donderdag 26 september 2024

Naar Lillehammer (Vonne van der Meer)


Cécile is 49 jaar oud en is aan een nieuwe fase in haar leven begonnen. Net verhuisd, een huwelijk van tien jaar achter de rug, baan beëindigd. Ze is nog aan het uitzoeken wie ze is in deze nieuwe situatie. Dan vraagt een moeder om even op haar kind, nog geen drie jaar oud, te letten. Maar de moeder komt niet terug en Cécile moet ineens moedertaken op zich nemen. 

Dat is de situatie kort na het begin van de roman Naar Lillehammer (2021) van Vonne van der Meer. Cécile gaat zorgen voor het meisje Faith, dochter van Gladys, vier jaar geleden gevlucht uit Nigeria en nu in handen van een man bij wie ze een schuld heeft. Hij heeft haar paspoort in bezit en ze verricht sekswerk voor hem. Ze kan zich niet aan hem onttrekken, omdat er dan een vloek van kracht zal worden. 

De droom van Gladys is om zich te vestigen in Lillehammer, waar haar broer woont. Maar daar is voorlopig geen sprake van. Ze houdt wel contact met Cécile, bij wie ze af en toe komt binnenvallen. 

Gevaarlijk dicht bij het moederschap

Cécile neemt de opgedrongen moedertaak op zich. Ze menstrueert al niet meer, dus een moederschap op een andere manier zit er niet meer in. Ze weet dat Faith tijdelijk aan haar zorgen is toevertrouwd, maar als het dode lichaam van een zwarte vrouw gevonden wordt, beseft ze dat ze misschien blijvend voor Faith zal zorgen. Achteraf zal ze zeggen dat ze op dat moment dicht, gevaarlijk dicht, het moederschap was genaderd. 

Tijdens het verkennen van de nieuwe omgeving (Cécile is net verhuisd), maakt ze kennis met Rogier, die haar helpt met de problemen waarin ze nu terechtgekomen is. Hij stelt zelfs het vakantiehuis van zijn familie, bij Lunteren, beschikbaar voor Gladys en Faith om daar tijdelijk in onder te duiken. Maar is Gladys daar veilig?

Naar Lillehammer is een verhaal met een intrigerend begin, waarin er al gauw verwikkelingen komen. Cécile raakt betrokken bij zaken die misschien te groot en te gevaarlijk voor haar zijn, maar ze heeft zich voorgenomen om Gladys te helpen en daar gaat ze mee door. 

Wereldbeelden

Gladys heeft een compleet ander wereldbeeld dan Cécile: ze gelooft in de vloek en ze klopt eerst op een deur voor ze een vertrek binnengaat, omdat er geesten van voorouders in dat vertrek kunnen zijn. Haar dochter Faith heeft een amulet die haar moet beschermen. Cécile draagt een kruisje, maar onder haar kleren. 

Ze komt er steeds meer achter dat de wereldbeelden van Gladys en haar misschien minder verschillen dan ze aanvankelijk dacht. Ze gelooft dan misschien niet geesten, maar haar overleden moeder is op een of andere manier nog altijd aanwezig:

Zoveel jaar na haar overlijden kon ze haar moeder soms nog om zich heen voelen, onzichtbaar maar toch aanwezig. Zoals een zwangere vrouw haar kind droeg, droeg zij haar moeder in zich. 

Het kwaad, de kwade

Rogier vraagt of ze nooit meegemaakt heeft dat het lijkt of er iets in haar gevaren is. Als Cécile de foto van de dode vrouw moet bekijken en zich afvraagt of dat Gladys is, raakt ze aan iets duisters. Ze beseft dat dit meer is dan de afwezigheid van het goede. 

Dat wat toen in haar voer, het kwaad of de kwade, was sterker dan zij. Het kende haar zwakste plek, buitte haar verlangen uit totdat ze net zo bloeddorstig werd als hij en over lijken ging. 

Het kwaad of de kwade - het lijkt een beeld van een soort duivel. Ze beseft dat die er is, al kan ze zich geen voorstelling van hem maken, net zomin als van God. Ze merkt wat die kwade kracht in haar teweegbrengt. 

Als Rogier zegt dat Gladys zei dat ze niet wist hoe ze hem moest bedanken, zegt Cécile: 'Met haar prachtige lichaam, waarmee anders', wat een gemene opmerking is. Is dat het kwaad dat in haar gevaren is? Later vindt ze dat een te gemakkelijke formulering:

In me voer klink al te machteloos. Ze moest onder ogen zien dat hij nu eenmaal bestond -de stokebrand- en af en toe langskwam. Dat hield je niet tegen, maar het was aan haar of hij snel weer opkraste of bleef plakken. 

Je kunt Naar Lillehammer op verschillende manieren lezen. Het is ongetwijfeld een boek over moederschap, maar ook over het kwaad (of de kwade). Gladys ondergaat zelfs een reinigingsritueel om van de vloek bevrijd te worden. Voor Cécile bestaat dat kwaad, maar blijft ze zelf verantwoordelijk voor haar daden. 

Het is ook een boek over jaloezie, wat een vorm is van het kwade. Haar ex Fred blijft haar bestoken, eerst met mails, later met foto's en krantenartikelen. Aan het begin van het boek stopt ze alles in een grote envelop en stuurt dat terug. Maar iets van Fred zit er ook in haar als, als ze een vervelend gevoel krijgt als Rogier en Gladys het goed hebben samen. 

Gelaagd

Vonne van der Meer verwoordt haar opvattingen niet prekerig. Ze vertelt gewoon een goed verhaal dat je graag wilt volgen. Maar hoe langer je over dat verhaal nadenkt, hoe gelaagder het blijkt te zijn. En passant krijg je allerlei Bijbelse noties mee. Zo is Lillehammer het reisdoel van Gladys, maar het wordt ook beschreven als het beloofde land, of als het landschap uit Psalm 23, de grazige weiden, de stille wateren. 

Bovenal is het een warm en menselijk boek. Gladys komt op het pad van Cécile, die net bezig is een vervulling voor haar leven te zoeken. Ze neemt als vanzelfsprekend de taken op zich die voor haar liggen en is ook bereid financiële offers te brengen als ze daarmee Gladys kan redden. Maar misschien redt ze daarmee ook of juist zichzelf. 

Ze moet bijvoorbeeld leren om dankbaarheid te aanvaarden. 'Je begint altijd te praten als ik je wil bedanken,' zegt Gladys. Zowel het goede als het slechte in zichzelf zal ze moeten aanvaarden en daar zal ze iets mee moeten doen. Dat moeten we misschien allemaal wel. 

Eerder schreef ik over:

dinsdag 24 september 2024

Frikken 1: Terug voor de klas (Erroc / Pica)

Iedereen heeft op school gezeten en kan verhalen vertellen over de docenten van toen en hun eigenaardigheden. Daarom is de schoolsituatie bij uitstek geschikt voor een gagstrip: als het goed is, is de herkenbaarheid groot. 

In een strip als Elsje komen geregeld schoolsituaties voor, beschreven vanuit Elsje, dus vanuit de leerling. Dat gebeurt ook bij Dokus, de leerling, maar eerlijk gezegd ken ik die strip niet. Een ander bekend stripfiguur is Van Druten, uit Dirkjan, de docent die zo hardhandig met zijn leerlingen omgaat. Daar moet ik altijd erg om lachen. 

Uit het verleden

Bij uitgeverij Personalia verscheen het eerste album van Frikken, Weer voor de klas, dat het onderwijs ook vanuit de docenten bekijkt. Het speelt zich allemaal af op een kleinschalige school, zoals je ze tegenwoordig eigenlijk niet meer ziet: zo'n twintig docenten, te oordelen naar het groepsportret achter op het album. De mannen zijn veruit in de meerderheid, er zijn geen teamleiders of conrectoren: een enkele directeur heeft het voor het zeggen. De mannen dragen allemaal een pak of op zijn minst een jasje, behalve natuurlijk de gymleraar. 

We hebben hier duidelijk te maken hebben met een strip uit het verleden. Docenten gebruiken niet een smart board of een white board, maar schrijven nog met een krijtje op een groen bord, er zijn nog geen smart phones, de computer zien we voor het eerst op pagina 41 en docenten mogen nog roken in de docentenkamer. Daar zit een pijproker. Wanneer heb ik die voor het laatst gezien? Dat is lang geleden. Laten we zeggen in de tijd dat tv's nog geen plat scherm hadden. 

Niet in Nederland

De school staat duidelijk niet in Nederland. Er is bijvoorbeeld nog paasvakantie en er is een warme lunch in de kantine, waar zowel leerlingen als docenten eten. Op school is ook iemand werkzaam die 'inspecteur' genoemd wordt en ook wel 'adviseur'. Dat is een voor mij duistere rol. Hij is in dienst van de school en werkt dus niet bij de Onderwijsinspectie. 

Voor iemand van mijn leeftijd zijn er nog wel aardig wat zaken herkenbaar: ik heb het krijtstof nog aan mijn vingers gehad en mijn eerste lessen gaf ik vanaf een podiumpje in het lokaal, zodat ik kon neerkijken op de leerlingen. Maar ik behoor niet tot de belangrijkste doelgroep, vermoed ik. 

Voor jongeren zijn veel situaties bevreemdend, maar dat hoeft geen bezwaar te zijn. Vroeger zocht ik in de Sjors vaak eerst de strip Billie Turf op. Die was makkelijk herkenbaar omdat die afgedrukt was op gele pagina's in plaats van op witte. Billie zat op kostschool, waar de leerlingen in uniform rondliepen en op de school waren lijfstraffen aan de orde van de dag. Meester Kwel liet hele dozen vol stokken aanrukken om Billie een pak slaag te kunnen geven. Dat waren voor mij situaties die ver stonden van hoe het eraan toe ging op mijn eigen lagere school. Toch heeft dat mijn leesplezier niet in de weg gestaan. 

Belegen

Wellicht dat jongeren Frikken nu ook als een soort historische strip lezen. Wel vraag ik me af of de grappen sterk genoeg zijn. Eerlijk gezegd vond ik die nogal belegen. Zo'n beetje alle clichés komen wel langs: docenten die geen zin hebben in hun werk, die moeite hebben met de orde, die niet op de hoogte zijn van de wereld waarin de leerlingen leven, die het niet zo op de inspectie hebben, die het alleen maar over het onderwijs kunnen hebben. 

Je hebt de clichés natuurlijk nodig, maar je moet er wel een leuke draai aan kunnen geven en dat is in deze strip bijna nooit het geval. Ik heb het idee dat steeds de meest voor de hand liggende grappen gemaakt worden en die kan iedere lezer zelf wel bedenken. De grappen zijn ook nogal braaf. Nergens zit er echt venijn, nergens wordt de satire scherp. Je kunt er een beetje om glimlachen, soms, en andere keren haal je je schouders erover op. 

Het seksisme dat van tijd tot tijd de kop opsteekt doet vreemd aan. Het onderwijs is in de tijd van Frikken nog duidelijk een mannenwereld en vrouwen zijn aantrekkelijk of het zijn bitches. De nieuwe vrouwelijke collega wordt door de mannen gekleineerd, een docent kan een opmerking maken over wat hij de 'rondingen' van een vrouwelijke collega noemt en blijkbaar is dat allemaal gewoon. Gelukkig zijn de tijden veranderd, maar niet in Frikken. 

Tekeningen

De scenarist van Frikken is Erroc (Gilles Corre) en hij is dus verantwoordelijk voor de grappen. De tekeningen zijn Pica (Pierre Tranchand) en die zijn heel aardig. Je moet de stijl zoeken in de hoek van wat ik maar de Robbedoesstrips noem. Goedmoedige figuurtjes, vriendelijke tekeningen. Soms moest ik een beetje denken aan Berck (Sammy, Lowietje), maar ik weet niet of dat terecht is. Ik voel me op dat gebied geen kenner. 

Op mij komt Frikken over als een gedateerde strip, die niet echt leuk is. Maar wellicht leid ik aan hetzelfde euvel als sommige docenten in de strip en kan ik op mijn leeftijd lastig aanvoelen wat kinderen graag lezen. 

Reeks: Frikken
Deel 1: Terug voor de klas
Scenario: Erroc
Tekeningen: Pica
Inkleuring: Jacqueline Guénard
Vertaling: Peter Beemsterboer
Uitgever: Personalia
Leens, 2024; 48 blz. € 9,95 (softcover)

maandag 23 september 2024

Het is zover (Marijke Höweler)

In de jaren tachtig was Marijke Höweler een bekend schrijfster. Ze had in 1964 al een boek gepubliceerd, Tranen van niemand, maar daar was weinig belangstelling voor. In 1982 probeerde ze het opnieuw met Van geluk gesproken. Het werd onmiddellijk een succes. In een recensie, in het Nieuwsblad van het noorden, werd het 'een superieure satire' genoemd  en dat was niet de enige lof. In tal van kranten vond de roman een positief onthaal. 

Ik herinner me dat Gerrit Komrij het boek ter sprake bracht, maar veel boeken van Komrij heb ik opgeborgen in dozen, achter het schot, en ik kan het nu niet nazoeken. Hij begon over de foto van Höweler op het achterplat. Die zag er volgens hem uit als een compositiefoto van de politie. Komrij had daardoor zo zijn bedenkingen. Maar toen hij de roman ging lezen, viel hij voor de eigen vertelstem van Höweler. 

In recensies wordt vaak het observatievermogen van Höweler genoemd en haar lichte toon. Die toon lijkt wel wat op die van Renate Dorrestein, die een jaar later zou debuteren met Buitenstaanders. De boeken van de twee schrijvers lijken wel op elkaar: ze beschrijven op een wat ironische manier hoe mensen met elkaar omgaan en daarbij schuwen de schrijfsters de ellende niet. In NRC Handelsblad werd niet voor niks gesproken over 'de wrede wereld van Marijke Höweler". 

Andere titels

In 1985 verfilmde Pieter Verhoeff Van geluk gesproken. Intussen had Höweler nieuwe romans geschreven: Bij ons schijnt de zon (1983), Ernesto (1984), Mooi was Maria (1985, verhalenbundel), Tobias (1985), Had maar een kat gekocht (1986), Tragisch wonen (1987, verhalenbundel). 

De meeste daarvan heb ik indertijd gelezen. Ik herinner me dat, naast Van geluk gesproken, vooral Tobias me aansprak, hoewel het ernstiger was dan de voorgaande boeken. Maar de inhoud is eigenlijk weggezakt uit mijn geheugen. Ik herinner me nog wel de omslag: een hoge lucht, geschilderd door Willem den Ouden. 

Oppervlakkig

De critici raakten wel wat uitgekeken op Höweler. Ze vonden dat ze weliswaar een vlotte stijl had, maar dat de verhalen ook nogal oppervlakkig waren, waarop de schrijfster snedig reageerde door te zeggen dat bij haar de diepte aan de oppervlakte zat. 

Van de boeken die ik hierboven noemde, heb ik waarschijnlijk Ernesto en Tragisch wonen niet gelezen. Had maar een kat gekocht staat me bij als een zwak boek en misschien dat ik daarom afgehaakt ben, al heb ik nog wel Dagen als gras (1989) gelezen en dat was het dan. Dat ze later ook nog boeken schreef als Onder de gordel (2002) en Over de streep (2005) is mij indertijd geheel ontgaan. 

En ook Het is zover (1992) kende ik niet. Ik zag het voor een prikkie liggen in een kringloop en toen heb ik het toch gekocht. Intussen heb ik het gelezen. Om maar meteen een oordeel te geven: het leest wel lekker, maar het is geen goed boek. 

Indertijd zal het toch nog aardig goed verkocht zijn. Ik heb de tweede druk, die in dezelfde maand verscheen als de eerste druk, februari 1992. Op 8 februari was ze te gast in de talkshow van Karel van de Graaf, meldt De Volkskrant.

Veel verhaallijnen

Het verhaal van Het is zover is ingewikkeld en wat mij betreft te ingewikkeld: te veel verhaallijntjes, te veel perspectieven, te veel dingetjes die ook wel aardig zijn. Veel toevalligheden, verschillende onwaarschijnlijkheden en een slot dat buiten alle proporties is. 

De hoofdpersoon is Jacob Maria Bok, die een bedrijf heeft dat trainingen in gesprekstechniek geeft. Zijn twee kinderen, Weldon en Sally zijn zeventien en zestien jaar oud. Hij heeft hun wijsgemaakt dat hun moeder Lisa overleden is toen zij klein waren, maar hij heeft Lisa achtergelaten in Mexico, waar ze samenleeft met een oorlogsmisdadiger, Dieter Kranz, die een onopvallend leven probeert te leiden. 

Jacob heeft een vriendin in Brussel, Josje, maar hij kan niet met haar trouwen, omdat hij strikt genomen nog getrouwd is. Hij komt in het nauw als zij toch op een huwelijk aandringt. 

Als Jacobs chauffeur een zwaar verkeersongeluk krijgt, komt er een nieuwe chauffeur in huis, Tempelton, die een connectie blijkt te hebben met een organisatie die de belangen van oorlogsmisdadigers behartigt. Verder ontdekt Weldon dat hij op mannen valt en raakt hij gecharmeerd van Tempelton, is er gedoe met school, waar gefraudeerd wordt, brengt Jacob zich in een positie waarin hij gechanteerd kan worden, heeft Dieter, ach gut toch, ook nog een moeilijke jeugd gehad bij een schreeuwende vader en er is sprake van dat Sally haar vader zal gaan opvolgen. En dan dreigen de kinderen er ook nog achter te komen dat hun moeder nog leeft. 

Gezocht en onnatuurlijk

Dat laatste is natuurlijk van belang, maar van veel andere verhaallijnen kun je je afvragen of ze niet gemist hadden kunnen worden. Heel vaak komen wendingen gezocht en onnatuurlijk over en is de samenloop van omstandigheden net te toevallig. Höweler houdt een vrij montere toon, die wel aangenaam leest, sommige dialogen zijn sterk: er wordt dan met weinig woorden veel gezegd en het gesprek blijft natuurlijk. Dat is een aangename kant van het boek. 

Maar het boek is eigenlijk geen eenheid. Door al die verschillende verhaallijnen, moet er verschillende keren gewisseld worden van vertelperspectief. Soms wordt er verteld in de hij-vorm, soms in de ik-vorm en daarvan kon ik het diepere plan erachter niet ontdekken. 

Het slot zal ik niet verklappen, mocht er toch nog iemand deze roman willen gaan lezen, maar dat is zo onwaarschijnlijk, dat ik er alleen maar om kon grinniken. Ongeloofwaardig, veel spektakel. De lezer blijft zitten met allerlei losse eindjes, die er blijkbaar niet toe doen. 

Geen eenheid

Dat ik tot voor kort nooit gehoord had van Het is zover is niet zo gek. Het is in mijn ogen geen goede roman. Höweler schrijft zeker goede scènes en goede dialogen, maar het verhaal wil maar geen eenheid worden en hangt van toevalligheden aan elkaar. 

Misschien moet ik haar laatste twee romans nog een keer een kans geven. Het zou wel jammer zijn als de naam van Marijke Höweler helemaal onder het stof verdwijnt. De roman Van geluk gesproken verdient het nog steeds om gelezen te worden en ik zal ook eens opzoeken waarover Tobias ging. Die roman is wellicht het herlezen waard. 

Het zou mooi zijn als er hier en daar een lezer zou zijn die ineens het werk van Marijke Höweler ontdekt en dan kan genieten van bijvoorbeeld Van geluk gesproken. Het is zover mag verder wel vergeten worden.

vrijdag 20 september 2024

Maandag gaan we scheiden (Willem Ritstier)

Inge en Joop kopen een huis. Dat is best een stap en Inge vraagt verschillende keren aan Joop of hij het wel zeker weet en achteraf of hij geen spijt heeft. Maar Joop vindt dat maar gezeur. Drie weken later vertelt hij dat hij een ander heeft: 'Ik denk dat ik bij je wegga.' Wat voor problemen dat geeft, kun je je voorstellen. 

Dat is het begin van de graphic novel Maandag gaan we scheiden van Willem Ritstier. 'Alles moet anders' staat er tussen haakjes achter de titel. De tekeningen zijn in de stijl van Wills kracht (2017) en Opstaan... en doorgaan (2020): vrij dikke, strakke lijnen, inkleuring in egale kleuren, mensen zonder gezichten. Alle afbeeldingen lijken teruggebracht tot de kern: veel details zijn weggelaten. Dat oogt eenvoudig, wat niet wil zeggen dat zulke tekeningen eenvoudig te maken zijn. 

Door de afwezigheid van de gezichten moet de houding van de personen veel uitdrukken van hun gemoedstoestand. De tekst helpt natuurlijk ook. Binnen de tekeningen zijn soms mooie keuzes gemaakt. Als Inge en Joop gearmd vertrekken bij de notaris, zijn dat twee tekeningen geworden: het witte gootje loopt tussen Inge en Joop door. De tekening loopt al vooruit op wat Inge dan nog niet weet. 

Aansluiting bij vorig werk

De vorige twee beeldromans vonden hun inspiratie in het leven van Ritstier zelf. Hier lijkt het over twee andere mensen te gaan, waarbij het perspectief ligt bij Inge. Maar Inge raakt op Facebook in gesprek met haar oud-klasgenoot Willem en dan zitten we weer in Opstaan... en doorgaan. De scène dat Willems zoon aan zijn vader vraagt of hij weer aan het daten is, staat in dat boek op bladzijde 186 en komt bijna letterlijk terug Maandag gaan we scheiden (bladzijde 74). Ook de tekening waarop Willem aan Inge vraagt om een kopje koffie te gaan drinken komt in beide boeken voor, net als de koffieafspraak, waarop ze gezamenlijke herinneringen ophalen aan de tekenleraar van vroeger. 

Daarmee wordt Maandag gaan we scheiden een soort vervolg op Opstaan... en doorgaan, zij het dat de focus in dit boek meer ligt op Inge en het gedoe rond de scheiding. Maar Willem speelt ook in deze graphic novel een essentiële rol. 

Gedoe

Die scheiding is veel gedoe, zoals (bijna) elke scheiding. Op de voorkant van het boek zien we Inge en Joop met de ruggen naar elkaar staan. De oude Jacob Cats schreef het al: 'Als liefde verkeert in haat, dan kent zij gene maat.' Aanvankelijk denken Inge en Joop er nog uit te komen met een mediator, maar dat blijkt niet te werken. Er moeten advocaten aan te pas komen en die van Inge doet haar werk maar matig. Het is overigens opmerkelijk dat Inge haar op dezelfde bladzijde zowel met 'u' als met 'je' aanspreekt. 

Inge moet niet alleen van Joop af, maar ook van het huis. Ze wil geen alimentatie, zodat ze zo vrij mogelijk is van haar verleden. De laatste woorden van Maandag gaan we scheiden zijn 'Nieuw begin'. Na al het gedoe kan Inge zich eindelijk voluit richten op de toekomst. 

Willem Ritstier heeft weer een mooi boek afgeleverd, waarin het hobbelige pad beschreven wordt van een vrouw die gaat scheiden. Er moet van alles geregeld worden en dan zit ze ook nog met de woede die af en toe opsteekt. Voor veel mensen die een scheiding achter de rug hebben of in hun omgeving hebben meegemaakt (nagenoeg iedereen dus) zal dit heel herkenbaar zijn. 

Titel: Maandag gaan we scheiden (Alles moet anders)
Tekst en tekeningen: Willem Ritstier
Uitgever: MENLU
2024, 152 blz. € 24,99 (hardcover)

woensdag 18 september 2024

De redding van Fré Bolderhey (Simon Vestdijk)

Eigenlijk zou je elk jaar een roman van Vestdijk moeten lezen, om de norm weer helder te hebben, heb ik wel eens gedacht. Dat heb ik zeker niet gedaan. In totaal heb ik niet meer dan vijftien romans van hem gelezen, als mijn geheugen mij niet bedriegt. Ik heb dus nog het een en ander om me op te verheugen. 

De laatste roman die ik besprak, was Het glinsterend pantser (1956), alweer zes jaar geleden, zie ik. En nu las ik De redding van Fré Bolderhey (1949), een heerlijk boek. 

De hoofdpersoon is Eddie Wesseling, een jongen van zestien. Hij is met zijn vader en moeder op vakantie is in Amsterdam, waar ze verblijven bij oma ('weduwe uit overtuiging'). In het eerste hoofdstuk staan Eddie en vader samen op het balkon:

Eddie Wesseling en zijn vader, die niet in deze stad woonden, stonden achter het traliewerk van het balkonhekje als provincialen op een wereldtentoonstelling. 

Eddie ziet drie zwemmers en vermoedt dat zijn vader die niet heeft gezien. Dat lijkt niet zo bijzonder, maar in de loop van het boek wordt steeds duidelijker dat Eddies waarnemingen niet al te betrouwbaar zijn. 

Zenuwziek

Bij oma wordt gesproken over een achterneef, Fré Bolderhey, enkele jaren ouder dan Eddie, zoon van een zus van grootvader. Er wordt van hem gezegd dat hij zenuwziek is. Eddie heeft hem zes jaar geleden ontmoet, toen Fré de kamer binnenkwam in zijn hansop, niemand groette en de Sonate Pathétique van Beethoven speelde. Bij die ontmoeting heeft Eddie 'zoiets als verering' opgevat voor de oudere neef. 

Volgens oma is de zenuwziekte van Fré begonnen toen hij zes jaar geleden, hij zat toen nog op de lagere school, door jongens afgetuigd is met een paraplu. Om tot rust te komen heeft Fré nu een eigen tuintje. Er is wel iemand in de buurt die toezicht houdt. Zenuwziekte zit wel in de familie: een broer van oom Bolderhey is krankzinnig, een zuster 'ietwat zonderling'.

Eddie beseft 'dat zonder familievergoelijking deze zenuwziekte even goed krankzinnigheid genoemd kon worden.' Maar hij is ervan overtuigd dat Fré niet gek is. Een magnetiseur heeft ooit gezegd dat hij Fré ooit zou redden, wat niet gebeurde, en Eddie legt zichzelf nu de taak op om Fré alsnog te redden. 

Cecily

Hij bezoekt de leeszaal om op te zoeken wat schizofrenie is. In de zaal ontmoet hij een meisje met een blauwe hoed, Cecily, die een belangrijke rol zal gaan spelen. Haar uiterlijk:
Alleen aan haar gezicht kon hij nog niet wennen. Het was of haar ogen als bruine kralen diep ingeslagen waren tussen voorhoofd en wangen, om daar voortaan een loerend en omsluierd bestaan te leiden. Toch was zij helemaal niet lelijk, en buitengewoon gezond om zo te zien. 
Als Eddie na enkele dagen teruggaat naar de leeszaal, blijkt er een verbouwing aan de gang, waardoor de zaal alleen via een kettingbrug te bereiken is. In de zaal doen zich wonderlijke taferelen voor:
De matroos stond van zijn boeken op en begon een zeemanslied te zingen, heel ernstig en trouwhartig, alsof hij op een genegen gehoor rekende. Over de lange tafels hosten meisjes arm in arm, schoppend tegen de rand van de inktpotten, zich ophijsend aan de lampen; goedgeklede jongelui stonden op hun handen, zodat men hun gekleurde sokken zag en hun teerlila sokophouders, als de sandaalriemen van elfenkoningen, die alleen iets te hoog waren aangebracht. 

Het is een scène zoals Dennis Potter die bedacht zou kunnen hebben, te vergelijken met die in het begin van Lipstick on your collar, waarin een rustig kantoor ineens verandert in vrolijk gezang en gedans. 

Ik, Fré Bolderhey

Dat het met Eddie niet helemaal goed gaat, is dan al duidelijk. Hij blijkt zich bij de leeszaal niet ingeschreven te hebben onder zijn eigen naam, maar onder die van Fré Bolderhey:

Ik, Fré Bolderhey, zenuwpatiënt en vrijgezel, verklaar hierbij niet gek te zijn om de kettingbrug, ook niet om de paraplu's, maar gewoon zo maar. Wie mij dit verwijten wil, moet eerst zelf gek worden, godverdomme. Ik weet, dat het nu beginnen gaat, maar het kan mij niets verdommen. 

In een groot deel van het vervolg van het verhaal volgen we de hallucinaties van Eddie, die vaak op pad is met Cecily. Er overkomen hem wonderlijke dingen: hij wordt achtervolgd door paraplu's, hij ziet zichzelf in een kooi in de dierentuin, en is ook ineens met Cecily in een Oost-Duitse badplaats (Schkleuditz), die om de hoek blijkt te liggen. 

Eddie is bang voor wat mensen Fré kunnen aandoen:

Zodra de wereld niet alleen maar zeggen zou, het hoofd met prijzenswaardige preutsheid afgewend: dit is een gek, maar de gek zou folteren omdat hij een gek wás, daarbij de eigen gezondheid aangenaam stromende voelend door de aderen - de gek zou radbraken om te bewijzen, dat gekken zich onder die omstandigheden anders gedroegen dan een verstandig mens -, de gek zou vernederen en aanfluiten en voor zijn achterste slaan, alleen om het heerlijke gevoel van machtiger te zijn dan welke gek ook, machtiger dan tienduizend gekken, machtiger dan allen die in zware stenen gestichten krioelden of in het dwangbuis lagen.

Of is hij vooral bang voor wat er met hemzelf gebeuren zal? Uiteindelijk gaat hij zo ver in zijn reddingsfantasieën dat hij verandert in Fré Bolderhey. Als hij weer thuiskomt, wil hij niets vertellen en lijkt hij zich niets te herinneren. 

Consult

Hij krijgt een consult bij een 'zenuwarts', J.G. Verwoerd, die al eerder voorkomt als de mogelijke psychiater van Fré Bolderhey. De dokter laat Eddie uiteindelijk gaan, beseffend dat hij hem niet helpen kan. Hij laat Eddie uit zijn spreekkamer: 

Zijn houding drukte eerbied uit; vaag schetste zijn hand een geleidend gebaar naar buiten, naar de gang, naar de wachtkamer. Het was de houding van iemand, die zich schikt in zijn onbegrip tegenover dingen waarvan hij de grootsheid bevroedt, zonder hun wezen te kunnen doorgronden. Wie zou hem hier hard om willen vallen? Waar de paraplu's het voor het zeggen hebben, is onbegrip bijna een deugd. 

De redding van Fré Bolderhey is een fascinerende roman, waarin het verhaal kalmpjes lijkt te beginnen, maar allengs absurder wordt. Eddie verliest grip op wat er in zijn hoofd gebeurt, maar projecteert die chaos op de werkelijkheid om hem heen. Cecily spreekt dat ook uit:

Al die dingen die je gezien hebt, die je móest zien, dienden om de krankzinnigheid te voorkomen, doordat ze de afwijkingen als het ware buiten je plaatsten. 

Personificaties

Het verhaal sleepte me mee en ik wilde graag weten hoe het verder zou gaan met Eddy. Hoe donker zijn wereld ook is, de toon van Vestdijk houdt het verhaal licht. De humor is nooit ver weg en de beschrijvingen van Vestdijk zijn geweldig. Daarbij maakt hij vaak gebruik van personificaties:

De ingewanden van de correcte kamer hadden zich geopend, en het geld schuimbekte in het bureau-cylindre.

Later kwam zijn grootmoeder met een handwerkje tegenover hem zitten, heel rustig en gezellig in de aanklagende en zachtjes rinkelende kamer. 

(...) tuinstoelen en gewone stoelen, al of niet kapot, grimmig met de poten in elkander bijtend (...)
(...) waar de hoge bladerkruinen zilverig laatdunkend met het maanlicht speelden (...)

De beschrijvingen zijn altijd beeldend, zodat je de scènes voor je ziet:

Er waren ook ouderen in de leeszaal: vlak achter Eddie bijvoorbeeld een grijze, astmatische heer, die als een nijlpaard blies en hijgde; en aan de andere kant van de zaal was er een bruine, uitgedroogde, die, ondanks zijn bril, vlak met zijn neus op zijn boek zat, of lag, en daarbij het hoofd met opmerkelijke snelheid over de bladzijden heen en weer deed vliegen, alsof hij de letters na gebruik met zijn neuspunt uitwiste. 

De souplesse waarmee Vestdijk formuleert en beelden gebruikt, kende ik wel, maar ik was er toch weer door verrast. Zijn stijl is superieur. 

Grens tussen werkelijkheid en hallucinatie

De redding van Fré Bolderhey lijkt me ook een gewaagde roman. Het is allerminst een traditioneel verhaal, de grens tussen werkelijkheid en hallucinatie is niet duidelijk. Het is bijvoorbeeld niet uit te maken of Cecily wel of niet bestaat. 

Victor van Vriesland, die overigens positief is over de roman, vindt dat wel een bezwaar, schrijft hij in het Utrechtsch Dagblad van 28 juli 1948. Ook in Het Parool van 18 december 1948, vindt de recensent, die volstaat met een korte bespreking, de roman soms moeilijk te volgen. 

Er is veel lof De redding van Fré Bolderhey. Paul van 't Veer noemt het boek zelfs 'een van de belangrijkste naoorlogse romans' in De Nieuwsgier van 19 november 1848. Bert Voeten is ook lovend, maar vindt wel dat de constructie van de roman te zichtbaar is, dat het slot teleurstelt en dat de bijfiguren niet uit de verf komen. Dat laatste lijkt me het logische gevolg van de omstandigheid dat Eddie zo opgesloten zit in zijn eigen hoofd. 

Afstandelijkheid

Vestdijk wordt in verschillende bespreking als een nihilist of een pessimist genoemd. Hem wordt ook enkele keren verweten dat hij geen empathie heeft met zijn personages. Dat kan ik niet goed rijmen met deze roman, waarin je juist heel erg met Eddie meeleeft. 

Ook in De Tijd, 7 oktbober 1948, wordt die afstandelijkheid genoemd: verstandelijk, ironisch, tamelijk uit de hoogte. 


De recensent schrijft ook nog dat de verhaaltrant alle gloed mist (maar niet zonder humor is in zijn cynische droogte). Volgens de bespreker is het meer een boek voor zenuwartsen dan voor jonge mensen, 'want de ervaringenvan Eddie Wesseling's overprikkelde fantasie zijn griezelig-ongezond.'

Jos Panhuysen, in Het Binnenhof van 2 oktober 1948, vindt de roman literair sterk, maar hij mist ook de betrokkenheid van de schrijver. Volgens hem is het voor Vestdijk alleen maar divertissement en daarom zijn de scènes wel goed, maar gelooft de lezer ze niet. 
Dat Panhuysen Pastorale 1943 positief uit de vergelijking met De redding van Fré Bolderhey laat komen, verbaast me. In mijn herinnering haalt die roman het niet bij het verhaal over Eddie Wesseling. 

Geestelijke hygiëne

In De Volkskrant, 30 december 1948, mag Gabriël Smit het katholieke geluid laten horen:

Toe maar! In De Maasbode van 11 september 1948 zaagt Dick Ouwendijk planken van hout dat bijna net zo dik is. 
Weer die hooghartigheid, die ook De Tijd genoemd wordt en ook nog eens het masker van het groteske en het walgelijke. 

Ten slotte wil ik je niet de reactie onthouden van een willekeurige lezer, opgenomen in de rubriek 'Wat leest U, wat leest u niet?' van Echo, maandblad voor de leden van de Katholieke Werknemende Middenstand, jaargang 11 (1948) nr. 14:

Morele bezwaren

Uit de recensies blijkt dat Vestdijk toentertijd werd gezien als een knap schrijver, maar dat verschillende besprekers wel bezwaren hadden tegen zijn werk. Die bezwaren lijken verschillende keren van morele aard te zijn. Als Vestdijk later het jaar vijftig wordt, besteden diverse kranten er aandacht aan. 
Portret van Vestdijk, geplaatst bij een artikel ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag. 
Het Rotterdamsch Parool, 18 oktober 1948

Vestdijk schreef De redding van Fré Bolderhey in slechts drie maanden: de eerste drie van 1946. De roman kwam uit in 1948. In dat jaar verscheen ook de sonnettenreeks 'Thanatos aan banden', en de romans Pastorale 1943 en Surrogaten voor Murk Tuinstra. De productiesnelheid van Vestdijk was ongekend. 

Intussen heb ik nog wat romans van hem liggen die ik nog graag wil lezen. Ik hoop er niet weer zes jaar mee te wachten. 

maandag 16 september 2024

Lord of the flies (Aimée de Jongh)


Waarschijnlijk kent zo'n beetje iedereen de inhoud van de roman Lord of the flies (1954) van William Golding. Het boek werd twee keer verfilmd en heeft intussen de status van klassieker. Ik las het nooit en ik weet niet eens zeker of ik een van de films heb gezien. Maar ik kende wel de inhoud. 

Het kostte Aimée de Jongh tien jaar om van de erven Golding toestemming te krijgen voor de verstripping van het boek en intussen is de mooie graphic novel uit. In maar liefst vijfentwintig landen wordt die verspreid en in Nederland was de release vorige week. Binnen enkele dagen was de eerste druk uitverkocht. 

Inhoud

Een groep jongens strandt op een eiland na het neerstorten van een vliegtuig. Ze vinden na een tijdje elkaar en constateren dat er geen volwassenen zijn. Ze moeten zelf hun leven op orde zien te krijgen en te houden. 

Ralph, met wie het verhaal (ik verwijs steeds naar de versie van De Jongh) begint, wordt gekozen tot leider. Enkele andere belangrijke personages zijn Piggy (bril, lijdend aan astma) en Jack (rood haar), de leider van een groep jongens die een koor vormen. 

Verteller

We leven steeds met Ralph mee, maar er is ook een verteller die commentaar geeft. Over Ralph zegt hij bijvoorbeeld: 'Hij was oud genoeg, twaalf jaar en een paar maanden, om zijn prominente kinderbuikje te hebben verloren, maar nog niet zo oud dat de puberteit hem tegenwerkte.' Het zou kunnen zijn dat die vertellersstem in de strip is gehandhaafd omdat de erven Golding die erin wilden. Maar zo'n tekst geeft ook een beetje afstand. Het wordt dan toch een verhaal dat je verteld wordt in plaats van een verhaal dat je meemaakt. Soms zegt de verteller ook iets wat we in de tekeningen al hebben kunnen zien. 

Tijdens het lezen blijkt de verteller niet zo heel erg in de weg te zitten. Het verhaal van Golding is sterk en ook in de verstripping ervan neemt De Jongh je gemakkelijk mee. 

Paradijslijk

Het eiland waar de jongens verblijven is paradijselijk: veel groen, blauwe luchten, blauwe zee. Juist in deze mooie omgeving loopt het uit de hand en krijgt de duisternis de overhand. Het is een scherpe tegenstelling, nog eens onderstreept door herinneringen en dromen. 

Jack wordt de leider van een groep jagers en wordt een concurrent van Ralph. Uiteindelijk vormt hij een eigen stam en claimt een eigen deel van het eiland. Hem helpt het verhaal over een monster, dat er niet is, maar het idee is genoeg om de jongens te verenigen. 

Regels en chaos

In het begin zijn er regels afgesproken. Bijvoorbeeld: wie de schelp heeft, heeft het woord. De taken zijn verdeeld, de kleine samenleving is min of meer georganiseerd. Wanneer die regels voor een deel van de jongens hun geldigheid verliezen, ontstaat er chaos en blijken er geen morele grenzen meer te zijn. 

Piggy verwoordt dat: 'Wat is beter: regels en afspraken, of jagen en doden? Wat is beter: regels en gered worden, of jagen en alles kapot maken?' Enkele bladzijden later leeft hij niet meer. 

Dosering

De manier waarop Aimée de Jongh het verhaal vertelt, werkt bijzonder goed. Je ziet de desintegratie van de groep, je bent getuige van de radicalisering, je voelt hoe de duisternis en het kwaad winnen. Ze doet dat door geweldig te doseren. 

Alle dramatische gebeurtenissen worden zorgvuldig voorbereid. Op bladzijde 285 komt er een rotsblok naar beneden rollen. Het zal het einde van Piggy betekenen. Ook op de bladzijden 48 en 175 worden er al rotsblokken van grote hoogte naar beneden gerold. We weten dus al wat de kracht van zo'n rots is. 

Aan het eind van het verhaal staat een deel van het eiland in brand. Het vuur flakkert door het hele verhaal heen van tijd tot tijd op, te beginnen bij het neerstorten van het vliegtuigen, dat we zien in de brillenglazen van Piggy. Verder wordt er een vuur aangestoken om de aandacht van passerende schepen te trekken en er is vuur om een varken te roosteren. De grote brand aan het eind wordt voorbereid door een eerder vuur dat niet goed in de hand te houden is (blz. 77) ook dat vuur zien we in de brillenglazen van Piggy. Mogelijk is het vuur ook te zien in de rode haardos van Jack. 

Heer van de vliegen

De titel Lord of the flies (Heer van de vliegen) verwijst naar de god Beëlzebub / Beëlzebul / Baäl-Zebul, die ook in de Bijbel genoemd wordt. Jezus krijgt het verwijt dat hij de duivelen uitwerpt door Beëlzebul, de overste van de duivelen. Joost van den Vondel geeft een van de opstandige engelen in Lucifer de naam Beëlzebul. 

De vliegen vinden we terug op het gezicht van een dode piloot en op dat van de kop van een varken, die in ontbinding verkeert. Ze wijzen op de dood en het verval en ook op het niet bestaande monster. 

Die god van de vliegen geeft aan dat er een religieuze kant zit aan de manier waarop de stam van Jack de eenheid bewaart. Dat doet denken aan Dit zijn de namen van Tommy Wieringa, waarin een groep vluchtelingen een hoofd met zich meevoert en vereert. 

Uiterlijk

De stam van Jack is uiterlijk herkenbaar: de jongens hebben zwarte en rode strepen op hun gezicht en hun lichaam aangebracht. Ze zijn daardoor stamleden geworden en minder individuen, waardoor persoonlijke verantwoordelijkheid voor de daden van de groep minder geworden is. Op een vriendelijker manier is dat al voorbereid doordat de jongens aan het begin van het verhaal gekleed zijn in schooluniformen. De koorleden hebben een ander uniform (zwart) en mogelijk is hierdoor de eerste scheiding van de groepen al aangebracht. 

Lord of the flies is een prachtige graphic novel geworden. Helder verteld, slim in elkaar gezet, door het voorbereiden van belangrijke passages. Zoals Tsjechov het gewild zou hebben, zou je kunnen zeggen. De cover is groen en er is ook veel groen is in de tekeningen. 

Zoals er een tegenstelling is tussen het idyllische en het kwade, is dat er ook in het kleurgebruik. Het groen van de natuur tegenover het rood van het bloed. Jack is besmeurd met bloed, als hij de zwijnenkop op een staak plaatst. Er kleeft bloed aan zijn handen, kun je zeggen, maar het lijkt ook een soort rituele handeling. Misschien wordt hij op die manier een soort hogepriester van zijn stam. 

Volwassene

Aan het eind van het verhaal verschijnt er een volwassene, waarmee de kindermaatschappij ineens ophoudt te bestaan. Daarmee ontstaat ook het besef bij de jongens hoe ver ze zich mee hebben laten slepen. Iedereen huilt. De verteller:

Temidden van hen, met een smerig lichaam, samengeklit haar en een ongeveegde neus, huilde Ralph om het einde van de onschuld, de duisternis van het mensenhart en de val door de lucht van de echte, wijze vriend genaamd Piggy. 

Als er gevraagd wordt naar het wel of niet bestaan van het monster, antwoordt een van de jongens: 'Misschien zijn we het zelf'. Niet alleen in het hoofd van de jongens is een monster gecreëerd, ze hebben zelf ook een monsterlijke samenleving gecreëerd, waarin alleen macht telt en waarin moraliteit er niet toe doet. De jongens zijn monsters voor zichzelf en de anderen geworden. 


Actueel

Dat thema is nog steeds actueel. Aimée de Jong laat dat zien door een tekening waarop een dode jongen aan de vloedlijn ligt, half in het water. Dat doet heel erg denken aan de foto van het Syrische jongetje Aylan dat in 2015 levenloos aanspoelde. De foto werd iconisch voor het leed van de vluchtelingen. Door juist naar deze foto te verwijzen maakt De Jongh van Lord of the flies een eigentijds verhaal. 

Voor wie wil, zijn er meer parallellen te trekken naar het heden. Je creëert een monster (bijvoorbeeld een immigratiecrisis) waarvan je niet zegt dat het bestaat, maar dat mensen het als dusdanig ervaren. En door dat gecreëerde monster te bestrijden, probeer je mensen achter je te verenigen. Morele grenzen doen er dan niet meer toe. 

Extraatjes

Achter in deze uitgave krijgen we nog enkele mooie extraatjes, zoals schetsen, tekeningen uit een alternatief begin en ook een overzicht van pagina's op klein formaat, ingekleurd met waterverf, die een mooi inzicht geven in de manier waarop De Jongh bezig is geweest met de compositie. 

Het verhaal van William Golding blijkt nog altijd een sterk verhaal en Aimée de Jongh heeft het goed herverteld en prachtig verbeeld. Net als de roman heeft de graphic novel alles in zich om een klassieker te worden. 

Titel: Lord of the flies (Heer van de vliegen)
Gebaseerd op de gelijknamige roman van William Golding
Adaptatie en tekeningen: Aimée de Jongh
Assistenten inkleuring: Daniel de la Cruz Diaz-Valdés en Kenny Rubenis
Uitgever: Scratch Books
2024, 352 blz. € 29,95 (hardcover)

Ik schreef eerder over andere boeken van Aimée de Jongh

En een column over een cartoon in Charlo Hebdo naar aanleiding van de foto van het aangespoelde jongetje.





vrijdag 13 september 2024

De dochter (Jessica Durlacher)

Er is geen goede reden voor, maar tot voor kort had ik geen enkel werk van Jessica Durlacher gelezen. Het kwam er niet van en ik weet niet waarom. Eigenlijk had ik best vertrouwen in haar boeken en ze leken me ook wel interessant, maar ik heb de romans niet aangeschaft, niet geleend, nooit ingekeken. 

Tijdgebrek is natuurlijk wel een excuus, maar ik had ook boeken van andere schrijvers kunnen laten liggen en die van Durlacher wel kunnen lezen. Maar goed, niet gebeurd. 

Intussen heb ik overigens een begin gemaakt met het lezen van haar oeuvre: ik las De dochter (2000). 

Max en Sabine

De verteller in de roman is Max Lipschitz. Bij het begin van het boek, het is dan 1982, is hij 23 jaar oud. Zijn vader heeft het concentratiekamp overleefd, maar vertelt daar niet veel over. Diens zus, die ongeneeslijk ziek is, zoekt haar broer op en vertelt juist veel over de oorlog. De familie bezoekt het Anne Frankhuis en daar ontmoet Max Sabine Edelstein, die twee jaar jonger is dan hij. 

Max en Sabine krijgen een relatie, maar op een dag verdwijnt ze. Hij zoekt haar, maar vindt haar niet. Intussen leeft hij zijn leven zonder haar en wordt uitgever. Zeventien jaar later ontmoet hij Sabine weer als hij voor de Buchmesse in Frankfurt is. Ze blijkt de rechterhand te zijn van Sam Zaidenweber, een oude man, die bekend is vanwege zijn films. Max gaat met Sam samenwerken; hij zal diens autobiografie uitgeven. 

Max en Sabine zijn weer een tijdje bij elkaar, maar dan verdwijnt Sabine voor de tweede maal. Het blijkt allemaal te maken te hebben met wat er in de oorlog gebeurd is. Max speurt tot hij weet hoe hij zit. 

Geconstrueerd

De dochter leest prettig. Je kunt een hoog leestempo aanhouden en er gebeurt genoeg dat je voortdrijft. Vooral de twee verdwijningen van Sabine werpen vragen  op waarop je een antwoord wilt. De plot heeft wel iets geconstrueerds, maar dat is meer een constatering achteraf. Tijdens het lezen had ik daar minder last van. Uiteindelijk klopt alles keurig en, dat verklap ik maar vast, op de laatste pagina heeft Max Sabine weer aan de telefoon. Dat is een open einde, want je weet natuurlijk niet of ze elkaar weer zullen ontmoeten en hoe dat verder gaat, maar het heeft toch iets afgeronds. 

Het was me allemaal te netjes, te kloppend, te bedacht. Maar als ik dat zo opschrijf, klinkt dat vrij negatief en ik heb ook genoten van De dochter. Ik denk dat dat komt door hoe Max in zijn hoofd bezig blijft met Sabine en hoe hij haar meteen weer wil ontmoeten als hij weet dat ze in de buurt is. Het oude vuur flakkert meteen weer op. Zij vult zijn hele hoofd, zodat hij zijn taken verwaarloost. Dat is een boeiende liefdesgeschiedenis. 

Vader en dochter

De titel slaat op Sabine, die een niet zo sterke band met haar vader heeft. Als Max erbij is als de twee elkaar ontmoeten, begroeten ze elkaar met 'Vader' en 'Dochter'.  De verhouding tussen Sam en Sabine is ook die van een vader en een dochter, al heeft het een tijdje de schijn dat het een andersoortige relatie is. 

Er is veel gezwegen over het oorlogsverleden van de vaders (ook die van Max) en er zijn ook leugens verteld. Hoe dat precies zit, vertel ik maar niet, omdat er voor toekomstige lezers ook nog wat te ontdekken moet zijn. 

Max en Sabine zijn oorlogsslachtoffers van de tweede generatie, maar wat betekent dat als je niet precies weet wat er in die oorlog gebeurd is? En als dat verleden anders blijkt te zijn dan je dacht, word jij daar dan iemand anders van? Je bent immers mede bepaald door het verleden van je vader. 

Doorwerking van de oorlog

Bij conflicten kan de vader van Max in de slachtofferrol kruipen en zeggen dat hij het toch nooit goed kan doen of nog sterker: Die Juden sind an Allem schuld. Dat zegt hij dan tegenover zijn kinderen, die ook Joods zijn. 

Max leeft in vrijheid en hij heeft alle kansen, in tegenstelling tot zijn vader toen die op dezelfde leeftijd was. Max: 

Ik geloof dat ik altijd behoorlijk in mijn maag gezeten heb met al die toekomst die ik steeds maar had, met al die mogelijkheden. Ik geloof ook dat ik uit solidariteit heel lang zo min mogelijk plezier heb gemaakt. 

Max voelt zich schuldig omdat hij vaak niet aan de oorlog van zijn vader en aan het kamp denkt. 

De oorlog bepaalt ook het leven van degenen die hem niet meegemaakt hebben. Dat weet Durlacher goed over te brengen. 

Stijl

Stilistisch is De dochter niet bijzonder, maar ook niet zo slecht als ik in een recensie las. Het is vooral vlot geschreven, met meer aandacht voor het verhaal dan voor de zinnen waarin het verteld wordt. Daar is niet zoveel mis mee, lijkt me. Het boek leest ook goed en ik heb er geen spijt van dat ik het gelezen heb. 

De dochter is een vroege roman van Durlacher. Daarna schreef ze bijvoorbeeld nog Emoticon (2004), De held (2010) en De stem (2021). Misschien moet ik een van die boeken ook nog een kans geven. 

woensdag 11 september 2024

Kapitein Rob, deel 13 t/m 16 (Pieter Kuhn / Evert Werkman)

Kapitein Rob is een legendarische krantenstrip, die van 1945 tot 1966 (met enkele tussenpozen) verscheen in Het Parool. Een deel ervan was voor mijn tijd en aan het eind van die periode was ik nog te jong om het mee te krijgen. Bovendien lazen mijn ouders Het Parool niet. 

Ik ken de strip dus vooral uit verhalen. De naam Kapitein Rob klonk bij velen nog lang bekend. Daarom kon Robert Anker in 1992 een roman uitbrengen waarin die naam in de titel voorkwam en in 2007 werd er een film gemaakt over de beroemde kapitein. Diens naam moet toen nog in veel hoofden hebben bestaan. 

Uitgeverij Personalia is bezig met een heruitgave van alle 73 deeltjes, in een mooie reeks hardcovers op oblong formaat. Eigenlijk volgen we door de delen heen een lang, doorlopend verhaal, maar je kunt de deeltjes goed afzonderlijk lezen. Zoals het een stripheld betaamt, wordt Rob niet ouder, terwijl er wel tijd verstrijkt: in sommige deeltjes meer dan een jaar. Dan zou Rob na 73 delen een oude man moeten zijn. Maar striphelden blijven eeuwig jong, gelukkig. 

Er zijn nu weer vier delen uitgekomen, de delen 13 tot en met 16. De tekeningen zijn steeds van Pieter Kuhn, de tekst is van de journalist Evert Werkman. De vier delen verschenen oorspronkelijk als boekje in de jaren 1949 en 1950. 

De schat van Opa Larsen

In deel 13, De schat van Opa Larsen raakt Rob meteen zijn schip, De Vrijheid II kwijt. Die wordt overvaren doordat de elektrische misthoorn weigert. Rob redt zich, samen met zijn hond Skip, wordt ergens opgenomen in een hospitaal, waar hij opa Larsen ontmoet, die hem vertelt over een schat. Samen met Taaie Toon (bekend uit eerdere deeltjes) gaat Rob op zoek. 

In deel 14, De zwerftocht van de Vliegende Hollander, pikken Rob en Toon enkele schipbreukelingen op. Het zijn een directeur van een filmmaatschappij en zijn piloot Ze blijken aan boord geweest te zijn van De Vliegende Hollander en hebben een brief bij zich voor Rob. De directeur, Mathisen, hoort van het 'historische oog van Prudon' dat Rob bezit. Daarmee kan hij de geschiedenis dichtbij halen. De beelden wil Mathisen vastleggen op film, maar dan moeten de 'impulsen' duizenden malen versterkt worden. Rob waarschuwt nog voor de 'hoogfrequente spanning', maar het gaat toch mis: Rob (die dan Jan Robertszoon blijkt te heten) en Toon (hoogbootsman Vreugdehil) komen terecht in de zeventiende eeuw. Ze halen kaarten bij de beroemde Blaeu (vreemd genoeg gespeld als 'Bleau') en beginnen aan een avontuur waarin De Vliegende Hollander een rol speelt. 

Kapitein Vander Decken zet een aantal hugenoten van boord. Zij komen op een eiland terecht. Als Rob terugkomt in het heden, vaart hij met Toon naar het eiland om de nazaten van de hugenoten te redden. Het lijkt of hij jaren weggeweest is, maar Rob ziet op zijn horloge dat er maar 'enkele seconden' verstreken zijn. 

Professor Lupardi

Rob redt de vrouwen en de kinderen en er is ook nog een oude man. Maar wat is er met de mannen gebeurd? Dat lezen we in deel 15, De onderwereld van prof. Lupardi

Elke held heeft een vaste tegenstander, een onverbeterlijke slechterik, en voor Rob is dat professor Lupardi, met zijn hulpje Yoto. In een eerder deel leek het of die twee ten onder waren gegaan, maar ze hebben zich gered. Lupardi heeft grootse plannen en daarvoor heeft hij dieren en veel mensen (de mannelijke nazaten van de hugenoten) in zijn macht gekregen. Rob gaat op onderzoek uit en daarbij krijgt Lupardi zelfs Robs hond Skip in zijn macht. Lupardi heeft intussen een complete 'atoomstad' laten bouwen. Uiteindelijk komt alles natuurlijk goed. 

In deel 16, Het rijk van de witte mammouth, ziet Rob een patiënt die een landkaart op zijn rug heeft getatoeëerd. Mogelijk is hij 160 jaar oud. Rob krijgt een foto van de landkaart en gaat op zoek naar het gebied dat afgebeeld is. Hij moet daartoe naar het noorden van de wereld, waar hij contact legt met een groep 'Eskimo's'. Uiteindelijk komt hij terecht in een gebied waar mensen en dieren niet verouderen, waardoor ze onsterfelijk zijn. 

Dit Rijk van de Witte Mammouth heeft een veel milder klimaat dan op een dergelijke breedtegraad gebruikelijk is. Aanvankelijk wordt verteld dat dat komt door de 'radioactieve uitstraling van de aardkorst', maar uiteindelijk blijkt het te komen door 'raadselachtige vitapyrieten'. Het rijk zal het uiteindelijk niet redden, maar met Rob loopt het natuurlijk goed af, dankzij zijn moed en scherpzinnigheid en de hulp van majoor Ross en Cigaret Larry. 

De verhalen van kapitein Rob zijn spannende avonturen. Als je ze nu leest, zoveel jaar na de oorspronkelijke publicatie, moet je wel wat onwaarschijnlijkheden op de koop toe nemen en je gewoon mee laten voeren door het verhaal. Dat blijkt nog altijd goed te kunnen. 

Je gaat mee met het verhaal en tegelijkertijd kijk je er van een afstandje naar. Je kijkt ook naar de tijd waarin de verhalen geschreven en getekend zijn. Rob rookt bijvoorbeeld pijp. Ik zie nooit meer iemand die pijp rookt, maar ik heb nog les gehad van docenten die voor de klas hun pijp stopten en rookten. 

De Tijd, 3 september 1946

Atoom

Atoomenergie is nieuw in die tijd en er wordt veel van verwacht. In deze verhalen komt een atoomjetmobile voor, een atoomautoped en radioactief draad. Op Japan zijn heel kort (vier, vijf jaar) hiervoor atoombommen geworpen en dat heeft natuurlijk diepe indruk gemaakt. 

De atoomstad, waarvan sprake is in deel 15, komt ons misschien wat apart voor, maar voor de lezer van toen was dat niets vreemds. Zo'n stad kenden ze uit de krant. In bijvoorbeeld De Tijd van 3 september 1946 wordt verteld dat de Sovjet-Unie een atoomstad aan het bouwen is, waar geleerden zich gaan bezighouden met een kosmische bom, die de atoombom als een kleine voetzoeker in de schaduw zal stellen. 

Ook Amerika had een atoomstad, Oak Ridge, in Tennessee. Ook over die stad werd geregeld geschreven in de jaren veertig. Natuurlijk was de stad goed beveiligd. Daar verschenen zelfs foto's van, bijvoorbeeld in de Volkskrant van 23 augustus 1947.

Er zijn veel termen die eind jaren veertig geklonken moeten hebben als sciencefiction: die hoogfrequente spanning natuurlijk, maar bijvoorbeeld ook elektronendispersie met behulp waarvan Lupardi de sterkste mannen kan uitzoeken. Over computers wordt nog niet gesproken. 

Eurocentrisch

Voor in elk deel staat de disclaimer dat de 'overtyperingen' nu als discriminerend zouden kunnen betitelen, maar dat die geplaatst moeten worden in de historie. Japanners hebben 'ondoorgrondelijke grijnsgezichten', bijvoorbeeld. En als er bij iemand wierook en beeldjes worden aangetroffen, wordt er opgemerkt: 'Bijgelovig is ie ook'. De beeldjes zijn dan ook 'afgodsbeeldjes'. Al het geloof dat niet christelijk is, is blijkbaar bijgeloof. Niet dat Rob christelijk is, maar hij heeft wel een Eurocentrische blik. 

Je leest de verhalen dus met een dubbele blik. Aan de ene kant duik je in een oud verhaal en aan de andere kant beschouw je het verhaal als een uiting van die tijd. Die twee blijken goed samen te kunnen gaan. 

Tekeningen

Als je aan het lezen bent, kom je niet altijd toe aan het nauwkeurig bekijken van de tekeningen, omdat je verder wilt met het verhaal. Het loont zeker om achteraf die tekeningen uitgebreid aandacht te geven, zodat je kunt genieten van het mooie tekenwerk. 

Aan het eind van elk deeltje is er een nawoord van Frank von Hebel, van één of twee pagina's lang. Soms voegt dat niet zoveel toe, maar achter in deel 16 staat een mooi stukje over P. Hans Frankfurther. 

De heruitgave van de avonturen van Kapitein Rob gaat nog heel wat delen beslaan. Misschien zul je niet zo snel een los deeltje kopen, maar als je ze allemaal aanschaft, heb je straks wel een mooie reeks in je kast staan. 

Reeks: De avonturen van Kapitein Rob
Deel 13: De schat van Opa Larsen
Deel 14: De zwerftocht van De Vliegende Hollander
Deel 15: De onderwaterwereld van prof. Lupardi
Deel 16: Het rijk van de Witte Mammouth
Tekeningen: Pieter Kuhn
Tekst: Evert Werkman
Uitgever: Personalia
2024, 80-96 blz. €17,50 per deel (hardcover)


Eerder schreef ik over:
Deel 7, 8 en 9 (De vallei der vergeten wereld, De terugkeer van Peer den Schuymer, Het geheim van de tunnel)
De laatste reis van De Vrijheid (deel 74) Frank von Hebel / Fred de Heij

Deel 13, blz. 28
Deel 14, blz. 19
Deel 15, blz. 8

dinsdag 10 september 2024

Wij (Elvis Peeters)

Sommige auteurs komen er bij mij bekaaid af. Om een of andere reden (of misschien wel zonder reden) heb ik hun boeken steeds laten liggen. Jessica Durlacher is zo iemand. Onlangs las ik van haar De dochter, waarover ik binnenkort zal schrijven. 

Ook van Elvis Peeters las ik nooit wat. Achter Peeters gaan twee auteurs schuil: het echtpaar Jos Verlooy en Nicole van Bael. Ik zal hier, voor het gemak, steeds spreken over Peeters. Een enkele keer kwam ik de roman Wij (2009) tegen op boekenlijsten van examenkandidaten en misschien heb ik Dinsdag (2012) daar ook wel eens op zien staan. Wij heb ik nu gelezen. 

Wij begint met een soort proloog, waarin een van de personages, Thomas, als kind voor het eerst ijspegels ziet. Een van de pegels zal jarenlang in de vriezer bewaard worden. Hij zal in de roman nog een rol spelen. 

Schouderophalen

In het verhaal dat volgt is Thomas een middelbare scholier. Samen met drie jongens en vier meisjes vormt hij een clubje. Zij zijn met zijn allen de 'wij'. Het verhaal over hen begint zo:

Wij zijn vrij. Zonder slag of stoot zijn wij vrij. Wij zijn niet zo geboren, wij zijn niet zo opgevoed, wij zijn het omdat wij het zo willen, waar of niet?
We halen onze schouders op. Waar.
Waar. 
Waarom niet?

Dat 'zonder slag of stoot' is een beetje raar gezegd. Alsof dit een situatie is waartegen je je ook had kunnen verzetten. Het schouderophalen is wel tekenend voor het groepje jongeren. Het lijkt ze allemaal niet zoveel te kunnen schelen. Ze voeren experimenten uit, met elkaar en met anderen en voor een deel lijkt dat voort te komen uit verveling. 

Of het groepje bestaat uit vrienden is ook al niet helemaal duidelijk:

We vormden een clubje van gelijkgezinden, van vrienden, daarover spraken we ons niet uit, van kameraden in ieder geval, misschien waren we allemaal eenlingen en was het juist dat individualisme dat ons collectief verbond, om het zo te zeggen. 

Dodelijk ongeluk

Het begint ermee dat de vier meiden op een viaduct hun rokken omhoog doen, om de automobilisten op de snelweg onder hen af te leiden. Ze hebben geen slipje aan. Zo veroorzaken ze een ongeluk, waarbij een dode valt. De reactie:

 Het was grappig te beseffen hoe wij in het leven van die mensen hadden ingegrepen. 

Dat 'grappig' is nogal wrang, maar zo werkt het blijkbaar in de hoofden van de jongeren. Ze zetten zich af tegen de wereld van de volwassenen, waarmee ze niets te maken willen hebben en waarop ze neerkijken. De volwassenen hebben zich aangepast aan de regels van de maatschappij. De jongeren onttrekken zich daaraan. 

Wij lachten hen uit. Wij bezaten alles wat zij kwijt waren. Wij waren jong, wij dachten niet aan de toekomst, wij dachten niet aan de tijd, wij dachten aan dat wat de tijd van ons maakt, het volledige opgaan in het genieten. Wij genoten ervan te zijn wie we waren, onervaren en onverantwoord.

Geen morele grenzen

Er lijken geen morele grenzen te zijn voor de jongeren. Ze zetten een soort prostitutiebedrijfje op, laten een wesp steken in de tepels en de clitoris van een meisje, brengen voorwerpen bij elkaar in. Uiteindelijk heeft hun geëxperimenteer de dood van een van de jongeren tot gevolg. Er worden enkele andere meisjes bij het clubje gehaald, maar zij gaan nooit echt tot de groep behoren. 

In het citaat hierboven staat 'Wij genoten ervan te zijn wie we waren', maar eigenlijk spreekt dat genieten helemaal niet zo uit Wij. Weliswaar doet iedereen er vol overtuiging mee aan de experimenten, maar dat ze ervan genieten is niet zo op mijn over gekomen. Het lijkt meer dat de jongeren overal lak aan hebben en hun vrijheid maximaal willen benutten. Ze gaan over grenzen, maar het lijkt wel of die grenzen er voor hen helemaal niet zijn. 

Er staan verschillende gruwelijke passages in Wij, bijvoorbeeld als geprobeerd wordt een miskraam op te wekken bij een van de meisjes die zwanger is geraakt. Maar de jongeren lijken met een zekere vanzelfsprekendheid het geweld te hanteren en ook te ondergaan. 

Wij-vorm

Vaak wordt er in de wij-vorm verteld, alsof het collectief aan het woord is. Verschillende passages staan in de ik-vorm. Vaak is de verteller dan een van de jongens, die geen naam krijgt. Maar soms ook is de 'ik' een van de meisjes. Meer dan om de individuen, gaat het om de groep, die zijn eigen regels heeft. 

Er verstrijkt behoorlijk wat tijd in de roman. Op bladzijde dertig is er al een jaar verstreken. Op den duur wordt wat de jongeren doen ook een soort gewoonte, misschien zelfs een sleur. Wat ze de volwassenen verwijten, gebeurt eigenlijk ook in hun eigen wereldje. De groep wordt minder hecht en valt waarschijnlijk uit elkaar. 

De slotzin van de roman is: 'De wereld ligt aan onze voeten.' Dat klinkt hoopvol, maar zo voelt het niet. 

Weinig illusies

Wij laat een groepje jongeren zien dat zich verveelt, dat niet wil zijn zoals de volwassenen, dat experimenteert en daarbij geen enkele morele grens heeft. Ze hebben het over vrijheid, maar er lijken weinig illusies te zijn. Wat is er eigenlijk om voor te leven?

Dat maakt het geheel nogal naargeestig. Het zorgt, op de beste momenten voor beklemming. Aan de andere kant kun je je afvragen of al die extremiteiten nodig waren geweest om de lezer dat gevoel te geven. Ik weet dan ook niet of ik Wij zo'n goed boek vind. Sommige beschrijvingen komen op mij over als effectbejag. Het is weinig subtiel, maar subtiliteit pas ook niet bij deze jongeren, denk ik. 

Eigenlijk weet ik niet zo goed wat ik van Wij vind. Het is een bijzonder boek, doordat het zo extreem is, maar ik weet niet of ik dat extreme een kracht vind of juist een zwakte.