zondag 30 juni 2013

Voor de troepen uitlopen



Mascara kan uitlopen. In de lente zijn er struiken die uitlopen. Een renner die aan het peloton ontsnapt is, kan uitlopen op de rest. En Jeroen Dijsselbloem kan uitlopen. Als mascara, denk ik. Terwijl hij voor de troepen staat. Dat lees ik in ieder geval in een kop in Vrij Nederland van 29 juni 2013: 'Soms moet je voor de troepen uitlopen.'

Dat zal niet de bedoeling zijn. Het gaat in deze zin niet om uitlopen, voor de troepen, maar om lopen, voor de troepen uit. De redacteur heeft blijkbaar niet gezien dat de bijwoordelijke bepaling in deze zin 'voor de troepen uit' is.

Dat zie ik de laatste jaren bijna dagelijks in kranten en tijdschriften: als een woordgroep eindigt op een voorzetsel/achterzetsel en als daarna een werkwoord volgt, wordt dat werkwoord aan het achterzetsel geplakt.

Enkele voorbeelden uit romans:

...een woeste bos blond haar, dat alle kanten opstond. (Arie Kok, Morie)
Voor ze het hotel ingaan... (Arnon Grunberg, De man zonder ziekte)
...de keren dat hij zijn jas van zich afgewoeld had. (Hanna Bervoets, Alles wat er was)
Uit wanhoop [...] heb ik [...] de rollator van het rationalisme de deur uitgegooid. (Frans Willem Verbaas, De vierde vrouw)
...het spoor dat ze achter zich aantrekken (Ineke van Laanen, Wit)

In bovenstaande gevallen gaat het niet om opstaan, ingaan, afwoelen, uitgooien en aantrekken, maar om: gaan, het hotel in; woelen, van zich af; gooien, de deur uit; trekken, achter zich aan.

De fout komt zo vaak voor, dat mensen denken dat het goed is. Twee keer heb ik meegemaakt dat een redacteur zelf de fout aanbracht, menende dat hij een fout verbeterde. Ik blijf mij daarover verbazen, aangezien de regel mij niet zo moeilijk lijkt.

Misschien komt het doordat de zinsontleding steeds minder onderwezen wordt in het voortgezet onderwijs. Wie een zin ontleedt, ziet al snel welke woorden bij elkaar horen. Maar met zo'n ontledende blik kijken redacteuren of correctoren blijkbaar vaak niet meer. Wie het eenmaal gesignaleerd heeft, ziet het overal. Vaker dan hem of haar lief is.

vrijdag 28 juni 2013

Dat is wij

Het kan soms flink mis gaan in een relatie. Herman Leenders schreef er ooit een roman over: De echtbreukeling. Ook in Dat is wij, zijn nieuwe dichtbundel, is het leven van man en vrouw bepaald geen feest. De gehele eerste afdeling (‘Onchristelijke gedachten’) is eraan gewijd. 

Tussen de gelieven is er onbegrip, wrevel en wellicht zelfs slaande ruzie. Leenders maakt in ieder geval een paar keer de vergelijking met een oorlog of een veldslag. En als het allemaal over is en de ex-gelieven elkaar ver na de strijd weer eens ontmoeten, drinken ze samen een glas ‘zoals vrienden / Vijanden zijn die geen wapens meer hebben / Om te vechten en dat bracht ons aan het lachen.’

‘Om te vechten’ is een overbodige toevoeging en ‘en dat bracht ons aan het lachen’ maakt de formulering nog slapper. Daar heeft Leenders wel een handje van. In Dat is wij komen best wat goede zinnen voor, maar bijna geen enkel gedicht is in zijn geheel sterk.

Een van de betere is: 


Buurlanden
We liggen als buurlanden 
Naast elkaar
Jij exotisch buitenland
Ik leeg en bars binnenland
Met eigen vlaggen en gebruiken
Wetten en grenzen
Die we overschrijden
Hartstochtelijk verdedigen
Met douanes en taksen
En bij diplomatieke incidenten
Bloemen, nutteloze geschenken
We hadden schepen kunnen zijn
Maar we zijn buurlanden

Buurlanden liggen aan elkaar vast en kunnen niet weg van elkaar. Hoe dicht ze ook bij elkaar zijn, ze verschillen. En blijkbaar geeft dat problemen: er moeten grenzen verdedigd worden en die worden dan toch overschreden. Er zijn incidenten, die weer goedgemaakt moeten worden met bloemen en nutteloze geschenken.


Zo leven deze mensen samen. Het had ook anders kunnen zijn. Ze hadden ook schepen kunnen zijn. Ongetwijfeld zijn dat de ‘ships that pass in the night’ van Henry Wadsworth Longfellow:
Ships that pass in the night, and speak each other in passing, 
Only a signal shown and a distant voice in the darkness;
 
So on the ocean of life we pass and speak one another, 

Only a look and a voice, then darkness again and a silence. 
Het goede van Leenders’ gedicht vind ik dat de hopeloosheid van de situatie nauwelijks benoemd wordt, maar dat je die wel voelt. Er is geen oplossing, de beide mensen zijn ertoe veroordeeld om met elkaar te leven, zonder dat ze gelukkig zijn en misschien hebben ze zich daar al bij neergelegd.

De tweede afdeling van de bundel, ‘Ora pro nobis’ gaat over de uitzichtloosheid van het werk (in gedichten als ‘Forens’ en ‘Vergaderzaal Margritte’), maar ook over de verhouding tot de ouders en over het verval dat onvermijdelijk is.

Met die onderwerpen is niks mis; elk onderwerp is goed voor een gedicht. Maar je moet er vervolgens wel iets mee doen en dat verzuimt Leenders. Bijna nooit lees je in zijn gedichten iets waarvan je rechtop gaat zitten, iets wat tegendraads is of ongepast, iets wat je nieuwe inzichten brengt. Ze kabbelen voort, ze zijn boos op de verwachte plaatsen, ze blijven keurig in de pas lopen. Het zijn gedichten die niemand pijn doen.

Verschillende keren vlucht Leenders in het expliciete en bijna altijd heeft dat tot gevolg dat je als lezer de schouders ophaalt. Hij het gedicht ‘Vanitas’ eindigt met ‘Liet mij huilend achter’.  Dat zal wel, maar het is de bedoeling dat dat verdriet niet alleen genoemd wordt, maar dat de het op de lezer overgebracht wordt. Dat gebeurt niet.

De laatste afdeling heet ‘Naar wens’ en gaat voornamelijk over het schrijven. Er staan nogal wat gedichten in die op verzoek geschreven zijn. De opdrachtgevers zullen wel tevreden geweest, het zijn brave gedichten.

Het is te hopen dat Leenders in een volgende bundel minder op veilig speelt, meer risico durft te nemen. Daar worden gedichten misschien minder evenwichtig van, maar wel veel interessanter. 

Herman Leenders, Dat is wij.  Uitgeverij De Arbeiderspers, Utrecht/Amsterdam/Antwerpen 2013; 68 blz. € 17,95 

donderdag 27 juni 2013

Kroniek van een aangekondigde dood (Knipoog 25)


Al een tijdje noteer ik boektitels waarnaar geknipoogd wordt in krantenkoppen. De schrijver wiens titels het vaakst voorkomen, is Gabriel García Marquez. Hier signaleerde ik een verwijzing naar Honderd jaar eenzaamheid. In hetzelfde stukje staan linkjes naar knipogen naar  Liefde in tijden van cholera en naar Kroniek van een aangekondigde dood. 

