De beeldroman Alleen in Berlijn van Nicolas Juncker opent met dat citaat. Daarna krijgen we tekeningen van verwoeste gebouwen. Een enkele tekening per pagina, met veel wit eromheen. Er is geen mens op te zien, waardoor de tekeningen leeg en stil aandoen. Al het leven lijkt eruit.
Maar er is wel degelijk leven in Berlijn. De mensen kunnen zich nauwelijks op straat begeven, vanwege de bombardementen. Ze verblijven in schuilkelders en lijden honger. Het wordt opgetekend door de Duitse Ingrid, die een dagboek bijhoudt. Ze is medewerker van het Rode Kruis.
Niet veel later, als de stad is ingenomen zal ze in contact komen met een jonge Russische vrouw, Evgeniya, die werkt voor de NKVD, de voorloper van de KGB. Zij heeft de opdracht om het lijk van Hitler op te sporen. Beide vrouwen zijn tweetalig en ze kunnen dus met elkaar communiceren.
Ellende
Alleen in Berlijn ademt de ellende van die tijd op die plaats. Ingrid karakteriseert de groep waarmee ze in de schuilkelder zit als volgt:
We zijn zieke, uitgehongerde, verdorde, lege dieren, bijeengedreven door honger en angst, schuilend in donkere, vochtige kelders... We zijn ratten.
Het duidt op de ontmenselijking. Mensen zijn eigenlijk alleen bezig met overleven en er is geen ruimte meer voor empathie. Als een baby al vier dagen geen melk meer heeft gedronken, maar alleen een aftreksel van gras en onkruid, wordt het kind bij een arts gebracht. Die zegt dat een beetje gras niet genoeg is en dat de moeder haar kind beter stukjes brood kan geven die ze heeft voorgekauwd, maar moeder heeft al dagen niet te eten. 'Wel,' zegt de arts, 'geef hem dan maar gras.'
Ingrid en Evgeniya zijn schrijvers. Ze houden een dagboek bij en Evgeniya vindt ook nog de dagboeken van Joseph Goebbels, waarvan ze gedeelten vertaalt. Ingrid houdt alles bij, zelfs het aantal keren dat ze door de Russen verkracht wordt. Blijkbaar is het haar manier om nog een beetje grip te houden op het verwarrende leven.
Elk haar eigen waarheid
De twee vrouwen hebben hun eigen waarheid. Ingrid gelooft de verhalen van Evgeniya over Treblinka niet, omdat ze weet hoe 'voorbeeldig' Theresiënstadt is. En Evgeniya gelooft niets van de verkrachtingen door de Russen, aangezien die uitdrukkelijk verboden zijn. Beiden zitten vast in hun perspectief.
Dat is een uitvergroting van wat er altijd al aan de hand is geweest, van het effect van propaganda, van de bijna onmogelijkheid om je te verplaatsen in het perspectief van de andere kant, de vijand. Tegenwoordig zouden we het hebben over een bubbel, algoritmes en deep fake.
We hebben onze eigen waarheid en binnen die waarheid proberen we iets te maken van ons leven. Het verhaal dat je jezelf vertelt moet het leven leefbaar houden. In dat verhaal sta je altijd meer aan de goede kant dan de tegenstander. Juncker geeft ons het ontluisterende beeld dat er misschien wel geen goede kant is, dat ieder bereid is om over ethische drempels heen te stappen als dat in zijn verhaal uitkomt.
Geen kant gekozen
Alleen in Berlijn kiest geen kant. Ook binnen het verhaal zijn er mensen die zien dat keuzes ingegeven zijn door het moment en dat ze later verkeerd kunnen zijn. De jonge Lothar is overtuigd nazi, maar hij is vooral een meelijwekkende figuur. Eigenlijk een kind nog, ook honger lijdend en zich dienstbaar makend aan een ideaal waarin steeds minder mensen geloven.
De opmerking van Ingrid over de ratten, komt vlak na een opmerking over Übermenschen. Er was hun voorgehouden dat ze dat waren, maar wie kan daar in deze omstandigheden nog in geloven?
Het schrijven, maar vooral het menszijn, verbindt de twee vrouwen, al is 'verbinden' misschien een te sterk woord. In het schrijven zoeken ze naar waarheid, maar de twee waarheden botsen. Soms zien ze dat ze allebei ploeterende mensen zijn, bezig zich staande te houden in de storm van het leven. Maar uiteindelijk zijn Ingrid en Evgeniya, ook als ze samen zijn, alleen in Berlijn. Als ze uit elkaar moeten, blijkt dat er toch een soort gevoel van lotsverbondenheid is tussen hen.
Grijzen
Juncker tekende het verhaal vooral in grijzen. Slechts een enkele keer is er ruimte van kleur, bijvoorbeeld het bloedrood bij de inname van Berlijn en de kleur die er verschijnt als er een paar potten appelmoes blijken te zijn. Die brengen in één keer de kleur terug. Voor even.
Hier vroeg ik me wel af of het in de tijd kloppend was. Ik vermoed dat er in Nederland toen geen appelmoes in glazen potten te koop was, maar alleen appelmoes in blik. Maar misschien was het in Duitsland anders. Het andere puntje waar ik een vraagteken bij plaatste, was de sluiting van vrouwenkleding. Daarbij gaat soms links over rechts en volgens mij was dat ook toen al andersom.
De ogen van de personen tekent Juncker groot. Het geeft het holle van de ogen aan en soms de schrik, maar vaker de leegheid. Monden worden vaak niet getekend, waardoor de gezichten minder expressie hebben, wat goed past, omdat de emotie vaak al doodgeslagen is.
Tegen het eind van het boek staan er weer, net als aan het begin, losse tekeningen op een bladzijde. Maar nu staan juist de mensen centraal. Ze proberen het leven weer op te pakken: spelende kinderen, kaartende mensen, een zonnebaadster. We zien de barsten in de vloer. Zo zullen verder moeten: op een bodem die gebarsten is.
Alleen
In een epiloog krijgen we Ingrid nog even te zien, volop in kleur. Niet omdat haar leven nu naar wens verloopt, maar wel omdat ze nu alleen is en niet meer anderen haar leven bepalen. Om haar (en waarschijnlijk ook in haar) is er puin, maar er is ruimte om verder te gaan. Qua gevoel deed me dat denken aan het korte verhaal 'Ein kleines Requiem' van Hellema, die vlak na de bevrijding op sterven ligt, maar gelukkig is, omdat er geen mensen meer tegen hem schreeuwen en omdat hij in een schoon bed ligt.
Alleen in Berlijn is beklemmend boek. Niet alleen vanwege de geschiedenis, niet alleen vanwege wat er toen gebeurd is, maar vanwege de staat van de mens. Waar zijn we toe in staat als we de empathie verliezen en alleen ons lijfsbehoud nog telt? Alleen de vraag is al verontrustend.