vrijdag 2 februari 2018

Menno Wigman (1966 - 2018) overleden

Foto: Bianca Sistermans/De Beeldunie

De angst. De witte wimpers van de angst
dat ik mijn leven heb verschreven.
Het werk van Menno Wigman ken ik nog maar kort. In 2012 kocht ik zijn bundel Mijn naam is Legioen, een krachtige bundel, waarin ik veel gelezen heb. Ik nam hem op in het lijstje met beste poëzie van 2012, waarop alleen de verzamelde gedichten van P.C. Hooft hoger eindigden. Mijn recensie staat hier.

Er was aardig wat belangstelling voor de bundel, waarvan uiteindelijk zes drukken verkocht zouden worden. Vaak werd in recensies dit gedicht geciteerd:
Kamer 421 
Mijn moeder gaat kapot. Ze heeft een hok,
nog net geen kist, waar ze haar stoel bepist
en steeds dezelfde dag uitzit. Uitzicht
op bomen heeft ze, in die bomen vogels
en geen daarvan die zijn verwekker kent. 
Ik ben al meer dan veertig jaar haar zoon
en zoek haar op en weet niet wie ik groet.
Ze heeft me voorgelezen, ingestopt.
Ze wankelt, hapert, stokt. Ze gaat kapot. 
Geen dier, zegt men, dat aan zijn moeder denkt.
Ik lepel bevend eten in haar mond
en weet haast zeker dat ze me nog kent. 
Het zullen merels zijn. Ze zingen door.
De aarde roept. Krijgt vloek na vloek gehoor.
Het gedicht zet krachtig in. Hard, ook. Maar het heeft ook een zachte kant. De moeder heeft ooit haar zoon voorgelezen en ingestopt en hij lepelt eten in haar mond, wat een liefdevolle daad is. En dan die merels. Nu nog niet, maar ze zullen er zijn.

Wigman was een scherp observeerder, een niets ontziend kijker. Ik denk dat waarneming ten grondslag ligt aan alle kunst en Wigman verstond de kunst van het waarnemen, doordat hij geen concessies deed. Hij wilde ook het lelijke, het onvolmaakte, het verkeerde zien en daarover schrijven.

Dat schrijven deed hij in zeer strakke gedichten: regelmatige strofen, rijm hier en daar, metrum. Ik heb wel eens gedacht (en ook geschreven) dat hij een strakke vorm nodig had, omdat alles in toom te houden wat er aan emoties en gedachten woelt dieper in het gedicht.

En natuurlijk maakt vorm een wezenlijk onderdeel uit van wat Wigman goede poëzie vindt. In een uitzending van OBA Live vertelde Marita Mathijssen, bij wie hij studeerde, en met wie hij verschillende keren sprak, dat hij als dichter eigenlijk voortbouwt op de literatuur in de negentiende eeuw (Baudelaire bijvoorbeeld), meer dan op bijvoorbeeld de Tachtigers.

In verschillende gedichten zien we de dichter naar zichzelf kijken en horen we hem zichzelf de vraag stellen die J.C. Bloem verwoordde in 'Dichterschap': 'Is dit genoeg,;een stuk of wat gedichten, / Voor de rechtvaardiging van een bestaan'? Zie ook het citaat hierbovenaan: altijd met schrijven bezig geweest en heb je dan je leven niet verschreven, in plaats van dat je het geleefd hebt?

Het gedicht waaruit het citaat komt, 'De weg van alle boeken', eindigt met:
Ik wil de hemel en ik wil de straat,
ik wil in zestigduizend hoofden ruisen
en iedereen een tand uitslaan 
voor ik de weg van alle boeken ga
en roemloos bij De Slegte sta.
Slordig met geluk (2016) las ik in 2017. Daarover schreef ik hier. Het is een goede bundel en in het lijstje met bundels die ik het afgelopen jaar las, plaatste ik het zelfs bovenaan. Nu las ik vorig jaar niet zo heel veel poëzie, maar het zou me niet verbazen als het boek ook hoog geëindigd zou zijn als ik wel veel gedichtenbundels had gelezen.

Gisteravond zocht ik de bundel, maar ik vond hem niet. Niet teruggezet in de boekenkast of niet op de goede plek teruggezet. Ik weet dat de bundel nog een tijdje in mijn leskamer op school gelegen heeft en nog wat rondgezworven heeft in mijn huis. Hij zal wel ergens op mijn studeerkamer liggen, maar ik zie hem niet. Te slordig met Slordig met geluk.

Ook in deze bundel zijn de gedichten strak van vorm. Wigman moet er lang aan gewerkt hebben, zo goed lopen ze. Hij was een dichter die de lat voor zichzelf hoog legde en alleen het allerbeste goed genoeg vond of misschien maar amper goed genoeg.

Menno Wigman stierf aan een hartkwaal. In Slordig met geluk blikt hij al vooruit op wat er kan gebeuren met een hart dat niet goed meer is.
Opname 
Het kan je overkomen in een pashok,
je pakt een jas, trekt weg en zakt ineen. 
Het kan gebeuren bij een zebrapad
of in een kassarij – bij tastbaar licht 
of ’s nachts wanneer je op een foto klikt.
De dag zal komen, niet meteen, niet nu, 
maar plotseling is daar het kale uur.
De wereld kantelt en de film begint: 
een veld vol varens, golvend licht, je hoort
je moeders stem en zweeft en valt en stikt. 
En nu je lichaam in het Lucas ligt
komt traag en zwaar een zon op in je hoofd. 
Het daagt. Je hart heeft moeten hoesten.
Even, heel even viel de stroom uit in je bast. 
Je ligt en wacht. En onder je twee voeten
die morgen onversaagd de straat begroeten.
In dit gedicht ligt de 'ik' in het ziekenhuis en hij gaat ervan uit dat hij de volgende dag weer 'onversaagd' het leven tegemoet kan treden. Dat is er deze keer dus niet van gekomen.

In de bundel is ook een gedicht opgenomen dat Wigman schreef bij een eenzame uitvaart. Die van Wigman zal niet eenzaam zijn. Ik lees op de sociale media reacties op zijn overlijden. Er zijn veel mensen die hem goed gekend hebben en die hem aardig of zelfs lief vonden. Vinden. Vonden.

Laten we hem het gedicht meegeven dat hij een andere dode meegaf. Nu hij, net als de wellicht anonieme dode 'zonder reiskompas een pad aftast'. Vaarwel.

Aarde, wees niet streng 
Aarde, hier komt een eerzaam lichaam aan
waarin een magistrale zon is opgegaan.
Achter de ogen scheen een zomermaand,
het middenrif liep vol zacht avondlicht
en bij de hartstreek rees een tovermaan. 
De handpalm voelde water, streelde dieren,
de voeten kusten stranden, kusten steen. Inzicht.
Er sloop vreemd inzicht in het hoofd, de tong
werd scherp, er huisden vuisten in de vingers
en de hand bevocht brood, geld, eer, seks, licht. 
Je kunt er heel wat boeken over lezen.
Je kunt er zelf een schrijven. Aarde, wees niet streng
voor deze man die honderd sleutels had,
nu zonder reiskompas een pad aftast
en hier zijn eerste nacht doorbrengt.

De bundel Mijn naam is Legioen werd bekroond met Awater Poëzieprijs 2012,  Slordig met geluk werd onlangs genomineerd voor de tweejaarlijkse Ida Gerhardt poëzieprijs. voor Zwart als kaviaar (2001) kreeg hij de Jan Campertprijs en in 2015 werd zijn gehele oeuvre bekroond met de A. Roland Holstprijs. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten