vrijdag 31 mei 2013

(Maar) liefst

Al een jaar of vijf geleden viel het me op, toen ik de inleiding las van een interview met de schaker Loek van Wely. Hij had toen net een toernooi achter de rug waarin hij goed gepresteerd had. Van de exacte formulering wil ik af zijn, maar er stond zoiets als: 'Hij won liefst vijf keer'. Ik weet nog dat ik dacht: 'Zou hij niet het liefst elf keer gewonnen hebben?'

De trend was toen al een tijdje aan de gang. In de jaren daarvoor was verschillende keren mijn oog gevallen op dergelijke constructies: iemand schrijft 'liefst', waar vroeger 'maar liefst' geschreven zou zijn.

Dus:
- Ik heb liefst dertig boeken van Jeroen Brouwers

in plaats van
- Ik heb maar liefst dertig boeken van Jeroen Brouwers

Mij leek (en lijkt, eigenlijk) dat maar verwarrend, omdat 'liefst' daarvoor alleen gebruik werd in plaats van 'het liefst':

- Liefst zou ik nu naar huis gaan.

Wat voor mij hetzelfde is als:
- Het liefst zou ik nu naar huis gaan.

Maar vanochtend las ik (in de NRC van gisteravond) het dankwoord dat A.F.Th. van der Heijden uitsprak bij het ontvangen van de P.C. Hooftprijs. Ik citeer enkele zinnen. Van der Heijden vertelt over een documentaire over de regeerperiode van de net afgetreden koningin Beatrix.
Tot mijn genoegen ontbraken de Dolly Dots niet - want ja, hé, waar was de Nederlandse cultuur in de jaren tachtig geweest zonder de Dolly Dots? Er werd rijkelijk geput uit liefst drie verschillende optredens van deze topverzameling gouden keeltjes. 
Hier kan 'liefst' alleen maar 'maar liefst' betekenen. Maar dat 'maar' is blijkbaar in het Nederlands al zo ongeveer weggesleten. Als zelfs een schrijver uit de eredivisie van onze literatuur alleen maar 'liefst' zegt, lijkt dat me voor iedereen toegestaan.

Ik moet er nog wel aan wennen en ik heb het idee dat het voorlopig niet over mijn lippen of uit mijn toetsenbord zal komen. Totdat ik mezelf erop betrap. Frikken zitten in dezelfde taaltrein als de rest van de taalgebruikers, al zitten ze in de achterste wagon.

donderdag 30 mei 2013

Honderd jaar eenzaamheid (Knipoog 23)

De titels van Gabriel García Márquez zijn geliefd bij journalisten. Al eerder vermeldde ik hier een knipoog naar Liefde in tijden van cholera en hier en hier signaleerde ik knipoogjes naar Kroniek van een aangekondigde dood. Vanochtend had ik er weer eentje; nu naar Honderd jaar eenzaamheid. Nell Westerlaken schreef in de Volkskrant van 30 mei een artikel over Stravinsky's Le Sacre du Printemps, die honderd jaar geleden voor het eerst werd opgevoerd.

Boven het artikel zette ze de kop 'Honderd jaar herrie'. Ik hou de mogelijkheid open dat Westerlaken helemaal niet de bedoeling had om even te knipogen naar Márquez. Aan de andere kant is de titel van Márquez zo bekend, dat iedereen hem wel een keer gehoord heeft, vermoed ik.

Eerlijk gezegd is Honderd jaar eenzaamheid het enige boek van de Nobelprijswinnaar dat ik gelezen heb. Het is schandalig, ik weet het. Voor degenen die, net als ik, een paar jaar geleden, dit boek niet gelezen hebben, even kort iets over de inhoud.

Honderd jaar eenzaamheid vertelt het verhaal van een familie door de decennia heen, vijf generaties lang. Je krijgt een beeld van hoe ze leven, maar het boek is niet alleen realistisch: er komen dromen in voor, magische elementen, sprookjesachtige passages. Een enkel persoon wordt bovenmenselijk oud, er wordt een kind met een varkensstaart geboren, er wordt alchemie bedreven. Ik vond het wonderlijk en heerlijk, misschien ook omdat het niet te vergelijken is met de meeste boeken uit de Nederlandse literatuur.

Zojuist kwam ik erachter dat het boek zelfs een eigen Nederlandse Facebookpagina heeft. Met maar achttien likes, overigens. Het boek geniet in ieder geval brede bekendheid, niet alleen bij mensen die het gelezen hebben. Er zal wel vaker naar geknipoogd worden.


dinsdag 28 mei 2013

Psalm 68

Het zal eind jaren zeventig geweest zijn. Ik deed mee aan een schaaktoernooi dat niet veel voorstelde, maar dat wel een klinkende naam had: het Open Snelschaakkampioenschap van Gelderland. Ik won een keukenklok. Die gaf ik af aan mijn moeder, en mijn zus hing hem schuin boven de geiser aan de muur.

Die avond schreef ik daarover aan een vriend: ‘Mijn prijs viel de vrouwen in de hand, schoon niet mee uitgetogen.’ Net als ik, leefde hij in het beschutte nest van een orthodoxe kerk, waar de psalmen gezongen werden in de Statenberijming. Ik wist dus zeker dat hij meteen de verwijzing op zou pikken naar Psalm 68: 6:
De koningen, hoe zeer geducht,
Zijn met hun heiren weggevlucht;
Zij vloden voor Uw ogen;
De buit van ’t overwonnen land
Viel zelfs den vrouwen in de hand,
Schoon niet mee uitgetogen. 
Wij zongen trouwens niet ‘heren’, maar ‘heiren’, rijmend op ‘eieren’ dus.

Als klein kind al verheugde ik mij als ik zag dat 68 op het bord voor in de kerk stond. Het was een psalm die je uit volle kracht kon zingen. Er zaten namelijk een stel vrij hoge noten in en die haalde je alleen als je fors meezong, zoals ik met mijn fietsje alleen maar zonder afstappen boven aan de dijk kon komen, als ik met hoge snelheid de oprit nam.

In onze kerk zongen we op hele noten, in een laag tempo, een stukje achter het orgel aan. Als de organist de nieuwe regel inzette, moest hij altijd even wachten, tot de gemeente adem gehapt had en mee begon te zingen.

Dat zingen was vooral hard. Ik herinner me mannen die er een rood hoofd van kregen. Naar hen keek ik met bewondering. Je kon hun stem herkennen, al zaten ze ook rijen verder. Een enkeling zong de bovenstem en dat was helemaal prachtig. Die jubelde boven de massieve gemeentezang uit.
 
Het kon niet anders of God moest blij zijn met ons. Na afloop van het zingen sabbelde ik op mijn mentos, tevreden over de prestatie die we geleverd hadden.

Het was niet alleen de melodie die me in psalm 68 aantrok. De militante tekst vond ik ook prachtig. Je kon die meezingen als een winnaar. Er waren moeilijkheden, maar uiteindelijk werden die allemaal overwonnen. Wij hadden immers een soort superheld aan onze kant. Dat bleek al in vers 1: 
De Heer zal opstaan tot den strijd;
Hij zal Zijn haters, wijd en zijd,
Verjaagd, verstrooid, doen zuchten;
Hoe trots zijn vijand wezen moog’,
Hij zal voor Zijn ontzaglijk oog,
Al sidderende vluchten.
Gij zult hen, daar G’in glans verschijnt,
Als rook en damp, die ras verdwijnt,
Verdrijven en doen dolen,
’t Godd’loze volk wordt haast tot as;
’t Zal voor Uw oog vergaan, als was,
Dat smelt voor gloênde kolen. 
Van die vijanden bleef dus niets over. Ze sidderden, ze verdwenen als rook en damp, ze werden tot as en ze smolten, als was voor gloeiende kolen.

God was onverslaanbaar, zoals ook bleek uit het begin van vers 9: 
Gods wagens, boven ’t luchtig zwerk
Zijn tien- en tienmaal duizend sterk,
Verdubbeld in getalen. 
Wat kon je gebeuren wanneer zo’n hemelleger voor je streed? God zou winnen en wij hoefden alleen maar te juichen.

Als overwinnaar kun je je bijna alles permitteren. Vorig jaar nog konden we een filmpje zien van Amerikaanse soldaten die over lijken van Talibaanstrijders plasten. Russische soldaten gingen zich bij de inname van Berlijn te buiten aan verkrachtingen. En wij? 
Dan moogt g’in zegepraal uw voet,
Ja, uwer honden tong, in ’t bloed
Van elken vijand steken. 
We mochten door het bloed van de verslagen vijand banjeren en als een hond mochten we zijn bloed oplikken. Dat was griezelig en fijn tegelijk. En bloederig. Maar dat was de rest van de psalm ook. Ik stelde me in ieder geval voor dat het bloed alle kanten op spatte, bij deze regels: 
Gewis, hoe hoog de nood mag gaan,
God zal Zijns vijands kop verslaan;
Dien haar’gen schedel vellen. 
Maar dat gewelddadige, dat bloederige en dat glorieuze waren niet het enige dat me aantrokken in psalm 68. Ik vond er als kind ook schoonheid in: 
Gelijk een duif, door ’t zilverwit,
En ’t goud dat op haar veed’ren zit,
Bij ’t licht der zonnestralen
Ver boven and’re voog’len pronkt,
Zult gij, door ’t Godd’lijk oog belonkt,
Weer met uw schoonheid pralen.
Wanneer Gods onweerstaanb’re hand
De vorsten uit het ganse land
Verstrooid had en verdreven,
Ontving zijn erfdeel eed’ler schoon,
Dan sneeuw, hoe wit zij zich vertoon’,
Aan Salmon ooit kon geven. 
Het zilver, het goud en het sneeuwwitte doen nu misschien wat kitscherig aan, maar ik zag het voor me en het was in mijn verbeelding net zo mooi als wat ik bij een tante op de kleurentelevisie had gezien. Tante was van een andere kerk. Wij hadden geen televisie, want daarmee haalde je de wereld in huis. Een radio hadden we wel en dat was eigenlijk al op het randje of net eroverheen.

Naast schoonheid was er in de psalm geborgenheid en troost. Vers 10 werd vaak gezongen. Het eindigt met: 
Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt, uit goedheid zonder peil,
Ons ’t eeuwig, zalig leven;
Hij kan en wil en zal in nood,
Zelfs bij het naad’ren van de dood,
Volkomen uitkomst geven. 
‘Hij kan en wil en zal’ – dan weet je zeker dat het zal gebeuren. En een vers verder: 
U zullen, als op Mozes’ beê,
Wanneer uw pad loopt door de zee,
Geen golven overstromen. 
Intussen is mijn pad niet alleen door grazige weiden gegaan, maar ook door dorre streken. ‘Maar die verlaters van Zijn wet / doet in het dorre wonen’, zegt de psalm. Zoals in Sara Burgerhart juffrouw Hofland tegen broeder Benjamin zegt: ‘Het is niet altijd het effen weggetje, broertje’. Of mijn pad ooit door de zee gegaan is, weet ik eigenlijk niet. In ieder geval hebben de golven mij niet overstroomd, want ik ben er nog.

Het is jaren geleden dat ik voor het laatst psalm 68 heb gezongen. Aan een god die mijn vijanden verslaat, kan ik niet meer geloven. Ik weet niet eens of ik vijanden heb, laat staan dat ik aan een god zou vragen: 
Scheld met Uw stem het wild gediert’,
Dat in het riet zo weeld’rig tiert;
De stier- en kalverbenden; 
Ook een god die mijn hoofd boven water houdt als de golven aan komen rollen, is er niet meer.

Maar als ik psalm 68 herlees, ben ik weer een klein jongetje dat in de kerkbank zit en met zijn hoofd tegen zijn vader aan op een mentos sabbelt. Mij kan niets gebeuren.

donderdag 23 mei 2013

Shariadriehoek

In Den Haag is er een wijk die men, sinds een artikel vorige in week in Trouw,  de Shariadriehoek noemt.  Worden winkeldiefstallen daar bestraft met het afhakken van een hand? Is het verboden om in dat gebied alcohol te nuttigen?  Worden overspeligen daar op het plein gestenigd? Dat is niet het geval.

Als ik het goed begrepen heb, krijgt een vrouw die wat te bloot gekleed gaat, wel eens een opmerking van een voorbijganger, net als mensen die op straat alcohol drinken. Dat vinden ze niet prettig en dat is best te begrijpen. Maar is dat reden om alarm te slaan?

Er zijn orthodox christelijke dorpen waar men liever niet heeft dat op de dag des Heren het gazon gemaaid of de auto gewassen wordt. Wie dat wel doet, kan van zijn buren een opmerking verwachten. Wie prettig wil omgaan met die buren, houdt daar een beetje rekening mee. Wie het niets kan schelen, wast toch zijn auto en boent een beetje fanatieker dan gewoonlijk.

Zo zijn er ook buurten die bij elk voetbaltoernooi helemaal oranje zijn: oranje zeilen tegen de gevel, slingers met oranje vlaggetjes boven de straat en in de tuin tenten waar flink gezopen kan worden. Natuurlijk mag je als buurtbewoner dan best de Duitse vlag langs je balkon spannen, maar geliefd maak je je er niet mee.

Moeten we zo’n straat dan meteen de Oranje Rechthoek noemen? Als de man met de Duitse vlag opmerkingen van zijn buren heeft gekregen, zal hij dat misschien aan de pers vertellen. Komen dan ook meteen de politici langs om poolshoogte te nemen?

Dat gebeurde in Den Haag wel. Politici spoedden zich naar de gevarendriehoek. Wilders ging met zijn gevolg de wijk in om de autochtone bewoners een hart onder de riem te steken. Dat zei hij, tenminste. Maar hij sprak geen enkele bewoner, hij richtte zich uitsluitend tot de pers. Maar één autochtoon had hij gezien, zei hij. Zijn lijfwachten en de journalisten telde hij natuurlijk niet mee. Volgens De Volkskrant liepen er veel autochtone wijkbewoners achter Wilders aan, maar ook hen leek hij niet te op te merken.

Ik zal Wilders waarschijnlijk niet aanstaande zondag in Opheusden of Ederveen zien en bij het volgende WK ook niet in de oranjewijken her en der in het land en eerlijk gezegd hoeft dat ook helemaal niet. Er is namelijk niet zoveel aan de hand.

De zogenaamde Shariadriehoek is gewoon een wijk met veel moslims, die, hoezeer ze ook van elkaar verschillen, sommige opvattingen gemeen hebben.  Zo werkt een wijk nu eenmaal. In een wijk met arbeiders heersen andere opvattingen dan in een wijk met yuppen en in een wijk met ADO-supporters leven andere gedachten dan in een wijk waarin de hockeyclub centraal staat.
Politici die daar geschokt op reageren, lijken me vooral wereldvreemd.

Misschien had Wilders even naar binnen moeten gaan in de moskee. Dan had de politicus zijn zorgen kunnen uiten en had de imam zijn verhaal kunnen doen. Dat zou waarschijnlijk meer bijgedragen hebben aan het onderlinge vertrouwen dan forse uitspraken voor de camera.

En misschien moeten wij ook eens een biertje meedrinken in een voetbalstraat of een dienst meemaken in de Gereformeerde Gemeente in Nederland. Die begint zondag om tien uur. Vrouwen in rok en een hoedje op, mannen in kostuum. Bij de koffie na afloop praten we verder. 

woensdag 22 mei 2013

Meisje in het veen



Sommige auteurs lees ik altijd met plezier. Jeroen Brouwers is zo'n schrijver, Armando, Tomas Lieske. En ook: Koos van Zomeren. 

Ik heb een wat rare leesgeschiedenis wat Van Zomeren betreft. Toen hij in de jaren tachtig, na zijn thrillerperiode, met Otto's oorlog weer in de literatuur kwam, heb ik aardig wat van hem gelezen. Behalve het genoemde boek herinner ik me Het verhaal, Sterk water, De witte prins. In de jaren negentig raakte ik hem kwijt, al was daar eigenlijk geen goede reden voor. Ik kocht blijkbaar andere boeken. 

Maar in de jaren nul vond ik hem terug, met boeken als Nog in morgens gemeten en Het leven heeft geen geheimen. En nog niet zo lang geleden las ik zijn laatste boek: Rondom Staal. Alledrie fraaie boeken, trouwens. Maar ik heb nog heel wat van Van Zomeren in te halen en toen ik niet zo lang geleden ergens voor een prikkie Meisje in het veen (1996) zag liggen heb ik het gekocht en nu heb ik het gelezen. 

Willem Egge, docent biologie, vindt vroeg in de ochtend een dood meisje in het veen. De rest van de dag probeert hij dat in te passen in zijn leven. Het is een snikhete dag, waarop hij met zijn broer meerijdt naar Groningen, waar hij een oud-leerlinge ontmoet, Ymke. En thuis zit Itske, zijn vrouw, van wie hij aan het scheiden is. Ze hebben geen kinderen en dat is altijd ongemakkelijk geweest voor hen. 

Meisje in het veen heb ik in één ruk uitgelezen. Er zit nogal wat geheimzinnigheid in het boek. Het lijkt allemaal helder: Egge die naar de biologenboerderij fietst om de politie te bellen over het lijk dat hij gevonden heeft. Hij weet nog dat hij vroeg in de ochtend, toen hij vogels aan het observeren was, een auto hoorde stoppen, stemmen hoorde, een flard muziek van de Stones. Hij kan het allemaal prima vertellen. 

Maar langzaamaan begin je als lezer verdenkingen te koesteren: hoe onschuldig is Egge eigenlijk? Kent hij dat meisje werkelijk niet? En wat gebeurt er werkelijk in Groningen tussen hem en Ymke? Wat is fantasie en wat is werkelijkheid? 

Egge vertelt ons en zichzelf verhalen, omdat hij wat er gebeurd is wel in zo'n verhaal op moet nemen, wil het niet een zinloos feit blijven. Maar hoe werkelijk zijn zijn verhalen. Dat willen we weten en tegelijkertijd willen we het niet weten, zodat de heerlijke dubbelzinnigheid blijft bestaan, zodat alle mogelijkheden open blijven. 

Gelukkig weten we aan het eind van het boek nog steeds niet hoe het zit. Maar we zijn wel een boek lang op sleeptouw genomen door Van Zomeren, we hebben met Egge door Groningen gezworven, we denken terug aan wat we, samen met Egge die ochtend in het veen gezien hebben. Met hem zijn we schuldig geworden. Of misschien wel niet. 

zaterdag 18 mei 2013

Op hoop van zegen (Knipoog 22)


Vorig jaar las ik met de leerlingen nog Op hoop van zegen, van Heijermans. De rollen verdelen en lezen maar. En ergens in het derde bedrijf komt dan de zin die beroemder geworden is dan de rest van het toneelstuk: 'De vis wordt duur betaald'. Met mensenlevens namelijk. Truus zegt het en Kniertje herhaalt het. Zij kon het weten: haar man en twee zonen waren omgekomen op zee en ze zou nog twee zonen aan de zee verliezen.

Heijermans was tijdens zijn leven een beroemdheid, wat ook bleek toen dat leven net voorbij was. Bij zijn begrafenis stonden er rijen mensen langs de weg. Ik heb me laten vertellen dat er kaartjes verkocht werden voor de begraafplaats.

Zijn werk is fris gebleven, al weet ik niet of mensen het nog lezen. Leest iemand Eva Bonheur nog wel eens? Of De opgaande zon? Vorig jaar las ik Kamertjeszonde en dat is heel leesbaar gebleven. Ik vermoed dat Op hoop van zegen nog wel bekend is, al is het maar door de verschillende verfilmingen. En in ieder geval kent men de uitspraak over de vis die duur betaald wordt.

In Vrij Nederland van 18 mei jl. knipoogde Harm Ede Botje ernaar: 'Het gas wordt duur betaald'. Over de narigheid waar schaliegaswinning voor gezorgd heeft: 'Tussen 1 januari 2009 en 30 juni 2012 vonden alleen al in Pennsylvania meer dan drieduizend incidenten plaats'. Allemaal ellende, als je het zo leest. Het grootste deel van het artikel bestaat uit een fotoreportage van Nina Berman.

Toch mooi dat juist zo'n artikel en zo'n fotoserie verwijzen naar Heijermans, die heel wat misstanden aan de kaak stelde. Hij is begraven, maar nog altijd niet helemaal dood.

De begrafenis van Heijermans

vrijdag 17 mei 2013

De laatkomer


In de boeken van Dimitri Verhulst zijn enkele dingen altijd wel in orde. Ten eerste heeft het boek een toon. Die toon geeft de indruk dat je naast de verteller aan de bar zit. En ook als je alleen maar in je glas staart, kun je uit die toon wel opmaken wat voor persoon er naast je zit.

In De laatkomer is Desiré Cordier naast ons aan de bar geschoven. Hij heeft heel wat op zijn lever en dat zal hij ons wel even komen vertellen. Over het verzorgingstehuis bijvoorbeeld, waarin hij zich heeft laten opnemen. Of over zijn huwelijk met Moniek, waar weinig goeds aan is. We kunnen niet anders dan luisteren. Desiré vertelt dan bijvoorbeeld:
Het zuur van mijn urine is ermee begonnen mijn billen aan te vreten en ik moet zeggen: mij zijn aangenamere sensaties bekend. De zalfjes die ronde Sonja en Aïscha dagelijks tussen mijn billen strijken terwijl ze kletsen over het appetijtelijke lijf van de vertegenwoordiger van Kukident kleefpasta die zijn producten aan dit tehuis hier slijt, verzachten geen knijt.
Ook het idee van de roman deugt bij Verhulst eigenlijk altijd wel. Neem nu zijn bekroonde boek Godverdomse dagen op een godverdomse bol, dat zo'n beetje de hele wereldgeschiedenis beschrijft, vanaf de evolutie in nog geen tweehonderd pagina's (schat ik).  De mens is daarin niet meer dan een 'het'. Een origineel idee.

Maar met een toon en een idee ben je er niet. Bij het Godverdomse-bolboek had ik het na een tijdje wel gezien. Leuk om te lezen, hoor, en die persoonlijke verteltoon houdt je wel bij de les, maar dat is halverwege niet meer verrassend. Het boek ging verder volgens het patroon dat ik al had leren kennen.

Bij De laatkomer is iets soortgelijks aan de hand. Het idee is geweldig: een man probeert te ontsnappen aan zijn huwelijk door dementie te simuleren. Dat valt nog niet mee: je hebt er een lange adem voor nodig, want je moet met kleinigheden beginnen en de verergering moet je doseren, anders val je door de mand en is alles voor niets geweest. In het verzorgingshuis moet Desiré in ieder geval een paar keer per week in zijn luier poepen en hij moet leren om op de juiste manier te kijken. Dement zijn is best een klus.

De structuur is ook uitgekiend. Van tijd tot staat er een zin die verwijst naar het spelletje 'Ik ga op vakantie en ik neem mee':
Ik steek de Styx over en ik neem mee: een tube tandpasta (voor de zottigheid), een verdwaald citaat van Joseph Roth, de wondere herinnering aan een innige kus die ik evenwel nooit heb gekregen, broodkruimels, een schonere troost dan deze die kon vinden in een boule de Berlin...
De zin groeit in de loop van het boek. Soms is meteen duidelijk waarnaar een nieuw stukje zin verwijst, soms wordt dat pas later in het boek helder.

Verhulst wisselt de scènes in het verzorgingshuis af met herinneringen aan de tijd ervoor, de aanlooptijd naar zijn opname. In het tehuis maakt Desiré schrijnende dingen mee, bijvoorbeeld iemand die een groot deel van de nacht ligt te roepen. Omdat hij geacht wordt dement te zijn, kan hij niet ingrijpen of het personeel attent maken op zijn lijdende medepatiënt.

Over het algemeen wordt dat personeel overigens redelijk mild beschreven. Er is wel een tekort aan personeel. Ach ja, de bezuinigingen. Sommige medepatiënten kunnen op minder begrip rekenen, zoals de de man die door Desiré Kampcommandant Alzheimer wordt genoemd. Hij is altijd weggekomen met wat hij in de oorlog heeft gedaan en Desiré vindt dat dat lang genoeg geduurd heeft.

En dan is er nog Roza. Als puber nam Roza Rozendaal Desiré ooit mee naar buiten, hem alle kansen biedend, waar hij trouwens geen gebruik van maakte. Nu zit zij in Huize Winterlicht en voor Desiré is dat een extra reden om te zien of hij daar binnen kan raken. Ook deze verhaallijn, sleept je wel door het verhaal heen.

De laatkomer heeft veel mooie passages, zoals het laatste bezoek van de dochter van Desiré. Die voelt aan dat zij na dit bezoek niet meer bij hem langs zal komen, omdat ze denkt dat hij haar toch niet meer herkent. Hoewel ze vermoedt dat hij er niets van zal snappen, steekt ze toch nog een heel verhaal tegen haar vader af. Voor het eerst is ze helemaal eerlijk.

Maar er is ook best wat aan te merken op het boek. Op een gegeven moment komt Desiré een medesimulant tegen, die hem nog een tip geeft. Desiré praat even met hem en dan is hij weer verdwenen uit het boek. Ik ervoer het als een loshangende draad, die best afgehecht had mogen worden.

En dan het slot. Tja, als je vanuit de hoofdpersoon vertelt, is het lastig om te eindigen met diens dood. Daarom blikt Desiré in een kort hoofdstukje alvast vooruit op zijn dood. Voor mijn gevoel wordt op die manier het boek afgeraffeld. Roza, die ook al zo plotseling uit het verhaal verdween, wordt nog even genoemd en dat is het dan. Ik kan mij maar niet aan de indruk onttrekken dat Verhulst er domweg niet goed uitgekomen is.

Is het erg als een boek niet helemaal gaaf is? Ach, er zijn genoeg boeken die keurig gecomponeerd zijn, die helemaal kloppen, die nog aardig geschreven zijn ook en die je toch niet bijblijven. De laatkomer zal mij, vermoed ik, wel bijblijven. Door het maffe onderwerp, dat tegelijk ernstig is. En vooral ook door de krachtige toon waarop het verteld is. De toon van een persoonlijkheid, want dat is Verhulst natuurlijk wel. En daarom zal ik een volgend boek van hem meteen weer gaan lezen, zonder reserve.




zondag 12 mei 2013

Mara


Met de christelijke literatuur valt het nog wel mee, zei ooit een boekhandelaarster. Er zijn namelijk genoeg christelijke boeken van niveau. Ze noemde daarbij Achtendertig nachten van Janne IJmker (die op dat moment al een volgende roman geschreven had, die veel beter was) en Mara van Lisette van de Heg.

Dat laatste boek kende ik niet. Ik kocht het. Op de voorkant was een trotse sticker geplakt: 'Winnaar Publieksprijs Christelijk Boek'. Die prijs kreeg Van de Heg in 2010; het boek verscheen in 2009. Als Mara het beste is wat een christelijk publiek weet te kiezen, dan zal het nooit wat worden met literatuur uit de christelijke hoek. Het is namelijk een beroerd geschreven boek.

Ten eerste is Mara een vaag boek. De hoofdpersoon, Maria, is een jonge vrouw van onbestemde leeftijd. Pas na een bladzijde of vijftig kom je erachter dat ze zestien is. Ik had haar ouder ingeschat, maar dat zal aan mij liggen.

Maria gaat met de trein naar Velp, maar waar verblijft ze na het uitstappen? Op een boerderij, in een buurtschap. Maar over de omgeving, over de setting komen we niets te weten. Zelfs als Maria het water in loopt, in een halve zelfmoordpoging, is niet duidelijk of dat een meer, een rivier of een sloot is. Alleen maar dat het water is.

En wanneer speelt het verhaal zich af? Ik gok op de jaren twintig, jaren dertig van de vorige eeuw. Er zijn nog stoomtreinen. Vader is gestorven aan de griep, wat de Spaanse griep geweest zou kunnen zijn en twee keer wordt er verteld dat er veel werkloosheid is. We zijn al ver over de helft van het boek als er sprake is van een telefoon. Fietsen komen er niet voor in het boek.

Met kleine aanpassingen had het verhaal zich ook in de negentiende of misschien zelfs de achttiende eeuw af kunnen spelen. Die vaagheid is raar en komt op alle terreinen terug. Tante leest bijvoorbeeld een 'weekblad', maar het is niet duidelijk welk. Bij het uitmesten van de stal, staat Maria op 'de richel', maar wat dat voor richel is, blijft weer vaag.

Tante Be runt in haar eentje een boerenbedrijf met zes koeien, drie varkens en aardig wat kippen. Ze heeft geen knecht, geen hulp in de huishouding. Het mensje moet het dus druk hebben in zowel het bedrijf als de huishouding. Dat is niet te merken. Je hebt het idee dat de schrijfster zich zo geconcentreerd heeft op wat er gaande is tussen de personages, dat ze nergens anders oog voor heeft gehad.

Het verhaal is gauw verteld: Maria reist van Zeeland naar Velp, omdat ze zwanger is. Eigenlijk weet je al bijna meteen dat haar stiefvader, de dominee, de vader van haar kind is, maar Van de Heg doet er nog heel lang over om dat ook met zoveel woorden duidelijk te maken. Maria komt in huis bij tante Be (nee, niet Bé, gewoon Be, dus rijmend op 'te' en 'me'), waar ze een dominee ontmoet die wel deugt, Reyer Bosch.

Ze baart het kind (Mara), dat meteen door tante, op aandrang van de vader, wordt afgestaan. Maria blijkt het kind toch te willen houden, en na een maand of drie krijgt ze het weer terug. Ze wil niet terug naar Zeeland en schrijft haar moeder een brief, die ze persoonlijk gaat overhandigen. Tegen de dominee zegt ze: 'Het is voorbij, dominee'.

Tja. Het onderwerp is heftig genoeg, maar Van de Heg weet er niet veel van te maken. Dat komt allereerst door de zwart-wittekening van de personages. Er zijn personages die deugen (Maria, Tante Be, Reyer) en personages die niet deugen (stiefvader, die altijd wordt aangeduid met 'de dominee'). Moeder deugt misschien ook wel, maar ze is slap of ziet niet wat er echt aan de hand is.

De deugende personen zijn engelen, de niet deugende zijn duivels. Meer smaken zijn er niet, sorry. Emoties zijn ook weinig subtiel. Ze worden altijd extreem getekend. Krijgt Maria een brief, met een beetje een spannend bericht, dan laat ze die uit haar vingers vallen. Zeker een keer of vier staat ze abrupt op en schuift met kracht haar stoel achteruit. Lippen worden stijf samengeknepen, adem wordt ingehouden, handen worden voor het gezicht geslagen, er wordt gezweet, er wordt geschreeuwd, tranen lopen over wangen. Van dik hout zaagt men planken.

Zoals in veel christelijke boeken wordt allesallesalles uitgelegd: we weten precies wat er omgaat in Maria. Daar hoeven we dus niet meer naar te raden en dat zorgt ervoor dat Maria als personage niet interessant is. Het is blijkbaar niet de bedoeling dat de lezer zelf nog nadenkt over het boek. De schrijfster heeft het al voor ons bedacht en ze kauwt het net zo lang voor, tot er geen smaak meer aan is. Een flashback? Die begint ze met een cursieve zin, zodat we meteen weten dat we teruggaan in de tijd. De lezers zijn kleuters. Zo behandelt Van de Heg hen in ieder geval.

De stijl waarin Mara geschreven is, is een verschrikking. De clichés waren in de aanbieding en Van de Heg heeft er flink van ingeslagen: zweet parelt op een voorhoofd; een kerktoren steekt fier boven de huizen uit; iets staat in het geheugen gegrift; kou nestelt zich in een lichaam; woorden nestelen zich in iemand; bloed jaagt wild door het lichaam; een nieuw gevoel ontwaakt; stilte omhelst; het water omhelst; een nieuwe droom omhelst; de klok tikt de seconden weg; iemand wordt lijkbleek; een kreet doorboort de stilte; wenkbrauwen schieten verbaasd omhoog; rimpels staan in een voorhoofd geëtst.

Sommige zinnen zijn wel heel vreemd: 'Ik stak mijn hand naar hem uit en schudde die ferm'. Of: 'door de dingen op te schrijven leken de wonden open te breken en hoewel dat pijn deed, kon de ontsteking erdoor wegvloeien'. Of: 'Haar warme omhelzing verdween'. Of: 'ik ruik mijn eigen angstige ademhaling die verstikt onder de deken blijft hangen'.Of deze zin, die over één enkel moment gaat. Maar welk moment? 'Het moment, later die middag, waarop de man thuiskwam en in hulpeloze woede uitbarstte toen hij begreep wat we kwamen doen.' Er is niet tegen op te redigeren, zal de redacteur gedacht hebben.

Van de Heg zal het boek wel achter elkaar geschreven hebben, zonder terug te lezen wat ze al geschreven had. Een kinderwagen is een paar bladzijden verder een wandelwagen, een wagen wordt een kar. En als ze aan het eind van het boek is, weet ze al niet meer wanneer de hoofdpersoon aangekomen is bij tante Be. Op bladzijde 220 lees ik: 'Tot nu toe was het vrij eenvoudig geweest om je verborgen te houden op de boerderij, maar dat kwam deels doordat ik in de winter was gearriveerd, een tijd waarin het leven zich meer binnenshuis afspeelde.'

Maria arriveerde dus in de winter. Zullen we november nemen? Haar zwangerschap duurde toen nog vier maanden. Dan is het al maart. Het kind Mara is nog drie maanden bij het echtpaar dat haar opgenomen heeft. Dan is het juni. En nu is Mara weer terug. Misschien ook wel een maand. Dan is het dus juli. De koeien zijn al lang buiten, Maria moet al veel buiten geweest zijn.

Maar het klopt niet. Van winter is weinig te merken als ze aankomt. Het hele boek door vriest of sneeuwt het trouwens niet. Als Maria op reis gaat naar Velp, regent het. Op bladzijde 39 wordt zelfs verteld dat het herfst is en op bladzijde 55 worden er appels en peren geplukt. Dan zal het wel september zijn. Nog lang geen winter; de herfst begint net. Als Maria denkt dat ze binnenkort meer buiten zal zijn, zou het volgens de auteur het vroege voorjaar moeten zijn. Maar kort daarvoor zat ze al wel met haar blote voeten in het water van de sloot (of van een meer of van een rivier). Vreemd.

Het lijkt wel of het verhaalverloop van tevoren niet goed doordacht is. Nog een voorbeeld: tante was blijkbaar van plan om na de geboorte meteen het kind te laten verdwijnen uit het huis en ze dacht dat dat ook de wens van Maria was. Maar waarom haalt ze dan de wieg van de zolder waarin Maria zelf nog gelegen heeft en maakt die helemaal in orde? Nog eentje: als Maria de stal uitgemest heeft en er vers stro in gestrooid heeft, gaat ze in het stro liggen. Tussen de koeien? Er wordt niet over gesproken.

Mara heeft zoveel gebreken, dat ik niet kan inzien wat er goed zou zijn aan dit boek. Goegje heeft mij intussen verteld dat Van de Heg intussen nog twee boeken heeft gepubliceerd: Noor en Sub rosa. Het zou kunnen dat die boeken beter zijn. Dat controleer ik liever niet.

Lucas Zandwijk interviewde Lisette van de Heg voor Tzum.

zaterdag 11 mei 2013

Amoras


Als kind was ik niet zo'n liefhebber van Suske en Wiske: te veel flauwiteiten, die te vaak herhaald werden. Maar van tijd tot tijd zaten er in de vehalen ook grapjes waarom je wel kon glimlachen en de personages vormden samen wel een heel aardig gezelschap: twee kinderen, met wie je je kon identificeren, een menselijke superman, een domoor, een professor en een rare vrouw. Erg subtiel was het allemaal niet, maar ach, je las de verhalen gemakkelijk en ze waren braaf, zodat niemand er bezwaar tegen kon hebben.

Zo braaf zijn Suske en Wiske intussen niet meer. Marc Legendre (Verder, Reynaert de Vos) en Charel Cambré (Mega Mindy, De nieuwe avonturen van K3) hebben de strip eens flink onderhanden genomen: Suske en Wiske zijn wat ouder geworden, ze zijn realistischer getekend (Wiske heeft borsten, bijvoorbeeld), geweld wordt niet meer geschuwd en ook het taalgebruik is aangepast.

Suske roept om de haverklap 'Fuck!' of 'Fuck it!' als er iets fout gaat en als het wel goed gaat, kan Wiske dat 'cool' noemen. Het taalgebruik verraadt overigens nog steeds de Vlaamse herkomst. Wiske zegt 'Dat belooft' in plaats van 'Dat belooft wat' en 'ik hou het graag deftig' in plaats van 'ik hou het graag netjes'.

Het deel dat nu verschenen is ('Wiske') is het eerste van zes delen in de serie Amoras, The saga unfolds. Waarom dat in het Engels moest, is mij niet helemaal duidelijk. De serie speelt zich af op het eiland Amoras, dat we nog kennen uit een oud verhaal van Suske en Wiske. Voor degenen bij wie het weggezakt is: dat was dat eiland waar er een strijd was tussen de Mageren en de Vetten en anders zegt het spook Sus Antigoon je misschien nog iets.

Suske en Wiske komen op het eiland terecht als de tijdmachine eraan gaat door geknoei van Lambik en Jerom. Er blijkt nog steeds een strijd gaande tussen Mageren en Vetten. Wiske komt in de problemen en Suske probeert haar te redden, samen met het dove meisje Jerusalem. Dat ze doof is, vergeet Suske trouwens een enkele keer (zie afbeelding, Jerusalem zit achter het stuur).

Op de kaft zie je Suske met Wiske in zijn armen. Ze hangt er maar slapjes bij. De publiciteitscampagne voor de nieuwe strip begon dan ook met een overlijdensbericht van Wiske. In het tweede deel zal wel blijken dat ze toch nog leeft.

De vraag is natuurlijk: is Amoras een goede strip? Het tekenwerk is door Chambré prima verzorgd en het scenario van Legendre heeft in ieder geval voor aardig wat vaart in de vertelling gezorgd. Er is veel actie en aardig wat spanning, terwijl er ook wat luchtiger momenten zijn, waarop de lezer even op adem kan komen. Het verhaal begint in medias res en pas achteraf krijg je te horen hoe het nu allemaal zo gekomen is. Dat zorgt ervoor dat je er meteen middenin zit.

Het hele gedoe met zo'n teletijdmachine accepteer je als lezer vooral doordat je het apparaat al kent uit de oude S&W-verhalen, maar het blijft voor mij een zwak punt. Het is verder lastig om je oordeel te bepalen, omdat je steeds met de oude strip in je hoofd zit. Ja, vergeleken met de oude versie is Amoras een stuk interessanter om te lezen. Het signaleren van overeenkomsten en verschillen tussen de oude personages en de gerestylede is aardig, maar dat zal in de volgende delen verdwijnen. Blijft de serie dan interessant?

Deel 1 is nog maar een beginnetje. Op zich is dat begin al best de moeite waard, maar de serie zal zich echt nog verder moeten bewijzen in de volgende delen. Er is in ieder geval een flinke publiciteitscampagne om aandacht te genereren, met een eigen website en een trailer:


Het boek zal zijn weg wel vinden. Wanneer komt deel 2?







Hier vind je een bespreking van deel 2, Jérusalem.

woensdag 8 mei 2013

De rode loper


Op de drempel van 2013 stelde ik een top-10 samen van boeken uit 2012 die ik niet gelezen had. Dat lijstje bleek een goed geheugensteuntje te zijn. De meeste van die boeken heb ik intussen alsnog gelezen. Op het stapeltje te lezen boeken lag lange tijd ook De rode loper van Thomas Rosenboom. Deze week las ik dat boek.

Rosenboom heeft vaak personages die de zaak niet helemaal in de hand hebben. Ze hebben grote plannen, maar uiteindelijk komt er weinig van terecht. Dat zie je bijvoorbeeld bij Berend Bepol, in De nieuwe man. Je voelt aan alles dat zijn grote project uiteindelijk de mist in gaat, dat Bepols naïviteit het zicht op de werkelijkheid vertroebelt. Je voorvoelt de ondergang en kunt als machteloze lezer niets anders doen dan het voor je ogen zien gebeuren.

Ook in De rode loper zijn er scènes die eenzelfde gevoel oproepen. Er is een passage waarin de hoofdpersoon, Lou Baljon, een gesprek begint met wethouder Vonk. Vonk vermoedt dat Baljon komt vragen om geld, wat hem een gevoel van macht geeft. Maar in het gesprek neemt Baljon de leiding en zegt wat hij gaat doen en wat hij van de gemeente verwacht:
Het hoge woord was er eindelijk uit, toch gaf het geen opluchting: Baljon wilde wel dat de gemeente ging betalen, maar had hij nu om geld gevraagd of niet? Vonk wist het niet meer, het was te snel gegaan, hij was zijn overwicht ook helemaal kwijt.
Lou Baljon heeft een opmerkelijke loopbaan: na het behalen van het diploma voor de middelbare school, duikt hij de bijstand in, wat in die tijd (jaren tachtig) nog gemakkelijk kon. Hij wordt roadie bij de Arnhemse bluesrockgroep Shout. Hij sjouwt met de spullen van de bandleden, spijkert het drumstel vast aan het podium en is hun chauffeur.

Maar de groep, die nooit echt doorbreekt, valt uit elkaar en Baljon moet enkele herniaoperaties ondergaan, waarna hij met een been sleept en scheef staat. Hij opent een undergroundbioscoop, maar ook die verloopt, evenals zijn bijbaantje als fotograaf. Dan komt hij op het idee om een rode loper uit te rollen. De inwoners van Zevenaar kunnen over die loper naar binnen, terwijl ze gefilmd worden. Een half uur later zien ze zichzelf terug op het filmdoek. Het wordt een succes.

Juist daarom stopt Baljon ermee. Je ziet hem daarna zitten in zijn lege bioscoop en je voelt al aankomen dat Baljon langzaam zal uitdoven: veel geprobeerd, niets echt gelukt. Je moet uiteindelijk onder ogen zien dat het leven niet geworden is wat je ervan verwacht hebt.
Koken deed hij niet meer. In plaats daarvan haalde hij elke dag een magnetronmaaltijd bij de supermarkt - macaroni. Die at hij koud op, recht uit het pak, staand in de keuken. Omdat hij het anders niet proefde deed hij er maggi over, en na het eten klom hij dan weer de trap op terug naar de cabine. Bassen deed hij ook niet meer, zomin als muziek luisteren, en eigenlijk zat hij alleen maar te wachten tot hij naar bed kon - waar moest hij anders op wachten? Nog later wachtte hij nergens meer op -  er was niet meer om nog op te wachten.
Zijn vriend Eddie van de Beek, heeft eenzelfde leven. Hij is weliswaar hoofdredacteur van De Liemers, maar dat is maar een bijvoegseltje bij een krant. Eddie maakt de balans op en zegt: 'Ik beschouw mijn leven als mislukt, alleen uit gewoonte ga ik ermee door.'

Maar Rosenboom had deze keer een ander slot in gedachten: het boek eindigt juist met een weg die weer een beetje bergop gaat. Om des plots wil kan ik daar verder niet veel over zeggen. Opmerkelijk vond ik het wel.

Door de titel wekt het boek de indruk dat het uiteindelijk gaat om die rode loper, over de democratisering van de roem, over het etaleren van het narcisme. Degenen die over de rode loper schrijden, wanen zich eventjes beroemd. Ze zijn iemand, doordat ze daar lopen. Ze hoeven niets gepresteerd te hebben, hun hele leven kan mislukt zijn - het valt allemaal weg wanneer ze zichzelf als een ster op het doek geprojecteerd zien.

Als het daar om draait, heeft Rosenboom wel een erg lange aanloop nodig. We mogen ervan uitgaan dat ook die aanloop wat te zeggen heeft. Het eerste gedeelte beschrijft het leven van Baljon, dat dan misschien wel heel erg rock and roll is, maar dat hem uiteindelijk ook weinig brengt. Als hij veertig geweest is, kookt hij nog steeds niet zijn eigen eten en hij heeft geen partner.

Er is veel grauwte en leegheid in de loop van het boek. Die leegheid kan (zoals bij Eddie van de Beek) ook bestaan uit het trouw vervullen van je baantje, zonder te excelleren. Er zijn maar enkele lichtpuntjes. Van tijd tot tijd draaft de groep Shout weer op. Lou weet eigenlijk maar weinig van de bandleden, maar op belangrijke momenten laten ze toch hun gezicht zien. Misschien is kameraadschap een te sterk woord, maar er is wel een verbondenheid die Baljon soms eventjes optilt.

De vriendschap met Eddie, die hij al vanaf de middelbare school kent, is ook zekerheid in het leven van Baljon. En dan is er de liefde. Van veel relaties in het boek wordt een weinig hoopvol beeld gegeven. De mensen trouwen en blijven daarna bij elkaar. Uit gewoonte, lijkt het soms. Wethouder Vonk lijkt de Pirelli-kalender interessanter te vinden dan zijn vrouw, bijvoorbeeld. Maar Baljons leven krijgt gloed als de zwijgzame Lena Wit verschijnt.

Rosenboom beschrijft hoe Baljon Lena op de filmbeelden ziet en hoe hij die beelden keer op keer bekijkt. Als lezer kijk je ingespannen mee. Bij die passage moest ik denken aan het werk van K. Schippers, ook zo'n geweldig waarnemer.

Het is altijd een beetje gokken wat je uiteindelijk van een boek bij zal blijven. Ik vermoed dat het toch die rode loper is. Iedereen die daarop loopt, weet dat hij deel uitmaakt van een illusie, maar iedereen lijkt ook met gretigheid in die illusie te willen geloven. Moet je zo'n speeltje dan afnemen? Baljon vindt dat hij het speeltje niet alleen afgepakt heeft, maar ook nog vertrapt en hij heeft er spijt van.

Zonder illusie is geluk misschien wel niet mogelijk. Eddie van de Beek heeft ooit de illusie gehad dat hij een belangrijk journalist was. Hij mat zich zelfs de naam Eddie van de Beek aan. Uiteindelijk bleek die illusie niet houdbaar, maar hij kon niet anders meer. Dwangstand, heet dat in De rode loper. Veel personages blijken zo'n dwangstand te hebben, waaraan ze niet lijken te kunnen ontsnappen. En die liefde voor Lena dan? Ook dwangstand? Ook een illusie?

Misschien wel, maar wat moeten we zonder. Het boek eindigt letterlijk met zo'n illusie:
Hij zette de Fender in een fauteuil en het glas van Lena op de armleuning. Toen hij ertegenover ging zitten was het of hij bezoek had. 
Rosenboom behoort voor mij tot onze grote schrijvers. De rode loper is lang niet zo dik als bijvoorbeeld Publieke werken, maar ook in een wat korter bestek blijkt Rosenboom gewoon goed werk te kunnen leveren. Thuis heb ik Zoete mond nog ongelezen liggen. Lijkt me een prima boek om mee te nemen op vakantie. Ik geniet nu al.

maandag 6 mei 2013

Deltaplan

Wie googlet op 'deltaplan' komt op de eerste pagina met zoekresultaten niet alleen verwijzingen tegen naar de Deltawerken, maar ook 'Deltaplan dementie', 'Deltaplan ouderenzorg' en 'Deltaplan talent'. Onder aan de pagina staan de 'zoekopdrachten gerelateerd aan deltaplan' met daarbij 'deltaplan jeugdzorg' en 'deltaplan bereikbaarheid haarlemmermeer'. Er zijn blijkbaar nogal wat deltaplannen.

Op 21 februari 1953, twintig dagen na de watersnoodramp in (voornamelijk) Zeeland, installeert de minister van verkeer en waterstaat een deltacommissie. Die commissie formuleert adviezen of zo u wilt een deltaplan, waar de latere Deltawerken een gevolg van zijn.

Dat zowel 'commissie', 'plan' als 'werken' een samenstelling vormen met 'delta' is niet zo vreemd. Het gaat hier immers om de Nederlandse delta, het gebied waarin rivieren en hun aftakkingen in zee uitmonden. Zo'n gebied zal wel 'delta' genoemd zijn vanwege de driehoekige vorm, de vorm van de Griekse (hoofd)letter delta (Δ). Een mooi voorbeeld van die driehoekige vorm is de Nijldelta.

Maar een 'Deltaplan dementie' heeft niets meer te maken met een rivierdelta. De Deltawerken vormden een gigantisch project. Het lijkt me aannemelijk dat 'Deltawerken' of 'Deltaplan' al gauw niet meer geassocieerd werden met de delta waar de werken plaatsvonden of de delta waarvoor het plan bedacht was. Bij Deltawerken dacht men vooral aan een groot project.

Een Deltaplan dementie is naar analogie ervan een veelomvattend of misschien zelfs wel een alomvattend plan voor aanpak van dementie of de zorg voor dementerenden. Wat het Deltaplan bereikbaarheid Haarlemmermeer' of het 'Deltaplan jeugdzorg' inhoudt, kunnen we bedenken: het moet een alomvattend plan voor die gebieden zijn.

Met een delta heeft het Deltaplan dus niets meer te maken.    

vrijdag 3 mei 2013

De man zonder ziekte


De Zwitser Samarendra Ambani (Sam) is geestelijk en lichamelijk gezond. In tegenstelling tot bijvoorbeeld zijn zus, die in een rolstoel zit en eigenlijk liever dood wil. Op een gegeven moment beseft Sam dat hij, als man zonder ziekte, ondertussen wel eens wat terug mag doen. Hij heeft tot nu toe alleen maar ontvangen of genomen, het wordt tijd dat hij gaat geven.

Sam is de hoofdpersoon in De man zonder ziekte van Arnon Grunberg. Hij is een jonge, ambitieuze architect en hij wil een genereuze architect zijn. Hij wil geen architectuur meer die boven de mensen staat, maar die naast de mensen staat, wat dat dan ook moge zeggen.

Hij reist naar Irak, omdat hij tot in de finale van een ontwerpwedstrijd is geraakt. De opdracht was: een operagebouw voor Bagdad. Maar bij die reis gaat alles mis: uit zijn koffer blijken zijn spullen verdwenen te zijn en zijn contactpersoon, Hamid Shakir Mahmoud wordt gedood. Sam wordt verdacht van spionage en wordt opgesloten en gemarteld. Hij brengt het er levend vanaf.

Bij een volgende reis, naar Dubai, wordt hij ook gearresteerd. De aanleiding lijkt iets kleins: Sam neemt deel aan het verkeer terwijl hij alcohol heeft gebruikt. Bovendien treft men drank aan in zijn auto. Drank is verkrijgbaar, maar ook verboden.

Lang denkt Sam dat hij snel vrij zal komen, maar degenen die hem vasthouden zijn van meer op de hoogte. Ze verwijten hem een dubbelleven. Hij is niet naar Dubai gekomen voor de bouw van een bibliotheek, maar hij is een spion. Ze zijn op de hoogte van zijn contacten met figuren die verdacht zijn. Het lukt Sam niet om hun duidelijk te maken wat zijn werkelijke intenties zijn. Zijn waarheid is een andere dan de hunne.

Het is geen vrolijke wereld die Grunberg ons tekent. Je kunt mooie ideeën hebben, je kunt een genereuze architect willen zijn, maar dat is niet genoeg. Dat is alleen maar jouw werkelijkheid. Om je heen zijn er mensen die de feiten anders interpreteren, waardoor ze een andere waarheid hebben. Daardoor bestaat de waarheid eigenlijk niet meer. Dat merkt Sam ook tijdens de ondervragingen.
De waarheid, zoveel begrijpt hij, kan verkeerd worden uitgelegd. Er zijn mensen die uitsluitend de ongunstigste interpretatie van de waarheid hanteren en tegen die mensen moet je liegen.
Ook voor zijn werk heeft dat besef gevolgen. Als architect heb je dan natuurlijk ook niet meer te maken met objectieve ruimten, maar alleen met interpretaties van die ruimten.

Als lezer leven we met Sam mee. We zien hoe hij vervuld is van goede bedoelingen en hoe dat niet telt. Hij zal zijn ondergang tegemoet gaan. Hij hoopt dat zijn advocaat het onheil af kan wenden, maar een advocaat kan niet het lot wijzigen dat op iemand te wachten ligt. Voor de advocaat is dat een troost:
De advocaat leeft op en begint weer te ijsberen. 'Je hebt gelijk,'zegt hij. 'Dit is jouw lot. Dat is zonder meer waar. Jouw lot. En ik heb er geen verandering in gebracht. Ik heb het gelaten wat het was.'
Uiteindelijk blijkt hij net zo machteloos tegenover zijn lot te staan als zijn zus, die in een rolstoel zit en zich niet zelfstandig kan douchen. Sam is net zo afhankelijk van anderen.

Sam kan alleen zichzelf wat verwijten, vindt hij: dat hij te naïef is geweest, dat hij niet genoeg vooruitgedacht heeft. Dat juist hem dit moest overkomen. Goed, hij lijkt op een Aziaat (zijn vader kwam uit India), maar hij is een Zwitser. Zwitserland heeft geen vijanden. Daarom was hij ook onbekommerd naar Dubai gereisd. Waar geld problemen kan oplossen, bestaat geen werkelijk gevaar, dacht hij. Maar dat was alleen zo in zijn werkelijkheid. Anderen denken daar anders over.

De dingen lopen zoals ze lopen en als nietig mensje heb je daar nauwelijks invloed op, lijkt Grunberg in De man zonder ziekte ons duidelijk te willen maken. Wat een kwaliteit lijkt, of een voordeel (het feit dat je gezond bent) kan ook een nadeel voor je worden, een handicap. Zijn ondervragers zien de bijnaam 'de man zonder ziekte' zelfs als de schuilnaam waaronder hij opereert. Zelfs iets als zijn gezondheid werkt tegen hem. Alles kan tegen je gebruikt worden, dat is wel duidelijk.

Kijk dus maar uit. Maar ook dat zal niet helpen. Volgens Grunberg, in ieder geval.

Morgen weten we of Grunberg met deze roman de Gouden Uil wint. Ik vermoed dat hij Tommy Wieringa of Peter Terrin niet zal verslaan.


Kroniek van een aangekondigde dood (Knipoog 21)


Al eerder vermeldde ik een knipoog naar Kroniek van een aangekondigde dood van Gabriel Garcia Márquez. Toen ging het om een mysterieuze dood, nu om een aangekondigde bom. In de Volkskrant van gisteren, 2 mei, wordt op drie pagina's aandacht besteed aan de film Les Chevaux de Dieu van de Marokkaanse regisseur Nabil Ayouch. Ayouch laat in zijn film zien hoe kinderen uit een dorpje zo ver kunnen komen dat ze een bomgordel omdoen en zich opblazen.

Wie de knipoog naar Márquez heeft bedacht, is niet meer na te gaan. Bor Beekman recenseert de film (drie sterren), maar zijn recensie heeft geen titel. Pauline Kleijer interviewt de regisseur. Het interview knipoogt naar 'the making of''in een wat typisch Nederlands: 'Hoe je een terrorist maakt. De verwijzing naar Márquez staat op de voorkant van de Volkskrantbijlage, waarop een still uit de film groot is afgedrukt. De redacteur die die pagina maakte, kende in ieder geval zijn klassieken en blijkbaar gaat hij ervan uit dat wij weten waarnaar hij knipoogt. Dat heeft hij goed ingeschat.


donderdag 2 mei 2013

China. Deel 3: De tijd van het geld




Tekenaar Li Kunwu en scenarioschrijver P. Ôtié hebben hun China-trilogie afgerond met het deel De tijd van het geld. Eerder verschenen De tijd van de vader en De tijd van de partij. Dit derde deel behandelt de tijd vanaf 1980. Het belangrijkste personage is ook nu weer Lao Li, die veel wegheeft van Li Kunwu. 

In deze periode krijgt het kapitalisme vat op China. Ook is het de tijd van de studentenprotesten op het Tienanmenplein. Op 6 juni 1989 werd daar een einde aan gemaakt. Deze actie wordt '6-4' genoemd, maar eigenlijk staat die benaming voor de hele roerige periode in het voorjaar van 1989. 

Als kroniekschrijver kon Li Kunwu natuurlijk niet om 6-4 heen, al was hij er niet persoonlijk bij betrokken. Voor het buitenland waren de protesten bijzonder belangrijk, maar veel Chinezen, waren er niet zo mee bezig, zo blijkt. Li Kunwu tekent dan ook niet de beelden van de protesten. Hij schrijft daarover: 
Verder ben ik ervan overtuigd dat China bovenal behoefte heeft aan rust en stabiliteit om zich te kunnen ontwikkelen. De rest is daaraan ondergeschikt, dat is mijn opvatting.
Li Kunwu snapt dat zijn opvatting choquerend kan zijn. Hij voegt eraan toe:
Sommigen zouden me kunnen tegenwerpen dat mensenrechten voor ontwikkeling en vooruitgang gaan. Dit debat zou ik graag overlaten aan de volgende generaties, aan diegenen die niet de onbeschrijflijke martelingen hebben doorstaan waar wij veel te lang onder hebben moeten lijden. 
Het zal wel komen doordat ik een westerling ben, maar ik kan mij toch niet onttrekken aan de vraag of hier geen sprake is van zelfcensuur. 

In China zijn in de laatste dertig jaar veel mensen hard aan het werk om het beter te krijgen. Ze proberen hun kinderen op de beste scholen te krijgen, zetten handeltjes op waarmee ze rijk denken te worden en soms lukt dat ook daadwerkelijk. Het feit dat de Olympische Spelen in 2008 aan China werden toegewezen heeft het land mede vaart gegeven. 

Dat soort dingen vinden we allemaal wel terug bij Li Kunwu. Hij schrijft en tekent ook wel over de corruptie in China. Maar over de mensenrechten zwijgt hij. Vindt hij die niet belangrijk? Zwijgt hij erover omdat hij zijn boek nu eenmaal ook in China moet kunnen verkopen? Of is de gemiddelde Chinees helemaal niet mensenrechten bezig? Ook niet een kunstenaar als Li Kunwu? Dat kan ik toch bijna niet geloven. 

Wat Li Kunwu wel vertelt, is altijd nog heel veel. Zijn boek geeft een mooi inkijkje in de Chinese leefwereld. Opvallend zijn de vele opschriften die het volk moeten opvoeden of die een of andere wijsheid propageren. Van oproepen om zuinig te zijn met water tot 'De stad maakt het leven mooier en beter'.

Li Kunwu tekent met inkt, meestal onverdund, zodat hij maar weinig gebruik maakt van grijzen. Hij heeft een realistische stijl. Bladzijden met veel tekst wisselt hij af met pagina's waarop nagenoeg geen tekst terug te vinden is. 

De lezer wordt vooral geboeid door de personages. Zij zijn het die ons de geschiedenis van China in trekken, wij willen hen volgen en willen daarom doorlezen in het boek. Ook als je maar half geïnteresseerd bent, grijpt Li Kunwu je bij de lurven sleept je mee. Maar ik blijf zitten met de vragen over wat er allemaal niet in het boek staat.