Toen ik nog op de lagere school zat, bekeek ik nieuwsgierig de atlas. Daar stonden natuurlijk de verschillende Nederlandse provincies in, maar ook Nederlands Indië en Suriname. In het noorden van Suriname waar wel elke dorpen en steden, zo te zien. Verder naar het zuiden stonden rode en zwarte stippen. Daar woonden indianen (rood) en bosnegers (zwart). Ik herinner me overigens niet dat we daar ook daadwerkelijk les over kregen.
Het leesboekje dat we klassikaal lazen was Jaap en Gerdientje, van Anne de Vries, waar ik zeer van genoten heb. Later las ik Anne de Vries Reis door de nacht, vier delen, een traditioneel oorlogsboek en ik vermoed dat bij herlezing zou blijken dat je aan de ene kant de goeden had, aan de andere kant de slechten en dan zijn er natuurlijk nog een paar die zich als goed voordoen, maar eigenlijk slecht zijn.
Bartje, ook van Anne de Vries, heb ik nooit gelezen, maar de televisieserie heb ik wel gezien. Ook herinner ik me dat ik Ratje, een jongen van de straat las. Dat zal wel dezelfde geweest zijn dat ik Boefje van M.J. Brusse las. Nog dit jaar las ik Vader en Jaap, een aardig, braaf boek.
En nu las ik Dagoe, de kleine bosneger (1954). Het leek me een zendingsboek over een een arme, heidense jongen die bekeerd wordt, maar dat viel mee. Dagoe (zijn naam betekent 'hond') wordt voornamelijk getekend in zijn dagelijkse leven. Hoe hij op voedsel uitgaat, met zijn vrienden speelt, naar school gaat.
Dat is trouwens wel een christelijke school:
Het blijft doodstil, als de meester achter het kleine kofferorgel plaats neemt en uit dat hijgende, schorre wonderding het voorspel tovert van een kerkelijk lied. Ze herkennen het dadelijk: het is het lied van Masra Jezus, de zoon van Gran Gado, de Grote Geest, die hemel en aarde geschapen heeft. Die op aarde kwam om alle mensen, bosnegers en blanken, blij en gelukkig te maken en om hen voor te gaan door het oerwoud van dit leven, ten einde voor hen het bpad open te kappen, dat naar de hemel leidt.
Je ziet dat de bijbelse boodschap wel wordt getransponeerd naar de wereld die de kinderen kennen. Als de meester het verhaal van de barmhartige Samaritaan vertelt, gaat dat dan ook als volgt:
Jeruzalem en Jericho, dat waren twee bosnegerdorpen, ver van elkaar, met bijna geen hut daar tussen. en toen hij even aan land was gegaan om het keren van het tij af te wachten en zich een kampje had gebouwd en zijn hangmat had gespannen om een beetje te rusten, kwamen daar een paar kerels langs, zó slecht als in heel Bosland niet werden gevonden.
De Samaritaan, later in het verhaal, kennen de kinderen natuurlijk ook niet. De meester legt uit:
Wat is dat, een Samaritaan? Dat is iemand van een volk, dat zich met een ander ras heeft vermengd, zegt de meester. een stadsneger dus waarschijnlijk, misschien een houtkoper of een balatableeder. In ieder geval iemand van een soort dat helemaal geen familie is van de zwarte negers van het woud.
De meester vertelt mooie verhalen, maar erg prekerig blijkt hij niet en dat doet aangenaam aan. Dat verhaal van de Samaritaan is trouwens cruciaal in Dagoe. Dagoe redt een indianenbaby in een op drift geraakte boot. Daardoor dreigt hij uit de dorpsgemeenschap gestoten te worden. Maar Dagoe doet toch de dingen die hij meent te moeten doen. De meester zegt dan ook dat hij, als hij ooit gedoopt wordt, maar de naam Samaritaan moet krijgen.
Er komen nauwelijks blanken voor in Dagoe, de kleine bosneger. Soms zien we er een paar uit de verte:
Kijk, daar staan er een paar aan de reling van het schip en wijzen naar de korjaal, waarin Dagoe en de anderen met open mond zitten te kijken. Dat moeten vrouwen zijn, want ze hebben lange haren van een gekke, geelachtige kleur - blond noemen ze dat... Griezelig wit zijn hun blote armen, alsof ze er pimbadotti, witte kleiaarde, op hebben gesmeerd. Als zijn moeder er zo lelijk uitzag, zou Dagoe niet met haar in één hut willen slapen. Wat een geluk, dat de Grote Geest hem en zijn hele fmilie zo mooi zwart heeft geboren doen worden...
Dat is toch heel wat anders dan we aantroffen bij Betsy Buunk waar de 'bruine jongen' nog denkt dat zijn 'zusje' van die fijne blanke handjes heeft.
Over het algemeen doet Anne de Vries niet denigrerend over de bosnegers en laat hij hen aardig in hun waarde. Maar soms kom je toch een typering tegen die je doet fronsen:
Ze hebben geen van allen nog veel te eten gehad en Dagoe deelt aan allen uit, maar niet voor niets. Natuurlijk niet! Wie geeft er nu iets voor niets aan iemand die geen familie van je is? Geen rechtgeaarde bosneger zal dat doen!
Zo zijn bosnegers dus. En als Dagoe zich later wel min of meer opoffert voor het indianenkind, dan moet dat wel komen doordat hij intussen beïnvloed is door de christelijke ethiek:
Want nu weet hij, dat het niet de geest van Boikonie was, die de jongen tot deze daad heeft gebracht, maar de geest van Christus, de geest van barmhartigheid, die de heidenen niet kennen.
De aap komt toch nog uit de mouw: pas als mensen christen worden, kunnen ze deugen. Ze moeten hun natuur overwinnen, hun bijgeloof achter zich laten en toetreden tot de geloofsgemeenschap waarin mensen elkaar de andere wang toekeren als iemand hun op de ene slaat en waarin mensen hun medemensen liefhebben als zichzelf. De theorie is mooi.
Toch is de indruk die Dagoe, de kleine bosneger achterlaat, niet dat van een prekerig boek en ook niet van een boek over 'die arme zwartjes'. Wellicht dat dit boek van Anne de Vries daarin zelfs behoorlijk verschilt van andere boeken uit de jaren vijftig. Maar wat toen misschien vooruitstrevend was, blijkt nu gedateerd te zijn.
Ilustraties Corrie van der Baan |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten