vrijdag 31 januari 2025

Afgestoft: De vleugeladjudant (Michiel Hanrath)

Tijdens het gerommel op zolder vond ik een oude recensie van een boek dat intussen geheel vergeten is: De vleugeladjudant van Michiel Hanrath. Ik heb nooit begrepen waarom dit boek geen succes is geworden. Het schrijfplezier spat ervan af, het zit vol wonderlijke wendingen en ik heb sommige passages nog fris in mijn geheugen staan. Die illusie heb ik tenminste. 

Sommige dingen zie ik daarvan terug als ik mijn recensie herlees. Ik verbaas me wat over het slot, waarin ik min of meer suggereer dat dit boek vooral spielerei is. Daarmee doe ik het tekort en waarschijnlijk heb ik daarmee de roman ook niet diep genoeg gepeild. Mocht je dit boek ooit tegenkomen in een kringloop of antiquariaat: meteen kopen!

Wat ik indertijd bedoeld heb met je verwonderen zonder je te verbazen, kan ik niet meer nagaan. Het lijkt me, eerlijk gezegd, onzin.

De recensie is geplaatst in het eerste nummer van de 136e jaargang van Dietsche Warande & Belfort, van oktober 1991. Een interessant nummer, met proza Ivo Michiels en Paul de Wispelaere en gedichten van Christine d'Haen en Antoine R. de Kom. 

Voor in het exemplaar vond ik een lief briefje van een collega van toentertijd, met een waarderende opmerking over de recensie. Die collega is ons veel te vroeg ontvallen, door een auto-ongeluk op weg van het vliegveld naar huis. Ik had haar handschrift al jaren niet meer gezien en de laatste jaren had ik niet meer aan haar gedacht. Het was goed dat ze weer even terug was in mijn herinnering. 

Voor wie alsnog met haar wil kennismaken: ze werd geïnterviewd over haar literatuuronderwijs in de eerste jaargang van Tsjip (april 1991). Titel: 'Ik fungeer natuurlijk niet als een soort vermaakcentrum'.


Slotvoogd van een luchtkasteel

Het aardige van debuten is dat je er onbevangen tegenover kunt staan. Je kent de schrijver niet, je hebt dus nog niets van hem gelezen, je weet niet wat je moet verwachten. Je bent even nieuw als het boek dat je in je hand hebt. 

Soms helpt de flaptekst je een eindje op weg. Maar achter op het debuut van Michiel Hanrath, De vleugeladjudant, staat dat dit boek in geen enkele literaire canon is te plaatsen en dat het hoogstens te vergelijken is met De pauwenhoedster van L.Th. Lehmann en dat ken ik niet. Ik kan gaan lezen zonder context. 

Hanraths roman begint met een jongetje dat een bordeauxrode piano wil kopen, maar daar onvoldoende geld voor heeft. Uiteindelijk komt hij thuis met veertien grammofoonplaten van Chopin, gespeeld door Zaleski. Deze platen vormen het startpunt voor de avonturen in de rest van het boek. Veel later hoort de intussen volwassen geworden hoofdpersoon namelijk dat er op de platen van Zaleski wordt meegeneuried. Hij gaat op zoek naar de herkomst van het neuriën. De speurtocht leidt naar Polen, waar Zaleski een pleegdochter, Sacha gevangen blijkt te houden. Zij is de werkelijke pianiste. 

Onze hoofdpersoon bevrijdt Sacha en belandt met haar in Parijs, waar ze met veel succes een concert geeft. De volgende dag wordt ze echter opgepakt wegens grafschennis. Ze heeft het graf van Chopin beschadigd, omdat ze hem zijn hart terug wilde geven, dat ze vanuit Polen meegenomen had. Sacha wordt op wonderbaarlijke wijze bevrijd en komt weer in Polen terecht, samen met de hoofdpersoon. Het lijkt erop dat ze zullen gaan trouwen, maar het huwelijk wordt door de maagd Maria persoonlijk verhinderd.

Zo naverteld lijkt De vleugeladjudant gewoon een avonturenroman. Maar wat denkt u van een gestorven vader die door de lucht zweeft en een gevulde portefeuille voor de voeten van zijn zoon laat vallen? Of van iemand die in Polen gaat slapen en wakker wordt in Parijs? Chopin, die dood en wel Sacha uit de gevangenis bevrijdt, waarbij hij in een klankvlek verandert? Het beeld van Maria dat tot leven komt? Een plein vol meeuwen die elkaar uitmoorden? Hanraths fantasie schuwt het absurde niet. Daardoor zijn de gebeurtenissen altijd verrassend, volkomen onvoorspelbaar.   

Over het algemeen accepteert de hoofdpersoon de absurditeiten met een merkwaardige vanzelfsprekendheid. Hij bezit de naïviteit van een kind dat weet te verwonderen zonder zich te verbazen. Ook Sacha heeft die onbevangenheid, die argeloosheid in het waarnemen, maar bij haar komt die niet voort uit haar karakter. Doordat ze jarenlang in afzondering heeft geleefd, is ze wat wereldvreemd geworden. 

De hoofdpersoon heeft zelf wel in de gaten dat zijn werkelijkheid niet altijd overeenstemt met die van de mensen om hem heen. 

Er was eens een man die zich, telkens wanneer iemand hem voor gek verklaarde - en helaas gebeurde dat nogal eens - , zich afvroeg wat daarvan toch de reden kon zijn. De meest voor de hand liggende reden was natuurlijk dat de symptomen nu eenmaal in die richting wezen en dat al die diagnostici dus gewoon gelijk hadden, maar omdat geen van hen er ooit in was geslaagd hem van dat gelijk te overtuigen en hij het bovendien geen goede methode achtte om het laatste woord van anderen tot uitgangspunt te nemen bij een onderzoek waarin hij zelf de enige belanghebbende was, had hij op een zekere dag een criticus in zijn hoofd geïnstalleerd die voortaan bij alles aanwezig zou zijn en die de opdracht kreeg om ieder incident zorgvuldig te analyseren en er vervolgens een oordeel over uit te spreken. 

De installatie van de criticus heeft weinig effect. Zo wordt de hoofdpersoon na een gesprek met zijn overleden vader verzocht een winkel te verlaten, omdat het daar 'geen workshop voor geestelijk gestoorden' is. 

Doordat wij de gebeurtenissen zien met de naïeve blik van de hoofdpersoon, blijft het verhaal fris. Die frisheid wordt ook veroorzaakt door het taalgebruik. Ik citeer ter illustratie een gedeelte waarin het graf van een meeuw beschreven wordt:

De vogels hadden wormen, takjes en veren gelaten en Séverin kwam met een glanzende oorkonde: zijn laatste respect voor het knapste koeriertje ter wereld. William en Claire schonken aan zijn gedachtenis een naakte paarse wimpelvis en de kok legde een krans van gepocheerd mededogen - en hij schaamde zich niet. 

Maar ik kan ook heel andere citaten geven, zoals:

Langzaam bewoog haar hand op  en neer voor mijn gezicht. Ik had haar niet gehoord en zij lachte. Die lach! Maakte mij dronken en week van verliefdheid (...). Ik was zo verrukt... ik keek verlegen naar haar marmeren gelaat en wanneer ik mijn ogen dan weer afwendde, kon ik het mij al niet meer herinneren. 

Hebben we hier alleen te maken met een handvol clichés of wordt het cliché hier juist geïroniseerd?

Ook inhoudelijke elementen als het kasteel met zijn tuin, waarin pauwen paraderen, doen het boek soms balanceren op de rand van de kitsch. Dit goedmoedig provoceren van de lezer maakt het boek speels, evenals het gebruik van klassieke namen. (De hoofdpersoon heeft broers die Priamus, Hector en Scipio heten). 

Als Sacha bevrijd zal worden uit het huis van Zaleski, lijken we beland te zijn in een ridderroman. De koene ridder zal de schone jonkvrouw redden. Ook in breder verband heeft het verhaal wel iets van een queeste. Vanwege zijn absurde wendingen deed de hele zoektocht mij denken aan een boek dat tien jaar geleden verscheen: Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam, van Rudy Kousbroek. Eenzelfde soort hoofdfiguur met een vergelijkbare naïviteit. 

Zoals in zoveel boeken die tegenwoordig verschijnen, wordt in De vleugeladjudent een spel met werkelijkheid en verbeelding gespeeld. In het laatste hoofdstuk bekent de ik-figuur dat hij Sacha verzonnen heeft als een therapie voor zijn ontslapen vrolijkheid en een middel om in eenzaamheid lief te hebben. Zijn vrouw is dat onderhand zat: 'zij eruit of ik eruit!' Het is of de ik-figuur terug in de dagelijkse werkelijkheid is, maar ook hier slaat de verbeelding toe. Zo blijkt zijn vrouw hem vier maal vijftig kinderen geschonken te hebben. Achter de fantasie schuilt alleen een andere fantasie. Niks werkelijkheid. 

Façadeliteratuur, schuimgebak. De vleugeladjudant is een kunstig gebouwd luchtkasteel; meer wil het niet zijn, meer mogen we dus ook niet eisen. 

donderdag 30 januari 2025

Getekend verleden, Strips, stripmakers en kolonialisme (Tom van der Geugten)


Fictie weerspiegelt de tijd waarin die gemaakt wordt. Romans over de Tweede Wereldoorlog die nu geschreven worden zijn bijvoorbeeld heel anders dan die uit 1960. Tom van der Geugten maakte een studie van hoe dat zit bij het beschrijven en vooral tonen van kolonialisme en dan alleen in de strips. Dat is een mooi afgebakend onderwerp. Er zijn natuurlijk strips met mensen van kleur die zich niet afspelen in de koloniën, maar waarbij de verhoudingen wel door het kolonialisme beïnvloed zijn. Er is nog stof genoeg voor verdere studie. 

Het boek dat Van der Geugten uitgebracht heeft, Getekend verleden, heeft de vorm van een hardcoveralbum, met voorop een prachtige tekening van Peter van Dongen, waar de auteur ook dieper op ingaat: de koloniaal met de zweetdruppel op zijn gezicht, duidelijk minder op zijn gemak dan bijvoorbeeld de vrouw op de voorgrond; de bananenschil op de straat waarover hij elk moment uit kan glijden; de reclame voor Java-bier, een product dat geen succes was. 

In de studie legt Van der Geugten uit welke begrippen hij hanteert en wat hij ermee bedoelt en zet hij het onderwerp helder neer. Daarna geeft hij een overzicht van Nederlandse en Indonesische strips over Nederlands-Indië/Indonesië, Belgische over Congo, Franse over Vietnam en Algerije en Duitse over Afrika. 

Uiteindelijk zal er een studie moeten komen waarin niet alleen de strips, maar alle fictie wordt beschouwd, dus ook het proza en de films. Dat is iets voor later. Voor wie erin geïnteresseerd is: luister eens naar De postkoloniale podcast (waarvoor Peter van Dongen ook al een mooie tekening maakte). 

Karikaturen

Bij iedereen zal bij dit onderwerp meteen Kuifje in Congo te binnen schieten (dat later veranderd werd in Kuifje in Afrika) of Sjors en Sjimmie, waarbij in het begin Sjimmie karikaturale trekken had. Die strip is intussen geëvolueerd. In de oude strips wemelde het van karikaturen. 

Als Van der Geugten het heeft over de Franse historicus Philippe Deslisle, komen al die karikaturen langs:

Gekleurde mensen zijn fysiek vaak karikaturen, soms voorgesteld als grote angstige kinderen of bloeddorstige barbaren. Bepaalde figuren komen regelmatig terug: die van de bedrieglijke en wrede Aziaat die de wereld wil domineren, die van de Arabier die plundert, die van de angstige 'inheemse' drager, altijd klaar om verhalen te vertellen, en zelfs die van de zwarte kannibaal, die klaarstaat om witte mensen in zijn pot te koken. Een ander stereotype is de geseksualiseerde karikatuur van Aziatische en Afrikaanse vrouwen die verleidelijk en wellustig worden voorgesteld. 

Dat het kolonialisme vooral met goede bedoelingen gebeurde en dat 'wij' daar toch vooruitgang en beschaving hebben gebracht, was nog lang te horen. Op dit moment lees ik Congo, een geschiedenis (2010) van David van Reybrouck, (ja, nu pas!) en ik kom bij de bespreking daarvan zeker nog op dit soort noties terug. 

Nostalgie

Er is vaak met nostalgie geschreven over de koloniale tijd. Op mijn lijstje om ooit te lezen staat Tempo doeloeh, een omhelzing (2018) van Kester Freriks. Ik kan er niets met zekerheid over zeggen, maar ik vermoed dat Freriks in dit pamflet een plaats opeist voor de nostalgie, maar de vraag is of die wel los verkrijgbaar is en of die niet altijd gekoppeld zal zijn aan het kolonialisme. 

Van der Geugten legt bij de behandeling van de strips over Jimmy van Doren uit hoe subtiel het kan liggen:

De geïdealiseerde waardering voor flora, fauna en uitingen van de inheemse cultuur is onderdeel van de nostalgie naar het koloniale verleden. 

Bij alle koloniën inventariseert Van der Geugten de strips die daarover gemaakt zijn en hij geeft een karakterisering. Dat is wat opsommerig, maar het is noodzakelijk en het is een schat aan informatie voor iedereen die zich met het onderwerp bezig wil houden. 

Nederlandse strips

De strips worden ingedeeld naar de periode waarin de verhalen zich afspelen. Voor de Nederlandse strips: Het oude Indië (1600 - 1800), Nederlands-Indië (1800 - 1942), Oorlog en dekolonisatie (1942 - 1949) en Postkoloniaal Nederland (1945 - heden). Aan het eind van elk hoofdstuk is er een 'Tot besluit', waarin gekeken wordt in welke periode welke strips verschenen en hoe de ontwikkeling daarin was. 

Bij de Nederlandse strips over Indonesië zie je dat die aanvankelijk eurocentrisch zijn, vanaf 1976 worden ze voornamelijk antikoloniaal en vanaf 1994 worden ze multiperspectivisch van aard. Het perspectief van 'de ander' (Indonesiër, Indo, Molukker) krijgt dan meer aandacht. Een voorbeeld daarvan is De terugkeer (Ruud van der Rol, Eric Heuvel, 2010). Als opvallende uitzondering noemt Van der Geugten Gunung Darah (2024) van Peter Nuyten, waarin de Nederlandse agressie in Atjeh vanzelfsprekend en zonder kritiek in beeld is gebracht. 

Van der Geugten heeft niet alleen veel kennis van de strips, maar ook van de geschiedenis. Hij is scherp op details bij een strip waarin het KNIL een grote rol speelt merkt hij op  dat het KNIL inderdaad gebruik maakte van auto's, maar niet in die tijd. Dat zijn correcties die de gemiddelde lezer niet zelf had kunnen maken. 

Over de Indonesische strips wist ik helemaal niets. Die gaan aanvankelijk alleen over helden. Er is censuur in Indonesië en in die tijd werden overleden Indonesiërs nogal eens benoemd tot 'nationale held van Indonesië'. De overheidsvoorschriften hadden grote invloed op het geschiedenisonderwijs en dat zorgde er weer voor dat het voor educatieve uitgeverijen commercieel interessant werd om educatieve series over historische helden te maken. Er is veel aandacht voor gewelddadig verzet tegen de Nederlanders. 

Congo

België en Congo is echt een ander hoofdstuk, waarbij Leopod II een belangrijke rol speelde. Volgens Nicole Braekman verdient Leopold II noch de buitensporige lof voor zijn visie en genie, noch de schaamtevolle reputatie van volkerenmoordenaar, omdat hij weliswaar opdracht voor koloniale expedities gaf, maar nooit de bedoeling had bevolkingsgroepen uit te roeien. Van der Geugten noemt het Belgische (of Leopoldiaanse) kolonialisme 'een van de extreemste uitingsvormen van het kapitalisme'.

Over Kuifje in Congo schrijft Van der Geugten:

In 1971 vertelde de beschaamde tekenaar dat hij in 1930 'behept was met de vooroordelen van het burgerlijk milieu waarin ik verkeerde. Ik wist van het land alleen wat de mensen er toen over vertelden: "De negers zijn grote kinderen", "Gelukkig voor hen zijn wij er", enzovoort. En ik heb de Afrikanen dus naar die normen getekend, in de zuiver paternalistische geest die toen algemeen was in België.' In feite bevestigde Hergé hiermee dat deze strip racistisch was. 

Van der Geugten is ook scherp over enkele andere strips. 

De vliegende aap (Suske en Wiske): 'extreem oriëntalistisch' 'met stereotypen (...) die niet onderdoen voor die van Hergé'. Over Het Congocontract (1990): Het is een sterk staaltje van eurocentrische ongeïnteresseerdheid in Congo. 

De Belgische strips verschijnen vooral na 1980 en na 2010 begint het pas goed op gang te komen met het aantal strips. Dan is het perspectief ook meestal niet meer die van de koloniaal. 

Franse strips

In Frankrijk verschijnen er ook strips over de koloniën. 

Vanaf 1949 voorkwam de Franse censuur op basis van de Wet op publicaties voor jongeren de publicatie van strips over koloniaal geweld. Deze wet verbood het in een gunstig daglicht plaatsen van 'banditisme, liegen, diefstal, luiheid, lafheid, haar, losbandigheid of handelingen die geclassificeerd zijn als misdaden of overtredingen die de jeugd kunnen demoraliseren of kunnen inspireren tot en het bij hen in stand houden van etnische vooroordelen. 

Na 1980 werd die wet minder strikt toegepast, maar in 2005 werd er in een wet vastgelegd dat op scholen 'de positieve rol van de Franse aanwezigheid in het buitenland, met name in Noord-Afrika' moest worden erkend. Daar kwam behoorlijk wat protest tegen en de passage werd in 2006 weer verwijderd.

Duitse strips (maar dat zijn er maar zes) zijn vrijwel alle heel afkeurend over het koloniale verleden. 

Conclusies

Na de deelstudies in de verschillende hoofdstukken komt Van der Geugten tot de conclusies. Wat betreft de publicatietijd kan er geconcludeerd worden dat er pas sinds 1980 redelijk wat strips over dit onderwerp verschenen en vanaf 2010 nog veel meer. Omstreeks 1980 beginnen de strips de eerste tekenen van dekolonisering van de geest te vertonen. 

Qua inhoud zijn opmerkelijke verschillen. Zo zijn er strips over de verovering van Indonesië, Vietnam, Algerije, Namibië, maar niet die van Congo. 

Tom van der Geugten heeft (met zijn studenten, neem ik aan) heel wat werk verzet, waardoor we al een goed beeld krijgen van het beeld dat strips geven van het kolonialisme. Dit boek zal een belangrijk begin zijn voor verdere studie, maar het is niet alleen van belang voor de wetenschap, maar ook voor de gemiddelde striplezer. 

Deze week las ik bijvoorbeeld de integrale heruitgave van enkele verhalen van Ferdy Lombard van de stripmaker Yves Chaland. Ik merkte dat mij meteen in enkele verhalen het eurocentrisme opviel. De karikaturale tekening van Afrikanen had ik anders waarschijnlijk ook wel genoteerd, maar had ik zonder lezing van Getekend verleden oog gehad voor het feit dat de Afrikaanse personages nauwelijks meer zijn dan decor? Wellicht niet.  

Aan het eind van Getekend verleden is een lijst opgenomen van de strips die onderzocht zijn, van de achtergrondliteratuur en er is een mooi personenregister. Handig en gewoon ook zoals het hoort. Netjes gedaan door Van der Geugten. Ik neem aan dat dit voor hem geen eindpunt is en dat hij verder gaat met de studie. Ik ben benieuwd naar wat hij verder nog ontdekt. 


Eerder plaatste ik wat bijdragen over de verhoudingen tussen witte mensen en mensen van kleur. Die vind je hier.

Het zijn onder meer bijdragen naar aanleiding van jeugdboeken als:


woensdag 29 januari 2025

Darius 1 en 2 (Goulesque / Widenlocher)

Verschillende strips spelen zich af in andere tijden dan de onze. Van Hägar tot Alex, van Gilles de Geus tot Roodbaard en van Marshal Bass tot Miss Pembleton. De strips die zich in de toekomst afspelen, laat ik dan nog buiten beschouwing. 

In veel gevallen is het de bedoeling dat de historische setting zoveel mogelijk klopt: geen anachronismen, we moeten ons in het verleden wanen. Maar een strip die zich afspeelt in het verleden zegt ook altijd iets over de tijd waarin de strip gemaakt is. Dat geldt overigens ook voor verhalen die zich afspelen in de toekomst, zoals Gerrit Komrij liet zien in 'Averechts in de tijd', een afdeling in de essaybundel Averechts (1980).

Soms is de link met het heden overduidelijk. De stripmaker knipoogt naar de lezer en wurmt allerlei hedendaagse zaken in de historische strip. Een bekend voorbeeld daarvan is De Flintstones. De verhalen spelen zich af in de steentijd, maar de gezinnen hebben wel een auto, een kraan, een tv. Eigenlijk is het de huidige samenleving, aangepast aan de steentijd. Die verwijzingen naar nu zijn meestal op zich al grappig en de verhalen zijn dan ook vrij luchtig. 

Prehistorisch, min of meer

Iets soortgelijks is er aan de hand bij Darius waarvan twee albums zijn verschenen: 1. De min-of-meer-prehistorische dinosaurus en 2. In de nesten. Aangezien alle dino's prehistorisch zijn, is de omschrijving 'min-of-meer-prehistorisch' al grappig. Tegelijkertijd krijgen we de hint dat het niet allemaal (pre)historisch is wat ons voorgeschoteld wordt. 

In de tijd van de dino's leefden er nog geen mensen, maar het hoofdpersonage, Darius dus, doet toch erg menselijk aan. Hij loopt op twee benen, heeft menselijk aandoende voeten en handen en heeft menselijk aandoende problemen. Zo is hij verliefd op Doris, maar dat wordt nooit wat. Doris heeft overigens borsten, wat haar bijna-menselijkheid onderstreept. Daarnaast zijn er overigens ook gewoon 'dierlijke' dino's, die op vier poten lopen. 

Net als bij De Flintstones is er veel hedendaags in de strip. Zo hebben de dino's huisdieren, er is een supermarkt, er is recreatie, er zijn 'tablets' en er is zelfs nucleair afval. Dat alles brengt het verhaal dicht bij de lezers. 

Grappen

Darius is een leuke strip, vooral doordat de grappen goed zijn. Meestal vinden we iets grappig als we op het verkeerde been gezet worden of als er iets gebeurt wat we niet hadden zien aankomen. De scenaristen, Patrick Goulesque en Roger Widenlocher zijn daar heel goed in. Ze produceren geen halfverwachte grappen: elke gag heeft een prima pointe. 

Door de terugkerende personages krijg je zicht op hoe de samenleving om Darius in elkaar zit en je kunt gemakkelijker meeleven, doordat er veel herkenningspunten zijn. De wereld van Darius wordt je in de loop van het album vertrouwd. 

Op de tekeningen van Widenlocher is niets aan te merken: een mooie vlotte stijl van tekenen. De tekeningen zijn helder ingekleurd, wat de lichtheid van de inhoud bevordert. 

Darius wordt gepubliceerd in Jump, een blad dat zich op kinderen richt. Maar zoals volwassenen ook kunnen genieten van Elsje of Bollie en Billie zullen ze dat ook doen van Darius. Natuurlijk zitten er kinderlijke elementen in, maar Darius is allerminst kinderachtig. 

Reeks: Darius
Deel 1: De min-of-meer-prehistorische dinosaurus
Deel 2: In de nesten
Scenario: Patrick Goulesque en Roger Widenlocher
Tekeningen: Roger Widenlocher
Vertaling: Peter Beemsterboer
Uitgever: Personalia
2024, 48 blz. € 8,95 (softcover)





Eerder schreef ik over andere uitgaven van Personalia:

maandag 27 januari 2025

Oroppa (Safae el Khannoussi)

Steeds als me iets ontgaat, schiet me een titel van Hans Ree te binnen: Een man merkt nooit iets. Daarbij voer ik niet de hele soort waartoe ik behoor als excuus aan, ik neem het enkel mezelf kwalijk. 

Waar heb ik deze keer niet op gelet? Op Oroppa van Safae el Khannoussi. Ik kijk weinig tv en lees weinig recensies en ook alle andere manieren waarop ik iets te weten had kunnen komen over dit schitterende debuut heb ik niet gebruikt. 

Maar ik heb wel de eindejaarslijstjes gezien en daarop prijkte steeds deze roman. Dat viel meer mensen op, want rond de lijstjestijd verscheen Oroppa weer in de toplijsten; mensen gingen het alsnog kopen. En nu heb ik het eindelijk ook gelezen. Wat een boek!

Teruggespuugd het leven in

Oroppa begint met een proloog, met daarin de bijna-dood van Salomé (Salma) Abergel. Salomé lijkt stervende, maar ze krijst zichzelf terug het leven in. 

Salomé Abergel was zonder enig bezwaar zo de dood in gegleden, als de dood haar, na eerst weifelend op haar te hebben gekauwd, niet weer terug had gespuugd - dat wil zeggen het leven in. 

Salomé is joods, afkomstig uit Marokko en via Frankrijk in Amsterdam beland. Ze is de centrale figuur in Oroppa, maar ze is lang slechts op de achtergrond aanwezig. Aan het begin van het eerste deel trekt de jonge vrouw Hind el Arian ('high als een vlieger') in het huis van Salomé, als een soort huisbewaarster. De schilderijen van Abergel bevinden zich nog in de kelder. De beelden daarop spoken rond en houden Hind uit haar slaap. 

Niet alleen het huis van Salomé Abergel heeft een kelder, de levens van veel personages hebben dat. In de kelder van de levens bevindt zich wat zich vroeger in het leven heeft afgespeeld, maar dat toch steeds weer bovenkomt. 

De pissende pelgrim

Salomé Abergel is verdwenen en pas als het personage Yousef Slaoui ('de pissende pelgrim') geïntroduceerd is, begin je te vermoeden waarom. In Marokko is Salomé opgepakt, verhoord, opgesloten, gemarteld, en Yousef was haar folteraar. Maar martelen is een intiem werk en hij is op die manier dichter bij Salomé gekomen. Als zij de gevangenis verlaat, is ze zwanger. Is Yousef de vader? Dat zou zomaar kunnen. 

Ook Yousef is in Amsterdam terechtgekomen en hij ziet Salomé op de pont over het IJ. Kort daarna verdwijnt de kunstenares spoorloos, tot verdriet van haar zaakwaarneemster Hannah Melger, die graag een expositie zou zien van het werk van Abergel. Ze reist haar achterna, tot in Tunesië toe. 

En dan moeten we Irad Abergel nog noemen, de zoon van Salomé, die in Parijs een kroeg heeft. Ook hij zal uiteindelijk opduiken in Amsterdam. 

Loden jaren

Salomé was slachtoffer van wat wel 'de loden jaren' genoemd wordt, de tijd dat in Marokko koning Hassan II aan de macht was (1961 - 1999), die een waar schrikbewind voerde. In 1981 werden er bijvoorbeeld op een enkele dag meer dan zeshonderd betogers doodgeschoten. 

Daarvan wist ik eigenlijk niets af, maar Oroppa confronteerde mij ermee. Safae el Khannoussi werkt aan een proefschrift over de gevangenissen in de Maghreb, lees ik op het achterplat van de roman. Ze zal er dus intussen veel van afweten. 

We komen dicht bij wat er toen gebeurd is, niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de daders. Dat moet voor de schrijfster geen gemakkelijk werk zijn geweest. Ik geef een lang citaat waarmee de roman eindigt. 

Voor wie dus wil weten wie de folteraar daadwerkelijk is, zal hem moeten schaduwen en wel zodanig dat hij in zijn huis zal moeten wonen, in zijn bed slapen, dezelfde hap van hetzelfde bord nemen, kortom diegene zal hetzelfde leven moeten leiden, deze baarmoeder, deze wieg en dit bed en dit graf moeten delen, met als enig verschil dat dit wezen, deze man, deze vrouw, deze folteraar, een monster is, en niet zomaar een: het is een monster waarvan we kunnen zeggen dat het iets begaan heeft en dat het zich alleen maar van ons onderscheidt doordat wij dat niet hebben gedaan. 
En diegene die deze taak op zich neemt zal ermee moeten leven voor altijd in het spoor van dit mysterieuze wezen te wandelen, een huiveringwekkend en stinkend spoor van verderf en ziekte, zoals je je op een doodnormale middag in een doodgewone stad bevindt, slenterend door een doodnormale straat, waar rechts en links de lijken in de schaduw liggen opgestapeld. 

De eerste zin klopt niet helemaal ('Voor' moet weg) en dat had een redacteur op moeten merken. Ik wil geen muggen ziften en het citaat lijkt me belangrijk genoeg om op te nemen. Tegelijkertijd zie je de mooie stijl van El Khannoussi: soepele zinnen, rijke woordenschat, weelderig, overdadig soms. Een stijl die je meevoert. 

Europa

Niet alleen tekent de schrijfster ons de gruwel van de loden jaren, maar ze laat ook zien wat Europa (Oroppa) is voor de mensen die die jaren achter de rug hebben (zonder ze achter zich te kunnen laten). Europa is het continent waar ze naar toe willen, een plaats waar je kunt ontkomen. Maar in Europa is het leven ook weer hard. 

Verschillende keren in de roman is er sprake van het eenentwintigste arrondissement. Parijs heeft maar twintig arrondissementen en het eenentwintigste is niet op een kaart aan te wijzen. Het bevat de plaatsen  waar de verlorenen bijeenwaaien, waar ze elkaar treffen, met elk haar of zijn eigen verleden. 

Purgatorium

 Zo kijkt Youssef Slaoui naar Amsterdam:

Slaoui is in Amsterdam gestrand omdat deze stad hem onaangeroerd laat. Hij associeert het noorden van Europa met het purgatorium - ergens tussen hemel en aarde in, tussen paradijs en hel. Een morbide rustoord. Voor hem wordt het land bewoond door bejaarden, geregeerd door goddelozen, en zijn de nationale producten drugs, hoeren en flikkers. Hij kan zich verzoenen met deze plek omdat zijn verblijf van temporele aard is. Maar vooral omdat hij met rust gelaten wordt. 

De blik van Youssef op de huisartsenpost is ook een blik op Europa:

Voor hem, Slaoui, was de krakkemikkige toestand van de huisartsenpost, waarin hij zich voor een paar gulden liet behandelen voor allerlei kwaaltjes die zich met de jaren opstapelden, emblematisch voor de toestand van het land, sterker nog, van het hele continent Europa: een pakhuis waar onderin een stel verslaafden en papierlozen voor een habbekrats hun verrotte kies laat wegtrekken of een arm oplappen, terwijl ze als hersenloze imbecielen worden gecommandeerd. 

 Oroppa dwingt ons na te denken over Europa en zeker ook over Nederland, zoals ook Grand Hotel Europa van Pfeijffer dat deed, en dat lijkt me alleen maar goed. Wat weten we eigenlijk van de mensen die het niet zo gemakkelijk (of zelfs niet) redden? Slaoui vindt het prettig dat hij met rust gelaten wordt, maar dat is ook vooral het gevolg van onze onverschilligheid. 

Stijl en constructie

Alleen al vanwege de inhoud is Oroppa een belangrijk boek: het vertelt over de loden jaren in Marokko, het steekt de thermometer in Europa en in Nederland. Maar het is ook geweldig goed geschreven. Ik noemde de stijl al. Op elke bladzijde kan ik een alinea kiezen die illustreert hoe goed Safae el Khanoussi schrijft. Maar ook de constructie van haar boek is intrigerend. 

De centrale figuur is Salomé Abergel, maar je ziet haar vooral uit je ooghoeken en eigenlijk gebeurt dat met veel zaken. De belangrijke dingen ontgaan je bijna. Je aandacht is net ergens anders op gericht. Sommige personages hebben het verdwijnen, het er niet zijn, bijna als een levenshouding, soms ook uit zelfbehoud. 

Intussen kom je terecht in een knoopsel van verhalen en elk verhaal slurpt je meteen op. Aan het eind ervan moet je je realiseren waar je ook alweer was en wat bijvoorbeeld die sprekende hond in de gevangenis nu met het geheel te maken heeft. 

In verscheidene recensies wordt Oroppa een moeilijk boek genoemd en het is inderdaad geen allemansvriend. Je moet er enige moeite voor doen, maar wat je ervoor terugkrijgt, is overweldigend. Misschien moet je ook niet de illusie hebben dat je tot in detail het boek kunt ontrafelen. Net als het leven zelf is het een web van verhalen en van al die verhalen kun je genieten. Je laat je meeslepen door de geweldige stijl, bent onder de indruk van wat er verteld wordt en soms moet je het even opzij leggen om je af te vragen wat je nu allemaal gelezen hebt. 

Oroppa is een overrompelend debuut, dat op niets op een debuut lijkt. Het is een rijp werk van een auteur die veel kan en die dat allemaal laat zien. En als je daar niet genoeg van kunt krijgen, kun je Oroppa herlezen, want daar kan het best tegen. 

zaterdag 25 januari 2025

Afgestoft: Bel-etage (Hedwig Speliers)

Op mijn zolder staan dozen. En stapels. En achter het schot staan nog meer dozen. Ik vond dat ik maar eens wat moest ordenen en eigenlijk moet er ook het een en ander weg. Maar eerst maar even kijken wat er allemaal is. 

Tijdens het rommelen kwam ik een doos tegen met oude nummers van de literaire tijdschriften Kreatief  ('Driemaandelijks literair- en kunstkritisch tijdschrift) en Dietsche Warande & Belfort. Ja, dat streepje achter 'literair' klopt niet, maar het stond er indertijd wel. Voor Kreatief heb ik poëzierecensie geschreven, voor Dietsche Warande & Belfort maakte ik enkele interviews die nooit gepubliceerd zijn en ik schreef een stel recensies. 

De eerste bijdrage die ik afstof, is een recensie van de bundel Bel-etage (1992) van Hedwig Speliers. Die verscheen in het eerste nummer van jaargang 27 van Kreatief, april 1993. Het nummer opent met een interessant artikel van Gretha Seghers over schrijvende vrouwen in Vlaanderen en Nederland ('Waarom Anna Bijns haar tong tegen de wereld uitsteekt') en verderop is er een interview van Ellen de Jong-de Wilde met Nelleke Noordervliet ('Liefdes zijn bij mij in de knop gebroken').

De recensie die ik schreef van de bundel van Speliers verwondert me wat. Ik dacht dat ik Bel-etage geen goede bundel vond, maar blijkbaar zit ik in mijn hoofd met een eerdere bundel, Villers-la-Ville (1988). Ook al schrijf ik dat deze bundel, Bel-etage, mij beter bevalt dan de vorige, ik heb toch aardig wat kritiek. Ik weet niet of ik als lezer van toen de bundel gekocht zou hebben. 

De bespreking is wat schools, keurig elke afdeling behandelend, maar volgens mij hoef ik me er niet voor te schamen. En ook als ik dat wel zou moeten doen, zou dat geen reden zijn om het stukje hier niet te plaatsen. 


De dichter gedomesticeerd

In de lente van 1990 verhuisde Hedwig Speliers naar een herenhuis in Oostende. Anderhalf jaar lang was hij bezig het uit 1900 daterende huis eigenhandig te renoveren. Tijdens de werkzaamheden schreef hij de gedichten die verzameld zijn in de bundel Bel-etage.

Bel-etage bestaat uit drie delen ('Ruimten', 'Objecten' en 'Portretten') en een soort epiloog ('Terugblik'). In 'Ruimten' leidt de dichter ons door het huis. De verschillende vertrekken worden beschreven en daarbij ook welk gevoel ze oproepen, welke relatie de dichter met ze heeft. Als voorbeeld citeer ik 'Mansarde':

We horen, als het raam op zomer openstaat
en de gordijnen fijne lijnmotieven vinden
op de westerwinden, vanuit ons bed de zee.

Wij die haar ervaren als constant geruis
weten ons geborgen en beveiligd thuis,
terwijl wolken en schepen hooggebrugde
elkander kruisen en hun geruchten

naar de zon toeseinen, deinende verblijf
in het keurslijf van de convexe schijf.
Landen onbereikbaar achter verre luchten. 

Duidelijk is dat het huis geborgenheid, veiligheid geeft. Het dichtbije vormt een tegenstelling met de verte: het seinen naar de zon, de onbereikbare landen. De ramen van het huis zijn geopend naar de verte en dat wordt als iets prettigs ervaren. Toch trekt die verte niet en dat de landen onbereikbaar zijn, is niet erg. Het onbereikbare hoeft niet nagestreefd te worden, omdat er zoveel goeds binnen handbereik is. De eerste afdeling sluit dan ook af met 'Voldaan is ons verlangen'. 

In 'Objecten' blijven we even stilstaan bij wat dingetjes die staan of hangen in huis. Veelal zijn het kunstvoorwerpen en vaak wordt de maker erbij genoemd. In deze afdeling wemelt het overigens van namen: Liszt, Hagemans, Henry Schouten, Frans Geysen, Horta, Van de Velde, Paisielo, kroonprins Charles, Prosper Mérimée en Schubert. Dat zou 'interessantdoenerij' kunnen zijn, maar ik denk niet dat dat het is. De namen van de componisten bijvoorbeeld roepen ook meteen de muziek op die erbij hoort en zorgen zo voor een tekening van de sfeer. Bovendien verwijzen zo ongeveer al deze namen naar het verleden. Doordat het huis in verband gebracht wordt met bijvoorbeeld Horta en Van de Velde, krijgt het een geschiedenis. De tijd is voorbijgegaan, maar tegelijkertijd is hij aanwezig. 

De waarde van de verschillende voorwerpen is meer dan wat ik maar zal noemen de cataloguswaarde. De voorwerpen hebben hun geschiedenis en, wat belangrijker is, ze zijn vertrouwd. 'Al wat ingelijst is in dit oosters end / ontroert, is waardevol want ons bekend.'

In de derde aflevering, 'Portretten', portretteert Speliers de vroegere bewoners van het huis. De beschrijvingen zijn in de tegenwoordige tijd, want de bewoners mogen dan al lang overleden zijn, ze zijn nog steeds aanwezig. In 'Portretten' is de tegenwoordigheid van het verleden nog duidelijker dan in de tweede afdeling. Doordat we van gedicht tot gedicht steeds weer uitkomen bij het huis, wordt het een rustpunt in de tijd. Ter vergelijking verwijs ik naar de eerste afdeling, waar we na elk uitstapje in de ruimte weer bij het huis belanden, waardoor het een beetje het middelpunt van de wereld wordt. 

Uit de epiloog, die twee gedichten telt, citeer ik het gedicht 'Nostalgie'. 

Wij tafelen en rusten op de lederen stoelen
bij een fles, die in het emmerzilver
tijdeloos in diagonale stand blijft koelen.

De kandelaar haalt uit met breed gebaar
en op het porselein dat rijk de tafel dekt
wordt de smaakpupil tot proeflust opgewekt.

Achter het loodomrande gekleurde raam
horen wij de merel zonder stuiten
in een waterval van heldere geluiden 
ons oproepen voor de nacht. De dood

die alles ziet, wacht ongeduldig buiten. 

De verschillende voorwerpen (stoelen, champagnekoeler, kandelaar, porselein) kwamen we al tegen in de afdeling 'Objecten' en ze zijn dus bij de lezer bekend. In deze terugblik worden ze met elkaar in verband gebracht. Nogmaals worden de veiligheid en de geborgenheid van het huis onderstreept. De nacht is dichtbij en ook de Dood is er, maar hij moet nog wachten, hij is buitengesloten. 

Bel-etage bevalt mij als bundel beter dan Speliers' vorige, Villers-la-Ville (1988). Wat mij vooral in die bundel tegenstond, was de gekunsteldheid en het altijd maar weer terugvallen op dezelfde zinsconstructies. Ook Bel-etage is niet vrij van krullendraaierij en ijdeltuiterij. Ik denk hierbij aan gewilde woordspelingen ('in de verte ver vertekend, 'het gelaagde laagland', 'neppluim (...) 'penpluim', 'het frêle van de freule') en een omgekeerde woordvolgorde ('schepen hooggebrugde', 'lederen zetels twee', 'van wijlen kroonprins Charles de kelderkast', 'landen zonnig', 'gedachten liberaal').

Speliers gebruikt veel onvolledige en beknopte zinnen, wat zijn stijl soms iets hortends geeft. Zijn neiging om alles in te dikken heeft soms vreemde zinnen tot gevolg: 'ze lijken zusjes / zoals ze zedig met de rode mutsjes / hun lichaam steunen op de hiel, // bevraagtekende verhalen uit de dunne kersemondjes blazen.' Ik krijg iets lacherigs als ik me probeer voor te stellen hoe iemand zedig met een rood mutsje zijn lichaam op de hiel probeert te steunen. En 'op ellebogen / boven wenkbrauwen gebogen hoofden' gaan mijn voorstellingsvermogen zelfs geheel te boven. 

Toch hebben die mankementen mij in Bel-etage veel minder gestoord dan in Villers-la-Ville. Dat komt door de kwaliteiten die er nu tegenover staan. Gewoonlijk is voor Speliers de taal van het gedicht belangrijker dan de inhoud ervan, lijkt me soms. In deze bundel is dat anders. Bel-etage bevat heel heldere gedichten, die weinig pretenderen. Het lijkt alsof Speliers wat minder luidruchtig is, opdat het huis meer kan spreken. De warmte die hij voor het huis voelt, ademt je tegen uit veel gedichten en dat doet weldadig aan. Zo lang Speliers zichzelf met taalvondsten niet op de voorgrond schuift, blijkt hij een heel genietbaar dichter te zijn. 

vrijdag 24 januari 2025

Louise Pembleton 1: Het pension van Miss Daisy (Ben Prieur / Djief)

Het is 1985. Roger Lefort heeft twaalf weken uitgetrokken om zich te verdiepen in Louise Pembleton, die dan al op leeftijd is. Lefort heeft een contract getekend om een boek over haar te schrijven. Louise Pembleton is bekend vanwege haar illustraties, haar modeontwerpen, haar foto's, haar journalistieke werk en haar feministische standpunten. 

Dat is het beginpunt van het eerste stripalbum in de reeks Het verhaal van Louise Pembleton, Het pension van Miss Daisy. Lefort zal uit de mond van Louise optekenen hoe haar leven was. Het grootste deel van het album bestaat dan ook uit flashbacks, waarin we de jonge Louise volgen. 

De broer van Louise, James is ook succesvol: hij heeft een keten van luxe hotels gesticht. Die wordt nu geleid door diens zoon Thomas. Roger zal verblijven in het plaatselijke Pembleton-hotel.

Als Louise acht jaar oud is, overlijdt haar vader. Haar broer James gaat als zeventienjarige in een hotel werken. Louise, die tekent en fotografeert, solliciteert na haar opleiding bij een tijdschrift en wordt aangenomen. Ze verblijft in het pension van Miss Daisy, met een paar andere meiden. Het tijdschrift wordt geleid door Gloria Maxwell en gaat zich richten op een nieuwe doelgroep: vrouwen. Het heet dan ook Lady's.

Schietpartij

Tijdens het uitgaan raakt Louise verzeild in een schietpartij. Ze heeft haar fototoestel bij zich en blijft foto's maken, totdat ze geraakt wordt in haar bovenbeen. Met die foto's krijgt haar carrière een vliegende start. 

Maar van haar been blijft ze last houden en ze is gedwongen om met een stok te lopen. Om de pijn te bestrijden slikt ze laudanum, dat een sterk verslavende werking heeft. 

Een groot deel van het album kijken we mee naar het begin van de carrière van Louise Pembleton, in de jaren twintig van de twintigste eeuw, de 'roaring twenties'. Het is een tijd waarin de ontwikkelingen snel gaan en ook Louises leven heeft snelheid. Ze heeft een drukke baan, is op de plaatsen waar het allemaal gebeurt en is zo ooggetuige van de tijd waarin ze leeft. 

Wat Louise meemaakt, is spannend genoeg, maar het verhaal van scenarist Ben Prieur draait niet direct om de spanning. Het verteltempo is eerder bedaagd, er wordt de tijd genomen om ons in te leiden in het leven van Louise Pembleton. Toch verveelt het verhaal niet. 

Dit eerste deel eindigt met een cliffhanger: een uitslaande brand. 

Toen ik de vlammen uit het gebouw zag slaan, bleef ik als verstijfd staan. Ik begreep onmiddellijk dat er iets heel ernstigs gebeurd was, Roger...

In de komende delen moet nog veel verteld worden. In dit eerste album werkt Louise braaf mee aan haar biografie, maar blijft de verhouding tussen haar en Roger Lefort goed? De laatste blijft behoorlijk kleurloos. Daar mag in de volgende albums wat meer pit in. 

Tekeningen

De tekeningen van Djief zijn ingekleurd in bruinen, zodat de afbeeldingen doen denken aan de sepiakleurige foto's van vroeger. En eigenlijk ook wel aan de modetekeningen van vroeger, wat ook wel komt door de outfits, de interieurs, de kapsels van de dames. Je zit met dit album wel midden in de jaren twintig. 

De vrouwen zijn altijd elegant getekend. Sierlijk, beetje afstandelijk. Sterke emoties worden wel beschreven, maar je voelt ze niet altijd na. Ook het verhaal blijft een beetje op afstand. 

Louise heeft veel last van haar been, maar dat wordt maar weinig invoelbaar gemaakt. Ze kan elegant met een stok lopen, die ze soms ook aan de verkeerde kant heeft. Het vreemdst is dat bij een strandscène. Op een tekening heeft ze de stok nog keurig links, aan de kant van haar gewonde been. Maar een strook lager steunt ze op haar zwakke been en heeft ze de stok ook nog aan de verkeerde kan. Ze schopt in het water en dat bekomt haar slecht. De scène als geheel lijkt me niet geloofwaardig. 

Misschien is het maar een kleinigheid. In het algemeen vind ik het wel een onderhoudende strip die ik met plezier gelezen heb. Het niveau is acceptabel, maar het verhaal kan wel wat extra pit gebruiken. Ik wacht even af wat de volgende delen te bieden hebben. 

Reeks: Louise Pembleton
Deel 1: Het pension van Miss Daisy
Tekst: Ben Prieur
Tekeningen: Djief
Uitgever: Arboris
64 blz. € 11,95 (softcover). Ook verkrijgbaar als hardcover (€ 21,95)

dinsdag 21 januari 2025

Vroeger was alles beter, behalve de tandarts (Jean Pierre Rawie)


In mijn huis liggen in elke ruimte boeken (behalve in de slaapkamer) en ook als ik op pad ben, heb ik altijd wat te lezen bij me. Boeken moet je een beetje in je buurt houden. 

Eigenlijk ben ik ook altijd in verschillende boeken tegelijk bezig: fictie, non-fictie, strips en ook altijd in een boek met wat korte stukjes. Of in ieder geval een boek dat je in korte stukjes kunt lezen. Dat boek ligt op de wc. Daar lees ik ook de Eppo, maar als ik de nieuwe uit heb, grijp ik naar het boek dat daar ligt. 

Op dit moment is dat een boek met gedichten en korte stukjes van Anna Blaman, Over haarzelf en anderen. Eerder waren dat bijvoorbeeld de stukjes die Toon Kortooms schreef naar aanleiding van de avonden waarop hij voorlas en over zijn werk vertelde. En ik las daar Vroeger was alles beter, behalve de tandarts van Jean Pierre Rawie. Het is een boek uit 2013, een verzameling van de columns die hij schreef voor het Dagblad van het Noorden, 'soms in iets andere vorm'. Dat betreft 'het merendeel van de stukken'. Waar de rest vandaan komt, wordt niet verantwoord. 

Selectief personenregister

Aan het slot is er een 'selectief personenregister' dat begint met 'Achterberg, Gerrit (1905-1962) - Dichter. Moordenaar.' Verderop lezen we bijvoorbeeld: 'Bodar, Antoine - Priester. P.R.-katholiek' en 'Reve, Gerard (1923 - 2006) - Schrijver. Mysticus. Broer van'. Doden krijgen jaartallen mee, levenden niet hun geboortejaar. Bij Gerrit Komrij wordt alleen maar verwezen naar Driek van Wissen ('Dichter des Vaderlands'), bij Mussolini wordt verwezen naar Berlusconi, bij Guus Middag naar Erik Menkveld, bij Erik Menkveld naar Michaël Zeeman: 'Dode criticus'. Guus Middag leeft overigens nog steeds en Menkveld leefde nog toen het boek van Rawie verscheen. 

Het register doet een beetje denken aan dat in Horen, zien en zwijgen. Vreugdetranen over de treurbuis (1971), waarin Gerrit Komrij verslag deed van een jaar tv-kijken. Hij noemde het 'Vergeetregister' en zette daarin bijvoorbeeld een vooraanstaand actrice weg als 'Actricetje met het acteertalent van een dodo en de seksuele aantrekkelijkheid van een nijlpaard.' Voor de goede orde: ik citeer uit mijn herinnering, het boek bevindt zich in een doos, ergens. 

Ook het register van Rawie heeft hier en daar een vrolijke kwaadaardigheid, al is hij wat milder. Maar heel veel heb je er niet aan, ook doordat het een selectief register is en dus onvolledig. 

Thematisch geordend

In de inleiding schrijft Rawie dat de 'kleine beschouwingen (...) min of meer thematisch geordend [zijn], al moet men zo'n afbakening niet al te ernstig nemen: als in de conversatie spring ik soms van de hak op de tak.' Dat is zo. De afdelingen zijn 'Letteren', 'Macht', 'Weleer', 'Kroon', 'Kunst', 'Kennis', 'Geloof' en 'Sic transit'. Maar een stukje over Gerard Reve en Matroos Vosch is niet terug te vinden in de afdeling 'Letteren', maar in 'Weleer'. Eigenlijk hoef je je als lezer niet veel van de indeling aan te trekken. 

De toon in de meeste stukken is luchtig. Soms relativeert Rawie, soms overdrijft hij en hij houdt ervan om tegendraads te zijn. Niet dat hij zo vast lijkt te zitten aan zijn standpunten, maar hij wijkt graag af van gangbare opinies. De bijdrage 'Vrouwelijke vormen' begint met:

In de tweede helft van de vorige eeuw had je een fascistoïde beweging die als feminisme bekendstond. Met deze uitspraak kun je sommige types nog steeds kwaad krijgen, maar hoe moet je het op basis van aangeboren geslachtskenmerken verketteren van de halve mensheid anders noemen?

Het gaat hem om het verdwijnen van woorden als 'schrijfster', 'museumdirectrice', 'dichteres' en 'schilderes'. Een tijdje terug protesteerde overigens ook Susan Smit toen zij 'schrijver' werd genoemd, ze hechtte aan de vrouwelijke vorm. Rawie vindt het vreemd dat de mannelijke vorm blijkbaar als serieuzer wordt gezien en zo de algemene vorm wordt. 'Des te gekker als je bedenkt dat het feminisme de vrouw nu juist als een superieure mensensoort zag.' 

Dat laatste is aantoonbaar onjuist, maar Rawie wil vooral onderhoudend zijn. Hij meent het koningshuis aan zijn kant te hebben: onze vorige vorstin heette immers ook niet 'Beator'. 

Archaïsch

Soms formuleert Rawie nogal formeel, wat archaïsch aandoet. In de context van een column is dat we grappig:

Gedurende mijn schooltijd in het stadje mijner jongelingschap, bad ik met enige regelmaat dat het Gode behagen zou die plaats met de grond gelijk te maken. Achtereenvolgende gemeentebesturen waren op deze heilzame weg al flink gevorderd, toen de zaak door één of meer brandstichters krachtig ter hand genomen werd. Helaas bleken die bij ontmaskering gewone pyromanen en niet de idealisten waarvoor ik hen aanvankelijk had gehouden. 

De humor zit vaak in korte tussenzinnetjes, soms tussen haakjes. Na de bewering dat macht erotiseert voegt Rawie toe: 'denkt u maar aan Jan Kees de Jager'. Die staat als 'gewezen minister' in het register. Bijna iedereen zal hem al vergeten zijn. Bij het seksueel misbruik in de Rooms-katholieke kerk vermeldt Rawie dat het woord 'geestelijken' is deze context een opmerkelijk woord is. 

Geleend

De grappen zijn soms geleend. Bij een stukje over de solex schrijft hij 'Solex Deo gloria', dat is een grapje van Kees Stip, dat hij gebruikte bij een Polygoonjournaal waarin er een item was over het inzegenen van motoren. Een ander voorbeeld: 'Op zeker ogenblik ging Reve, zelf ook al een dagje ouder, richting het buizenstelsel'. De enige van wie ik weet dat hij bij vertrek naar de wc zei dat hij het buizenstelsel ging controleren, is drs. P. Dat zou de bron kunnen zijn van Rawies formulering. 

Toen ik Vroeger was alles beter, behalve de tandarts kocht verwachtte jeugdherinneringen en mogelijk wat literaire anekdotes. Maar de inhoud is diverser. Niet alle stukjes zijn interessant, maar dat lijkt me inherent aan zulke krantenstukjes. De ene keer schrijf je een schitterend stukje, de andere keer kom je ermee weg. 

Maar de luchtigheid van de stukjes vind ik aangenaam en soms is Rawie scherp en duidelijk (niet: 'over de doden niets dan goeds', maar 'over de doden niets dan goed'. Met heldere uitleg). Doordat ik lang over het boek heb gedaan, steeds een paar stukjes, bleef het me wel boeien. Vaak is hij ook ronduit grappig, zoals in zijn welgemeend advies aan vakantiegangers:

De vakantie staat weer voor de deur, en de avontuurlijk aangelegde landgenoot overweegt een bezoek aan vreemde landen en volken. Dat is niet van problemen ontbloot. Zo spreken ze in menig buitenland een andere, vaak moeilijke taal en verstaan ze het Nederlands, zelfs met stemverheffing uitgesproken, maar mondjesmaat. Het is verstandig daar rekening mee te houden. 

Bij dat 'zelfs met stemverheffing uitgesproken' krijg ik meteen een beeld voor ogen. 

Bij sommige stukken plaatste ik met potlood een kruisje. Die zou ik bij opnieuw doorbladeren gerust kunnen herlezen. Daar konden ze wel tegen. Oordeel zelf:


maandag 20 januari 2025

Isa Locus 4: Buiten de wet (Fred de Heij)

Bij een strip wil je, net als bij elk verhaal, graag meeleven met de hoofdpersoon. Dat doe je ook als je Buiten de wet leest, het vierde album over Isa Locus, getekend en geschreven door Fred de Heij. Eerder verschenen De kaart (2017), Safehaven (2019) en Losgeld (2022). De delen zijn los van elkaar te lezen. 

Waarom leven we mee met Isa? Je wilt graag dat ze zich redt uit de benarde situaties waarin ze elke keer weer verzeilt, al zou je waarschijnlijk niet dezelfde keuzes maken. Op het achterplat staat over de hoofdpersoon: 'Ze lijkt lief en aardig, maar is dat niet. Als de situatie erom vraagt, pakt ze een automatisch wapen en schiet iedereen die in haar weg staat overhoop.' Verderop staat ook nog dat de kogels in het rond 'spatten', wat enigszins ongelukkig geformuleerd is, maar de bedoeling is duidelijk: er komt aardig wat geweld voor in de avonturen van Isa Locus. 

Ik zie mezelf als behoorlijk vreedzaam en toch kan ik wel van deze avonturen genieten. Dat deed ik ook van een eerdere serie van De Heij, Haas, over een verzetsgroep in WO II. Deze mannen werden niet allemaal gedreven door nobele motieven en ze moesten elkaar soms in toom houden om toch de menselijkheid te behouden in een onmenselijke situatie. Sommige personages lijken bepaald geen last te hebben van hun geweten. 

Pittig

Dat is ook zo bij Isa. Het verhaal in dit album begint meteen pittig: een privé-detective wordt opgejaagd door twee gewapende mannen. Hij vraagt telefonisch om hulp. Iemand, Richard Green, schakelt de twee uit. Hij vraagt wel om een wederdienst. Dan wordt het een heen-en-weer van mensen die elkaar wat verschuldigd zijn en anderen onder druk zetten. Uiteindelijk gaat Green samen met een vrouw, Vera Flemming, op zoek naar Julia, de vriendin van Isa. Richard Green is haar ex en hij wil wraak nemen voor de manier waarop Julia hem behandeld heeft. Hij wil haar niet zomaar doden: 'Wraak is een kunstvorm'. 

De uiteindelijke confrontatie vindt plaats in 'de jungle', waar er nogal wat krokodillen zijn. Uiteindelijk loopt het natuurlijk goed af voor Isa en Julia, maar hun leven hangt geregeld aan een zijden draad. Het geheel speelt zich af 'buiten de wet'. Julia wordt onterecht gezocht voor moord, dus ze kan geen beroep doen op de politie. Dat doet denken aan de helden uit westerns, zoals Kid Colt. Altijd gezocht door de wet, maar een brandschoon geweten hebbend. 

Brandschoon is niemand in de verhalen van Isa Locus. Ieder heeft wel wat op zijn geweten en strijdt gewelddadig voor zelfbehoud. Daardoor vallen er nogal wat doden. Maar in dit geval heb je als lezer toch het idee dat Isa en Julia net iets meer aan de goede kant staan. Ze zijn ook niet de veroorzakers van de narigheden, maar ze zijn doelwit en moeten het vege lijf redden.

Smakelijk

De Heij weet smakelijk te vertellen, al heb je het idee dat aan het begin het verhaal nodeloos ingewikkeld is gemaakt. Er moest van alles op touw gezet te worden om de personages wederzijds afhankelijk te krijgen. Maar Richard had, door wraakzucht gedreven, ook zelf meteen achter Julia aan kunnen gaan. Zijn verdediging, dat hij dan herkend zou worden, is niet zo sterk. Dat wordt hij nu ook. 

Het overdadige geweld laat het pulpige van de strip zien. De nadruk ligt op de sensationele kant van het avontuur. De spanning wordt door De Heij goed vastgehouden: je leeft mee met de personages en bent benieuwd naar hoe ze zich veilig weten te krijgen. 

Tegenover het geweld staat de humor, die relativerend is. Als Richard zegt dat wraak nemen een kunstvorm is, vraagt Vera Flemming: 'Je wilt hiermee in het Stedelijk Museum komen?' Zo komt er van tijd tot tijd lucht in het verhaal. 

Tekeningen

Het tekenwerk is bij De Heij altijd in orde. Hier en daar maakt hij een kleine uitglijder, maar de bewegingen van de personages komen natuurlijk over en de tekeningen 'lezen' gemakkelijk: je oogt richt zich altijd meteen op wat belangrijk is. Gezichtsuitdrukkingen zijn soms aan de karikaturale kant, maar misschien komt dat ook wel doordat zo'n beetje alles dienstbaar is aan het verhaal. 

Buiten de wet is weer een verhaal dat lekker leest. Tijdens het lezen schakel je je geweten uit en wil je alleen maar vermaakt worden. Veel meer moet je niet van deze strip verwachten. Maar in het genre is het wel vakwerk. Wie niet van dit genre houdt, moet dit album ongelezen laten. De anderen kunnen ervan genieten zolang het verhaal duurt. 

Serie: Isa locus
Deel 4: Buiten de wet
Tekst en tekeningen: Fred de Heij
Uitgeverij: L
2024, 48 blz. € 19,95 (hardcover)

Eerder schreef ik over ander werk van Fred de Heij:

vrijdag 17 januari 2025

Afgestoft: Winterhanden (Stephan Enter)

Weer een oude recensie. Deze stond in Nederlands Dagblad van 12 mei 2001. Het is een bespreking van de verhalenbundel Winterhanden van Stephan Enter. De titel heb ik niet bedacht, vermoed ik. Die zal van de hand van een redacteur zijn. 

Ik realiseer me nu pas dat het al een tijdje geleden is dat Enter een boek publiceerde. Zijn laatste roman, Pastorale, verscheen in 2019. Werkt hij aan een grote roman? Daar ben ik wel benieuwd naar. 

Van Enter las ik alles en ik interviewde hem ooit voor publiek. Dat was een aangenaam gesprek. Een link naar een beknopte schriftelijke weergave daarvan vind je hieronder: 'Geen betere jeugd dan een gereformeerde jeugd.'

Dat ik juist deze recensie heb afgestoft, heeft met twee dingen te maken. De naam Stephan Enter mag wel weer eens vallen. Hij is een uitstekend schrijver, een stilist. Als je nooit wat van hem gelezen hebt, moet je dat toch eens gaan doen. Als je al wat van hem gelezen hebt, kun je nog meer van hem lezen. En als je alles van hem gelezen hebt, kun je zijn werk herlezen. 

De tweede reden is dat het korte verhaal hier wel weer eens aandacht mag krijgen. Ik heb bijvoorbeeld wel geschreven over Sanneke van Hassel, maar er zijn veel meer goede verhalen, bijvoorbeeld geschreven door F.B. Hotz, Elke Geurts, Bernlef, Fleur Bourgonje, Mensje van Keulen en nog veel anderen hebben uitstekende korte verhalen gelezen. Zeer aanbevolen. 

 

Stephan Enter is een kijker 


Niet elke schrijver vraagt dezelfde snelheid van lezen, merk ik. Als ik Tim Krabbé lees, is die snelheid hoog: het gaat om het verhaal en je moet zo snel mogelijk doorlezen om de plot te pakken te krijgen. Bij een schrijver als Möring is mijn leessnelheid al heel wat lager. Een boek als In Babylon zit vrij ingewikkeld in elkaar en hoe spannend sommige gedeelten ook zijn, ik lees het boek niet om de plot. Bij 'plotgericht' lezen, lees je om wat er nog moet komen, bij Möring lees ik om wat er op déze bladzijde staat. 

Bij het debuut van Stephan Enter, de verhalenbundel Winterhanden, lag mijn leestempo uitzonderlijk laag en dat heeft alles te maken met Enters stijl. Ik had het idee dat iedere zin mijn aandacht opeiste en bij al die zinnen bedacht ik hoe mooi ze op het papier stonden. Ik herinner me dat ik F.B. Hotz (zijn hele werk, maar vooral de bundel Eb en vloed) op een soortgelijke wijze heb gelezen, zin voor zin proevend, met het tempo waarmee je een petit-fourtje eet. Ik heb niet in mijn boekenkast het werk van Hotz opgezocht om te kijken of de stijl van Stephan Enter daarmee vergelijkbaar is, maar het zou me niet verbazen. 

Ter illustratie een huiskamertafereeltje uit het titelverhaal. Er wordt gebeld:
Een van mijn zusjes sloeg de dobbelstenen op de tafel en sprong op om de voordeur open te doen, maar mijn moeder riep met een schrille stem dat ze moest blijven zitten waar ze zat. Ze trok haar schort los, schikte in twee bewegingen haar haar en liep de gang in. Mijn broer veerde naar de tv om het volume omhoog te draaien. 

Het lijken zulke gewone zinnetjes maar de werkwoorden 'sloeg' en 'veerde' zijn precies goed. Ze zijn zo visueel dat ik precies voor me zag wat er gebeurde. Voor zulke woorden wil ik nog wel een keer extra met mijn lippen smakken en de bundel staat er vol mee. 

De kleinste details 

Enter is een waarnemer en vooral een kijker. Zijn stijl is visueel, niet alleen door de keuze van de juiste woorden, maar ook door de details die hij waarneemt. In het titelverhaal zien we een gezin: moeder, twee zonen (van veertien en negen) en twee dochtertjes. Vader heeft het gezin verlaten. Moeder heeft een vriend, die af en toe op bezoek komt en die 'die meneer' of 'de man' genoemd wordt door de ik-figuur, Arnold, de zoon van negen. Moeders jongste broer Simon neemt Arnold mee voor een sleetochtje: 
Voor ons, over het pad, slingerde het spoor van een fietser. Ik dacht aan de man. Hij was de laatste keer op de fiets gekomen, een grote zwarte met een zadel waar glimmende stalen veren onder zaten. Ik moest hem van mijn moeder onze kelderbox wijzen. 
De grote zware fiets, met het zadel waaronder glimmende, stalen veren zitten. Ik zie dat zadel met de hand van de man erop als hij de fiets in de kelderbox zet en ik zal in het vervolg de fiets moeiteloos herkennen tussen een rijtje andere fietsen. Waarschijnlijk hadden die stalen veren net zo goed kapotte snelbinders of een grote, ronde bel kunnen zijn. Belangrijker is dat de fiets nauwkeurig waargenomen is door Arnold. Misschien (waarschijnlijk) heeft hij op dat moment niets gezegd, maar hij heeft alles gezien, tot in de kleinste details. 

De details, waarmee Enter kwistig strooit, zijn vaak toevallig; het oog van de verteller had ook op iets anders kunnen vallen. Het gaat minder om wat er waargenomen wordt dan om de aandacht waarmee dat gebeurt. Die toevalligheid maakt de waarneming authentiek en tegelijkertijd verrassend, onvoorspelbaar.

Afstandelijk 

Voor waarnemen is een zekere afstand nodig. De personages in de verhalen van Enter hebben die afstandelijkheid. Zelfs de dingen die ze zelf meemaken lijken zich op een afstand af te spelen. In het verhaal 'Postzegels' wordt een brugklasser geïntimideerd door een jongen uit een hogere klas. De brugklasser registreert het, hij gaat er zo handig mogelijk mee om, maar het lijkt hem nauwelijks iets te doen:
Hij trok langzaam zijn vingers door zijn vette glimmende haar, nam met duim en wijsvinger zijn sigaret uit zijn mond en drukte die zorgvuldig uit op mijn schooltas, die min of meer tussen ons in lag. Ik keek hem voorzichtig aan. 
Die afstandelijkheid, met als gevolg afzijdigheid, kenmerkt veel van Enters personages. Ik kreeg er jeuk van in mijn handpalmen, toen de jongen uit 'Schijngestalte' maar steeds geen einde maakte aan de relatie met het meisje op wie hij al uitgekeken was en toen de hoofdpersoon uit 'Zeevonken' zijn vriendin maar steeds niet vertelde dat hij bericht gekregen had van het overlijden van zijn vader. Moeilijke beslissers zijn het, die personages, terwijl ze tegelijkertijd niet week of zwak zijn. Ze laten de dingen gewoon maar, ze grijpen niet in. De dingen gebeuren en zij kijken toe. 

Dat ze vaak wel anders willen, maar dat het er gewoon niet van komt, weet de lezer, doordat in elk verhaal het perspectief bij slechts één (mannelijke) persoon ligt. Meestal in de ik-vorm, twee keer in de hij-vorm, maar eigenlijk maakt dat geen verschil. Voor de hoofdpersoon zijn er vaak twee gebieden die tegelijkertijd zijn aandacht vragen: de brugklasser die lastig wordt gevallen op het plein, moet ook een spreekbeurt houden, de jongen wiens vader overleden is, begint ook net een vakantie met een vriendin, de jongen die samen met zijn grootvader vliegtuigplaatjes inplakt, moet ook een keuze maken uit drie vriendinnen. Het gebrek aan daadkracht wordt vaak op beide gebieden duidelijk. 

Bederf 

Twee verhalen springen er voor mij positief uit: het titelverhaal en 'Bederf', waarin een grootvader en een kleinzoon langzaam dichter bij elkaar komen door een boek met vliegtuigplaatjes. De hele communicatie is indirect: hun contact bestaat alleen uit de plaatjes en het praten daarover. Alle grote dingen blijven ongezegd, maar ze liggen opgesloten in grootvaders enthousiaste verhalen over de North American P-51 Mustang en de Flying Fortress. Kenmerkend voor de verhalen in Winterhanden: wat verzwegen wordt, is vaak belangrijker dan wat er wordt gezegd.


Eerder schreef ik over:
Geen betere jeugd dan een gereformeerde jeugd (interview met Stephan Enter)

woensdag 15 januari 2025

De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk (Frits van Oostrom)


Voor de middeleeuwse literatuur is flink wat belangstelling. Twee mensen hebben daar veel aan bijgedragen: Frits van Oostrom, die zich onder meer richtte op de literatuur in de hofcultuur en Herman Pley, die zijn aandacht meer richtte op de literatuur in een stedelijke omgeving. Daar hebben veel mensen plezier van gehad. 

Toen ik leerling was in de derde en later de vierde klas van de mavo had ik een bevlogen docent, Ewout Kouwenhoven, die met zijn klassen de hoogtepunten van de middeleeuwse literatuur doornam: Karel ende Elegast, Van den vos Reynaerde, Floris ende BlancefloerBeatrijs, Elckerlijc en Mariken van Nieumeghen. Hij vertelde de verhalen na en liet ons er aantekeningen over maken. Het blok werd afgesloten met een schoolonderzoek. Ik vermoed dat op geen enkele mavo dat nog gebeurt en ook niet op een havo- of vwo-school. 

Toen ik later de studie Nederlands MO-A en MO-B volgde, kwam de Middeleeuwse literatuur natuurlijk terug. Als ik mij goed herinner waren de docenten Kraan en Bromberg. Van de laatste herinner ik mij dat hij, nadat hij een week ziek was geweest, vertelde dat hij, zoals de Deugd bij Elckerlijc, 'vercrepelt ende al ontset' te bedde lag. 

Gelezen

In die tijd las ik Het Roelandslied, enkele bliscappen van Maria, Moriaen, Ferguut, WaleweinDe wrake van Ragisel, de vier abele spelen, Lanseloet en het herte met den witte voet, Renout van Montalbaen, De borchgravinne van Vergi, verschillende liederen, Hadewijch, het een en ander van Jacob van Maerlant, Ruusbroec en Anthonis de Roovere. En Het zwevende schaakbord van Louis Couperus. Maar De reis van Sinte Brandaen las ik weer niet. Ik weet niet of het daar nog van komen zal. 

In de jaren tachtig verschenen er ook nog deeltjes in de Griffioenreeks, waaronder Hoofsheid is een ernstig spel, Voorbeeldig vertellen en Van schelmen en schavuiten.  Met plezier gelezen, net zoals ik al die deeltjes van Van der Heijden tijdens mijn studie met plezier las. 

Van den vos Reynaerde heb ik altijd een bijzonder werk gevonden en toen in 2023 Frits van Oostrom een dik boek over dat werk uitbracht (De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk), had ik er meteen zin in, maar het duurde even voor ik het kocht en toen duurde het nog weer een tijdje voor ik het ging lezen. Toen ik aan een collega vertelde dat ik het boek las, zei hij: 'Voor ons staat er eigenlijk niets nieuws in.' Dat ben ik niet met hem eens. 

In 1980 begon ik als docent Nederlands, aan een mavo, en toen werd ik ook geacht te vertellen over Van den vos Reynaerde. Daar zat ik intussen wel goed in. Ik weet niet zeker of ik de hervertelling van Jan Frans Willems gelezen heb, maar die van Arjaan van Nimwegen in ieder geval wel. En al gauw kwam er een mooie nieuwe uitgave van de Reynaert, Lulofs (1983). Die heb ik met veel belangstelling gelezen en mij werd nog weer eens duidelijk hoe prachtig Van den vos Reynaerde is. 

Lulofs

Lulofs beweert dat Reynaert moreel schuldig is aan allerlei misdaden, maar dat hem in juridische zin niks te maken valt. Volgens Van Oostrom klopt dat niet helemaal, maar dat laat onverlet dat Lulofs voor mij de Reynaert zeker heeft afgestoft en mijn belangstelling voor het werk heeft aangewakkerd. 

Van Oostrom geeft Lulofs niet zoveel credits, maar hij begint wel met de mensen te noemen die een uitgave van Reynaert, vaak in een versimpelde vorm, op de markt hebben gebracht, onder wie P. de Zeeuw J. Gzn. Die uitgave heb ik nooit gelezen, maar De Zeeuw heeft wel een warm plekje in mijn hart. Hij heeft meer dan tweehonderd jeugdboeken geschreven, waarvan ik er verschillende las, zoals De herberg het IJ en De hooiplukkers van Lochem. Over andere boeken, zoals De kleine Corsicaan, twijfel ik. Heb ik die gelezen? Het zou kunnen. 

P. de Zeeuw schreef veel boeken, waarvan zijn hervertelling van de Reynaert er maar eentje was, maar er zijn mensen die zich een groot deel van hun leven hebben gestort op de studie van het middeleeuwse werk. Van Oostrom laat ze allen de revue passeren, met veel waardering voor de onderwijzers die de literatuur voor kinderen toegankelijk maakten. Daarna gaat hij over op de handschriften die zijn overgeleverd, waarachter een soort oerhandschrift schuil moet gaan, dat via die verschillende teksten te benaderen is. 

Verhaal

En dan gaat Van Oostrom in op het verhaal, waarbij hij verschillende zaken verklaart, die mij altijd onduidelijk zijn gebleven. Wat voor vogel was bijvoorbeeld de Sinte Martinsvoghel die Tybeert voorbij vliegt als hij begint aan zijn tocht naar Reynaert? Van Oostrom maakt aannemelijk dat het een blauwe kiekendief geweest moet zijn. 

Er blijft natuurlijk nog genoeg over dat niet opgehelderd is, zoals wie die Willem nu eigenlijk is die Madoc geschreven heeft. Er is ooit een nepuitgave van dat werk geweest, waarschijnlijk die van Herman Vekeman. Ooit door mij gekocht, nooit helemaal gelezen. Heb ik het boekje nog? Dan zit het in een doos achter het schot op zolder. De roman van Nico Dros, Willem die Madoc maakte, heb ik een paar jaar geleden aan me voorbij laten gaan, al had ik er wel zin in. Komt misschien nog. 

Van Oostrom heeft een prachtig boek over de Reynaert geschreven. Niet alleen is het helder en informatief, maar het getuigt bovenal van liefde en bewondering voor het werk en het is zeer aangenaam om dat tijdens het lezen mee te krijgen. Weer eens werd ik erbij bepaald hoe goed Van den vos Reynaerde is. En het plaatst de mensen in het licht die zoveel gedaan hebben om het dierenepos te doorgronden. 

Het schema dat Van Oostrom toevoegt van 'Reynaerts grote list' verheldert naar mijn mening niet zoveel. Het verhaal lezen is gemakkelijker dan het ingewikkelde schema volgen. Het ziet er mooi uit, maar ik heb niet het idee dat het iemand verder helpt. 

Tekstuitgave

Ten slotte is er ook een nieuwe tekstuitgave van Van den vos Reynaerde opgenomen en dat was een mooie gelegenheid om de complete tekst weer eens in het middelnederlands te lezen. De aantekeningen bij de tekst zijn helder, maar die had ik gelukkig niet heel veel nodig, waarin ik mezelf meeviel. 

Goed register, heldere aantekeningen, een mooie literatuurlijst en dan ook nog een gebonden uitgave met een leeslint. Ik vind De Reynaert van Van Oostrom een heerlijk boek. Over Van den vos Reynaerde was ik al enthousiast en toch vind ik dit boek enthousiasmerend. Je krijgt nog meer zin om weer eens in het middeleeuwse werk te duiken. Heerlijk boek. 

dinsdag 14 januari 2025

De wereld volgens Hein de Kort, deel 6 (Hein de Kort)


'De wereld volgens...' is het begin van vele titels. Dat begon voor zover ik weet bij De wereld volgens Garp (1978), van John Irving. Wie het boek niet gelezen heeft, heeft de film wel gezien. Sinds die tijd kom je soortgelijke titels overal tegen, van De wereld volgens Gijp tot De wereld volgens Daan en verder volgens Bob, Darp, Nederland, Maarten van Rossem, Pinto, John, Bentley, Monsanto, Valkema. Wie verder googelt vindt waarschijnlijk nog veel meer. In dat rijtje hoort ook De wereld volgens Hein de Kort, waarvan het zesde deel is verschenen. 

De titel suggereert dat je in dit boek een soort wereldbeeld krijgt en in zekere zin is dat ook zo. Niet dat De Kort zijn visie tot in detail uitwerkt, maar in deze bundeling cartoons laat hij zien welke dingen uit de actualiteiten hij opgepikt heeft en hoe hij erop reageert. 

Lijn

In dit zesde deel staat hij zelf prominent voorop, met naast hem Dirk (van Dirk en Desiree), die mompelt: 'Zo... Zijn we tegenwoordig van de klare lijn.. Hein?' Dat is al grappig, want als De Kort iets is dan is dat niet een beoefenaar van de klare lijn. De Korts lijn is bijzonder onklaar. Daar moeten sommigen misschien aan wennen, maar die lijn blijkt het in de cartoons goed te doen. 

Aan de ene kant suggereert de lijn snelheid, alsof de cartoon een onmiddellijke ingeving weergeeft. Dat een cartoon niet zomaar uit de pen vloeit, laat De Kort zien in 'Het ontstaan van een meesterwerk'. Het tekenen blijkt niet het grootste werk te zijn.  

Aan de andere kant neemt De Kort op deze manier afstand van de esthetiek, wat past bij wat hij afbeeldt. Veel zaken uit de actualiteit zijn immers bij uitstek niet mooi. De lijn van De Kort vergoelijkt niets van het lelijke om ons heen. 

Grimmig mededogen

De Kort heeft een voorkeur voor de kleine krabbelaars, de losers, de mensen die het niet gemaakt hebben en daardoor per definitie onvrede hebben met hun bestaan. De Kort schetst ze met een grimmig mededogen. Ze houden zich staande, ze verwoorden wat er aan de hand is, ze maken er het beste van, ze reageren zwartgallig - en je snapt het. Tegelijkertijd werkt het op je lachspieren. Bij mij, tenminste. 

Op elke pagina van deze verzamelbundel is vermeld wat de aanleiding is van de cartoon. Als je die onderschriften na elkaar leest, heb je al een beetje een beeld van wat er dat jaar in het nieuws was. Dat zijn niet altijd de grote zaken die de voorpagina van de krant halen. Vaak ook zijn het de kleine berichten, maar wellicht zullen juist die later kenmerkend blijken te zijn voor onze tijd. 


Een verzameling als deze kun je wel in een avond uitlezen, maar ik denk dat het beter werkt als je er elke keer een stuk of tien tot je neemt. Ik heb de bundel in etappes doorgenomen, maar nu ik voor deze recensie er weer doorheen blader, blijven de meeste cartoons fris en moet ik er weer om lachen.

Dodenherdenking

Enkele wil ik eruit lichten om te laten zien hoe ze (bij mij) werken. Er is een cartoon (ik kan hem online niet vinden, dus ik moet hem beschrijven) over 'Reserveren bij Dodenherdenking'. In verband met de veiligheid was er maar voor een beperkt aantal mensen gelegenheid om deel te nemen aan de Nationale Dodenherdenking. Bovendien moesten aanwonenden ramen en deuren gesloten houden en mochten ze zich niet op het balkon of het dakterras bevinden. De Kort tekent een cartoon waarin de koninklijke familie naar de kaartjes wordt gevraagd. De koning weet van niks, de koningin heeft de prints van de kaartjes in haar tas en een van de prinsessen zegt: 'Kan je tegenwoordig ook op je telefoon bewaren.. hè mam.'

Het leuke is niet alleen dat ook de koning naar zijn reservering wordt gevraagd, maar het is ook herkenbaar dat er een generatiekloof is tussen ouders en kinderen, zeker als het om de digitale wereld gaat. En natuurlijk krijgen we en passant de visie mee op het koninklijk huis: de onwetende koning, de koningin die de zaakjes voor elkaar heeft en de prinsessen die ook gewoon pubers zijn. 

De beste cartoon is die over immigratie. Het was na het debat tussen Trump en Harris, waarbij Trump beweerde dat immigranten de honden en katten aten en dat combineert De Kort mooi met de omvolkingscomplottheorie die sommige Nederlandse politici lijken aan te hangen. En dan de ambtenaar die de 'omvolking' voor lief neemt, zolang de honden gespaard blijven. Bijzonder leuk. 

Kunst

Naast de cartoons zijn er ook kunstwerken van Hein de Kort opgenomen. Het zijn vierkante afbeeldingen, die robuust geschilderd zijn, vaak getekend in dikke lijnen. Soms grappig, soms niet. Een mooie aanvulling op de cartoons. 

De wereld volgens Hein de Kort deel 6 is weer een fraaie verzameling geworden, waar volgens mij weer veel mensen van kunnen genieten. Niet alleen vanwege de grote zaken die De Kort onder de loep neemt, maar ook vanwege het algemeen menselijke dat je in je straat of in je eigen huis kunt tegenkomen. In ieder geval zijn cartoons goed voor je humeur. 

Titel: De wereld volgens Hein de Kort, deel 6
Tekst en tekeningen Hein de Kort
Uitgeverij: Sherpa
160 blz. € 19,95 (paperback)

Eerder schreef ik over: