter Beemsterboer
Uitgever: Personalia
2023, 48 blz. € 8,95 (softcover)

Eerder schreef ik over:


donderdag 3 april 2025

Dag mijn zoet krekeltje (Guus Luijters)

Hij was een goed mens, maar een onbruikbaar maatschappij-lid. Als zonderling werd hij door engdenkenden gehaat of bespot als een goedaardige krankzinnige. Die hem kenden hadden hem lief.

Dat schreef Auguste Charles Hugo Boissevain aan Frederik van Eeden op 20 juli 1919, kort na het overlijden van Johan Andreas dèr Mouw (1863 - 1919). Hij schreef gedichten onder de naam Adwaita. Zijn beroemdste gedicht begint met de regel ''K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.'

Dèr Mouw trouwde met Hendrika (Nans) van Enst, een huwelijk dat niet geconsummeerd werd. Dèr Mouw viel (ook) op mannen/jongens. In 1902 adopteerde het echtpaar een meisje, Teuntje (ook wel Toosje) Vink, wier moeder overleden was. Ze kreeg de naam Hetty. 

Over de brieven die hij aan deze dochter schreef is een mooi boekje verschenen: Dag mijn zoet krekeltje, van Guus Luijters (1943 - 2025). Van hem besprak ik het boek met zijn herinneringen, Laatste brood. Luijters geeft een schets van het leven van Dèr Mouw en daarna alle brieven aan Hetty, met aantekeningen. 

Het schandaal van Doetinchem

In 1888 was Dèr Mouw leraar geworden op een gymnasium in Doetinchem. In 1904 raakte hij in een arbeidsconflict. Het gymnasium had onder meer leerlingen die het op een andere school niet gered hadden. Die konden hier alsnog slagen. De leerlingen kregen namelijk vooraf inzage in de examenopgaven. Met medeweten van de docenten werden de examens gestolen (dat werd 'moeren' genoemd). Maar er moest wel voor betaald worden. 

Kinderen van minder gegoede ouders konden zich dat natuurlijk niet permitteren. Hiertegen kwam Dèr Mouw in opstand. Dus niet tegen de fraude op zich, maar tegen het feit dat niet iedereen daarvan kon profiteren. Het botste flink tussen de rector, Schwartz, en Dèr Mouw. Daar kwam nog bij dat Max, de zoon van de rector Dèr Mouw als docent had en dat de docent verliefd geworden was op zijn leerling. 

De ruzie blijft niet binnen de schoolmuren, maar groeit uit tot een heuse rel: stukken in de kranten, vragen in de Tweede Kamer. Rector Schwartz publiceerde de brochure De gebeurtenissen in verband met het laatst gehouden eindexamen aan het Gymnasium te Doetinchem. Daarin nam hij ook het afscheidsbriefje op dat Dèr Mouw aan Max Schwartz schreef:

Dag Maxje - vergeef me et verdriet, dat ik je heb aangedaan - Ik heb bij je geïnsinueerd tegen je vader. Dat was ploerterig. Ik weet niet hoe et kwam. Et was 'n langzaam sterker wordende obsessie. Ik heb je vader vaak verdacht - Maar ik ben geen fielt. - O Maxje, ik had vanmorgen zoo'n medelijden met je, toen je daar stondt met je bleeke gezicht. - [...] Maxje, je vergeeft me wel. Je moet voelen dat ik niet slecht ben. J.

De rector spande een zaak aan wegens smaad en Dèr Mouw werd schuldig bevonden. Hij werd veroordeeld tot een boete van vijfentwintig gulden of acht dagen hechtenis. 

Voor Krekeltje van Aatje

De brieven die Dèr Mouw aan zijn geadopteerde dochter schreef, zijn zonder uitzondering lief en bevatten veel koosnaampjes (krekeltje, spreeuwtje, wurmpje) en ook voor zichzelf gebruikt hij andere namen: Vaap, Atikijn, Aatje. In veel brieven komt terug dat het dochtertje lief moet zijn voor haar moeder. 

Luijters heeft alle brieven ontcijferd en overgetikt en hij geeft zoveel mogelijk context. Als Hetty op een ander adres is of als Dèr Mouw op vakantie is, is dat een aanleiding om te schrijven. Victor van Vriesland was een leerling van Dèr Mouw. Ze zijn altijd bevriend gebleven. Deze Van Vriesland vertelt hoe Dèr Mouw in Zwitserland de strijd met zijn hoogtevrees aanging:

Hij was er met leerlingen of misschien met vriendjes, ging schrijlings op een overhangend boompje zitten boven een steile helling, vroeg de jongens om hem vast te binden en na een paar uur terug te komen. Ze deden wat hij vroeg en zo staarde hij in de eindeloze diepte. De jongens kwamen terug en vonden hem bewusteloos. Maar zijn hoogtevrees was hij kwijt.

Gedichten

De gedichten van Dèr Mouw zijn geschreven in de laatste zeven jaren van zijn leven. Ze werden gepubliceerd in tijdschriften, maar de uitgave in een bundel heeft hij niet meer meegemaakt. Brahman I verscheen in hetzelfde jaar van zijn dood. 

Dag mijn zoet krekeltje bevat alle brieven aan Hetty en die zijn lief, maar inhoudelijk nu ook weer niet zo bijzonder. Ze laten wel duidelijk de affectie zien van Dèr Mouw voor zijn aangenomen dochter. Door de aantekeningen van Luijters krijgen we een goed beeld van de context en we volgen niet alleen Dèr Mouw, maar ook zijn dochter door de jaren heen. Ze houdt contact met Van Vriesland, ook na de dood van Dèr Mouw. 