Naar dat boek werd opnieuw geknipoogd op de voorkant van het V-katern van de Volkskrant van donderdag 27 juni 2013. De koppenmaker wilde vertellen hoe de film World War Z te kampen had met negatieve publiciteit vooraf. Hij haalde daarvoor Marquez maar weer eens van stal: 'Kroniek van een aangekondigde flop'. Werkt altijd.


dinsdag 25 juni 2013

Onder Palestijnen



Van Joe Sacco heb ik al verschillende boeken gelezen. Ik schreef eerder over Gaza 1956Moslimenclave Gorazde en Reportages. Maar het boek waarmee Sacco beroemd werd, Onder Palestijnen, lag ongelezen op een stapel. Tot voor kort.

In Onder Palestijnen hanteert Sacco dezelfde werkwijze die hij latere boeken hanteert: hij gaat intensief om met de mensen ter plekke, maakt foto's en schetsen en voert vooral veel gesprekken. Die gesprekken en wat hij verder meemaakt, geeft hij weer in zijn getekende reportages.

Intussen is er al heel wat bekend over het conflict tussen Israël en de Palestijnen, maar Sacco brengt het als geen ander dichtbij. In krantenberichten gaat het om anonieme mensen; je weet niet wie de slachtoffers zijn, je weet niet hoe de hele toestand ingrijpt in levens. Sacco laat ons dat uitgebreid zien. We kunnen niet anders dan meeleven met de mensen die hij ons laat zien. Ze vertellen hun verhaal aan Sacco, en hij tekent het alsof ze het aan ons vertellen.

Joe Sacco heeft dit boek duidelijk geschreven om de kant van de Palestijnen te laten zien. Minder dan in zijn latere boeken komen mensen van de andere partij aan het woord. Maar in een van de laatste hoofdstukken trekt hij wel een tijdje op met twee Israëlische vrouwen. Hij laat hen aan het woord en gaat met hen naar Tel Aviv, wat wel een andere omgeving is dan de Westoever of de Gazastrook.

Onder Palestijnen besteedt ook aandacht aan aspecten waarover je elders nooit wat leest, bijvoorbeeld de positie van gehandicapten. Aan iemand die gedeeltelijk verlamd is, vraagt Sacco wat zijn plaats is in de samenleving. Iemand anders antwoordt: 'We respecteren jou'. De man kan niet anders meer dan zeggen: 'Ze respecteren me', maar je merkt hoe moeilijk hij het het heeft met zijn toestand.

Meer dan in latere boeken heeft Sacco tekst nodig. Er zijn zelfs gedeelten met extreem veel tekst, bijvoorbeeld in hoofdstuk twee. Daaraan merk je dat het hem in latere jaren steeds beter gelukt is om de tekeningen te laten vertellen. Het zou me niet verbazen als hoofdstuk twee een van de oudere hoofdstukken is.

Onder Palestijnen  kreeg verscheidene prijzen, zoals de American Book Award, Gugenheim Fellowship Rirecracker Award en de VPRO Grand Prix. Verder kreeg Sacco de prestigieuze Eisner Award. Dat lijkt me zonder meer terecht. Maar een boek als Gaza 1956 vond ik eigenlijk beter. Misschien komt dat ook doordat Sacco daarin veel doelgerichter te werk is gegaan: hij wilde boven water krijgen wat er in 1956 in Gaza is gebeurd.

Nu is het ook niet helemaal eerlijk om Onder Palestijnen te vergelijken met Gaza 1956. De eerste afleveringen van de Palestijnenreportages verschenen al in 1993. Het uiteindelijke boek verscheen in 2001. Gaza 1956 verscheen in 2009. Toen had Sacco intussen al heel wat meer ervaring.

In Onder Palestijnen zit niet altijd een heldere lijn. Het slot overviel me zelfs: ik had pas in de gaten dat het boek uit was, toen er na de laatste bladzijde niets meer bleek te zijn. Wel volgen we als lezer Sacco en dat is wel een lijn die gemakkelijk te volgen is.

We zullen hopen dat Sacco nog veel van dit soort boeken zal maken. In Reportages verkende hij ook totaal andere streken, zoals Tsjetsjenië. Er zijn nog veel plaatsen op de wereld waar er iemand als Joe Sacco nodig is om ons te laten zien wat er werkelijk aan de hand is.





Joe Sacco, Onder Palestijnen. Uitg. Xtra, Amsterdam 2005. 288 blz. € 25,-

zondag 23 juni 2013

Umbrella Academy - De Apocalyps Suite


Als kind heb ik nogal wat boeken gelezen met helden in de hoofdrol. De jongensboeken over Buffalo Bill en Arendsoog natuurlijk, maar ook veel strips. Ik hield van revolverhelden als Kid Colt en Rawhide Kid, maar ook van superhelden als Spinneman (volgens mij werd hij zo genoemd en niet Spiderman), Batman en de X-mannen (al weet ik niet zeker meer of die toch niet hun Engelse naam hadden).

Van helden weet je dat ze zullen winnen, maar dat dat niet vanzelf gaat. Ze hebben hun zwakke momenten en de tegenstanders zijn ook niet mis. Later begon het onoverwinnelijke me tegen te staan. Waarom zou je lezen hoe een gevecht verloopt als je toch al weet wie er wint? Bij Hellboy liep ik daar bijvoorbeeld tegen aan. Maar Hellboy is als karakter in ieder geval interessant.

Het genre heb ik maar weer eens geprobeerd door Umbrella Academy te gaan lezen en daarvan het eerste deel, De Apocalypse suite. Met het tekenwerk, door Gabriel Bá, is niets mis en de inkleuring is fraai. Maar het verhaal boeide me minder.

Het scenario is geschreven door Gerard Way, die bekend werd in de popmuziek. Hij creëerde zeven superhelden, die allemaal op hetzelfde moment geboren werden. Nou ja, er werden wel drieënveertig kinderen op dat moment geboren, allemaal uit alleenstaande vrouwen bij wie niet te zien was geweest dat ze zwanger waren.

Wat is er met die andere zesendertig baby's gebeurd? Bezaten zij ook bovenmenselijke krachten? Het boek zwijgt erover. Het zevental wordt opgevoed door een man met een oogglas in, Sir Reginald Hargreeves.

Als kind al moet het zevental optreden. Met succes natuurlijk. Dan slaat het boek twintig jaar over. De zeven zijn uit elkaar en komen weer bij elkaar, na de dood van Sir Reginald. De wereld is in gevaar en alles hangt af van deze magnifieke zeven. Er is een bijzondere rol weggelegd voor De Witte Viool, Vanya.

Waarschijnlijk hou ik gewoon te weinig van het genre om dit boek te kunnen waarderen. Ik wil interessante personages en dat zijn deze figuren maar tot op zekere hoogte. Het interessantst is Vanya, het buitenbeentje, van wie je je afvraagt aan wiens kant ze eigenlijk staat.

Ik denk met weemoed terug aan een meesterwerk als Watchmen, van Alan Moore: doordacht van opzet, met veel verschillende verhaallijnen en toch een heldere structuur; een thematiek die zich uitstrekt tot buiten het stripverhaal en in een brede zwaai veel van Amerika uit de jaren tachtig meeneemt; meer dan boeiende personages. In Watchmen hebben we ook superhelden, maar ze zijn oud. De een is ongeneeslijk ziek, de ander heeft ideeën waarmee je niet geassocieerd wilt worden.

Wat mij betreft is Watchmen de norm, al weet ik dat ik weinig boeken die norm halen. Maar je kunt toch op zijn minst proberen om in de buurt te komen. Umbrella Academy haalt dat bij lange na niet.





vrijdag 21 juni 2013

Wit


Sommige boektitels zal ik nooit meer vergeten, ongeacht of ik de boeken wel of niet gelezen heb. Zo zal ik bij Leo Pleysier meteen denken aan Wit is altijd schoon en bij Kousbroek aan De aaibaaiheidsfactor, Einsteins poppenhuis of Het Oostindisch kampsyndroom. Bij Pleysier denk ik pas in zoveelste instantie aan De kast en bij Kousbroek zullen er ook best boeken zijn die mij zelfs nu niet te binnen schieten.

Ineke van Laanen gaf haar roman de titel Wit. Ik vermoed dat ik zo'n titel niet zomaar zal onthouden. Ook in het boek zijn er gedeelten die niet op de zeef van mijn geheugen zullen blijven liggen. Wat zal me misschien wel bijblijven?

Dat de hoofdpersoon (Maud) humanistisch uitvaartbegeleidster is. Ze schrijft toespraken die ze bij begrafenis of crematie voorleest. Op een dag moet ze dat doen voor Laura, die ze in het verleden goed gekend heeft. Korte tijd hadden ze zelfs een relatie. Laura heeft zelfmoord gepleegd. Ze heeft haar leven lang geworsteld met de dood van haar zusje Resi, waaraan ze zich schuldig achtte en misschien was ze dat ook.

Zal ik me later nog iets van Hugo herinneren? Hij is de man van Maud. Ze hebben twee kinderen, die het huis uit zijn. Doordat Maud zo bezig is met de dood van Laura, komen er spanningen tussen Hugo en Maud. Het verloop daarvan is niet altijd even geloofwaardig. Als Hugo een tijdje het huis uit gaat, lees je bijvoorbeeld niets over de kinderen. Ze komen niet langs, ze bellen niet, ze worden niet eens genoemd. De schrijfster was ze misschien wel vergeten.

In het boek hadden ook best wat zinnen en passages geschrapt kunnen worden, om het allemaal net iets pittiger te maken. De proloog (over de dood van Resi) is vrij slap geschreven. Die had misschien wel helemaal weg gekund.

Een raar detail zal ik me zeker herinneren. Ik ken geen boek waarin zo vaak iemand in bedwang gehouden wordt door hem of haar bij de polsen te pakken. Zeker een keer of tien, schat ik. Waar komt dat toch vandaan? Zijn er inrichtingen waar men agressieve patiënten zo aanpakt?

Sommige dialogen heeft Van Laanen goed geschreven. Vooral in gesprekken met Britt (de vrouw van Laura) zit vaart en spanning. Ook de afwisseling van heden en verleden is goed gedaan. In beide tijdlagen zijn er elementen die je uitnodigen om verder te lezen.

Wit is niet een goed boek, maar het is ook niet slecht. Ik hoefde me er niet doorheen te worstelen en ik denk dat het meer mensen zo zal vergaan. Wie het gaat lezen, zal een aardige avond hebben. Wel hoop ik dat Van Laanen bij een volgend boek een strenge redacteur zal treffen, die haar tot een beter boek zal pressen.

Ineke van Laanen, Wit. Uigeverij IJzer, Utrecht 2013. 176 blz. (via Ten Pages)


donderdag 20 juni 2013

Zorg (2)

U kent het verhaal, vermoed ik: een man is op reis en wordt onderweg overvallen. De overvallers gaan hardhandig te werk en tuigen hem af alsof hij een scheidsrechter bij het amateurvoetbal is. Zwaar gewond blijft de man langs de kant van de weg liggen. Het is een vrij stille route en hij hoopt maar dat er iemand langskomt.

Na een uur passeert er een dominee. Hij ziet de man liggen, concludeert dat hij niet bij zijn gemeente hoort en loopt door. Je kunt niet iedereen helpen. Dan passeert er een politicus. Die blijft wel even staan. 'Sorry, meneer', zegt hij, 'maar ik kan niets voor u doen. Wij politici maken alleen maar het beleid, de uitvoering laten wij over aan anderen.' En de politicus loopt door.

In de verte komt er een derde man aan. ‘Dat moet de barmhartige Samaritaan zijn’, denkt de gewonde man, die zijn klassiekers kent. ‘Help!’ roept hij, als de derde man op roepafstand is. Snel komt de man naar hem toe en buigt zich over naar de gewonde.

‘Ik hoor een hulpvraag’, zegt de man, ‘en dat komt goed uit, want ik ben de ambtenaar van het zorgloket.’ De man, die zich half had opgericht, laat zich terugzakken in het gras. Nu zal alles wel goedkomen. ‘U helpt me toch?’ vraagt hij.

‘Nou’, zegt de ambtenaar, ‘dat is net iets te gemakkelijk gedacht. Wij kunnen niet zomaar ingaan op elke hulpvraag. De kosten van de zorg rijzen de pan uit, dus we moeten selecteren aan de poort. Iemand die eenmaal ingestapt is in de draaimolen van de zorg, stapt er immers niet zomaar meer uit.

Bovendien zijn wij niet meer in de eerste plaats hulpverleners, maar coaches. We gaan dus eerst even kijken wat u zelf kunt. Kunt u staan?’

‘Ik kan niets meer’, mompelt de man. ‘Helpt u me toch! Bel 112.’ 
‘In het verleden’, zegt de zorgambtenaar, ‘hebben we veel te snel de hulpbehoefte van de cliënten geaccepteerd. U denkt dat u niets meer kunt, maar dat is niet zo. Wij gaan ons niet focussen op uw beperkingen, maar op wat uw mogelijkheden zijn. Wij gaan u helpen om in uw kracht te gaan staan. Ik ga de formulieren halen en dan stippelen we samen een traject voor u uit. U denkt intussen na over de mogelijkheden die u hebt om uw problemen op te lossen.’ En weg is de ambtenaar.

Hier laten we het verhaal maar even voor wat het is. De strekking is duidelijk: de moderne zorg gaat niet meer uit van barmhartigheid en misschien is dat niet eens zo erg. Wel hebben vernieuwers de neiging door te draven en dan gaat het altijd fout. Ze verklaren dan hun ideeën heilig en kijken niet meer naar de praktische uitvoerbaarheid.

We hebben het meegemaakt bij de invoering van de Tweede Fase in het voortgezet onderwijs: de leerling moest aangesproken worden op zijn zelfstandigheid. Docenten mochten niet meer kennis overdragen, maar ze moesten de leerling coachen wanneer hij zich die kennis zelfstandig eigen maakte. Uiteindelijk is er niets van terechtgekomen. In 2008 trok de commissie Dijsselbloem vernietigende conclusies.

Stel dat over twintig jaar een parlementaire commissie de veranderingen in de zorg moet beoordelen. Zou die dan tot dezelfde conclusies komen als de commissie Dijsselbloem?

Ik neem ze over, met kleine aanpassingen:
  •          De analyse van de problemen schoot tekort.
  •          Er zijn grote risico’s genomen met kwetsbare mensen.
  •          De verantwoordelijke bewindslieden vertoonden een tunnelvisie.
  •          Het politiek draagvlak werd belangrijker gevonden dan het draagvlak in de zorg.
  •          De professionals in de zorg en de cliënten zijn onvoldoende gehoord in de ‘zorgpolder’.
  •          Veel beleidskeuzen werden bepaald door het financiële kader.
  •          De effecten van de vernieuwing en de resultaten lopen uiteen.
  •          De wetenschappelijke onderbouwing van de nieuwe zorg ontbrak.
  •          De wijze van invoeren van de vernieuwingen was risicovol.
Hopelijk hebben we iets van het verleden geleerd en gaat het bij de vernieuwingen in de zorg anders dan bij die in het onderwijs. Er zijn wel overeenkomsten, vrees ik. Ook nu zijn bezuinigingen een belangrijke motor in het voortstuwen van de veranderingen. Of, zoals de commissie Dijsselbloem het formuleerde: veel beleidskeuzen worden bepaald door het financiële kader.

Het moet allemaal nog gebeuren. Sommige zaken liggen vast, maar er is nog heel wat te sturen en u hebt de kans om mee te sturen. Met ingang van 2015 moet het nieuwe beleid uitgevoerd worden. U zult dat pas ten volle kunnen doen, als u ervan overtuigd bent dat het goed is voor mensen die nu al een beroep doen op zorg of dat nog gaan doen. Maar daarnaast moet u ervan overtuigd zijn dat er in het hele traject ook met u rekening gehouden is. Ook u hebt er recht op om met zorg behandeld te worden.

Er gaat de komende tijd veel veranderen, maar tegelijk blijft er veel hetzelfde. De hulpvragen blijven, de blik waarmee de cliënt u aankijkt, blijft hetzelfde en u blijft dezelfde.

In iedereen die met betrokkenheid in de zorg werkt, klopt het hart van de Samaritaan uit het oude bijbelverhaal, die niet wegkeek toen hij nodig was, die niet doorliep, maar die deed wat gedaan moest worden. Wij weten niets van zijn twijfels, zijn onzekerheden, zijn weerstand misschien of zijn woede. Hij zal ze ongetwijfeld gekend hebben. Maar in hem klopte een hart, als dat van u. Laat dat hart, ook vanmiddag, vrijuit spreken. 

Deze column is uitgesproken op 20 juni 2013 in het zogeheten 3D-café van de gemeente Ede. 
Een eerdere column over de zorg vindt u hier.

dinsdag 18 juni 2013

Tempel



Tien jaar lang verscheen er geen bundel van Mustafa Stitou. En nu is er Tempel. Daar moet lang aan gebeiteld en geschaafd zijn.

Bijna aan het eind van de bundel staat het gedicht ‘Beginselen’, dat Stitou schreef toen hij stadsdichter van Amsterdam was, op uitnodiging van het Nationaal Comité 4 en 5 mei.
Beginselen
 We strijden door tot we het gras horen groeien.
De wolken zich neuriënd verplaatsen. Aan de wilgen
wordt ons wapentuig gehangen. Waakhonden
worden met slingers versierd. Onze ogen ontgift.
Onze tempels alleen nog door vogels gebouwd.
Inleiding in de Liefde wordt een verplicht vak
op middelbare scholen. Met iedere groet maken we
nieuwe hersencellen aan, met ieder vriendelijke woord.
Niets bedroeft de burger meer dan een bedroefde
buurman of –vrouw. In elk bestuurslichaam
domineren moederfiguren. De tv slikt anti-
psychotica. En de god van Spinoza keert terug,
eindelijk, om de andere goden tot bedaren te brengen;
doodkalm eten ze een patatje in de Voetboogstraat.
Burenruzies lopen op bruiloften uit of levenslange
vriendschappen. Noodweer wacht tot iedereen
binnen is. Een troep engelen staat de straatcoaches bij.
Als de dag de nacht vraagt nog even te wachten
luistert de nacht soms. We leven weer met de doden
en de doden met ons. Imams, rabbijnen, dominees,
politici en professoren, ze lopen in een jaarlijkse
optocht in apenkostuum zwijgend door de stad.
De partij van de vogelaars stijgt opnieuw in de peilingen!
Ook de partij van de laatste postzegelverzamelaars
doet het goed. Het Kwaad, vertellen we elkaar,
is teruggelokt de onderwereld in die vervolgens
volgestort is met beton. En het Goede,
het Goede is ons steeds te snel af. In onze groene
en blauwe, bruine en grijze ogen fonkelt non-stop
de onsterfelijke ziel. Pakken melk en potten honing
worden uitgedeeld op straat. Boeddha likt
zijn iPhone schoon. Volksmenners kweken
rozen in parken. De beurs wordt overgenomen
door muzikanten. De god van Abraham lacht het hardst
om de grappen die over hem worden gemaakt. Valse
profeten rukken hun opgeplakte baarden af,
vallen jankend travestieten in de armen. 
Stitou schetst in ‘Beginselen’ een ideale wereld. Een wereld waarin het Kwaad opgesloten is in de onderwereld, waarin de Liefde onderwezen wordt op scholen en waarin de politiek beheerst wordt door onschuldige partijen.

‘En de god van Spinoza keert terug, eindelijk’. Die god van Spinoza die staat gelijk aan de natuur. Niet voor niets begint Stitou zijn gedicht met gras en wolken. En met wilgen, die waarschijnlijk symbolisch zijn, maar die door de context concreet worden.

De natuur is van goede wil: noodweer wacht tot iedereen binnen is en de nacht vertraagt soms zijn komst als de dag erom vraagt.

Maar zover is het natuurlijk nog niet. Eerst moet er gestreden worden, volgens de eerste regel. Aan die strijd besteedt Stitou verder geen aandacht; hij toont ons meteen het perspectief als de strijd ten einde is.

Zo’n vooruitzicht is te vergelijken met een hemel of een hiernamaals dat zo’n beetje alle godsdienten kennen. Ook in Stitous gedicht zijn de godsdiensten aanwezig. Ze maken geen ruzie meer met elkaar. De engelen, door welke god dan ook gezonden, bemoeien zich met het oplossen van problemen en de godsdienst, de wetenschap en de politiek zijn alle even belachelijk en vinden dat niet erg.

In de rest van de bundel komt Stitou geregeld terug op godsdienst en op wat heilig is. En op de natuur.
Die natuur lijdt. In de cyclus ‘Van stier tot stier’ spreekt de stier tot Zeus, die in de gedaante van een stier Europa ontvoerde en haar dekte. Maar de sprekende stier heeft het minder getroffen: hij moet een nepstier bespringen en zijn zaad lozen ten bate van kunstmatige inseminatie. Stervelingen bestieren de dieren, klaagt de stier. De goden zijn geruimd.

Het rund komt veelvuldig voor in ‘Tempel’. De afdeling ‘Koeiensuite’ is geheel gewijd aan de koe, wat ook geldt voor de cyclus ‘Soms ontsnapt ons’. Het zevende en laatste gedicht: 
Soms ontsnapt ons
een koe maakt bij ons los
ontzag, deernis

en lacherigheid.
(Afgrondelijke

lacherigheid.)
Het ontzag en de deernis vinden we in de gedichten van Stitou terug. Om hem heen ziet hij waarschijnlijk vooral de lacherigheid. Wij nemen de koe en wellicht de hele natuur niet meer serieus. Blijkbaar is niets meer heilig.

Stitou lijkt die heiligheid terug te willen, het ontzag, het geheim. In een gedicht dat een soort vakantiefolder is, komen ineens kinderen voor die tijdens begrafenissen aan palen gebonden zijn, opdat hun ziel niet haar intrek neemt in het lijk dat voorbijgedragen wordt.

Het kan voorkomen in de ‘folder’ als een soort folkloristische attractie, maar ik denk dat het meer is. Stitou laat zien hoe de oude mythen en rituelen binnen onze werkelijkheid dringen.

De bundel opent met een zoon die zijn vader gaat begraven, maar het lichaam niet meer kan torsen, zodat vader zelf naar zijn graf moet lopen. Verwoed dicht de zoon het graf.

Dat gedicht staat op een prominente plaats. Wellicht dat alle volgende gedichten de palen zijn waaraan de dichter zich vastbindt om zijn ziel te behouden. Dat valt niet mee in de onvolmaakte, gebroken wereld waarin we leven. Ooit zal het anders zijn, ooit zal onze ziel non-stop fonkelen in onze ogen. Maar dan moet de beurs eerst overgenomen worden muzikanten. Dat kan nog even duren.

Mustafa Stitou, Tempel. Gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam 2013. 64 blz. 

zaterdag 15 juni 2013

De vierde vrouw


Sommige schrijvers ontsnappen zo'n beetje aan je aandacht. Zo had ik nooit iets gelezen van Frans Willem Verbaas. Een paar maanden geleden zag ik in de boekenkast van een vriend het Verbaasboek  Sneeuw in Afrika (2006) staan. Vaag herinnerde ik me de titel wel eens ergens gelezen te hebben. Vriend zei dat het een aardig boek was, waarop ik besloot het te kopen.

In de Boekenweek stapte ik naar een christelijke boekhandel, die het op voorraad had. Ik wilde in ieder geval het actieboek van Hans Werkman hebben en Verbaas ging op het stapeltje 'ooit te lezen'. Daar ligt het nog.

Maar intussen is er een nieuw boek uit: De vierde vrouw. Dat blijkt Verbaas' vierde roman al te zijn! Stiekem heeft hij ook nog Engelenwoede (2009) en Heilig vuur (2011) geschreven. Nooit van die boeken gehoord. Mijn gewaardeerde redactrice bij Liter schreef me dat ze Verbaas al zo'n beetje afgeschreven had, toen ik haar adviseerde iets te doen met zijn laatste boek. Mogelijk waren zijn vorige boeken maar matig interessant.

Naar het boek zelve, nu. De vierde vrouw gaat uit van een origineel idee. De theoloog Karl Barth, die in de wereld buiten het boek in 1976 overleden is, blijkt in De vierde vrouw nog steeds te leven in het jaar 2005. Hij wordt dan net 119. Op een dag wordt hij gekidnapt. Hij wordt goed behandeld, maar niemand weet waar hij is.

Na een tijdje blijkt dat Mugabe achter de ontvoering zit. Ook hij bestaat buiten het boek, en net als bij Karl Barth presenteert Verbaas veel zaken die kloppen met de werkelijkheid. Maar daarna zet hij die naar zijn hand.

Tussen het verhaal in 2005 door vertelt Verbaas over het verleden van Karl Barth. Dat begint al als hij als klein jongetje op een kerktoren geklommen is en snel weer naar beneden gaat. Als hij dreigt te struikelen grijpt hij een touw vast en dat blijkt het klokkentouw te zijn, waarna iedereen door het klokgelui kan weten dat hij in de toren gedrongen is.

Het lijkt maar een episodetje, maar het mooie is, dat Verbaas dat soort scènes lading mee weet te geven. Ook later zal de theoloog zich vastgrijpen aan klokkentouwen, omdat hij niet anders kan. Het gebeier zal iedereen wakker maken.

Vaker blijken gebeurtenissen uit het verleden van Barth zijn houding in het heden te verklaren. Als Barth stevige standpunten inneemt tegenover Mugabe, snappen we dat beter als we weten hoe hij in de jaren dertig in Duitsland wel de ariërverklaring tekende, wat hij voor zichzelf rechtvaardigde door te zeggen dat hij als hoogleraar misschien nog iets goeds zou kunnen betekenen. Na zoveel jaren trekt hij de lijnen scherper.

In het heden is er natuurlijk genoeg wat het verhaal gaande houdt: je wilt weten waarom Barth ontvoerd wordt en er gebeurt ook veel: de theoloog wordt vervoerd naar een andere plaats en hij doet pogingen om in contact te komen met degenen die hem missen. Ook loopt zijn leven gevaar. Niet alleen omdat hij nu eenmaal erg oud is en niet zo heel veel kan hebben, maar ook omdat Zimbabwe niet veilig is.

Het verleden is minder spectaculair, maar Verbaas brengt er spanning in door de 'noodgemeenschap' van Barth, zijn vrouw Nelly en zijn vriendin Charlotte von Kirschbaum (Lollo). Dat roept strijd op, tussen de personen, maar ook in hen. Lollo is Barths persoonlijke assistente, die bij hem en zijn vrouw in huis woont. Voor een deel van Barths werken geldt dat zij er mede de auteur van is, laat Verbaas zien.

Een boek met een theoloog in de hoofdrol - dat moet wel veel informatie opleveren over zijn standpunten. Dat is ook zo, maar Verbaas doseert die informatie heel slim. Nergens heb je het idee dat hij flink uitpakt omdat hij zo nodig moet laten zien dat hij zijn huiswerk goed gedaan heeft. Ook varieert hij de vorm waarin hij de informatie geeft. De ene keer is dat een interview, de andere keer een brief, op nog andere momenten zijn dat gesprekken. Meestal heb je niet het idee dat het verhaal  daardoor geweld wordt aangedaan.

De vierde vrouw is geen 'licht' boek, doordat de inhoud niet licht is. Maar Verbaas heeft wel moeite gedaan om die inhoud vlot te presenteren. Zo heeft zijn hoofdpersoon zeker gevoel voor humor. Verbaas' stijl is degelijk en klassiek. Je hebt het idee dat stukken van het boek ook decennia geleden geschreven zouden kunnen zijn. Dat is niet erg, omdat dat ook wel past bij de historische roman die De vierde vrouw ook is.

In die conventionele stijl weet Verbaas wel van tijd tot tijd zinnen te schrijven die ik toch even aan moest kruisen, terwijl ik goedkeurend humde. Bijvoorbeeld: 'Haar haar is even zwart als haar huid en ligt in rechte rijen vlechtjes over haar hoofd als een vers geploegde akker.' Als plattelandsjongen had ik daar meteen een beeld bij.

De titel slaat op een 'ontdekking' die Karl Barth aan het eind van het boek doet. Het woord 'preek' is vrouwelijk, waaruit hij concludeert dat ook de preek een vrouw is. Als dat zo is, dan heeft de theoloog vier vrouwen in zijn leven gehad. Zijn jeugdliefde Rösy, zijn vrouw Nelly, Lollo en de preek dus. Eerlijk gezegd is dat het minst overtuigende deel van het boek. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat Barth genus en biologisch geslacht gelijk zou stellen. Wat zou hij dan over het onzijdige woord 'meisje' (Mädchen) gedacht hebben?

Ach, uiteindelijk zal het niet dat slot zijn dat me uit De vierde vrouw zal blijblijven. Eerder zal ik terugdenken aan het wonderlijke avontuur van die overoude theoloog en aan zijn leven dat daaraan voorafging. Een leven dat helemaal gevuld was met zijn werk, terwijl hij ook nog de relatie met zijn geliefden goed moest houden. Verbaas vertelt het ons met een betrokkenheid die we misschien wel liefde mogen noemen. Dat is mooi.


Filmpje waarin Verbaas iets zegt over de roman.

maandag 10 juni 2013

Nieuwe klassiekers



Wanneer noem je een lied een klassieker? In ieder geval moeten heel veel mensen het kennen, lijkt me. Ik denk dan aan nummers als 'Op een mooie pinksterdag', 'Het dorp', 'Mens, durf te leven' of 'Laat me'. De uitvoerende artiesten hoef ik niet te noemen, omdat iedereen die kent.

Daan Bartels maakte een boekje met nieuwe klassiekers, nummers uit de laatste vijfentwintig jaar die grote bekendheid genieten. Hij heeft zich daarbij voornamelijk beperkt tot de kleinkunst en tot de betere popliedjes. We treffen in zijn boekje Nieuwe klassiekers dus niet 'Heb je even voor mij?' van Frans Bauer aan of 'Ik neem je mee' van Gers Pardoel.

Voordat ik het boekje inkeek, had ik bedacht welke nummers erin zouden kunnen staan. Ik dacht aan 'Papa' (Stef Bos), 'Geen kind meer' (uitgevoerd door Karin Bloemen), 'Bloasmuziek' (Gé Reinders), 'Op fietse' (Daniël Lohues), 'Mooi'(Maarten van Roozendaal). Die in ieder geval, leek me. Spinvis zou er wel bij zitten, Guus Meeuwis misschien en natuurlijk Claudia de Breij met dat lied over Lynndie England. Nou ja, en misschien wel iets van Jeroen van Merwijk of Dorine Wiersma of Roosbeef. En zou 'Wegwaaien' van Milou Frencken bekend genoeg zijn? Of 'Ruimtevaarder' van Kommil Foo? Dat waren nummers en namen die door mij heen gingen. Ik kreeg maar een beetje gelijk.

In het nawoord geeft Bartels toe dat hij maar een beperkte keus heeft gemaakt (eenentwintig liederen) en dat er veel meer klassiekers zijn, waaronder 'Papa' van Stef Bos. Bartels liet zich bij de keuze leiden door vermeldingen in de Top 2000, door de mate waarin nummers werden aangevraagd bij radiopogramma's waarbij hij werkte en of nummers voorkwamen op 'lijstjes met betrekking tot uitvaarten, trouwerijen en andere ceremonies'. Ten slotte ging hij af op de mening en de smaak van vakgenoten en van (hier zet Bartels drie puntjes) zichzelf.

'Papa' komt op al die lijstjes voor, volgens mij; het reikte tot in de top honderd van de Top 2000, wordt gedraaid bij begrafenissen en andere plechtigheden en ik heb nog nooit iemand iets vervelends over het nummer horen zeggen. Dat het niet opgenomen is, moet dus liggen aan de smaak van de samensteller.

Maar goed, ik kan billijken dat in een vrij beperkte selectie nu eenmaal niet alle goede en populaire nummers opgenomen kunnen worden. Maar ik verbaasde me wel over de nummers die wel de selectie haalden. Ten eerste kende ik sommige nummers niet, maar dat zal aan mij liggen. In musicalnummers ben ik bijvoorbeeld slecht thuis. Ten tweede zijn er ook nummers opgenomen die tekstueel maar heel matig zijn.

'Morgen is vandaag' bijvoorbeeld, uit Soldaat van oranje. 'Vaderland' van Frank Boeijen stelt ook niet zoveel voor en helemaal erg is de draak 'Inspiratie' van Koen en Ad van Dijk, gezongen door Mathilde Santing. 'Ik heb je lief' van Paul de Leeuw is zo bekend, dat Bartels misschien daarom er niet omheen kon. Toch kan ik mij niet voorstellen dat iemand die van goede teksten houdt 'veel beetjes blij' wordt van dit lied. 'Vinkeveen' (Jan Beuving/Angela Groothuizen) is helemaal geen gek lied, maar kan een lied dat zo kortgeleden uitgebracht is al een klassieker zijn?

Bartels nam overigens ook nummers op waarvan het niet meer dan logisch is dat ze in een dergelijke selectie voorkomen: 'Mooi' (Maarten van Roozendaal), 'Amsterdams parfum' (Jan Boerstoel/Jenny Arean/Martin van Dijk)', 'De vondeling van Ameland' (Boudewijn de Groot/Freek de Jonge) en de 'Bloasmuziek' van Gé Reinders dus.Van Theo Nijland had ik gegokt op 'Een vrolijk liedje', maar 'De pijn is weg' is ook acceptabel, al is dat begin wel erg expliciet met die 'tranen' en dat 'verdriet.

De ondertitel van het boek belooft 'verhalen' over de nummers, maar het zijn eigenlijk korte interviewtjes, die niet zo erg strikt geredigeerd zijn. Er zijn babbelachtige passages die prima geschrapt hadden kunnen worden. Dat iets letterlijk zo gezegd is, lijkt me geen argument.

Bartels interviewde de tekstschrijvers, de componisten en de uitvoerende artiesten. Claudia de Breij ('Mag ik dan bij jou?') geeft daarin bijvoorbeeld zelf al aan wat het zwakke puntje in haar tekst is en Maarten van Roozendaal vertelt dat 'Mooi' als een geintje begonnen is, maar dat er toch een heel serieuze laag in de tekst geschoven is.

Bij het boekje is geen cd geleverd. Ieder die de muziek wil horen, wordt geacht naar de website van Bartels te gaan, hetlied.nl, waarop trouwens heel veel over het Nederlandse lied te vinden is. Iedere liefhebber van het Nederlandse lied zou daar van tijd tot tijd eens moeten gaan kijken. Op die site staan de filmpjes die bij de nummers horen. Het loont zeker de moeite om die te bekijken en te beluisteren.

Zo kende ik 'Bij mij' van Anne van Veen niet. In de tekst komt de zwakke zin 'Je blootje maakt me blij' voor, waardoor ik de rest van de tekst ook nauwelijks meer interessant vond. Maar Herman van Veen laat bij de uitvoering die zin gewoon weg en dan blijkt 'Bij mij' ineens een heel aardig nummer te zijn.

Eigenlijk had ik wat meer verwacht van Nieuwe klassiekers. Bij elk lied een stevige inleiding bijvoorbeeld, waarbij er meer over het lied gezegd wordt dan dat de melodie in tien minuten klaar was. Maar toch verveelt het boek niet. Je bladert het lekker door, leest hier en daar wat; je herkent sommige dingen en je laat je verrassen door andere.

Wel moet er een vervolg komen, lijkt me, waarin klassiekers geen plaats hoeven maken voor nummers die het nog moeten worden.










donderdag 6 juni 2013

Sprakeloos


Van sommige boeken weet je dat ze je zullen bevallen, al voordat je eraan begint. En toch stel je het lezen ervan uit. Of je leest ze helemaal niet. Zo vergaat het mij in ieder geval. Voskuil? Nooit wat van gelezen. Toen Van der Heijden nog Patrizio Canaponi heette, las ik zijn werk meteen. Maar van de cyclus De tandeloze tijd waren al drie delen verschenen, voordat ik eraan begon.

Zojuist las ik Sprakeloos van Tom Lanoye, een boek uit 2009. Ik had het gejuich in de recensies natuurlijk wel opgemerkt en toch kwam het er niet van. Vreemd eigenlijk. Lanoye lees ik al vanaf het begin. Samen met Dirk Zwart las ik Rozengeur en maneschijn en we gnuifden. Ook In de piste en Bagger schafte ik aan. Lanoye was toen (in mijn herinnering althans) nog maar een klein naampje.

Ik bleef hem volgen, zowel wat zijn essay betreft als zijn romans. Ik kocht en las dus Doen! en Maten en gewichten, maar ook Een slagerszoon met een brilletje, Kartonnen dozen, Alles moet weg! En toen ging het, ergens in de jaren negentig, mis. Door Het goddelijke monster kwam ik maar met moeite. Las ik het boek op het verkeerde moment? Was ik moe? Is het gewoon een niet zo goed boek? Ik weet het niet, maar ik liet het werk van Lanoye versloffen.

Voor Zwarte tranen en Boze tongen kreeg Lanoye prijzen, maar ik heb geen moment overwogen die boeken tot mij te nemen. Wel kocht en las ik, een handvol jaren nadat het verscheen, Niemands land, gedichten uit de Grote Oorlog. Dat was alles.

Maar tijdens de Boekenweek vorig jaar las ik wel het boekenweekgeschenk Heldere hemel en vond het in zijn bescheidenheid een fraai boekje. Een jaartje later kocht Sprakeloos en dat kwam vervolgens terecht op de stapel boeken die ik echt (echt!) wil gaan lezen, maar waar het maar steeds niet van komt. Allerzielen van Nooteboom ligt ook op die stapel.

Nu is het van die stapel af; het kan in de kast. Ik heb Sprakeloos gelezen en ik ga het iedereen aanbevelen: prachtig boek. Het leest al heerlijk: het is iets breder dan een gemiddeld boek en het blijft veel makkelijker open liggen. Maar het is ook het soort boek waarvan ik hou: een boek waarin iemand eens grondig het nest verkent waaruit hij komt.

Op een gegeven moment gaat de ik-figuur in het boek met zijn moeder, en dus met de lezer, door de wijk heen en vertelt wie er allemaal wonen. Ik was weer terug bij een andere grote Vlaming, Walter van den Broeck, die in Brief aan Boudewijn hetzelfde doet. Van dat boek (en veel andere boeken van Van den Broeck, doch niet alle) heb ik, goed dertig jaar geleden, ook zeer genoten.

Het verhaal zal intussen wel bekend zijn: de moeder van Lanoye, die actrice was, krijgt een attaque, waarna ze haar spraakvermogen verliest. Lanoye beschrijft haar gang naar het einde, nadat hij al de dood van zijn vader (die zijn vrouw een paar jaar zou overleven) beschreven heeft. Daartussendoor haalt hij herinneringen op waarin wij de moeder leren kennen toen zij nog jonger was.

Natuurlijk kan, wil en mag Lanoye niet om zichzelf heen, de jongste zoon uit het gezin. Hij vertelt bijvoorbeeld ook over zijn coming-out en over de reactie van zijn moeder erop.

De strijdbaarheid van de moeder, vinden we terug bij de zoon. Hij eindigt het boek ermee. Lanoye zit bij het sterfbed van zijn moeder:
En daar en dan heb ik mezelf gezworen dat ik voortaan, van nu af aan, één roeping heb, één doel, één godverloren zelfgekozen plicht, omdat ik weinig anders kan, niets anders heb geleerd en nergens anders in geloof. Dat ik, wanneer en waar ik er de kans toe zie, de stilte zal bestrijden met mijn stem, de leegte zal proberen te betwisten met mijn woord, al het beschikbare papier ter wereld zal proberen te bevechten met mijn taal. Laat dat mijn rebellie zijn, mijn revolte, tegen slijm, tegen gereutel. Laat me minstens dit als muiterij. Dat er geen tel meer zij, geen blad, geen boek, dat niet in honderdduizend tongen spreekt, dat niet getuigt van woordenschat. Nooit meer zwijgen, altijd schrijven, nooit meer sprakeloos.
Begin.
Een mooi slot, met een mooi slotwoord. En dat voor iemand die al een oeuvre op zijn naam heeft staan en dus de hele boel al bij elkaar geschreeuwd en gezongen heeft.

Na dit boek hoeft Lanoye eigenlijk niets meer te schrijven, maar dat zou wel zonde zijn. Er zijn veel goede boeken van Vlaamse schrijvers uitgekomen, de laatste jaren. Post Mortem van Peter Terrin bijvoorbeeld, en er zijn ook lovende geschreven over andere schrijvers. Maar als we een opvolger moeten aanwijzen voor Boon en Claus, denk ik toch in de eerste plaats aan Lanoye. Hang hem die mantel maar om de schouders. En schiet op met die kroon!

dinsdag 4 juni 2013

Passage - Gerrit Achterberg (Knipoog 24)



Ach, Gerrit Achterberg, held van mijn jeugd. Ik kocht tegelijkertijd de bloemlezingen Voorbij de laatste stad, van Achterberg, en Lees maar, er staat niet wat er staat van Nijhoff. Een jaar of zestien zal ik geweest zijn. In het boekje van Nijhoff kan ik het nog nakijken, als ik het er tenminste voor in heb geschreven. In dat van Achterberg niet meer. Uitgeleend en nooit meer teruggekregen. Ik weet niet meer aan en van wie.

Achterberg heeft een binnenzak vol onsterfelijke gedichten geschreven en in die gedichten weer een stel onsterfelijke regels, die iedereen kent. 'Mijn moeder is een grijze vrijdagmorgen' bijvoorbeeld of  'en de hoop is een krijtwit kind, dat lacht / tegen den roover, die het slacht' of 'Symbolen worden tot cymbalen / in de ure des doods'. En ook: 'Den Haag, je tikt er tegen en het zingt'.

Die regel komt uit het sonnet 'Passage', terug te vinden in de reeks 'Ode aan Den Haag', waarbij Achterberg overigens 'er tegen', als twee woorden dus, schreef.

Passage
Den Haag, stad, boordevol Bordewijk
en van Couperus overal een vleug
op Scheveningen aan, de villawijk
die kwijnt en zich Eline Vere heugt.
Maar in de binnenstad staan ze te kijk,
deurwaardershuizen met de harde deugd
van Katadreuffe die zijn doel bereikt.
Ik drink twee werelden, in ene teug.
Den Haag, je tikt er tegen en het zingt.
In de passage krijgt de klank een hoog
weergalmen en omlaag een fluistering
tussen de voeten over het graniet;
rode hartkamer die in elleboog
met drie uitmondingen de stad geniet.
Je kunt natuurlijk overal tegen tikken met het zingen ervan tot gevolg. Toch vind ik bij Goegje voornamelijk het letterlijke citaat van Achterberg. Vanmorgen las ik in De Volkskrant een variant.

Arjan Peters besprak onder de titel 'Tante Tiny met de boze tong' de nieuwe roman van A.F.Th. van der Heijden, De helleveeg. Hij eindigde die bespreking met een alinea die bestaat uit één zin:
Het geheugen van Adri van der Heijden: hij tikt er tegen en het zingt.
Daarmee knipoogt Peters naar Achterberg, wat hij nog eens benadrukt door zich niet aan de geldende spellingregels te houden en 'er tegen' te schrijven in plaats van 'ertegen'. Een opmaakredacteur vond het blijkbaar een mooie zin en plaatste hem op de voorpagina van de krant. Maar nu wel met 'ertegen'. Erg is dat niet. Iedereen herkent Achterberg.

Het grote gebeuren - De getekende versie


Op de middelbare school leerde ik dat het magisch realisme eigenlijk alleen terug te vinden was bij Hubert Lampo en Johan Daisne. Dan was er ook nog zoiets als fantastisch realisme en daarbij hoorde de naam Belcampo. Wat het verschil tussen die twee zou zijn, is me niet meer helder. Wel of geen Jung misschien.

Van Lampo en Daisne en heb ik aardig wat gelezen, waarbij de laatste mij het best beviel. Belcampo ging een beetje aan mij voorbij. Ik herinner me wat losse verhalen: over een man die zijn evenbeeld ontmoet; over een man die zichzelf zo lekker vindt dat hij zijn lichaam opeet; over een man die zijn testament schrijft op het lichaam van zijn vrouw. Dat is het zo ongeveer. Volgens mij heb ik ze gelezen in een Salamanderdeeltje.

Het beroemdste verhaal van Belcampo is ongetwijfeld 'Het grote gebeuren', waarin een ik-figuur met de naam Belcampo de dag des oordeels meemaakt in Rijssen. Ik had erover gelezen en wist dat de hoofdpersoon zich op een zeker moment verstopt op het toilet.

De kans om het verhaal alsnog te lezen, heb ik nu gekregen door Het grote gebeuren - De getekende versie, waarin het complete verhaal opgenomen is. Het is een heerlijk verhaal, waarin het onnatuurlijke, of bovennatuurlijke, maar langzaam in het gewone leven dringt. Daarna barst het circus los, met engelen, monsters en duivels. Belcampo redt zich door een duivelspak aan te trekken. Alleen aan zijn schoenen kun je nog zien dat hij een mens is. Uiteindelijk loopt het verhaal goed af: hij wordt door engelen naar de hemel gedragen.

In de getekende versie is het verhaal in elf stukken geknipt en elk stuk is 'verstript' door een andere kunstenaar. Dat is een mooi afwisselend geheel geworden. Daniëlle Celie maakte een bijna tekstloze fotostrip, Arjenne Fakkel nam veel tekst over en illustreert die, Jaap van Dorp koos voor paginagrote tekeningen.

Een van de opvallendste bijdragen is die van Michel van Dam. Hij maakte tekeningen op systeemkaartjes, zoals je die wel in kaartenbakken aantreft/aantrof. Die kaartjes zijn gelinieerd en daar maakt hij handig gebruik van, door bijvoorbeeld twee regels wit te laten, zodat ze als een balk over de tekening lopen. De kaartjes zijn met mat plakband aan de ondergrond bevestigd. Aan de zijkanten van de kaarten, overdwars, is handgeschreven tekst toegevoegd.

Van Dam maakt kabouters van de personages. Zo'n transformatie komt ook voor bij Tim Juffermans, die de mensen uitbeeldt met een kattenkop. Verder vallen vooral de verschillen op tussen de kunstenaar, zowel in techniek als in stijl. Van sommige tekenaars die mij onbekend waren zou ik best wat meer werk willen zien.

Deze getekende versie van Het grote gebeuren is een mooie uitgave geworden . Wel hadden de verschillende tekenaars best wat meer in het zonnetje gezet mogen worden, door het vermelden van hun personalia, met wat opmerkingen over hun oeuvre. Juist een uitgave als deze is geschikt voor lezers die niet zo thuis zijn in de stripwereld. Als je die wilt laten kennismaken met striptekenaars, moet je ze ook informeren, zoals bijvoorbeeld gebeurde in Filmfanfare en Mooi is dat.

Stiekem hoop ik dat deze uitgave het begin is van een serie. De inleiding is geschreven door Barthel Brussee en Christiaan van Tol dus wellicht dat zij de kar getrokken hebben bij dit Belcampo. Hopelijk gaan zij nog eens rond de tafel zitten met uitgever Jos van den Broek om het te hebben over een volgend deel. Ik ben benieuwd.


Belcampo, Het grote gebeuren - De getekende versie
Uitgeverij Micromys, Leiden 2013 € 14,95. Zie site.

Tekenaars: Daniëlle Celie, Loes van Dorp, Albo Helm, Arjenne Fakkel, Barthel Brussee, Christiaan van Tol, Jaap van Dorp, Loes van Dorp, Tim Juffermans, Michel van Dam, Cornelis Prick en Lotte Klaver.

Loes van Dorp

Michel van Dam

Lotte Klaver

maandag 3 juni 2013

Het eerste gedicht


Het is alweer een tijdje geleden dat ik een goed boek over poëzie las. Waarom ik sommige boeken wel lees en andere niet, is voor mij niet altijd duidelijk. Het ene boek komt op je weg, het andere niet; soms staat je pet naar een boek, dan weer niet. Het komt ook voor dat ik maandenlang geen pindakaas op mijn brood doe, hoewel ik pindakaas best lekker vind.

Ik herinner me heerlijke boeken over poëzie. Met veel plezier denk ik terug aan bijvoorbeeld Kopland, die fraai wist te schrijven over eigen en andermans poëzie. Niet dat ik die boeken nog herlees, maar ik knik goedkeurend als ik ze in de kast zie staan: Het mechaniek van de ontroering, Mooi, maar dat is het woord niet, Jonge sla in het oosten. En Herman de Coninck natuurlijk: Over Marieke van de bakker. Ik las indertijd ook De vliegende keeper en Intimiteit onder de melkweg.

Eigenlijk zou ik even naar mijn boekenkasten moeten lopen. Daarin staat vast nog wel wat van bijvoorbeeld Hugo Brems of Guus Middag. In ieder geval staat daarin van Wiel Kusters De geheimen van wikke en dille, waarvan ik indertijd zeer genoten heb en het dunnere Raad van alfabet. Van Benno Barnard herinner ik met Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden. Ik vermoed dat hij het daarin alleen over poëzie heeft, maar eerlijk gezegd weet ik dat niet meer zeker.

De laatste tien jaren is er weinig gekomen van het lezen van dat soort boeken. Maar nu heb ik Het eerste gedicht van Chrétien Breukers gelezen. Het grootste deel van het boek bestaat uit leesverslagen: Breukers boog zich over openingsgedichten van poëziebundels en keek eens hoever hij door kon dringen in die gedichten.

Elk leesverslag begint, na een korte inleiding, met het gedicht dat behandeld wordt. Dat nodigt uit om het gedicht enkele keren te lezen en eens te kijken wat je er zelf uit kunt halen. Zo werkte het bij mij, tenminste. Daarna kun je volgen hoe Breukers het gedicht te lijf gaat.

Hij neemt je mee op zijn tocht door het gedicht, laat zien waar hij vastloopt, wat zijn aarzelingen zijn, waar hij twijfelt over de afslag die hij moet nemen. Maar ook hoe hij in enkele regels meteen de kern van het gedicht raakt.

Zijn associaties laat Breukers vaak de vrije loop. Ook speculaties gaat hij niet uit de weg. Dat maakt zijn leesverslagen avontuurlijk. Wel hobbelt hij soms snel over wat er letterlijk staat. Geert van Istendael schrijft bijvoorbeeld in het gedicht 'Ladder': 'Hij weet hoe kruinen waggelen en zuchten / hij brengt de ogen tot hoog overzicht, / hij brengt het hoofd tot in de wolkenluchten'. De meest voor de hand liggende uitleg is dat de 'hij' de ladder is, maar Breukers maakt er meteen een jacobsladder van en dan komt er ook al snel een god/God het gedicht binnen stiefelen.

Aan het begin van het boek staat een inleidend artikel, waarin Breukers ons vertelt dat de markt voor de poëzie dood is. Hij besluit  het boek ook met een stel artikelen. Daarin komt Gerrit Komrij nogal eens langs. Best aardig, hoor, maar van mij hadden ze niet gehoeven. Het draait toch om die leesverslagen.

Een inleiding had ik wel gewild, maar dan eentje waarin Breukers uitlegt wat zijn methode is. Dat moeten we nu uit de stukjes zelf halen. Breukers wil bijvoorbeeld niets opzoeken op internet of in boeken, maar hij vertelt niet waarom. Een deugdelijke inhoudsopgave had ook niet misstaan.

Het is gemakkelijk genoeg om iets miezerigs over Het eerste gedicht op te schrijven of om uitgebreid in discussie te gaan over de juiste interpretatie van een gedicht, maar dat doe ik niet. Uit de leesverslagen blijkt vooral de liefde van Breukers voor de poëzie. Ook gedichten van dichters die minder in zijn straatje passen, leest hij aandachtig. Dat werkte bij mij aanstekelijk. Ook vind ik het prettig dat Breukers niet terugschrikt voor een oordeel en uitlegt waarom hij niet alle gedichten kan waarderen of wat er zwak is binnen een gedicht.

Mogelijk maakt Het eerste gedicht bij sommige lezers de liefde voor poëzie wakker en anders houdt de bundel bij anderen wel het vuur brandend. Het zou zomaar kunnen zijn dat mensen op grond van dit boek toch een paar dichtbundels gaan kopen. Het lijkt me niet alleen gewenst, maar ook gepast. Hup dus, naar de boekhandel! Eerst Breukers' boek kopen en daarna een paar gedichtenbundels.