vrijdag 31 juli 2020

Suske en Wiske Junior: Terug voor het eten

Bunt Blogt

Eerlijk gezegd ben ik nooit een fanatiek lezer van Suske en Wiske geweest. Wel werd ik even opgepord door Suske en Wiske, De Perfecte Podcast. En zes jaar geleden schreef ik over drie uitgaven die te maken hadden met Suske en Wiske. 

Maar de strip is natuurlijk een klassieker, dus van tijd tot tijd een bericht is wel op zijn plaats. Deze keer een deel van Suske en Wiske Junior: Terug voor het eten. Dit is het tweede deel in deze reeks. Kim Duchateau schreef het scenario en Charel Cambré deed het tekenwerk. Duchateau kennen we onder andere van Esther Verkest en Cambré van Amoras. In tegenstelling tot de reguliere albums over Suske en Wiske is de junior-versie geen doorlopend verhaal, maar zijn het losse gags. 

Van de bekende figuren zijn Tante Sidonia en Professor Barabas aanwezig, Lambiek en Jerom komen niet voor. Doordat Barabas er is, kunnen de kinderen af en toe gebruikmaken van de tijdmachine. 

School

Suske en Wiske zijn nog klein: basisschoolleeftijd. Ze moeten dus naar school, waar Wiske nog wel eens problemen heeft, omdat ze haar huiswerk niet af heeft. Waarschijnlijk heeft de tekenaar overigens een school uit zijn eigen jeugd voor ogen gehad: het schoolbord wordt nog met een sponsje schoongemaakt en er wordt waarschijnlijk nog met krijt op geschreven. Geen whiteboard  en al helemaal geen smart board. 

Suske en Wiske zijn waarschijnlijk nog te jong voor een smartphone en ze kijken ook geen tv. Wel is er een computer in huis, al staat er ook nog een ouderwetse transistorradio aan. Zouden jonge kinderen die herkennen?

De hoofdpersonen zijn twee ondernemende kinderen, die zelf een raket en een tijdmachine bouwen, zelfstandig gaan liften en op vakantie gaan. Vaak zijn ze uit op avontuur en ik denk dat heel aantrekkelijk is voor de lezers. Met zulke kinderen wil je je wel identificeren. Ze zijn bovendien bepaald niet geïntimideerd door volwassenen.

Luchtig

De stemming is overal luchtig en de verhalen zijn grappig. De kinderen krijgen niet te maken met grote emoties of gebeurtenissen die hen ernstig uit hun evenwicht brengen. Het zijn kleine ongemakken, die ze op een originele manier proberen te overwinnen. 

De tekeningen zijn in drie stroken op de pagina geplaatst en de afzonderlijke plaatjes zijn redelijk groot, waardoor de tekstballonnen ook ruim kunnen zijn. Ook voor lezers met weinig leeservaring is de tekst goed te lezen. Cambré heeft een heldere stijl, die we gewend zijn van Suske en Wiske, maar zijn lijn is soepeler dan bij de verhalen zoals ik mij die herinner.

Wel heb ik een tijdje zitten kijken naar de voorkeurshand van Wiske: ze schildert met rechts, maar gooit een pijltje met links. Op het achterplat houdt ze Schanulleke vast met haar linkerhand en met die hand gooit ze ook een fles in zee. Suske lijkt me linkshandig, gezien zijn schrijfhand (maar op een andere bladzij schrijft hij met rechts) en de hand waarmee hij een hamer hanteert.  Ook een schipbreukeling blijkt linkshandig, net als een ridder en zelfs de hond Tobias heeft links als voorkeurspoot. Dat is een hoog percentage linkshandigen, wat in het kader van de emancipatie van deze minderheid te prijzen valt. Op de achterpagina van het nieuwe jeugdstripblad Jump (waarover binnenkort meer) blijkt Lisa, ook getekend door Cambré ook al linkshandig.


Maar waarschijnlijk ben ik een muggenzifter. Geen kind kijkt naar de voorkeurshand van een stripfiguur. Ik vermoed dat Cambré steeds een oplossing kiest die het best in de tekening past. Als je iemand schuin van voren ziet, kun je hem het best iets laten doen met de hand die het verst van de kijker weg is, zodat de arm niet het zicht ontneemt op wat daarachter gebeurt. 

Het valt wel op dat de kinderen in een witte wereld leven: de kinderen op school, de bezoekers bij een expositie, de mensen aan het strand - zo te zien zijn het bijna allemaal witte westerlingen. Alleen bij het uitgaan van de school zien we één kind met een migratieachtergrond. Voor een strip die in het heden speelt is dat misschien niet zo aannemelijk. 

Op de laatste pagina van Terug voor het eten is er nog een cameo voor Willy Vandersteen himself (bril met  rechthoekige glazen, geprononceerde kin, regenjas). Hij wordt 'een of andere striptekenaar' genoemd. Eigenlijk is een cameo altijd een hommage en het is mooi dat de geestelijke vader van Suske en Wiske op deze manier geëerd wordt, al zal de knipoog eerder bedoeld zijn voor de ouders van de lezertjes dan voor de kinderen zelf. 

Daar is ook geen bezwaar tegen. Een volwassene leest snel door de tweeëndertig bladzijden en kan nog best genieten van de grapjes. Laat dat maar aan Kim Duchateau over. Beginnende lezers zullen er iets langer over doen, maar zullen toch nog vrij snel door het album heen zijn. Of dat jammer is of nu juist stimulerend, kan ik moeilijk inschatten. Voor kinderen lijkt het me ook geen bezwaar om een strip verschillende keren te lezen. Lol zullen ze er wel aan beleven. 

Reeks: Suske en Wiske Junior
Deel 2: Terug voor het eten
Scenario: Kim Duchateau
Tekeningen: Charel Cambré
Uitgever: Standaard Uitgeverij
Antwerpen 2020, 32 blz. € 6,50 softcover

donderdag 30 juli 2020

Maarten Biesheuvel (1939 - 2020) overleden


Vandaag maakte de NOS bekend dat J.M.A. (Maarten) Biesheuvel na een korte ziekte is overleden. Hij werd 81 jaar oud. Biesheuvel schreef een fikse stapel verhalenbundels en werd verschillende keren bekroond: hij ontving de F. Bordewijkprijs en de P.C. Hooftprijs. Sinds 2015 bestaat de J.M.A. Biesheuvelprijs, die uitgereikt wordt aan de auteur van een verhalenbundel. De prijs is in 2020 niet uitgereikt wegens gebrek aan kwaliteit.

In de bovenkooi

In 1972 debuteerde Biesheuvel  met de bundel In de bovenkooi. Dat boek las ik pas in de tweede helft van de jaren zeventig, toen ik op een internaat verbleef. Ik vond het wonderlijke verhalen, die soms een beetje ouderwets aandeden. In de verhalen werden verder schrijvers genoemd waarvan ik nog niet had gehoord en ik wilde in die tijd zo'n beetje alles lezen. 

Sommige verhalen zijn mij bijgebleven: 'Oculaire Biesheuvel', met een heel lange opsomming en natuurlijk ook 'Brommer op zee', waarin iemand die wachtloopt op een schip een brommer over het water ziet rijden. Ergens (maar waar?) heb ik ooit (maar wanneer?) de anekdote gelezen dat Maarten 't Hart Biesheuvel complimenteerde met het wonderlijke verhaal. Biesheuvel vertrouwde hem toen toe dat het in werkelijkheid geen brommer was die hij op zee had zien rijden, maar een scooter. In het verhaal had hij er echter een brommer van gemaakt, om het wonder nog wat groter te maken. 

Zo'n anekdote, voor wat die waard is, illustreert wel hoe het in het hoofd van Biesheuvel werkt. De argeloze lezer zou kunnen vinden dat het gegeven van een brommer op zee goed bedacht was. Voor Biesheuvel was het wellicht een werkelijkheid. 

In een groot deel van zijn leven was hij niet stabiel. Hij werd verschillende keren opgenomen in een inrichting en moest medicijnen slikken. In deze eerste bundel komt ook voor dat hij Karel van het Reve voor God aanzag. Tenminste, als ik het mij goed herinner. Ik heb indertijd In de bovenkooi geleend uit de bibliotheek. En ook weer netjes teruggebracht. 

De verpletterende werkelijkheid

Het eerste boek van Biesheuvel dat ik kocht was De verpletterende werkelijkheid (1979). Ik kocht het in 1980, zie ik voor in het boek. Intussen had Biesheuvel nog drie andere bundels gepubliceerd: Slechte mensen (1973), Het nut van de wereld (1975) en De weg naar het licht (1977). 

Verschillende verhalen uit De verpletterende werkelijkheid staan mij nog goed bij. In 1980 begon ik als leraar Nederlands, op een mavo, en ik heb voor de leeslessen in ieder geval 'De kaartenmakers' gekopieerd. Terwijl ik dit typ, begin ik te twijfelen. Of heb ik dat verhaal pas gebruikt toen ik al lesgaf op mijn tweede school, een lyceum? Daar ging ik in 1988 werken. Ik weet het niet meer. 

Het verhaal over de twee Noren die de ideale landkaart wilden maken herinner ik me nog goed, evenals het 'Relaas van een schipbreukeling.' Veel verhalen van Biesheuvel hebben te maken met de grote vaart. In dit verhaal wordt er een schipbreukeling opgepikt door een schip. Het blijkt maar een tijdelijke redding. 

Hilarisch is ook het verhaal 'Op de grote weg,' over een klunzige lifter. Dat verhaal wordt ook door Biesheuvel voorgelezen in de podcast Het beste van Biesheuvel. Die podcast is overigens aan te bevelen. Het is heerlijk om Biesheuvel zelf voor te horen lezen en er wordt in de inleiding ook nog wat context gegeven. 

Ik heb De verpletterende werkelijkheid altijd een goede bundel gevonden, met een diversiteit aan verhalen. Er is een verhaal dat verwijst naar Aus dem Leben eines Taugenichts, dat ik als leerling met de klas gelezen had. 

De steen der wijzen 

De volgende boeken van Biesheuvel, Duizend vlinders (1981) en De Bruid (1982) kocht en las ik niet, maar de twee erna wel: De steen der wijzen (1983) en Reis door mijn kamer (1985). Wat ik indertijd van de verhalen vond, is me niet bijgebleven en ik had toen nog niet de gewoonte om passages aan te strepen. Wel zie ik dat er in De steen der wijzen een verhaal staat over een goudvis. 

Dat doet me denken aan een verhaal dat zijn zus, Ada Loman - Biesheuvel ooit schreef. Ze publiceerde twee verhalenbundels en sommige van die verhalen hebben een autobiografische achtergrond. In een ervan krijgt de jonge Maarten een goudvis op zijn verjaardag. Het kunnen er ook twee zijn; mijn geheugen verschaft daarover geen zekerheid. De jongen wil de goudvis voor zichzelf houden en eigenlijk mag ook niemand anders ernaar kijken. 

De volgende ochtend blijkt de goudvis dood te zijn. De jongen heeft hem meegenomen naar bed. De vis sprong van vreugde op in zijn hand, volgens zijn verklaring, maar kon toch niet zo lang buiten de kom. Ook in Biesheuvels verhaal 'De goudvis' (dat een heel andere setting heeft) overleeft de goudvis het niet. 

Reis door mijn kamer

Van Reis door mijn kamer is mij in ieder geval het titelverhaal bijgebleven, waarin we een rondleiding van de schrijver krijgen en uitleg bij allerlei voorwerpen. De ik-figuur staat dicht bij de schrijver, zoals wel vaker het geval is in verhalen van Biesheuvel. Ook zijn vrouw Eva wordt er nog in genoemd. 

Of ik Godencirkel (1986) en De angstkunstenaar (1987) gelezen heb, weet ik niet meer. De titels zijn me vertrouwd, maar ik zie ze niet in mijn boekenkast. Maar goed, op zolder, achter 'het schot,' staan ook nog heel wat dozen met boeken. 

Boekenweekgeschenk / Carpe diem

In 1988 schreef Biesheuvel het Boekenweekgeschenk, Een overtollig mens. Zijn werk kwam daardoor flink in de belangstelling te staan, maar intussen was de grootste productiviteit van de schrijver voorbij.  In  1989 verscheen Carpe diem een duidelijk dunnere bundel dan de voorgaande. Het is het laatste boek dat ik van Biesheuvel kocht. 
 
In 2008 kwam zijn Verzameld werk uit: drie mooie delen, gebonden, dundruk, leeslint, in cassette. Ik kreeg het, maar ik weet niet meer van wie of ter gelegenheid waarvan. Ik las hier en daar een verhaal, maar voor de rest stond het monument te wachten in mijn kast. Ooit heb ik het weggegeven aan iemand die de verhalen daadwerkelijk zou gaan lezen. 

Af en toe kwam Biesheuvel nog in de publiciteit. Hij werd dan, samen met zijn vrouw, geïnterviewd. Soms werd hij dan emotioneel. Ik heb wel eens zo'n gesprek gezien, met een dubbel gevoel. Aan de ene kant gunde ik het werk van Biesheuvel wel de publiciteit, maar werd de schrijver toch niet een beetje geëxposeerd als een curiositeit? Niet dat dat de bedoeling van de programmamakers was, maar was dat dan toch niet het onbedoelde gevolg? Had hij misschien tegen zichzelf beschermd moeten worden. Ik weet het niet. 

Biesheuvel was een markante man. Hij had sommige schrijvers uit de wereldliteratuur goed gelezen (en herlezen) en hij hield van muziek. In veel interviews barstte hij uit in gezang. Hij had een welluidende stem, waarmee hij wat nasaal sprak. Zijn gereformeerde jeugd kwam ook in verschillende interviews ter sprake. Die is ook wel terug te vinden in sommige verhalen. Verder moet ik denken aan de sigaren die hij rookte.

Sigaren

Die geur van sigaren hing ook bij ons vroeger in de kamer tijdens verjaardagen, waarbij ooms as op hun vest morsten. De volgende ochtend was die geur nog te ruiken. Soms denk ik de sigarengeur te ruiken in de verhalen, wat natuurlijk onzin is. 

Maar in de verhalen zit wel een beetje de geur van vroeger. Veel verhalen lijken zich af te spelen in een al dan niet onbestemd verleden. Soms is een verhaal hecht gecomponeerd, maar Biesheuvel vond het ook niet erg om af te dwalen en om zijpaden te bewandelen. Het verhaal ging dan maar door, in lange alinea's en soms als een massief stuk tekst. Vaak heb je het idee dat de schrijver tegen je spreekt, ook door de tussenzinnetjes die hij gebruikt. Wie Biesheuvel eenmaal heeft horen voorlezen, hoort trouwens ook altijd stem in de verhalen. Bij mij werkt het in ieder geval zo. 

In 2018 verscheen Verhalen uit het gekkenhuis, dat voor een groot deel een bundeling van oudere verhalen is, maar het bevat ook brieven die Maarten vanuit het 'gekkenhuis' aan Eva schreef. Sommige van die brieven dicteerde hij aan een medepatiënt.

Biesheuvel is niet meer. Zoals gezegd: een markant mens, een markante schrijver. Zijn beste verhalen zullen ongetwijfeld nog een hele tijd meekunnen. Ze zullen gelezen en herlezen worden. Laten we met dat laatste meteen beginnen. 

De documentaire De angstkunstenaar vind je hier



Een held van onze tijd (1981)
Biesheuvel leest voor

 Foto bovenaan: de achterkanten van de bundels (met de klok mee): De steen der wijzen, Carpe diem en De verpletterende werkelijkheid. 

Groepstherapie. Deel 1: De dansende ster (Manu Larcenet)


'De mens moet nog chaos om zich heen hebben om een dansende ster te kunnen baren.' Dat is een citaat van Nietzsche en het geeft het personage Manu Larcenet weer enige moed. 

Manu Larcenet is de schepper van een mooi oeuvre, waaronder het vierluik Blast, dat me soms naar adem deed happen van bewondering. In het eerste deel van Groepstherapie voert hij zichzelf op personage. Daarbij haakt hij aan bij zijn succes: we zien een collage van krantenberichten, waarin dat succes flink overdreven wordt. Volgens de berichten zou hij de Nobelprijs voor literatuur hebben gekregen, een terroristische aanslag voorkomen hebben en behoren tot de vijf rijkste Fransen.

Artist's block

Maar intussen gaat het minder goed met Larcenet. Hij worstelt met een soort artist's block: er komen alleen nog maar plichtmatig getekende stripjes uit zijn handen. Op de openingspagina zien we hem staan in een desolaat landschap, onweer boven zijn hoofd, mislukte tekeningen verfrommeld in zijn handen. De snippers worden meegevoerd met de wind. 


Hij noemt zichzelf 'een uitgespeelde artiest' en de krantenkoppen die hij zich voor ogen haalt zijn ongenadig. Maar hij geeft het niet op. Er is chaos in hem, dus hij moet in staat zijn om een dansende ster te kunnen baren. Met medicijnen tracht hij het teveel aan chaos binnen de perken te houden. 

Kunstgeschiedenis

Het helpt hem allemaal niet en hij vraagt zich af of de kunstenaars in het verleden met dezelfde problemen kampten. Hij gaat terug in de kunstgeschiedenis: de makers van grottekeningen, Raphaël, Leonardo da Vinci, Cézanne. Het zijn grappige scènes, inventief gedaan. Tegelijkertijd tonen ze, een beetje hapsnap, de evolutie van de kunst. Alsof de kunstgeschiedenis hierop moest uitlopen: via allerlei hoogtepunten loopt het uit op een tekenaar die worstelt met een gebrek aan ideeën. 

Tussendoor verkent hij allerlei stijlen, van Manga (De Ninja-slager) tot Peanuts. Maar steeds loopt hij tegen de muur van zijn blokkade op. Aan het eind van dit eerste deel wordt de tekenaar opgenomen in een psychiatrische instelling. 

Natuurlijk is Larcenet niet de eerste striptekenaar die lastige tijden doormaakt. Denk aan het Burn-out dagboek van Maaike Hartjes of aan Zwartkijken van Franquin. Hartjes was vooral introspectief: op zoek naar wat er in haar aan de hand was, Franquin keerde zich tot de zwarte humor. Het cynisme leek het enige houvast te zijn. 

Larcenet schetst zijn innerlijke strijd, maar roept daarbij de verbeelding te hulp en houdt het licht door de humor. Dat doet denken aan wat cabaretier Hans Dorrestijn ooit zei over zijn depressie: dat zelfs de psycholoog moest lachen als hij erover vertelde. Door de humor wordt De dansende ster een leuk album. 

Maar die humor werkt juist zo goed, vanwege de sombere ondertoon. Je hebt het idee dat de donkerte zo diep is, dat de enige manier om erover te praten de omweg is: er grappen over maken. Dat relativeert de donkerte niet, maar accentueert die juist. Dat maakt het eerste deel van Groepstherapie tot een schrijnend album, waarom je desondanks breed kunt glimlachen. 

Titel: Groepstherapie 1: De dansende ster
Auteur: Manu Larcenet
Uitgever: Dargaud
Brussel 2020; 56 blz € 15,95, hardcover



woensdag 29 juli 2020

Wij zijn licht (Gerda Blees)


In de zomer van 2017 kwam een woongroep in Utrecht in het nieuws, toen een van de vier leden overleed. Ze stierf ogenschijnlijk een natuurlijke dood, maar de verdenking was dat haar medische zorg onthouden was. De leden leefde in de overtuiging dat ze zonder voedsel konden en zouden kunnen leven van het licht. Berichten daarover zijn gemakkelijk te vinden, bijvoorbeeld hier

Gerda Blees nam dat gegeven als uitgangspunt voor de roman Wij zijn licht. Ze heeft niet geprobeerd de werkelijkheid te reconstrueren, maar heeft er fictie van gemaakt, een verhaal dat ongetwijfeld ook raakvlakken zal hebben met de krantenwerkelijkheid, maar die doet hier niet terzake. 


Klank en Liefde

De woongroep Klank en Liefde bestaat uit vier personen. De spil is Melodie van Hellingen. Zo'n beetje alles wat er gebeurt, komt uit haar brein. Verder hebben we haar zus, Elisabeth. Zij is degene aan het begin van het boek net overleden is. Ten slotte zijn er Petrus en Muriël. 

Na het overlijden van Elisabeth worden de andere drie leden van de woongroep in hechtenis genomen. De zaak wordt onderzocht door Liesbeth en Ton. Liesbeth zal, samen met haar collega Asif de ondervragingen doen. We komen de gang van zaken, evenals de aanloop, te weten door het verslag van 'dingen' in de omgeving. 

Beschrijven vanuit iets anders dan een mens is niet nieuw, maar het komt niet veel voor. In Perenbomen bloeien wit van Gerbrand Bakker ligt het perspectief aan het eind van het boek bij een hond, Maarten 't Hart gebruikte in een verhaal in De zaterdagvliegers een skelet (achter in een lokaal) als beschouwer en Willem Jan Otten in Specht en zoon een schildersdoek. 

Blees kiest bijvoorbeeld: de nacht, de plaats delict, dagelijks brood, de feiten, een sinaasappelgeur, twee sigaretten, weerstand, voorlopige conclusies, licht. Een enkele keer kiest ze voor een persoon of personen: de buren, de raadsvrouw, de ouders (of eigenlijk de vader). In de eerste zin van elk hoofdstuk wordt het perspectief al duidelijk: 'Wij zijn de nacht.' 'Wij zijn de plaats delict.' 'Wij zijn dagelijks brood.'

Wij-perspectief

Dat is een lastig perspectief en in de praktijk komt het vaak neer op een verhulde ik-verteller. Bij het hoofdstuk over de ouders komt alleen de vader aan het woord en bij het hoofdstuk over Klank en Liefde wordt de wij-vorm ook verschillende keren losgelaten. In zinnen als 'En schoorvoetend heeft Liefde Klank gelijk moeten geven' heb je eigenlijk de hij/zij-vorm van vertellen. Storend is dat overigens allerminst. 

De wij-vorm blijkt ook goed hanteerbaar bij iets enkelvoudigs: 'Wij zijn een pen.' Natuurlijk had de schrijfster in zo'n hoofdstuk ook voor de ik-vorm kunnen kiezen, maar dat zou minder sterk zijn geweest. Door de bijzondere wij-vorm in het hele boek zo goed als het kan vol te houden, wordt Wij zijn licht veel hechter van structuur. 

Dementie

Wel had ik mijn bedenkingen bij hoofdstuk 18, 'Wij zijn dementie.' Daarin lijkt de dementie aan zichzelf te lijden. Maar in het hoofdstuk over de twijfel is die niet twijfelachtig en de weerstand is ook niet halsstarrig in het hoofdstuk dat daaraan gewijd is. De keuze voor de wat warrige dementie vond ik dus niet helemaal consequent, maar juist in dat hoofdstuk staat wel een prachtige lange zin. 

Ook in het hoofdstuk over de twijfel komt er een zin voor van bijna vier pagina's lang, in het relaas van Muriël, helemaal weergegeven in een soort erlebte rede. In het hoofdstuk van de dementie is er een zin van vergelijkbare lengte, waarbij Blees veel meer vrijheid neemt qua zinsbouw, wat ze wel al voorbereid heeft door de staat waarin dementie vertelt. Deze passage deed mij denken aan wat Ivo Michiel wel doet in Het boek Alfa. Een stukje:
(...) en na het eten komen ze haar helpen zeggen ze, ze helpen haar naar een bed en ze kleden haar uit, dat doen ze gewoon, waarom ook niet, en dan verschonen ze haar luier en zeggen ze welterusten, wat toch lief is van ze, en het is lekker warm en warm, het ding doet het niet, het ding dat het koud maakt, maar morgen misschien wel, en beter te warm dan te koud, maar iets klopt er toch niet, want er was eerst een man en er was ook een naam, Elisabeth, en tranen waren er ook en nu komen er nieuwe tranen zomaar uit het niets lijkt het wel (...)
Dit deel is geschreven vanuit de dementerende moeder van Elisabeth en Melodie. Het zit erg goed in elkaar. Na de laatste zin ontbreekt de punt, waardoor het wat verwarde denken overgaat in het witte van de bladzijde. Een heerlijke vondst, waar ik zeer van genoten heb. De laatste keer dat ik zo enthousiast was over het ontbreken van een punt was bij het slot van de roman Letter en geest van Frans Kellendonk. 

Groepsdynamiek

Maar nu het verhaal. De leden van de woongroep worden gescheiden, waardoor de groepsdynamiek verbroken wordt. Muriël en Petrus gaan zich afvragen waarmee ze bezig zijn geweest en of dat wel de juiste manier is. Aan het eind van het boek komt de groep weer samen. De vraag is wat er dan gebeurt: valt de groep uit elkaar of wordt de draad van voor Elisabeths dood weer opgepakt? Dat vertel ik maar even niet en ook niet of de lezer wel antwoord krijgt op die vraag. 

In ieder geval zie je hoe dwingend Melodie kan zijn. Laten we ervan uitgaan dat ze niet bij voorbaat boosaardig is en het beste zoekt voor de groepsleden. Maar de lezer, als buitenstaander, heeft ongetwijfeld ernstige twijfels bij de ideeën van Melodie. Maar als groepslid kun je je daar moeilijk aan onttrekken, omdat de groep ook een zekere veiligheid biedt. En wie ben je eigenlijk als je geen lid meer van de groep zou zijn?

Een van de buitenstaanders is Liesbeth, die belast is het met onderzoek. Voor haar is deze zaak confronterend, want ze heeft een dochter die eigenlijk niet meer wil eten en Liesbeth weet niet zo goed hoe ze daarmee moet omgaan: 
En opnieuw zoekt Liesbeth tevergeefs naar een antwoord op de vraag hoe je accepterend kunt zijn, niet in discussie kunt gaan en niet beschuldigend kunt overkomen zonder mee te gaan in iemands waan. 

Het wereldwijde web

In het hoofdstuk over het wereldwijde web kijkt Elisabeht op de website van de woongroep, waarin Melodie verslag heeft gedaan van het 'negendagenproces,' waarin afstand genomen werd van voedsel of het overstijgen van voedsel: spiritueel op een niveau komen waarop je voedsel niet meer nodig zou hebben. 

Andere handige manieren waarop Blees ons aan de informatie helpt zijn bijvoorbeeld een WhatsApp-gesprek tussen de broers en zus van Melodie en Elisabeth ('Wij zijn de Hellinkjes'), door wat Muriël schrijft ('Wij zijn een pen') en door het rapport dat opgesteld wordt over de zaak ('Wij zijn voorlopige conclusies'). Dat brengt afwisseling in het boek, waarbij toch de strakke vorm gehandhaafd blijft. 

Lichtheid

Het onderwerp is behoorlijk zwaar, maar er is ook lichtheid in het boek. Bijvoorbeeld in dit gedeelte, waarin we een inkijkje krijgen in het hoofd van Petrus, iemand met een niet zo gemakkelijk karakter. Vaak schiet hij in de weerstand. Hij doet enorm zijn best en daar wil hij ook wel eens voor gewaardeerd worden.
Dat iemand hem daar toch ook weleens een keer voor zou mogen prijzen, dat hij nooit meer in een gevecht is terechtgekomen, of dronken langs de kant van de weg is wakker geworden, en dat hij sinds hij bij Melodie woont nooit meer ergens is ontslagen. Omdat hij ook geen werk had, dat is wel zo, maar toch. 
De laatste zin van dit gedeelte vind ik heel erg grappig en tegelijkertijd is het aandoenlijk om te merken hoezeer Petrus ernaar verlangt om gezien te worden en gewaardeerd. 

Effectief

Wij zijn licht is een beklemmende roman, waarin je leest hoe het bijna sektarische van een woongroep mensen in zijn macht krijgt en hoe mensen met goede bedoelingen verschrikkelijke dingen kunnen veroorzaken. Blees heeft een vorm gevonden om dat over te brengen, die niet alleen origineel is, maar die ook bijzonder effectief blijkt te zijn. Wij zijn licht lijkt me een boek dat aan het eind van jaar gaat verschijnen in de lijstjes met de beste boeken. Juryleden wrijven al in hun handen. 

dinsdag 28 juli 2020

Een Engelsman in mijn boom (Olivia Burton / Mahi Grand)


Ze heeft nooit veel contact gehad met haar vader, maar als een goede dochter gaat Olivia Burton wel naar zijn begrafenis. Daar ontmoet ze een oude oom, die haar vertelt dat ze afstamt van de beroemde Sir Richard Burton (1821 - 1890). Dat was een wonderlijke man met een avontuurlijk leven. Hij ging op expeditie naar de bronnen van de Nijl, kreeg het voor elkaar om als eerste westerling, vermomd, in Mekka te komen, vertaalde de Kamasoetra, was bij gelegenheden spion en meer, meer, meer.

Olivia besluit zich te verdiepen in deze voorvader, wiens leven zo verschilt van het hare; ze is lerares Frans. Ze leest wat ze over hem kan vinden, duikt in archieven en reist hem na. En wij, de lezers, reizen met haar mee. 



Kalme gedrevenheid

Je zou kunnen zeggen dat het verhaal niet zo spectaculair is: aankomen bij een museum dat gesloten is of aanwezig zijn bij een congres, maar toch blijft het boeien. Dat heeft te maken met de kalme gedrevenheid van Olivia. Nooit laat ze zich gaan, nooit vertoont ze heftige emoties, maar ze gaat door. 

Als ik even mag psychologiseren: ze heeft haar vader maar losjes meegemaakt en blijkbaar is ze op zoek naar vastigheid in haar stamboom, naar een persoon om je mee te identificeren, naar -vooruit maar- een geestelijke vader. De zoektocht naar Richard Burton is zo ook een zoektocht naar zichzelf en de zoektocht naar de bronnen van de Nijl, een zoektocht naar haar eigen wortels. 

Ook Olivia reist naar waar de Nijl ontspringt en speurt naar wat er over is van Burtons zoektocht anderhalve eeuw geleden. En haar voorvader reist met haar mee. De tekenaar, Mahi Grand, heeft hem er steeds bij getekend. Het verhaal van Olivia is getekend in sepia dat een beetje naar het paars neigt. Het verhaal van Burton is in kleur. Hij is dan ook zelf aan het woord en vertelt aan haar en ons zijn verhaal. 

Maar Burton is ook aanwezig als ze vragen van publiek beantwoordt of als ze op reis is. Ze merkt dat hij, aanwezig, afwezig, invloed op haar heeft en haar woorden in de mond geeft die ze anders niet gekozen heeft. Op het hoogtepunt, als Olivia de bronnen van de Nijl nadert, is het gehele verhaal in kleur: de verhalen van Burton en van Olivia zijn samengevallen en de tijd daartussen is weggevallen. 

Hoogtepunt


Je zou kunnen zeggen dat ze hem daar werkelijk gevonden heeft. Olivia trekt verder, naar Rwanda en zegt tegen Burton: 'Ik neem je mee als je wil.' Daarop antwoordt hij: 'Ik adopteer je.' 

Maar hoe het nu precies zit met die afstamming is dan nog steeds niet duidelijk. Sir Richard kan niet letterlijk een voorvader van haar zijn, want Burton had geen kinderen. Hij zit vermoedelijk wel ergens in haar stamboom, maar waar? In België zal ze daar meer duidelijkheid over krijgen. Daarover lezen we in het laatste hoofdstuk, 'Belgenmoppen.'

Naast de grote lijn, de zoektocht naar Sir Richard Burton, zijn er verschillende kleine gebeurtenissen die markant zijn. Olivia komt namelijke op plaatsen waar niet iedereen komt: ze komt in de problemen doordat ze rookt in de nabijheid van een politiebureau, moet een boete betalen omdat ze een plastic tas heeft en krijgt een emmer warm water om zich te 'douchen'. Ook dat soort dingetjes maakt het verhaal leuk om te lezen. 

Op zoek naar een identiteit

Maar de werkelijke kracht van Een Engelsman in mijn boom is de inzet waarmee het verhaal verteld wordt: iemand op zoek naar een groot doel, maar eigenlijk op zoek naar een identiteit. Iemand die erachter komt dat je maar weinig zekerheden nodig hebt. De laatste tekst in het boek is van Martinus von Biberach, die oorspronkelijk luidde:

Ich leb und ich waiß nit, wie lang
Ich stirb und waiß nit wann
Ich far und waiß nit, wahin
Mich wundert, daß ich froelich bin.

Hier is het vertaald als: 'Ik weet niet waar ik vandaan kom / Ik weet niet wanneer ik sterven zal / Ik weet niet wie ik ben / Ik verbaas me dat ik zo vrolijk ben'. Jammer van dat 'zo,' dat de tekst net iets minder sterk maakt, maar dat woord is vaker in het citaat van Von Biberach geschoven. Dat er '14e eeuw' achter staat is fout: dat had had vijftiende eeuw moeten zijn. Maar ach, wat zullen we daarom malen? We leven, in onzekerheid van afkomst en toekomst. Maar we leven. 

Titel: Een Engelsman in mijn boom
Scenario en tekeningen: Olivia Burton, Mahi Grand
Uitgeverij: Scratch
z.pl., 2020, 224 blz. € 24,90; hardcover


maandag 27 juli 2020

Taal voor de leuk (Paulien Cornelisse)


In 2009 debuteerde Paulien Cornelisse met Taal is zeg maar echt mijn ding, een boek met stukjes over taal, dat gigantisch goed verkocht werd, als mijn geheugen mij niet bedriegt. Ik las het en vond het amusant. Leuker dan ik verwacht had, geloof ik, al was die verwachting nauwelijks op iets gebaseerd. 

Het volgende, soortgelijke boek, En dan nog iets (2012) liet ik aan mij voorbijgaan. Het derde boek, De verwarde cavia (2016) probeerde ik als podcast. Ik ben nog wel een hoofdstuk of tien ver gekomen, maar daarna bracht ik het niet meer op. Het is het verhaal van een cavia, die verder praat en doet als een mens en zich moet zien te redden in de kantoortuin. Ik zag de satirische trekjes wel, maar uiteindelijk vond ik het niet meer dan 'leuk' en dat was voor mij te weinig. 

In 2018 verscheen er weer een boek met taalstukjes, Taal voor de leuk. Ik zag het in de winkel liggen, maar kocht het niet. Dit jaar kreeg ik het echter cadeau. Het was een dag waarop ik meer cadeaus kreeg en eerlijk gezegd weet ik niet meer of dit van een van mijn kinderen of van alle kinderen kreeg. Mijn jongste dochter overhandigde het en intussen heb ik het gelezen. 

Korte stukjes

Zoals gezegd, het zijn korte stukjes. Voor in het boek staat dat de meeste stukken, in iets andere vorm eerder zijn gepubliceerd in NRC Handelsbld en nrc.next. Sommige stukjes zijn heel kort, soms maar vier regels. Soms kunnen die gezien worden als een soort naschrift bij een ander stukje, maar soms ook staan ze op zichzelf. Ze zouden als bladvulling gebruikt kunnen zijn. Niet alle bijdragen gaan overigens over taal, maar het overgrote deel wel. 

Taal voor de leuk is bijzonder aangenaam om te lezen. Ten eerste zijn het korte stukjes, die je even tussendoor kunt lezen. Maar een heel stel achter elkaar blijkt ook te kunnen: ook dan verveelt Cornelisse niet. 

Ten tweede is het prettig dat je dingen herkent, soms van taalgebruikers om je heen en soms van jezelf. Paulien Cornelisse heeft een scherp oor, dat gespitst is op taalgebruik. Ze signaleert nieuwigheden, die een tijdje later alweer gebruikelijk zijn (of verdwenen, maar ook dan is het goed dat het gesignaleerd is). Bij elk verschijnsel verzint Cornelisse voorbeeldzinnen, die altijd duidelijk zijn en grappig zijn ze meestal ook. 

Over het 'de' in de titel: 'We zijn met kerst met z'n allen naar een huisje gegaan, gewoon voor de gezellig.' En als een voorbeeld van een constructie die niet kan: 'Die man wíl gewoon niet gelukkig zijn - volgens mij werkt hij bij die kippenslachterij voor de stom.' Het woord 'kippenslachterij' doet het hem: een concreet woord, waarbij gemakkelijk associaties op te roepen zijn. Je kunt je voorstellen dat iemand daar niet voor zijn plezier werkt. Ook worden er in citaten soms eigennamen gebruikt, waardoor je je meteen een persoon voorstelt: 'De sierkarpers van oom Herman zijn helaas allemaal vershredderd.' Goed gedaan. 

Geen oordeel

Verder is het sympathiek dat Cornelisse vooral signaleert en niet oordeelt. Nergens wordt de vinger geheven, waardoor de leessfeer prettig blijft. Ze komt geregeld zelf in haar stukjes voor, maar nooit in een glansrol. Die bescheidenheid, die misschien af en toe ook best minder had gemogen, zorgt ervoor dat de lezer het idee heeft dat hij niet tegen de schrijfster hoeft op te zien en dat zij net zo'n krabbelaar is als hijzelf. 

Soms maakt een beeldspraak veel duidelijk. Bijvoorbeeld in het stukje over de typering 'capabel': 'Capabel is een grijze archiefkast op een beige tapijt.' Je snapt meteen waarom iemand niet capabel genoemd wil worden. 

Aangestreept

Nog enkele dingen die ik aangestreept heb. Bij het lezen woord 'shredder' realiseerde ik me dat ik dat altijd als 'schredder' heb uitgesproken. Ik vermoed dat mij dat ingegeven is door het personage Storm, in Debiteuren/crediteuren van Jiskefet. Waarschijnlijk hoorde ik hem dat woord uitspreken toen ik het nog niet kende en daarna heb ik het overgenomen. 

Cornelisse citeert een juf van de basisschool, die de kinderen aansprak met 'Dames! Heren ook!' Die juf is in de leer geweest bij Koot en Bie, van Het Simplisties Verbond. 

'Ik weet niet wie 'een blik' is gaan gebruiken in overdrachtelijke zin, maar het is er wel al een hele tijd,' schrijft Cornelisse. Volgens mij is Wim Kan de bedenker van 'een blik'. Als ik het mij goed herinner ging het in een van de oudejaarsshows over 'een blik agenten opentrekken.'

Bij het merk Fristi verwondert de schrijfster zich over de 'i' aan het eind van het woord. Die komt inderdaad niet veel in het Nederlands voor, maar bij 'tosti' wel. 

Super

In een zinnetje vertelt ze dat voor het woord 'supermarkt' nog niets super was, maar dat klopt niet: bij het tanken van benzine ('Kijkglas moet vol zijn! Afleveren zonder luchtbellen') kon je kiezen tussen 'normaal' en 'super'. Er was zelfs indertijd een flauw mopje waarin op de vraag 'Vind je dat normaal?' het antwoord was: 'Nee, ik vind het super!'

Ach, het ene stukje is natuurlijk meer geslaagd dan het andere, maar over het algemeen weet Cornelisse goed de aandacht vast te houden. Aan het eind is er vaak een zin die het stukje stevig afrondt. Een enkele keer lukt dat minder. In een stukje over verkeerd verstaan ('Anders nog niets') zegt een moeder 'Blote benen'. Voor de lezer is al duidelijk dat ze eigenlijk 'nota bene' zegt. Het is jammer dat dat aan het eind ook nog uitgelegd wordt. 

Verder moet ik eraan wennen dat Cornelisse 'sex' schrijft in plaats van 'seks' een (een enkel keertje) 'vleien' als ze 'vlijen' bedoeld. 

Wat me vooral bijblijft is de oplettendheid die uit de stukjes blijkt. Nieuwigheden hebben de neiging geleidelijk in de taal te sluipen en voor je het weet, gebruik je die, zonder dat je je ervan bewust bent. Het is mooi dat iemand je dan laat zien wat er gebeurt en dan ook nog op een onderhoudende manier. 

donderdag 16 juli 2020

Het beste uit onszelf (Michael Bijnens)



Vooraf: Bunt Blogt heeft een aantal weken stilgelegen. Aan het eind van het drukke schooljaar lukte het me niet meer om rustig te schrijven. Ik had Het beste uit onszelf toen al uit. Er zit dus enige tijd tussen lezen en bespreken. Ik hoop dat dat niet al te zeer te merken is. 


Met de tweederangs comedian Lewis gaat het niet zo best. Hij woont samen met zijn manisch-depressieve kat Robin Williams, drinkt te veel, eet te veel. Hij kan aan de kost komen in het circuit waarin hij optreedt, maar dat is het dan ook wel. Dat is de situatie aan het begin van de roman Het beste uit onszelf van Michael Bijnens.

Tijdens een optreden in een toeristenkelder ziet hij achter in de ruimte een bekend gezicht: dat van zijn dochter Amy, die op haar achttiende, acht jaar geleden het huis heeft verlaten en niet meer teruggekomen is. Intussen is Lewis gescheiden van Samantha, Amy's moeder. Er is ook nog een zoon, Alexander, die indertijd zestien jaar oud was en die nu dus vierentwintig is. 

Na zijn optreden gaat Lewis meteen op zoek naar Amy. Snel daarna zal Amy bij hem aankloppen, maar ook weer verdwijnen, waarna Lewis haar moet zoeken in een metrostation. Uiteindelijk zal ze gaan werken bij het bedrijf van haar moeder en haar broer, Balance Inc., groot geworden met een meditatie-app. 

Het verschijnen en verdwijnen van Amy doet Lewis vragen stellen over zichzelf en over wat hij voor Amy kan betekenen. Hij wil in ieder geval zijn best voor haar doen, maar de vraag is of hij dat kan en of hij niet zelf haar probleem is. De avond dat Amy in de zaal zat, was misschien wel als een definitief afscheid bedoeld. 

Vaart

Het begin van Bijnens roman heeft aardig wat vaart: er worden vragen bij de lezer opgeroepen en er start een zoektocht. Jammer genoeg gaat verderop die vaart er behoorlijk uit. Bijnens heeft er namelijk voor gekozen om niet het verhaal het werk te laten doen, maar om voornamelijk in gesprekken duidelijk te maken wat de problemen zijn. 

Dat is jammer, want in die gesprekken wordt veel benoemd wat misschien beter impliciet had kunnen blijven. Ook bij het beschrijven van gebeurtenissen zijn er steeds duidende zinnetjes. Een voorbeeld:
Ik liep naar haar toe en zag dat ze haar handen voor haar gezicht hield. Omdat ze nu nergens meer heen kon kroop ze weg in zichzelf. 
Dat Lewis ziet dat Amy de handen voor haar gezicht houdt, hoeft al niet vermeld te worden. Als er staat dat ze de handen voor haar gezicht houdt, is het wel duidelijk dat hij dat ziet. En die uitleggende tweede zin is ook overbodig. De lezer mag blijkbaar vooral niet zelf denken. 

Nog een voorbeeld. Voordat Lewis wat gaat zeggen, krijgt de lezer deze uitleg;
In plaats van die moed op te brengen, was ik niet in staat - voor de zoveelste keer in mijn leven - om mij over mijn kinderlijke kwaadheid heen te zetten, en gooide ik nog meer olie op het vuur in een poging die woede te bemeesteren.
'Wat heb ik jou in godsnaam misdaan?' vroeg ik.
Al die uitleg, in plaats van het verhaal door te laten gaan - het doet onmachtig aan. Dat geldt ook voor het overbrengen van de emoties. Als iemand kwaad is, kun je dat merken doordat er vaak 'fucking' wordt gezegd. Beeldspraak staat er vaak vanwege de beeldspraak en niet om iets duidelijker te maken:
Mijn romp had zich over de bank uitgespreid als het lijnenspel van een peuter die een kubistisch kunstwerk had nagebouwd met wrakhout.

Onnatuurlijk

Dialogen zijn vooral bedoeld om op te helderen wat er aan de hand is en vaak is de taal te barok en daardoor onnatuurlijk. De ouders van Amy praten met elkaar:
We moeten het er met haar over hebben. Ik denk dat die hele geschiedenis onder het tapijt vandaan moet komen. Pas als het lukt om alle emotionele krochten die er in het gangenstelsel van Amy's trauma verscholen zitten aan te raken, dan... dan pas kan onze dochter zijn wie ze zou willen zijn. 
Welja! Erg geloofwaardig vind ik zo'n passage niet. 

Soms zijn de retorische trucjes te opzichtig. Een opsomming in drieën werkt vaak goed. Maar niet als je die binnen een regel of tien drie keer tegenkomt;
Noem mij de klootzak, noem mij de loser, noem mij de narcistische lul.
Doe het samen met je moeder, met je broer, met de rest van de wereld. 
Want ik zocht nog steeds naar haar gezicht. Naar haar lege en wanhopige ogen. Naar een reactie. Naar de haat die ik zo van haar verlangde. 

Heftig

De problematiek in de roman is heftig, maar die was misschien beter overgekomen als Bijnens die niet steeds zo zwaar had aangezet en zo nadrukkelijk benoemd had. Het gevolg is, bij mij althans, dat ik wel snapte de het voor de personages zo moeilijk was, maar dat het me nauwelijks wat deed. 

Aan het eind blijkt ook nog dat Lewis in een schriftje aan het schrijven is en dat wat hij schrijft dus dit boek is en dan is het nog minder geloofwaardig. Tot die vermelding blijkt niet dat we met zo'n verslag te maken hebben. 

Podcast

Tot nu toe heeft Het beste uit onszelf weinig aandacht gekregen, wat niet zo heel vreemd is. Om opnieuw aandacht voor de roman te vragen bracht Michael Bijnens een podcast uit, waarin het hele boek wordt voorgelezen. Ik lees dat de meeste voorlezers Vlaamse en Nederlandse acteurs zijn, maar niet uitsluitend. Tussen de vele voor mij onbekende namen zag ik die van Chris Kijne, bekend van de radio, en Els Dottermans, die ook in Zandman al prachtig voorlas. 

De vormgeving van de podcast is prettig en in de afleveringen die ik beluisterd heb, wordt er goed voorgelezen. Ook bij de podcast Uitgelezen verhalen leze acteurs verhalen goed voor. Tijdens de lockdown werd ook de Decamorone voorgelezen. Dat was bedroevend slecht. Maar aan de podcast van Het beste uit onszelf val je je geen buil. Goed gemaakt, maar de bezwaren tegen het boek blijven natuurlijk ook geldig bij de podcast. 

Michael Bijnens, Het beste uit onszelf. Uitgeverij Pluim, Amsterdam/Antwerpen 2020. 248 blz. € 21,99