Wie geïnteresseerd is in het leven Dèr Mouw kan zijn biografie lezen, geschreven door Lucien Custers, Alleen in wervelende wereld. Het elegante boekje van Guus Luijters geeft een mooie samenvatting van dat leven. En natuurlijk de brieven. 

Guus Luijters, Dag mijn zoet krekeltje. Brieven van J.A. dèr Mouw aan zijn pleegdochter Hetty. Uitg. Flanor, 2025. 92 blz. € 19,50

Foto van Dèr Mouw, collectie Literatuurmuseum

woensdag 2 april 2025

Schaak (Victor L. Pinel)

Vroeger zou ik het een bejaardenhuis genoemd heb, maar ik weet dat dat niet meer de juiste benaming is. Een seniorencentrum misschien? Daar huist in ieder geval de tegendraadse mevrouw Dubois. Ze bemoeit zich niet met andere bewoners, slaat een geïrriteerde toon aan, klaagt erover dat ze niet mag roken en en geen alcohol mag drinken. Ze is weinig toegankelijk. 

Ze krijgt bezoek van een vrijwilliger, Samir, die zich niet door haar laat afschrikken. Mevrouw Dubois laat hem toe, als hij aangeeft dat hij wel wil leren schaken. Dat schaken is belangrijk, want Victor L. Pinel noemde zijn graphic novel Schaak.

Naast mevrouw Dubois en Samir zijn er veel andere personages, die allemaal hun eigen verhaal hebben. Vaak raken hun levens elkaar ergens. Marion heeft een directiefunctie in het bejaardenhuis (dat ik toch maar voor het gemak zo noem). Ze is altijd met haar werk bezig en is erg op zichzelf aangewezen. Renaud loopt als verzorger of verpleger rond in het huis. Hij is zijn eigen huis aan het opknappen, zodat zijn vriend in een mooi huis terecht zal komen. Die vriend verblijft echter in het buitenland en heeft het druk. De acteur Mathieu is bekend onder de naam King. Hij speelt de rol van professor Leroy en geniet bekendheid, maar hij wil eigenlijk gewoon Mathieu zijn.

Alle verhaallijnen in Schaak hebben gemeen dat ze draaien om relaties: relaties met anderen, die ook te maken hebben met hoe je met je eigen leven omgaat en met de keuzes die je daarin maakt. Je zou kunnen zeggen dat alle personen schaakstukken zijn op het schaakbord van het leven. Elk schaakstuk heeft zijn eigen mogelijkheden en moet zijn eigen weg zoeken. In het schaakspel moeten de stukken samenwerken om een doel te bereiken, in Schaak heeft elk stuk zijn eigen doel. 

Nadrukkelijke symboliek

De nadrukkelijke symboliek in Schaak irriteerde mij wel wat. Zinnen als 'Het leven is als een schaakspel. Makkelijk te leren, leuk om te spelen, moeilijk om te winnen... onmogelijk om te controleren!' klinken diepzinnig, maar je kunt je afvragen in hoeverre ze ook echt iets betekenen. Is het leven makkelijk te leren? Gaat het in het leven om het winnen? Dat is maar de vraag. Al die met enig aplomb gebrachte levenswijsheden gingen me op den duur wel tegenstaan.

Het ergerde me nog meer dat op alle tekeningen waar er geschaakt wordt (op de laatste na) het bord verkeerd ligt: het is een kwartslag gedraaid. Er hoort altijd een zwart veld aan je linkerhand te liggen en bij Pinel is dat een wit veld. Als je het schaakspel zo belangrijk vindt voor je album, had je je er ook wel een beetje in mogen verdiepen. 

Verder zijn de verschillende verhaallijnen wel aardig trouwens. Niet altijd zijn ze even verrassend: je voorvoelt soms al hoe ze zich gaan ontwikkelen, maar dan wil je toch wel weten hoe de personages zullen reageren op de teleurstelling of op het uitkomen van hun verlangen. De afwisseling van de verhalen is prettig en ze 'mengen' goed. Het is Pinel wel gelukt om er een geheel van te maken, maar het is me net te braaf, net te gladjes. 

Zoetsappig

Mevrouw Dubois was afwerend tegenover haar medemensen, maar Samir krijgt haar mee naar buiten en ze gaat ook het contact met andere mensen aan. Dat voelde je op je klompen aankomen. Daardoor is deze verhaallijn ook een beetje zoetsappig, zoals ook sommige andere verhaallijnen dat zijn. Maar als geheel leest de strip aardig. 

Eerder besprak ik de strip Kopje onder (link: onderaan), waarvoor Pinel alleen de tekeningen maakte en niet het scenario schreef. Maar die strip lijdt een beetje aan hetzelfde euvel: nergens worden de zaken echt op scherp gesteld, nergens wordt het verhaal echt wrang of gevaarlijk, nergens hoef je als lezer rechtop te gaan zitten. Je hebt dan nog steeds een aardige strip in handen, waarmee je je best kunt vermaken, maar dat is het dan ook wel. 

Titel: Schaak
Tekst en tekeningen: Victor L. Pinel
Vertaling: Mariella Manré
Uitgever: Silvester
2025, 176 bladzijden, € 39,95 (hardcover, stofomslag)

Eerder schreef ik over: