woensdag 21 februari 2018

De tweepeer en de klok


Het is al jaren geleden: de groep belijdeniscatechisanten ging op bezoek bij de dominee voor een kopje koffie. Ik was een van de jongeren en ik herinner mij nog dat ik met enig ontzag het huis van de predikant betrad. Wat er die avond gezegd is, ben ik vergeten. Ik weet alleen nog dat mij opviel dat dominee zoveel klokken bezat: overal tikte het en van alle kanten werden wij gewezen op het voorbijgaan van de tijd.

Ik vond het indertijd zeer passend: dominee hield zijn gemeenteleden voor dat zij slechts tentbewoners zijn op aarde en dat ze hier geen blijvende stad hebben, maar hij bepaalde zichzelf er ook voortdurend bij dat de tijd doortikt.

In de kunst zijn klokken en zandlopers bekende vanitassymbolen, net als schedels, gedoofde kaarsen, zeepbellen. Ze wijzen de kijkers op de eindigheid van het leven.

Ook in het werk van Eveline Kieskamp komen we thema’s tegen die ons bepalen bij de vergankelijkheid: dode hazen en vogels, verlepte bloemen, fruit dat over de houdbaarheidsdatum is. De thema’s die in voorbije eeuwen vooral terugkwamen in schilderijen, stelt zij aan de orde in ruimtelijk werk. Zo’n werk is ‘Tweepeer’.

De titel is een woordspeling op ‘kweepeer’: we zien twee kweeperen, die op elkaar rusten. Kieskamp heeft veel geëxperimenteerd met Delfts blauw en ook hier zien we het wit als hoofdkleur, met daarbij de blauwe tak, waarvan het blauw over de peren loopt. Bij de onderste peer lijkt het blauw te komen uit het gaatje waarin het steeltje heeft gezeten. Als sap, misschien, maar het doet ook aan bloed denken.

Kweeperen zijn wat bonkig van vorm, dus misschien heeft Kieskamp twee prima peren als voorbeeld genomen, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat deze peren hun beste tijd gehad hebben en al een beetje aan het bederven zijn. Ze zijn tegen elkaar aan gezakt en als ze verder rotten, zullen ze alleen maar meer met elkaar vergroeien.

Kieskamp laat ons niet het gave fruit zien, maar het fruit dat al op zijn retour is. Daarmee wijst ze de kijker en ook mij dus, net als de klokken van de dominee, op de eindigheid van het leven. Daarbij helpt ook de afgebroken tak, een bekend symbool voor een afgebroken leven.

De peren worden niet gepresenteerd op een schitterend bord, maar op een bordje dat eruitziet alsof het van karton is. Het is niet mooi recht en het oog nauwelijks stabiel: geen bordje voor de eeuwigheid, maar een weggooibordje.

De dood is een gegeven, een zekerheid, in ieders leven. Zowel de eigen dood als de dood van de geliefden. Je kunt de dood als gruwelijk weergeven. Je kunt ook opstandig zijn, vechtend tegen de bierkaai, maar toch vechtend. Je kunt uitbundig leven en jezelf voorhouden dat de dood er niet is. Niet voor jou, tenminste.

Dat doet Kieskamp niet. In haar werk lijkt ze de dood als gegeven te accepteren. Het verval, de afweg naar de dood, is bij haar dan ook niet iets waaronder we moeten lijden. Bij haar werk betrap ik me erop dat ik het ‘mooi’ vind, terwijl ik sta te kijken naar aftakeling, bederf, dood. Blijkbaar gaat er een rust uit van haar werk, dat ons, al is het maar voor de tijd dat we ernaar kijken, verzoent met het feit dat we over ons hoogtepunt heen zijn en leven naar de dood toe.

Juist bij het kijken naar de Tweepeer heb ik het idee dat mij een spiegel wordt voorgehouden: het verval is al ingezet, maar dat is niet erg. Ik zie mij en mijn geliefde als de twee peren die tegen elkaar aan gezakt zijn. Het verval gaat door, maar je hebt elkaar, je bent niet meer twee afzonderlijke peren, maar een tweepeer. Juist door het verval ben je meer op elkaar aangewezen, word je meer een met de ander. Dat is belangrijk. Belangrijker dan hoe lang je nog samen op een bordje ligt voordat je weggekiept wordt.

Tweepeer toont ons onze eindigheid, maar laat ons daar niet om treuren. Juist door ons te wijzen op die eindigheid, heft het ons daarbovenuit. In ons wordt vredigheid wakkergemaakt.

Mogelijk heeft de dominee indertijd met dezelfde vredigheid geluisterd naar het tikken van zijn klokken.


Deze 'beeldmeditatie' is geschreven voor Artway. Zie daar voor meer kunst.

dinsdag 13 februari 2018

Pruimen van ooit


Opal
Ze zijn er niet meer de boomgaarden uit mijn jeugd, maar ik weet er nog moeiteloos de weg. Die in Herveld, tussen de Merkenhorststraat en de Dijkstraat, bestond uit twee boomgaarden, verbonden door een brug van bielzen, die mijn vader eigenhandig heeft gebouwd. Er kon met gemak een wagen
volgeladen met kisten fruit overheen. Later kwam daar de boomgaard van mijn opa bij, in Loenen, bij Slijk-Ewijk. In beide boomgaarden stonden, naast de appels en de peren, pruimenbomen.

Op deze plaats haalde ik eerder herinneringen op aan de appelrassen en de perenrassen uit mijn jeugd. Nu zijn de pruimenrassen aan de beurt.

Early Laxton
Ik vermoed dat er in de boomgaard in Herveld niet zo heel veel pruimenbomen stonden. Ik heb er maar weinig herinneringen aan. Wel aan de Early Laxton, een hoogstammetje vlak achter het schuurtje dat misschien vroeger wel een kippenhok geweest was, maar waarin later een of twee varkens huisden. Het was een wat gammel gebouwtje en in een strenge winter vroor het in het schuurtje zo hard dat een zeug bevriezingsverschijnselen vertoonde.

De Early Laxton noemden wij 'Allyakson', tenminste zo verstond ik het. Het was een vroege pruim en als de Early Laxtons begonnen te rijpen, was het pruimenseizoen begonnen. Pas nu ik dit typ, realiseer ik me, of meen ik me te herinneren, dat er ook een paar Opals in de buurt van het hoogstammetje stonden. In Loenen hadden we die ook. Ik heb de Opal altijd een smakelijke pruim gevonden en hij heeft zich goed gehouden. We treffen hem na zoveel decennia nog steeds in de supermarkt aan.

In de achterste boomgaard stond een oude pruimenboom, die een beetje scheefgezakt was. Ik zie nog hoe mijn moeder de hoge brandnetels eromheen met haar klompen plattrapte en mij daarna optilde, zodat ik kon kijken in een holletje in de stam. Daarin zat een nest jonge vogels. Koolmeesjes, zei mijn moeder. Ik vond het een wonderlijke ervaring.
Eldense Blauwe

Ik gok erop dat de boom een Eldense Blauwe was, een ras dat toen al als oud werd gezien. In mijn herinnering zijn de pruimen heerlijk. Er zat een dof waasje op, dat je er ook af kon poetsen, zodat de pruimen glommen, maar met waas waren ze eigenlijk mooier. Als de pruim goed rijp was, kleurde het vruchtvlees een beetje rood. De blauwe pruimen werden liefkozend 'Blauwkes' genoemd.

Er waren ook 'Gruuntjes', Reine Claude Verte, die een beetje geel werden als ze goed rijp waren. Ook dat pruimenras was in mijn jeugd al oud. Lekkere pruimen, vonden we. Mijn moeder maakte er ook wel jam van. Soms stoofde mijn moeder pruimen. Wij noemden dat 'slemp' en we deden het zowel over de pap als op brood. In de pruimentijd was er altijd slemp, meestal gemaakt van de 'stek', de pruimen die niet gaaf meer waren, maar bijvoorbeeld aangepikt door de vogels.
Gruuntjes

In 1969 verhuisden we naar de Schoolstraat in Herveld. De boerderij werd eerst bewoond door twee broers. Nog voordat die weg waren, vroeg mijn vader of hij alvast in het weitje achter de boerderij pruimenbomen mocht poten. Er stonden al wat bomen (waaronder een boom Gruuntjes), aan de rand, bij de muur van de mestvaalt. Mijn vader pootte het weitje vol met hoogstammen. Dan kon het jongvee eronder weiden. We hebben het weitje ook wel eens gehooid.

Wat voor pruimen waren het? Czaren? De Czar ('Saar', zeiden we) was een vrij grote, maar flauwe pruim. We hebben die zeker gehad. In mijn herinnering plantte mijn vader twee rassen in het weitje, om en om. Misschien toch niet de Czar? Die is zelfbestuivend, voor zover ik weet. Stonden er 'Bellevijns' in het weitje? 'Bellevijn', zo zeiden wij het, maar eigenlijk heette de pruim Belle de Louvain, Schone van Leuven. De pruimen hadden ook een bijnaam, die wij veelvuldig gebruikten: 'Hingstekloten'.

In Loenen hadden we ook pruimen. Langs de sloot, aan twee kanten van de boomgaard, stond een rij 'Wijnpruimen'. Zo noemden wij ze, maar ze hadden ook andere namen: Perzikpruim of Monsieur Hâtif. Ze brachten altijd veel op bij de veiling, herinner ik me, terwijl ik ze helemaal niet zo lekker vond. De Wijnpruim had 'beurtjaren': op sommige jaren zat er bijna niets aan de bomen en op andere jaren waren de bomen afgeladen vol.

Of ze zo vol zaten dat ze 'gedund' moesten worden, weet ik niet meer. Het gebeurde wel. Een pruimenboom is niet zo sterk en als een boom goed vol zat, kon een tak zo zwaar worden dat hij afscheurde. Die moest dan ondersteund worden. Als een boom te vol zat, bleven de pruimen ook veel te klein en dan was het verstandig om ze uit te dunnen.

Natuurlijk hadden we ook 'Vikken', Reine Victoria. Een sterke pruim, die het altijd goed deed. Soms zat er wat hars aan de pruim en voor mijn gevoel kwam die hars uit de pit, maar dat weet ik niet zeker.
Reine Claude d'Oullins

Verder hadden we 'Daltans' (Reine Claude d'Althann), 'Doeljes' (Reine Claude d'Oullins), Ontario's en ook Vroege Tolse. Die heeft mijn vader aangepoot; in mijn allervroegste jeugd hadden we ze niet. Maar waar stonden ze? Ik heb er geen beeld meer bij.

Zo is er wel meer waar ik niet meer zeker van ben. Hadden wij Sint Hubertus? De naam komt mij bekend voor maar de herinnering is zo vaag, dat ik haar wantrouw. Misschien dat mijn broer het weet.

Hadden wij Kwetsen? Waarschijnlijk niet, maar ik ken de naam wel. Ik herinner mij ook de 'Krozen' (Oranje Kroosjespruim). Stonden die vlak bij de 'pèrdstal'? In de vroegere paardenstal had mijn vader varkenshokken gemetseld. Bij de achterdeur konden de varkens naar buiten. Er stonden bij die deur, of misschien daar in de buurt, achter de 'lòds' (de loods), ook enkele pruimenbomen. Daar zaten ook wilde pruimen bij, die zuur waren en die je eigenlijk niet kon eten. Ze werden niet geplukt. We noemden ze 'vèrkenspruimen', waarschijnlijk omdat de varkens ze altijd opaten. Varkens lusten alles.

Er waren en zijn natuurlijk meer pruimenrassen, Bleu de Belgique, Dubbele Boerenwitte, Mirabelle de Nancy. Ik heb vroeger wel eens iemand over de Mirabellen horen praten, maar eigenlijk heb ik er geen herinnering aan.

Wat de rassen tegenwoordig zijn, weet ik nauwelijks. Bij mijn broer eet ik wel eens een pruim die mij totaal onbekend voorkomt. Sommige pruimen hebben geen naam, alleen maar een nummer. Dat is een ras in ontwikkeling, voor zover ik weet. Broer oogst in een jaar meer pruimen dan ik in mijn hele leven bij elkaar heb gezien, vermoed ik. Hij en zijn (en mijn) neef hebben boomgaarden in Nederland en Polen. Ze noemen zich wel de Pruimenmeesters. Grote kans dat de pruimen die je bij Albert Heyn koopt geoogst zijn in de boomgaarden van B&B-fruit, van de Pruimenmeesters dus.

In de zomervakantie van 2017 dacht ik in Maribor, in Slovenië, de oude, vertrouwde Eldense Blauwe nog te zien. Ik kocht een kilo en stuurde een berichtje naar mijn broer, die antwoordde 'Stanley waarschijnlijk'. Van dat ras had ik zelfs nog nooit gehoord.

De hedendaagse pruimenrassen zullen ongetwijfeld voordelen hebben: meer kilo's aan de boom, minder kwetsbaar, fraai ogend. Maar ik word vooral blij bij de herinnering aan de Gruuntjes, de Blauwkes en al die andere oude pruimenrassen. In mijn herinnering worden ze elk jaar lekkerder.


De foto van de Eldense Blauwe komt van deze site en die van de Opal komt hiervandaan.

Mijn moeder, met de plukschort, bij de wijnpruimen
Mijn vader bij de wijnpruimen. Ze werden aan de groene kant geplukt en rijpten verder in de kist.


maandag 12 februari 2018

Hallo witte mensen (Anousha Nzume)


Het sinterklaasfeest ligt alweer een tijdje achter ons, maar iedereen herinnert zich nog de felle discussies over zwarte, roetvegen- en regenboogpieten. De emoties lopen al een paar jaar hoog op, bij beide partijen. Ook als er geen Piet te bekennen is, zijn er discussies waarin zwart en wit perspectief richtinggevend zijn: wat doen we met standbeelden van mensen die in het verleden als helden werden gezien en nu niet meer? Noem je iemand wit of blank? Moeten musea gedekolinseerd worden?

Alles wat met wit en zwart te maken heeft, staat in de belangstelling en dat lijkt me alleen maar goed. Laat er maar over gepraat worden. Vanaf 2011 heb ik op deze plaats af en toe een duit in het zakje gedaan. Door een column of door te schrijven over jeugdboeken als Toen de Amboneesjes kwamen en De wonderlijke avonturen van Meelmuts en Roetkop, maar ook over Bob in China. Intussen heb ik ook Hallo witte mensen van Anousha Nzume gelezen.

Het boekje van Nzume heeft afgelopen jaar veel aandacht gekregen, waarvan veel mij vervolgens  ontgaan is. Pas zeer onlangs hoorde ik dat er zelfs een tegenboekje (Hallo zwarte mensen!) geschreven is. Ik hoorde al wel meteen het interview met Nzume bij Nooit meer slapen. Dat was een ongemakkelijk gesprek. Voor de interviewer heb ik gewoonlijk veel waardering, maar deze keer zat blijkbaar zijn ergernis hem in de weg.

Toen ik het boekje van Nzume kocht, verwachtte ik wat te kunnen leren van Hallo witte mensen. En ook verwachtte ik dat het me tegen de haren in zou strijken. Met dat laatste is het eigenlijk wel meegevallen. Nou ja, Nzume spreekt de lezer vaak aan met 'lieve witte mensen', terwijl je niet het idee krijgt dat ze jou als lezer zo lief vindt. Van mij had ze me ook wel neutraler mogen aanspreken, al vind ik het niet zo'n belangrijk punt.

Veel mensen voelen zich aangevallen door Nzume, heb ik begrepen. Dat mag -we leven in een vrij land- maar ze doet juist keer op keer erg haar best om mensen niet persoonlijk iets kwalijk te nemen. Eerder probeert ze uit te leggen hoe het zit met institutioneel racisme: er zijn mechanismen in onze maatschappij die het op sommige vlakken per definitie voor zwarte mensen of mensen van kleur lastiger maken. Het gaat niet om de schuld van individuën, maar om hoe dingen werken in onze samenleving. Natuurlijk wisten we dat al, maar Nzume legt het duidelijk uit en dwingt ons daar ook naar te kijken en dus ook te kijken naar onze eigen positie daarin.

Je hebt als witte mens de neiging om te kijken naar onze maatschappij als een wereldje waarin alles goed geregeld is en ieders rechten gewaarborgd zijn, omdat je het als zodanig ervaart. Ik leef in ieder geval in de luxe positie dat ik bijna nooit na hoef te denken over mijn kleur, zoals ik ook niet na hoef te denken over mijn geslacht, dat ik geloof ik 'gender' behoor te noemen. Nzume vraagt ons om vanzelfsprekendheden te bevragen, na te denken over hoe onze maatschappij zal zijn voor mensen met een andere achtergrond dan de onze.

Hoofdstuk voor hoofdstuk neemt Nzume de lezer mee. Daarbij moet ze wel generaliseren.  Als ze het heeft over 'witheid', moet ze wel veel op een hoop vegen. Dat is niet zo erg, vind ik. Maar ze kan natuurlijk de jij-bak verwachten dat voor haar alle witten hetzelfde zijn. Dat klopt overigens niet als je het boek nauwkeurig leest.

Natuurlijk is er een apart hoofdstuk over Zwarte Piet. Daar is niet zoveel nieuws meer over te zeggen. De standpunten zijn ingenomen en verder zal, neem ik aan, de tijd zijn werk moeten doen. Over tien jaar zal de roetvegenpiet meer voorkomen dan de zwarte.

Bij het laatste hoofdstuk, over culturele toe-eigening, kon ik de gedachtegang van Nzume niet delen. Ze noemt als voorbeeld een hipstertent die döner gaat verkopen met poespas eromheen. Dat mag niet, want döner komt oorspronkelijk ergens anders vandaan. Bovendien stoot je de authentieke dönerverkoper het brood uit de mond. Volgens Nzume, althans.

Ik blijk blind te zijn voor het probleem. Ik weet ook wel dat bijvoorbeeld de worksongs een verre voorganger vormen van de huidige jazz, maar ik heb geen bezwaar tegen witte jazzmusici. Miles Davis en Chet Baker kunnen naast elkaar bestaan, lijkt me. En pizza hoef ik niet per se bij een Italiaan te eten.

In het debat over zwart en wit luistert het taalgebruik nauw. Je zegt niet 'blank' maar 'wit'. Ik weet niet of het veel uitmaakt. In Zuid-Afrika werd er ook tijdens de Apartheid al over 'witmensen' gesproken, bijvoorbeeld. Ik vind het trouwens prima; als iemand er last van heeft dat ik 'blank' zeg, wil ik best 'wit' zeggen. Zo'n grote moeite is dat nu ook weer niet.

Spreken over 'tot slaaf gemaakten' in plaats van over 'slaven' vind ik al wat onhandiger. John Jansen van Galen trok in een column voor het radioprogramma OVT een vergelijking met 'scholieren'/'tot scholier gemaakten'. We spreken ook van 'krijgsgevangenen' al snappen we wel dat ze tot krijgsgevangene gemaakt zijn. Mij lijkt het niet zo'n wezenlijk punt.

Ook heb ik moeten wennen aan de uitdrukking 'mensen van kleur'. Veel termen in het debat zijn letterlijk vertaald uit het Engels en misschien verklaart dat de vreemde term. We kenden natuurlijk wel het onderscheid van iets met of zonder kleur, maar 'van kleur' kwam vroeger niet voor in het Nederlands. Je kon 'van'. gebruiken bij een materiaal ('van plastic', 'van goud') of bij herkomst ('van Afrika', 'van Amsterdam') maar niet bij kleur. De uitdrukking ging een tijdlang tegen mijn taalgevoel in. Iets of iemand had kleur, vond ik, maar kon niet van kleur zijn. Maar we spreken ook van 'een politicus van formaat' en dat lijkt me een soortgelijke constructie. Het zal wel een kwestie van wennen zijn.

Wat Nzume me duidelijk gemaakt heeft, is dat dingen ingewikkeld liggen. Dat het te gemakkelijk is om van iets wat je niet als probleem ervaart te verklaren dat het dus geen probleem is. Het lijkt me daarom goed om te luisteren en te observeren. Naar wat er omgaat in de maatschappij, in de ander (al of niet van kleur), in jezelf. Zo gauw we in de verdediging schieten, is het gesprek voorbij en dan schieten we niet op. Zoveel mogelijk geluk lijkt me belangrijker dan gelijkkringen.

En laten we ook blijven lezen. Op mijn lijstje van boeken die ik wil aanschaffen staan zowel Witte onschuld van Gloria Wekker als Het zwartwitdenken voorbij van Piet Emmer. Het kan even duren voor ik eraan toe kom. Als het zover is, zal ik er in ieder geval over schrijven.

zondag 4 februari 2018

Jonathan Cartland (Blanc-Dumont/Harlé)


















Van zo'n beetje elke succesvolle serie van een jaar of veertig geleden wordt tegenwoordig een integrale heruitgave gemaakt. Dat is handig: zo hou je de boel makkelijk bij elkaar. Maar de ene uitgave is de andere niet.

Uitgeverij Sherpa houdt al jaren een naam hoog op het gebied van mooie uitgaven. Nu zijn de eerste twee delen verschenen van Jonathan Cartland: De indianenvriend en Het laatste konvooi naar Oregon. Er is gekozen voor een uitgave in zwart-wit op groot formaat. Indertijd las ik Cartland in kleur, dus het is wel even wennen, maar het werkt wel. Ook bij de reeks Mister Blueberry koos Sherpa voor zwart-wit. Daar was, beter dan in de albums van Cartland het tekenproces terug te zien.

Bij Cartland had de inkleuring mogelijk niet misstaan, maar daar zal ik niet over zeuren, want de albums zijn wel een lust voor het oog. Mooi groot formaat, papier dat zwaar genoeg is, prettige lettering en tekeningen waarnaar je blijft kijken. 

Cartland is geen revolverheld, geen vechtjas, geen archetypische cowboy. Maar hij heeft een groot rechtvaardigheidsgevoel en hij is niet bang. Dat hij op sommige punten afwijkt van de gebruikelijke hoofdpersonen, maakt hem interessant. Het karakter wordt goed uitgediept en de makers besparen Cartland niet veel. Als hij treurt om de dood van zijn vrouw, komt hij op de bodem van de put terecht en je vraagt je af of hij ooit nog kan opkrabbelen. De tragiek van Cartland is voor elke lezer onontkoombaar.

De eerste twee delen van de serie zijn qua verhaal aardig, maar bepaald geen hoogtepunten. Het karakter van de hoofdpersoon mag dan origineel zijn, Het verhaal is niet altijd verrassend. Bij het deel over het konvooi kun je bijvoorbeeld al voorspellen welke elementen je tegenkomt: een wagen met een gebroken wiel, een voertuig dat neerstort in de diepte, een aanval van indianen.

De reeks moet met deze eerste twee delen nog duidelijk op gang komen, qua verhaal. Qua vormgeving en tekenwerk is het allemaal heerlijk. Het was voor mij weer een tijdje geleden dat ik een album over Jonathan Cartland las, maar ik was wel meteen terug bij de sfeer die ik me herinnerde en natuurlijk bij de krachttermen die Cartland bezigt en die op mij altijd wat grappig overkomen: 'Jumpin' Jehosaphat!' 'Holy Goat!' 'Go to Blazes!' 'Smoking Jericho!'

De meerwaarde van integrale uitgaven is niet alleen de zorgvuldige vormgeving, maar ook het dossier met extra informatie. In deel 1 bestaat dat uit enkele pagina's over de samenwerking tussen de tekenaar Michel Blanc-Dumont en scenariste Laurence Harlé en een compleet kort verhaal.

In het tweede deel vinden we een autobiografische schets van Blanc-Dumont, altijd aardig, al kan hij beter tekenen dan schrijven. Maar dat de tekenaar zelf aan het woord is, geeft toch een extraatje. Daarna volgt een mooie verzameling illustraties en covers van het blad Round-Up. 

De sterkste delen van de reeks Jonathan Cartland moeten nog verschijnen. De liefhebbers zullen daar niet op wachten en meteen de eerste twee delen kopen.



Titel: De indianenvriend
Titel: Het laatste konvooi aar Oregon
Tekeningen: Michel Blanc-Dumont
Tekst: Laurence Harlé
Uitgever: Sherpa, Haarlem 2017
groot formaat hardcover, 64 blz. zwart-wit; € 29,95

vrijdag 2 februari 2018

Menno Wigman (1966 - 2018) overleden

Foto: Bianca Sistermans/De Beeldunie

De angst. De witte wimpers van de angst
dat ik mijn leven heb verschreven.
Het werk van Menno Wigman ken ik nog maar kort. In 2012 kocht ik zijn bundel Mijn naam is Legioen, een krachtige bundel, waarin ik veel gelezen heb. Ik nam hem op in het lijstje met beste poëzie van 2012, waarop alleen de verzamelde gedichten van P.C. Hooft hoger eindigden. Mijn recensie staat hier.

Er was aardig wat belangstelling voor de bundel, waarvan uiteindelijk zes drukken verkocht zouden worden. Vaak werd in recensies dit gedicht geciteerd:
Kamer 421 
Mijn moeder gaat kapot. Ze heeft een hok,
nog net geen kist, waar ze haar stoel bepist
en steeds dezelfde dag uitzit. Uitzicht
op bomen heeft ze, in die bomen vogels
en geen daarvan die zijn verwekker kent. 
Ik ben al meer dan veertig jaar haar zoon
en zoek haar op en weet niet wie ik groet.
Ze heeft me voorgelezen, ingestopt.
Ze wankelt, hapert, stokt. Ze gaat kapot. 
Geen dier, zegt men, dat aan zijn moeder denkt.
Ik lepel bevend eten in haar mond
en weet haast zeker dat ze me nog kent. 
Het zullen merels zijn. Ze zingen door.
De aarde roept. Krijgt vloek na vloek gehoor.
Het gedicht zet krachtig in. Hard, ook. Maar het heeft ook een zachte kant. De moeder heeft ooit haar zoon voorgelezen en ingestopt en hij lepelt eten in haar mond, wat een liefdevolle daad is. En dan die merels. Nu nog niet, maar ze zullen er zijn.

Wigman was een scherp observeerder, een niets ontziend kijker. Ik denk dat waarneming ten grondslag ligt aan alle kunst en Wigman verstond de kunst van het waarnemen, doordat hij geen concessies deed. Hij wilde ook het lelijke, het onvolmaakte, het verkeerde zien en daarover schrijven.

Dat schrijven deed hij in zeer strakke gedichten: regelmatige strofen, rijm hier en daar, metrum. Ik heb wel eens gedacht (en ook geschreven) dat hij een strakke vorm nodig had, omdat alles in toom te houden wat er aan emoties en gedachten woelt dieper in het gedicht.

En natuurlijk maakt vorm een wezenlijk onderdeel uit van wat Wigman goede poëzie vindt. In een uitzending van OBA Live vertelde Marita Mathijssen, bij wie hij studeerde, en met wie hij verschillende keren sprak, dat hij als dichter eigenlijk voortbouwt op de literatuur in de negentiende eeuw (Baudelaire bijvoorbeeld), meer dan op bijvoorbeeld de Tachtigers.

In verschillende gedichten zien we de dichter naar zichzelf kijken en horen we hem zichzelf de vraag stellen die J.C. Bloem verwoordde in 'Dichterschap': 'Is dit genoeg,;een stuk of wat gedichten, / Voor de rechtvaardiging van een bestaan'? Zie ook het citaat hierbovenaan: altijd met schrijven bezig geweest en heb je dan je leven niet verschreven, in plaats van dat je het geleefd hebt?

Het gedicht waaruit het citaat komt, 'De weg van alle boeken', eindigt met:
Ik wil de hemel en ik wil de straat,
ik wil in zestigduizend hoofden ruisen
en iedereen een tand uitslaan 
voor ik de weg van alle boeken ga
en roemloos bij De Slegte sta.
Slordig met geluk (2016) las ik in 2017. Daarover schreef ik hier. Het is een goede bundel en in het lijstje met bundels die ik het afgelopen jaar las, plaatste ik het zelfs bovenaan. Nu las ik vorig jaar niet zo heel veel poëzie, maar het zou me niet verbazen als het boek ook hoog geëindigd zou zijn als ik wel veel gedichtenbundels had gelezen.

Gisteravond zocht ik de bundel, maar ik vond hem niet. Niet teruggezet in de boekenkast of niet op de goede plek teruggezet. Ik weet dat de bundel nog een tijdje in mijn leskamer op school gelegen heeft en nog wat rondgezworven heeft in mijn huis. Hij zal wel ergens op mijn studeerkamer liggen, maar ik zie hem niet. Te slordig met Slordig met geluk.

Ook in deze bundel zijn de gedichten strak van vorm. Wigman moet er lang aan gewerkt hebben, zo goed lopen ze. Hij was een dichter die de lat voor zichzelf hoog legde en alleen het allerbeste goed genoeg vond of misschien maar amper goed genoeg.

Menno Wigman stierf aan een hartkwaal. In Slordig met geluk blikt hij al vooruit op wat er kan gebeuren met een hart dat niet goed meer is.
Opname 
Het kan je overkomen in een pashok,
je pakt een jas, trekt weg en zakt ineen. 
Het kan gebeuren bij een zebrapad
of in een kassarij – bij tastbaar licht 
of ’s nachts wanneer je op een foto klikt.
De dag zal komen, niet meteen, niet nu, 
maar plotseling is daar het kale uur.
De wereld kantelt en de film begint: 
een veld vol varens, golvend licht, je hoort
je moeders stem en zweeft en valt en stikt. 
En nu je lichaam in het Lucas ligt
komt traag en zwaar een zon op in je hoofd. 
Het daagt. Je hart heeft moeten hoesten.
Even, heel even viel de stroom uit in je bast. 
Je ligt en wacht. En onder je twee voeten
die morgen onversaagd de straat begroeten.
In dit gedicht ligt de 'ik' in het ziekenhuis en hij gaat ervan uit dat hij de volgende dag weer 'onversaagd' het leven tegemoet kan treden. Dat is er deze keer dus niet van gekomen.

In de bundel is ook een gedicht opgenomen dat Wigman schreef bij een eenzame uitvaart. Die van Wigman zal niet eenzaam zijn. Ik lees op de sociale media reacties op zijn overlijden. Er zijn veel mensen die hem goed gekend hebben en die hem aardig of zelfs lief vonden. Vinden. Vonden.

Laten we hem het gedicht meegeven dat hij een andere dode meegaf. Nu hij, net als de wellicht anonieme dode 'zonder reiskompas een pad aftast'. Vaarwel.

Aarde, wees niet streng 
Aarde, hier komt een eerzaam lichaam aan
waarin een magistrale zon is opgegaan.
Achter de ogen scheen een zomermaand,
het middenrif liep vol zacht avondlicht
en bij de hartstreek rees een tovermaan. 
De handpalm voelde water, streelde dieren,
de voeten kusten stranden, kusten steen. Inzicht.
Er sloop vreemd inzicht in het hoofd, de tong
werd scherp, er huisden vuisten in de vingers
en de hand bevocht brood, geld, eer, seks, licht. 
Je kunt er heel wat boeken over lezen.
Je kunt er zelf een schrijven. Aarde, wees niet streng
voor deze man die honderd sleutels had,
nu zonder reiskompas een pad aftast
en hier zijn eerste nacht doorbrengt.

De bundel Mijn naam is Legioen werd bekroond met Awater Poëzieprijs 2012,  Slordig met geluk werd onlangs genomineerd voor de tweejaarlijkse Ida Gerhardt poëzieprijs. voor Zwart als kaviaar (2001) kreeg hij de Jan Campertprijs en in 2015 werd zijn gehele oeuvre bekroond met de A. Roland Holstprijs. 

donderdag 1 februari 2018

Poëzie heeft gevolgen in de echte wereld (Nanne Nauta)



Wie een cadeautje ontvangt, wordt geacht blij verrast te zijn en het geschenk te bewonderen. In het algemeen houden mensen zich aan die ongeschreven regel. Indertijd heb ik overigens erg genoten van een stuk van Jan Hein Donner in Schaakbulletin over zijn vijftigste verjaardag. Hij noemde de cadeaus, de gevers en wat er mis wat met wat hij van hen ontving. Zelfs de taart vond geen genade in zijn ogen.

Het kan dus wel, een eerlijke mening geven over een geschenk. Bij de Literaire Boekhandel Lijnmarkt in Utrecht kreeg ik, ter gelegenheid van de Poëzieweek, naast het bundeltje van Verhelst een boekje van Nanne Nauta: Poëzie heeft gevolgen in de echte wereld. Kom, laten we dat gegeven paard eens in de bek kijken.

In de inleiding, waarin de corrector overigens een opzichtige fout liet zitten, vertelt Nauta hoe hij tot zijn tekst gekomen is. De aanleiding is een artikel van de wetenschapper Erik Verlinde: ‘Emergent Gravity and the Dark Universe’, waarin de theorie verwoord wordt dat alles bestaat uit informatie.

Naar aanleiding daarvan verschenen er artikelen waarin het woord ‘informatie’ natuurlijk vaak voorkwam. Nauta nam een tekst uit de NRC, verving steeds het woord ‘informatie’ door ‘poëzie’, paste de tekst nog wat aan en had toen een eigen artikel.

Het artikel van Nauta, ‘Poëzie heeft gevolgen in de echte wereld’, lees je als een tekst over poëzie en tegelijkertijd vervang je in je hoofd het woord ‘poëzie’ door het oorspronkelijke woord ‘informatie’, zoals in een kwantumcomputer iets tegelijk een 0 en een 1 kan zijn. Je leest dus eigenlijk tegelijkertijd twee teksten. Dat is een aardige ervaring.

Natuurlijk moest Nauta hier en daar wat aanpassen in het artikel en natuurlijk klopt daarna nog niet alles, maar het opmerkelijke is dat al lezend toch de gedachte je bekruipt dat poëzie overal is en zelfs op kosmische schaal invloed heeft.

Aan de tekst heeft Nauta voetnoten toegevoegd. Daarin klinkt hij meer door dan in de tekst zelf. Jammer genoeg gaat hij dan soms voor het gemakkelijke succes van de flauwiteit. ‘Kwantumpoëzie’ wordt dan in verband gebracht met een ‘woondiscounter’, maar dat is dan weer niet toe te passen op de rest van de tekst. Net zo melig zijn de commentaren bij ‘qpoëzie’ (verband met QMusic) en ‘superpoëzie’.

Wat dat laatste voorbeeld betreft: ‘superpoëzie’ verwijst naar de situatie waarin iets zowel ‘gesloten’ als ‘dicht’ kan zijn (zowel 0 als 1). De noot daarbij verwijst naar de meerduidigheid van poëzie en is ter zake, fris, verhelderend en ook grappig, maar als daarachter staat: ‘wat zeg ik, superpoëzie’, dan wordt de tekst zelf onderuit gehaald, waarna je niet veel meer overhoudt.

Beter op dreef is Nauta in de noten waarin hij verwijst naar poëzie. Bij een systeem dat zich tegelijkertijd in twee toestanden kan bevinden (een kat in een doos, die tegelijkertijd dood en levend is) citeert hij Bernlef:
Deuren 
Duwen
Trekken
Op het artikel volgen nog drie, nou ja, eigenlijk twee, gedichten. Niet wereldschokkend, maar toch aardig. En toepasselijk.

Poëzie heeft gevolgen in de echte wereld is een geintje, met een serieuze ondertoon. Je gaat bijna vanzelf de wat-alsvraag stellen: Wat als poëzie werkelijk de grondslag van alles zou zijn?

Het experiment zou geslaagder geweest zijn als Nauta het project zelf serieuzer genomen zou hebben. Hoe serieuzer je een grap uitvoert, hoe beter hij wordt. Juist in de noten had Nauta effectiever kunnen zijn. Atte Jongstra ging in een van zijn verhalen zo ver dat hij alleen de noten en niet de tekst publiceerde. Ook dat was een grap, maar met ernst uitgevoerd, waardoor het werkte.

Misschien is het doel om de lezer er voortdurend op te wijzen dat we de tekst als niet meer dan een grapje moeten zien. Maar dan kunnen we er gewoon onze schouders over ophalen en dat zou ook weer jammer zijn.