dinsdag 16 april 2024

Geduld, geduld!


Het is druk, dus je moet even wachten op een bijdrage hier. Mijn dagen zitten vol en mijn avonden soms ook, zodat ik nauwelijks aan lezen en schrijven toekom. Die drukte is tijdelijk, volgende week is het weer rustiger. Maar ik wilde je toch even laten weten waarom ik niet de gebruikelijke drie bijdragen per week lever. Voor Bunt Blogt komt al die drukte niet zo goed uit, maar ik geniet van de werkzaamheden die ik heb, dus dat ik even wat minder schrijf, heeft een prettige reden. 

Deze week hoop ik nog wel een recensie te plaatsen van de indrukwekkende novel Vaarwel Birkenau. Maar als het even snel tussendoor moet, stel ik dat uit tot volgende week. 

Wat zit er verder in het vat? Ik lees op dit moment Alles wordt lichter van Janke Reitsma. Daar had ik me erg op verheugd; over haar vorige boek was ik nogal enthousiast. Haar nieuwe boek heb ik half uit, maar ik heb wat meer reserves, geloof ik, al staan er mooie passages in. 

Ook ben ik (eindelijk, eindelijk) begonnen aan De meisjes van Annet Schaap. Dat had ik natuurlijk al veel eerder moeten lezen. Ik lees nu af en toe een verhaal. 

En ik geniet van de brieven van en aan Willem Witsen. Op een stuk daarover moet je nog even wachten. Ik lees elke avond een paar brieven, zodat ik lang over het boek doe. Dat werkt overigens wel goed, dus ik hou dat tempo maar vol. 


Ik zal ook wel weer een oude recensie afstoffen, maar dat wordt ook volgende week en ik overweeg nog een stel wat persoonlijker bijdragen met jeugdherinneringen. Maar daar ben ik nog niet helemaal uit. 

Er komt dus nog best wat, maar je moet even geduld hebben. In de tussentijd zou je bijvoorbeeld een mooi boek kunnen lezen. Op mij liggen er ook nog heel wat te wachten, die ik misschien binnenkort wel lees, maar misschien komen er andere boeken tussen. 

Ik heb bijvoorbeeld wel zin in In het oog van Marijke Schermer. Verder wil ik ook wel weer wat ouder werk lezen van bijvoorbeeld Simon Vestdijk, Top Naeff of Bep Vuyk en er liggen ook nog boeken van Gijs IJlander, Kristien Hemmerechts en Robbert Welagen op me te wachten. 

Er liggen altijd tientallen boeken klaar, maar die moeten ook maar even geduld hebben. Het geduld van boeken is onbeschrijflijk. Sommige wachten al decennia en enkele daarvan zijn nog steeds niet aan de beurt. Het is niet anders. Ik vind het alleen maar prettig dat ik nog zoveel moois voor de boeg heb. 

Volgende week hoor je dus meer van me. Misschien deze week nog, maar dat kan ik niet beloven. 

donderdag 11 april 2024

Klokgelui (Leo Pleysier)


Onlangs werd Klokgelui van Leo Pleysier bekroond met de Hans Vervoortprijs. Zo'n gebeurtenis is in ieder geval een aanleiding om de naam Hans Vervoort weer eens te noemen. Leest iemand zijn werk nog wel eens? In mijn hoofd zit hij in het vakje met realisten, zoals er nogal wat waren in de jaren zeventig, maar misschien doe ik hem onrecht met die categorisering. 

De 'ondertitel' van de Hans Vervoortprijs is dat het een prijs is voor literatuur van neerslachtige en toch opbeurende aard. Wil een boek in aanmerking komen voor de prijs, dan moeten gebeurtenissen en personages realistisch zijn. Verder is een enkelvoudig perspectief een eis, zelfspot geldt als een pluspunt, net als een zekere weemoed. Het is een raar bijeenraapseltje van eigenschappen, maar in ieder geval is Klokgelui bekroond en dat is mooi. 

Wit is altijd schoon

Het werk van Pleysier mag wat best wat meer bekendheid krijgen. Indertijd was Wit is altijd schoon (1989) een succes en het werd bekroond met de Bordewijkprijs, maar een echte doorbraak betekende het, in Nederland althans, toch niet. Hierbij ga ik af op mijn gevoel. Als mijn haperende geheugen het een beetje goed heeft, kregen De kast (1991) en De gele rivier is bevrozen (1993) wel aandacht, ze kwamen op longlists terecht en de laatstgenoemde roman kreeg drie jaar na verschijnen nog een prijs. 

Volgend jaar in Berchem (2000) werd voor zo'n beetje iedere prijs genomineerd, maar kreeg er geen. Het lijkt wel of steeds de aandacht voor het werk van Pleysier even opflakkert en dat die daarna weer zakt. Waarom dat gebeurt, snap ik niet zo goed. Pleysier schrijft redelijk toegankelijke boeken en eigenlijk zijn ze altijd goed. 

In deze eeuw schreef ik nog over Dieperik (2010). Die recensie zal ik een keer afstoffen en hier plaatsen. Hier vind je wat ik schreef over Heel de tijd (2018). 

Vriendengroep

Klokgelui begint met een vriendengroep op een terras. De vrienden hebben het goed samen en ze kletsen dat het een lieve lust is. Tot en met bladzijden 37 gaat het maar door, de conversatie springt van het ene onderwerp op het andere. Al die bladzijden vormen een enkele alinea, als om te laten zien dat er eigenlijk geen pauzes zijn in het gesprek. 

Daar moest ik wel even inkomen. De groep is vrij groot. Ik heb de namen niet geteld, maar het zullen er ergens tussen de vijftien en de twintig zijn en het is moeilijk de mensen uit elkaar te houden. Alma Van Dijk heeft een verliteratuurd hoofd en ziet steeds verbanden met wat ze gelezen heeft en we zouden misschien ook een profieltje op kunnen stellen van al de andere terraszitters, maar daar gaat het eigenlijk niet om. 

De vrienden genieten van de hapjes, de drankjes en de andere mensen op het terras. Toch plopt af en toe de dood op in de gesprekken. Een schrijver die overleden is, de film The dead, een droom over overleden ouders, twee broers die omgekomen zijn in het verkeer, iemand die zegt dat hij niet meer naar begrafenissen gaat. Tussendoor vraagt iemand wie er vandaag gestorven is, gezien het luiden van de kerkklokken eerder op de dag. 

Verteller

Dan pas komt er een 'ik' in het verhaal. Alsof hij al de hele tijd op het terras zat, maar niks gezegd heeft. Ineens zijn we niet meer 'live' aanwezig bij de gesprekken op het terras, maar de 'ik' vertelt achteraf dat het ook nog even ging over een ouder echtpaar verderop in de straat, Josef (Jef) Braspennings en Germaine Van Boxel. 

Niemand ziet de twee nog. Overdag zijn de rolluiken maar half opgehaald en de brievenbus puilt uit van de reclame. Maar het leven gaat verder, de gesprekken gaan verder. 

In het tweede deel van het boek doet de verteller navraag naar Jef en Germaine. Het verhaal gaat dat Germaine gezondheidsproblemen heeft en dat Jef voor haar zorgt. Maar niemand lijkt er het fijne van te weten. 

Buurvrouw

Ludwina Pans, de buurvrouw van het echtpaar, weet meer en dat vertelt ze aan de 'ik'. Bijna het hele tweede deel door is ze aan het woord. Ze geeft weer wat Jef tegen haar verteld heeft en ook wat ze met eigen ogen heeft gezien. Het zullen verschillende gesprekken geweest zijn, want de tijd verstrijkt en de ontwikkelingen gaan niet de goede kant op in het huis van Jef en Germaine. Ludwina ratelt maar door en vertelt het.

De verteller is betrokken: hij gaat steeds naar Ludwina om te vragen hoe het met haar buren is. Ludwina zegt verschillende keren dat Jef het maar moet zeggen als zij wat voor de twee kan betekenen, maar zoiets zegt Jef niet. Je zou kunnen zeggen dat de buurt het goed bedoelt, maar dat de twee oude mensen toch aan hun lot worden overgelaten. 

Het tweede deel van Klokgelui deed me denken aan Wit is altijd schoon dat ook bestaat uit een monoloog: de stem van de overleden moeder blijft maar doorgaan in het hoofd van de zoon. Het is ook nu weer knap gedaan door Pleysier. We horen Ludwina praten en krijgen zo een vrij helder beeld van haar. 

Tot stof wederkeren

In het korte, laatste deel is de vriendengroep weer aan het woord en gaat het weer over de gewone dagelijkse dingetjes, met hier en daar een verwijzing naar de dood. Aan het eind van het boek komt het Saharazand ter sprake dat naar Europa geblazen is.
En dan lijkt het wel alsof de woestijnwind die stofwolken deze kant op heeft geblazen om ons eraan te herinneren dat we zelf ook stof zijn, zegt Alma Van Dijk. En dat we tot stof zullen wederkeren, zegt Brigitte Vermeer. 
Amen, zegt Frank Blockx. 
Het gezelschap dat zich zo tegoed doet aan de geneugten van het leven wordt geconfronteerd met de eigen sterfelijkheid, zoals een doodsklok de dorpsgemeenschap herinnert aan de eindigheid van het leven.

Heden ik, morgen gij

In Klokgelui is de verteller eigenlijk de klokkenluider, die aandacht vraagt voor de twee oude mensen die alleen elkaar hebben en maar moeten zien dat ze het rooien. Misschien is deze roman ook wel een manier om de lezers eraan te herinneren dat ze stof zijn en tot stof zullen wederkeren. Heden ik, morgen gij. 

Klokgelui lijkt me weer een typisch Pleysierboek. Het onderwerp is begrensd: Pleysier schrijft niet over de grote wereldproblemen, maar over waar kleine mensen mee kunnen worstelen. Maar misschien heeft juist dat een bredere strekking en toont het het algemeen menselijke. Niet alleen de levens van Jef en Germaine zijn eindig, maar ook die van de vrienden op het terras, van de lezers van de roman en van alle mensen. In de verte horen we de doodsklokken luiden. 


Eerder schreef ik over:
Heel de tijd (2018)

dinsdag 9 april 2024

Afgestoft: Nee (Armando)


Over Armando heb ik veel geschreven, op verschillende plekken, maar hier nog niet zo veel. Misschien heb ik dat een beetje goedgemaakt door het stuk dat ik schreef na zijn dood, in 2018. 

Op Literom vond ik recensies die ik ooit schreef voor Nederlands Dagblad. Op goed geluk heb ik er eentje uitgekozen. Deze gaat over nee of misschien Nee (daar twijfel ik over). Die stond op 11 april 2008 in de krant. 

Mocht je nooit wat van Armando gelezen hebben, dan wordt het eigenlijk wel tijd. Hij heeft een bijzonder oeuvre bij elkaar geschreven, van uitzonderlijke kwaliteit volgens mij. Mocht je zijn korte stukjes wat te absurd vinden, begin dan bij zijn romans De straat en het struikgewas (1988). Of lees, om je te oriënteren wat ik na zijn dood schreef. 

En zijn schilderijen en zijn beelden moet je natuurlijk ook bekijken. Ja, ja, er is werk aan de winkel. Nu de oude recensie, die hopelijk niet te stoffig is. 


Wat volgt hieruit? Niets

Een man wiens armen in de knoop zitten, iemand die op maatstaven loopt, monniken die overwegen een worm in de adelstand te verheffen, iemand die ineens stopt met hemelbestormen, iemand die de deur opendoet en een nijptang op de stoep ziet staan, iemand die veroordeeld wordt tot levenslang leven - in de verhalen van Armando komen ze voor met een achteloze vanzelfsprekendheid. 

Ook de 109 heel korte verhalen in de nieuwe bundel nee bevatten heel wat absurde passages. De 'ik' in de verhalen verbaast zich er niet over en de lezer dus ook niet. Zo vreemd is het leven blijkbaar. We buigen ons over het leven heen, bekijken het aandachtig, signaleren hoe het in elkaar zit en reageren met nauwelijks meer dan een peinzend 'hm'.

In het verhaal 'Letters' buigen we ons over een boek:

'Kijk, daar ligt een boek.'
'Ja, warempel, je hebt gelijk.'
'Wat nu.'
'Kijk er maar niet in.'
'Nee, want voordat je het weet, ben je aan het lezen.'
'Staan er dan letters in?'
'Ik ben bang van wel.'
'En bladzijden, bladzijden?'
'Misschien.'
'Ik heb daar altijd een hekel aan gehad?'
'Waaraan.'
'Aan letters en bladzijden.'
'O, ik ook.'

Het kan een gesprek zijn tussen twee mensen bij de bushalte. Mensen die elkaar nauwelijks kennen, die alleen het gesprek een beetje gaande willen houden, waarbij het niet uitmaakt of het gaat over het weer, een voorbijkomende hond of een boek dat op de grond ligt. 

Flarden

Al enkele decennia terug tekende Armando flarden van gesprekken op in de boeken die hij in Berlijn schreef. Toen had je het idee dat het gesprekken waren die de schrijver zelf gehoord of gevoerd zou kunnen hebben. In de laatste bundels (De haperende schepping (2003), Het wel en wee (2005), Gedoe (2006), Soms (2007)), wekken de gesprekken bevreemding in plaats van herkenning. Een gesprek kan beginnen met 'Bent u goedschiks of kwaadschiks?' of met 'Heeft u mijn zielenroerselen wel eens gezien?' Wie zo'n gesprek opvangt, spitst meteen de oren, zeker als je gaandeweg het gesprek de indruk hebt dat de sprekers vrij normale mensen zijn. 

De vanzelfsprekendheid waarmee het absurde getoond wordt, maakt dat de lezer niet in de eerste plaats vragen stelt bij wat hij leest, maar bij zichzelf. Als het vanzelfsprekend is dat een snelweg vingers heeft 'en misschien zelfs een hand', dan is het vreemd dat we daar nooit bij stilgestaan hebben. Slecht een deel van de verhalen in nee heeft de duidelijke vorm van een gesprek, maar de dialoogvorm klinkt ook in de andere verhalen vaak door. Het lijkt dan of de schrijver praat tegen de lezer, die zwijgend luistert. Soms spreekt hij de 'jij' direct aan: 'Zei ik het niet? Ik wou dat je me eindelijk es geloofde.'

Allure

De vraag is wat Armando wil met zijn verhalen. De 'ik' uit het verhaal 'Streng' eindigt zijn relaas met: 'Wat volgt hieruit, wat leren wij van deze meningen? Niets.' Het lijkt of ok Armando niet uitdrukkelijk iets wil. Hij toont ons de werkelijkheid in al haar absurdisme. Verder niets. Verschillende keren zegt de 'ik' zinnen als 'ik bemoei me er niet meer mee' en 'Het gaat je namelijk niets aan.' Blijkbaar moeten we de werkelijkheid maar laten voor wat die is. De werkelijkheid gaat haar eigen gang en wij moeten dat ook maar doen. 

Die werkelijkheid is niet een hedendaagse werkelijkheid. In Armando's verhalen kom je geen pinpasjes, geen multiculturele samenlevingen, geen popmusici en geen digitale camera's tegen. Wel herbergiers, zeepzieders, landlopers en marskramers. Figuren die voorkomen in oude verhalen, die van alle tijden zijn, omdat ze de actualiteit ontstijgen. Wie rondloopt in de verhalen van Armando, wandelt altijd in het heden en tegelijkertijd in de middeleeuwen of de negentiende eeuw. Het doet er eigenlijk niet toe, zoals het niet uitmaakt in welke tijd sprookjes of mythen zich afspelen. Meer en meer krijgen Armando's verhalen die allure. 

maandag 8 april 2024

Uitzicht van dichtbij (Megan van Kessel)


Maggie en Alfons zijn, met hun kind Felix, die nog een baby is, buiten de stad gaan wonen in een tot huis verbouwd kerkje. Het leven gaat niet zo gemakkelijk voor Maggie. Het moederschap zorgt niet bij voorbaat voor geluk, haar tuintje wil het maar niet doen, haar buurvrouw Mireille roept vooral stress op en haar vader reageert maar niet op het bericht van Felix' geboorte. 

Voor Maggie is het leven hard werken. Of, zoals ze zelf zegt: 'Ik zocht iets wat we onderweg waren kwijtgeraakt. Ons geluk.' Dat is de situatie in het debuut van Megan van Kessel, Uitzicht van dichtbij (2023)

Vader

De ontwikkelingen in het verhaal zitten vooral in het nieuws dat er uiteindelijk over Maggies vader Pierre komt. Ze heeft al een hele tijd geen contact meer met hem, maar nu het niet goed gaat met hem, zoekt ze hem weer op. 

De verhouding met haar vader is ambigu. Aan de ene kant heeft hij haar geleerd om bij keuze tussen de veilige en de spannende weg altijd voor de laatste te kiezen, maar aan de andere kant is hij ook heel lang niet echt een vader voor haar geweest. Om meer van de achtergrond daarvan te begrijpen krijgen we scènes uit het verleden, uit het jaar 2000. Waarom het juist dat jaar moet zijn, is lange tijd niet duidelijk, totdat blijkt dat er dat jaar een dramatisch voorval is in de familie. 

Blijven proberen

Maggie houdt het leven dapper vol. Ze probeert er  elke keer opnieuw wat van te maken, maar de vraag is hoe lang ze dat volhoudt. Dat ze toch maar blijft proberen is wel goed getekend door Van Kessel. Als lezer krijg je met Maggie te doen, terwijl je ook bewondering hebt voor haar doorzettingsvermogen. Het tuintje lijkt een symbool voor haar leven. Hoe ze ook inplant en water geeft, echt fleurig wil het maar niet worden. Bij al het gezwoeg probeert Maggie een zekere monterheid te bewaren, wat niet meevalt. 

Ook in het verleden zie je de maar volhoudende Maggie. Ze hangt er een beetje bij als haar buurmeisje en de dochter van Astrid (die nu met Pierre is) samen spelen, maar ze laat zich niet ontmoedigen. Zus Robin lijkt het leven net iets beter aan te kunnen, net iets handiger aan te pakken. 

De titel komt terug in deze zin: 'Soms moet je even een paar stappen achteruit doen om het uitzicht van dichtbij beter te begrijpen.' Maggie gunt zichzelf die stappen terug eigenlijk niet, terwijl ze die wel nodig heeft. Pas als ze de tuin opgeeft, merk je dat ze stopt met haar voortdurende pogingen om grip op het leven te krijgen. Dat zou haar meer rust kunnen geven.

Stijl

Dat je uitzicht zou moeten begrijpen lijkt me niet zo handig geformuleerd. Dat komt vaker voor in het boek. Er zijn bijvoorbeeld veel opsommingen, waarbinnen behoorlijk wat diversiteit is, zodat het geheel ook iets grappigs heeft. Maar voor mij verwees zo'n opsomming vooral naar zichzelf: kijk mij eens een leuke opsomming zijn. Dat geldt ook voor beelden, vergelijkingen. Het lijkt me dat je die vooral gebruikt om iets te verduidelijken. Maar bij Van Kessel leiden de beelden mij eerder af:

Mijn gevoelens passen niet bij het besluit. Mijn vaders besluit. Het is buitenproportioneel, uit balans. Als een man met een baard maar geen snor. Of een vrachtwagen zonder aanhanger waardoor het lijkt dat hij elk moment voorover kan vallen. 

Bijfiguren

De bijfiguren, zoals Mireille, hebben voor mij iets karikaturaals, waardoor ik ze niet serieus neem. Niet alleen de figuren, maar ook hun rol in het verhaal. Misschien had er hier en daar iets gesnoeid kunnen worden in de roman. 

Uitzicht van dichtbij bevalt me het best in de tekening van de relatie met de vader. Daar zit ergernis in, maar ook de behoefte dat hij een echte vader voor haar is. Nu ik het beschrijf, merk ik dat ik het versimpel. De relatie met de vader is complex en het is mooi dat Van Kessel die complexiteit laat bestaan. 

De roman heb ik met redelijk wat plezier gelezen, maar de kracht lijkt me eerder te zitten in de scènes dan in het boek als geheel. Ik kan me maar niet onttrekken aan het idee dat er een beter boek in het verhaal verscholen zit en dat we ons door sommige passages heen moeten worstelen om bij dat verhaal te komen. 

In ieder geval heeft Uitzicht van dichtbij me geïntrigeerd en ik heb het geboeid gelezen. En sommige scènes zullen me bijblijven, vermoed ik. Deze roman is een debuut en ik ben wel nieuwsgierig naar hoe Megan van Kessel zich zal ontwikkelen. Misschien heeft ze een paar boeken nodig om dat uit te zoeken. Die tijd moeten we haar dan maar geven.  

vrijdag 5 april 2024

Moederliefde (Femmy ten Cate)


Eigenlijk lees ik nooit literaire thrillers. Thrillers zullen best onderhoudend zijn: de spanning drijft je immers door het boek. Je wilt toch weten hoe het zit of hoe het afloopt. Dat 'literaire' vertrouw ik niet helemaal. Is dat niet alleen toegevoegd om het boek een zekere standing te geven? Er zijn genoeg literaire romans die heel spannend zijn en die hebben het etiket 'thriller' blijkbaar niet nodig, maar een thriller lijkt net iets meer als je die literair noemt. 

In een dubbelinterview (waar? wanneer?) met Stella Bergsma en Saskia Noort zei Noort dat ze eigenlijk nooit een recensie kreeg. Ze wilde desnoods een negatieve bespreking, als het boek maar gerecenseerd werd. Daar had ik niet eerder bij stilgestaan. Het werk van Noort heb ik niet gelezen, maar ik vermoed dat het in de betreffende categorie tot de top behoort. 

Misschien is mijn sympathie voor de persoon Noort wel gebaseerd op een filmpje dat ik ooit zag, waarin Connie Palmen, misschien wel met te veel drank op, in een talkshow de fiolen van haar toorn uitgoot over Noort en haar werk. Ten eerste kon ik uit die tirade niet opmaken dat Palmen dat werk daadwerkelijk gelezen had, er werden (als ik het mij tenminste goed herinner) ook nauwelijks argumenten gegeven en het was vooral heel onaardig. De waardige manier waarop Noort reageerde nam mij meteen voor haar in. 

Maar ook van Noort las ik dus nooit wat. Wel schreef ik een stukje over een boek van Susan Smit, weliswaar geen schrijfster van thrillers, maar in mijn hoofd hoort ze in hetzelfde vakje 'geen literatuur, maar misschien toch interessant.' Bij Smit vond ik het onderwerp overigens wel interessant, maar de manier van schrijven overtuigde mij niet. 

Niet literair, geen thriller

Onlangs werd mij ongevraagd een 'literaire thriller' toegestuurd, Moederliefde van Femmy ten Cate. Ik besloot het boek te gaan lezen, maar ik heb er weinig plezier aan beleefd. Literair vind ik het zeker niet en eigenlijk vind ik het ook geen thriller. 

Van een thriller verwacht ik vooral spanning en dat valt in Moederliefde nogal tegen. Leen Salverda, 27 jaar oud, is door zijn moeder opgesloten in een kelder. Die ruimte heeft een zeker comfort: hij heeft een bed, een tafel en een wc en hij kan zelfs douchen, koffie zetten en muziek draaien. Zijn moeder brengt hem driemaal per dag eten. 

Moeder zal hem vrijlaten als hij kan bedenken waarom hij opgesloten zit. Dat is al onwaarschijnlijk. Het is nogal een daad om je volwassen zoon op te sluiten. Die is ook nog eens een gewaardeerd journalist, bij een niet zo groot medium, het blad OOG, waarvoor hij politici interviewt. 

Leen schrijft verder artikelen over het gedachtegoed van zijn tante Agaath (Gaath), wier manuscript (van maar liefst twaalfhonderd pagina's) op zijn laptop staat. Waarom die artikelen nog steeds gepubliceerd worden, terwijl Gaath al uit de actualiteit is verdwenen, wordt me niet duidelijk. 

Tante wordt een politica genoemd en ze heeft zich wel beziggehouden met de politiek, maar verder dan het willen oprichten van een politieke partij is ze niet gekomen. Ze stond een soort menselijk communisme voor. Met haar ideeën kwam ze wel in talkshows, al is ook niet direct duidelijk waarom. Ze had in ieder geval volgelingen. Intussen is tante verleden tijd. Of ze overleden is of verdwenen blijft lang in de lucht hangen. 

Familiedrama

Dan is er nog een familiedrama: er is iets gebeurd met het dochtertje van Agaath, Rosa/Roosje, toen ze nog een baby was. Daarvan is Leen (die toen nog Lenny heette) getuige geweest en mogelijk was hij er mede oorzaak van. 

Het familiedrama zelf wordt boeiend verhaald. Lenny is dan nog maar een kind en dat kinderperspectief werkt goed bij het weergeven van het drama. Het tempo blijft in die scène hoog en je snapt waarom het schokkend is voor Lenny. 

Wel jammer is dat je steeds precies weet waarom Lenny doet wat hij doet. Ten Cate houdt van uitleggen en alles, alles, werkelijk alles wordt verklaard en expliciet gemaakt. Je weet altijd hoe iemand zich voelt en waarom hij zich zo voelt. Gedrag heeft in alle gevallen een logisch gemaakte oorzaak. De lezer moet vooral niets zelf invullen. Eerlijk gezegd vond ik dat nogal vervelend. 

Een voorbeeld uit het begin: 

'Doe je de deur niet open?' Mijn vraag komt er net zo ontsteld uit als ik me voel. 

De vraag is op papier redelijk neutraal. Ten Cate moet ons uitleggen dat de vraag op een ontstelde manier gesteld wordt en dat de vragensteller zich ook ontsteld voelt. Het geeft de onmacht aan van de schrijfster om iets aanschouwelijk te maken. Voor veel schrijvers is de leidraad 'show, don't tell', maar Ten Cate vertelt liever over iets dan dat ze het laat zien. 

Natuurlijk verzint Leen/Lenny manieren om te ontsnappen, maar hij komt geen enkele keer in de buurt van een echte ontsnapping. De lezer heeft na een tijdje niet meer de vraag of en hoe Leen ooit uit de kelder komt. Mij kon het al gauw ook niet zoveel meer schelen. In die verhaallijn zit er weinig spanning en die blijft (behalve de setting) ook ver uit de buurt van wat ik van een thriller verwacht. 

Wel was ik benieuwd naar wat er gebeurd was met Agaath, maar als je dat uiteindelijk weet, vraag je je af of je nu daarvoor dat hele stuk hebt moeten lezen .En dan wil de schrijfster ook nog bepaalde verhaallijnen positief eindigen, zodat er stukken in Moederliefde staan die onverdraaglijk zoet zijn. 

Karaktertekening

Ik denk dat de uitleggende manier van schrijven, het niets te raden overlaten, mij het meest tegenstaan in Moederliefde. De karaktertekening kent ook weinig nuance: de claimende moeder, de sullige vader en vooral neef Albin, de verpersoonlijking van het kwaad. Als kind was hij al een pester en hij is altijd een slechterik gebleven in de ogen van Leen. 

Gedragingen liggen te veel voor de hand (als iemand boos is, sneuvelt er een kopje) of zijn onwaarschijnlijk: Leen gaat met zijn kleren aan onder de douche staan. We lezen niet dat hij zich afdroogt of dat hij andere kleren aantrekt, maar hij heeft verder geen last van die natte boel. En waarom is hij in vredesnaam gekleed onder de douche gaan staan?

Er zit veel onwaarschijnlijks en geconstrueerds in het boek. Er is zelfs een tweede schrijver die artikelen schrijft onder de naam Lenny Salverda en blijkbaar ook nog in een slechte stijl. Dat kan maar doorgaan, zonder dat hij door de mand valt. Een groot deel van die verhaallijn had geschrapt kunnen worden, behalve dan dan Leen ook wel dit soort artikelen had willen schrijven en zich ook wel had willen bezighouden met het duiken op bijzondere plaatsen. 

Eigenlijk heeft Leen al zijn wensen opzijgezet, al van kindsbeen af, om zijn tante te plezieren. De aanleiding wordt wel aannemelijk gemaakt, maar dat dat het hele leven van Leen doorgaat, is weer een sterk verhaal. 

Gemakkelijk, maar toch een opgave

Aan de ene kant leest Moederliefde gemakkelijk: je hoeft weinig na te denken, want Ten Cate legt je alles uit en loodst je netjes door het boek heen. Aan de andere kant vergalde dat ook nogal mijn leesplezier. Ik heb mezelf porties van vijftig bladzijden per dag opgegeven, maar lezen voelde ook wel als een opgave. Ondanks dat er 'thriller' op staat, zit er namelijk maar weinig spanning in het verhaal. In ieder geval heb ik weinig van die spanning ervaren. 

Stilistisch is er niet zo heel veel te beleven aan het boek. Niet dat het slecht geschreven is, al staat er wel eens een rare zin tussen en al heeft de corrector wel eens iets over het hoofd gezien, maar nooit treft de formulering of lichten zinnen op. Misschien hoeft dat ook niet bij een thriller, maar ik miste de fonkel en dat vervlakt de leeservaring. 

Zoals gezegd, ik ben niet gewend thrillers te lezen, maar omdat ze in de rubrieken en in boekwinkels staan bij de afdeling 'spanning' had ik meer spanning verwacht. Misschien is het genre niet zo erg aan mij besteed en dan ben ik niet zo'n geschikte lezer. Laat iedereen dus vooral zelf oordelen, maar ik zal niet snel naar nog een thriller grijpen. 

Femmy ten Cate, Moederliefde. Een moeder, een zoon, een kelder. Uitg. Magonia, 248 blz. € 22,95

donderdag 4 april 2024

Afgestoft: IJsregen (Sanneke van Hassel)


Rommelend in de la met oude recensies kwam ik die van IJsregen van Sanneke van Hassel tegen. Het stukje werd op 24 juni 2005 geplaatst in Nederlands Dagblad. Ergens in de la liggen ook nog de recensies van latere boeken van Van Hassel, Witte veder (2007) en Nest (2010). 

Dat laatste boek werd nogal eens door leerlingen op de lijst gezet, voornamelijk door meisjes. Het is een roman waar je de hand van de verhalenschrijfster nog goed in kunt herkennen. 

Toen ik doorlas wat ik indertijd over IJsregen schreef, stonden veel verhalen uit de bundel me weer levendig voor ogen. Eigenlijk zou ik ze moeten herlezen, maar ik weet dat het daar niet van komt. Ik herinner me nog goed het leesplezier van toen. Er komt trouwens dit jaar een nieuwe bundel van Van Hassel uit, Milde klachten. Dat is alvast een goede titel. Je kunt hem op je tafel leggen naast de dichtbundel van Rob Schouten uit 2012. 

Na zoveel jaar herlas ik mijn recensie met enige afstand. Twee keer de uitdrukking 'op orde krijgen/hebben/houden' - dat had ik natuurlijk moeten veranderen. Het slot komt nogal abrupt. Heb ik dat indertijd zo geschreven of heeft een redacteur het stuk ingekort om het passend te maken? Dat kan ik niet meer achterhalen. 

De titel zal ik ook wel aan de redactie overgelaten hebben. Het kwam nogal eens voor dat een door mij aangeleverde kop het toch niet haalde. 

Maar goed, voor de rest is het stuk passabel, denk ik. En in ieder geval vraagt het weer eens aandacht voor het werk van Sanneke van Hassel. Onderaan voeg ik nog een paar links toe naar andere recensies die ik hier plaatste. 

Een desolate wereld

Als mensen hun poes kwijt zijn, dan hangen ze briefjes op en zoeken de hele buurt af. 'Sinds een maand vermist - man (van mijn leven) - signalement: bruine ogen met gouden vlekjes - geen bandje - af te leveren op onderstaand adres.' Het ergst vind ik dat een andere vrouw hem nu zijn melk geeft. Zijn hoofd schuin.

Zo gaat dat met de personages in de verhalen in IJsregen, het debuut van Sanneke van Hassel. Ze staan er alleen voor in het leven. Als ze een geliefde hebben, raken ze hem kwijt of ze hebben geen echt contact met hem, zodat ze hem eigenlijk ook kwijt zijn. Ze moeten maar zien dat ze zich redden, dat ze hun leven op orde krijgen of op orde houden. 

De kou die de titel oproept, zit dan ook in veel verhalen. Van Hassel heeft veel locaties gekozen voor haar verhalen: New York, Hongarije, een café, een tram en de personages hebben allerlei bezigheden: ze zijn archivaris, werken op een busstation, zijn schoonmaakster, makelaar, bestuderen de gevolgen van de temperatuurstijging. 

Een enorme diversiteit, maar wat opvalt is vooral de constante: een desolate wereld. Daar doet de auteur overigens niet dramatisch over. Ze laat die wereld zien, beschrijft in een nauwkeurige, kale stijl wat er gebeurt. Zo is het leven blijkbaar. Als er iemand uit de trein gezet is, omdat hij net niet de juiste papieren heeft, denkt degene die tegenover hem zat nog even aan hem, maar slaat dan zijn boek open en leest verder; hij kan niet de hele wereld redden. 

Gevoelens worden in IJsregen bijna nooit expliciet gemaakt, maar voor mij sprak uit de verhalen toch de compassie met de personen die het in dit leven maar moeilijk redden, met de vleugellamme vogels, de zwerfkatten, de beren in kooien. Misschien komt dat ook wel, doordat een leven waarop je grip hebt en een leven dat je ontglipt vaak dicht bij elkaar liggen in de verhalen. 

En waarschijnlijk ook daarbuiten. Als lezer denk je misschien je leven op orde te hebben, maar er hoeft maar weinig te gebeuren of je merkt dat je de regie kwijt bent. In Van Hassels verhalen is dat vaak een onbekende, iemand van buitenaf die ineens een plaats vraagt of krijgt in iemands leven: een zwerver in een tram, iemand die aanbelt omdat hij zijn huis niet in kan, een goochelende Duitser in een café, een verkrachter. 

In 'Mevrouw Van Dijk' is het iemand die ze aanvankelijk niet eens ziet. Mathilde Van Dijk houdt het huis van meneer Lucas schoon. Ze is bij de familie al decennialang werkzaam als schoonmaakster. Op een dag hangen er twee gebruikte handdoeken in de badkamer. Het klopt niet, weet mevrouw Van Dijk, al vermoedt ze nog niet wat er precies aan de hand is. Uiteindelijk kan ze er niet omheen: Lucas heeft een vriendin, die ze later ook ontmoet. 

Mathilde van Dijk legt een briefje neer: 'Het was toch goed zoals het was? De meubels kenden hun plek. Zo kan ik niet werken. Ik was hier eerst'. Nee, natuurlijk legt ze geen briefje neer. Ze voorziet het bed van schone lakens. 

Het lijkt iets kleins. Wat heeft mevrouw Van Dijk immers met Lucas te maken? Maar haar leven is zijn vanzelfsprekendheid verloren. 

Net als alle personages in de verhalen van Sanneke van Hassel, overkomen de gebeurtenissen mevrouw Van Dijk, ze heeft er niet om gevraagd, ze heeft niets gedaan dat de stroom gebeurtenissen in gang zet. De meeste personages zijn passief, ondergaan het leven, proberen het te verdragen, wachten af tot het zich allemaal ten goede zal keren. Zoals de vrouw die al uren in het café de wacht houdt naast een lege stoel die ze voor haar vriend gereserveerd heeft, in de hoop dat hij straks zal komen. 

Het was nu vooral een kwestie van vasthouden. Als een hond naast die stoel blijven zitten, in het vaste vertrouwen dat het baasje zo thuiskomt. En als hij thuiskomt de kop buigen zodat hij tussen de oren kan krabben. En dan naast hem begraven worden, in een op maat gemaakt hondengrafje. 

Hoe afstandelijk de verhalen ook geschreven lijken, in zo'n passage kan een personage alleen maar ontroeren. 

Eerdere recensies van boeken van Sanneke van Hassel:
Ezels (2012)
Nest (2010)

woensdag 3 april 2024

Nu ik er nog ben (Dick Matena)


Dick Matena neemt in onze stripgeschiedenis een prominente plaats in. Sterker nog: hij schrijft die geschiedenis nog steeds, want hij heeft zijn tekenpen nog niet neergelegd. Tachtig is hij nu en als jong broekie is al begonnen aan zijn loopbaan. Al die jaren is hij heel productief geweest en in de loop der tijd ontmoette hij bijna iedereen die ertoe deed en doet in de wereld van de strips. Om maar een paar grote namen te noemen: hij maakte Marten Toonder en Hans G. Kresse van nabij mee. 

Over dat leven, rijk aan ervaringen en ontmoetingen, vertelt hij in het blad Eppo en die stukken lees ik altijd. En ook altijd met plezier. Want Matena heeft in al zijn stukken een stem. Als je ze leest, is het alsof je hem hoort, alsof hij naast je aan de bar zit en mooie verhalen vertelt over wat hij allemaal heeft meegemaakt. Een eerste bundeling is vorig jaar verschenen onder de titel Nu ik er nog ben. Hopelijk volgen er meer. 

Geen blad voor de mond

Het is een heerlijk boek geworden, waarin Matena vrijuit spreekt. Een enkele keer is hij discreet en laat hij zaken bedekt, maar meestal noemt hij man en paard, daarin heeft hij geen scrupules. Als het gebeurd is, mag het ook verteld worden. Met zoveel genoemde namen, van Martin Lodewijk tot Jan Wolkers, van Don Lawrence tot Theo van Gogh en van Peter de Smet tot Gerard Reve, was een personenregister achter in het boek eigenlijk wel passend geweest, maar dat ontbreekt. 

Gelukkig zijn er wel twee fotokaternen, met mooie foto's waarop naast Dick en zijn vrouw Nelleke zo'n beetje alle groten van de Nederlandstalige stripwereld afgebeeld staan, want Matena had met velen contact. 

Drank

Er wordt nogal gedronken in de stukken en dat heeft effect. Soms weet Matena niet meer precies wat er gebeurd is, maar veel dingen weet hij nog verrassend scherp. Er zijn geregeld scènes waarin hij opvliegerig reageert, wat mede veroorzaakt is door de drank. In ieder geval wordt de drank daarvoor als excuus aangevoerd. 

Het zijn sappige verhalen, met de aantrekkelijkheid van een roddelblad. Je wilt het graag lezen en hebt het idee dat de helden in het echt vertoond worden, zoals ze niet alleen voor maar ook achter de schermen zijn. 

Als iets gebeurd is op het gebied van de strips, dan was Matena erbij, lijkt het. We krijgen het verslag uit de eerste hand. En dan zullen we maar hopen dat het allemaal klopt wat Dick vertelt. In ieder geval vertelt hij het zoals hij zegt het zich te herinneren. 

Bovenal geef Matena een beeld van de stripwereld, die zich nog helemaal moest ontwikkelen. Matena vertelt ons nog van voor de tijd dat Donald Duck bestond. Met dat blad zou hij later nog te maken krijgen, evenals met Pep. Daarnaast verscheen zijn werk in buitenlandse media. Een deel van zijn leven woonde Matena in Spanje en in België. 

Controversieel

Soms koketteert hij met hoe controversieel zijn strips op een gegeven moment waren. Zou dat kloppen? Het zal wel. Ik heb ze nooit zo ervaren, maar ik ben dan ook vijftien jaar jonger dan Matena, dus uit een andere tijd. Maar zouden er echt leden van het Stripschap geweest zijn ('heel wat' zelfs) die hun lidmaatschap op wilden zeggen omdat Matena in 1986 de Stripschapprijs won? Het zou een sterk verhaal kunnen zijn. Maar misschien is het verhaal belangrijker dan de vraag of het waar is of niet. 

Matena kan kritisch en scherp zijn. Niet alleen op anderen, maar ook op zichzelf. Hij spaart zichzelf bepaald niet. Hij kan zijn kritiek ook relativeren en zijn eigen oordeel niet zo belangrijk vinden. Aan de andere kan hij ook heel goed bewonderen en dan is hij gul met zijn lof. 

Nu ik er nog ben is een heerlijk boek. De bijdragen zijn niet al te lang, zodat je ze gemakkelijk even tussendoor kunt lezen (als je tenminste kunt stoppen met lezen). Soms is de verteller chagrijnig, soms vilein, maar je vergeeft het hem graag. Hij geniet vooral van het vertellen en naar zo'n verteller willen we allemaal graag luisteren. Zeker omdat hij ook in elk stukje dingen weet te vertellen die nergens anders verteld zijn. Plagieerde Woody Allen Matena? Waarom gaf Anton Quintana Matena een flinke opdoffer? Waarom had Carry Brugman de Stripschapprijs moeten hebben? Lees het lekker zelf. In Nu ik er nog ben.