zaterdag 30 april 2016

Barendje en het Hongaartje (Co van der Steen-Pijpers)


Op vrijmarkten kom je nog wel eens een boekje tegen dat je volstrekt onbekend is. Ik nam voor vijftig cent Barendje en het Hongaartje mee, van Co van der Steen-Pijpers. Mijn indruk was dat het kinderboek ging over Hongaarse vluchtelingen in 1956. In het licht van de huidige discussies over vluchtelingen, leek het me interessant om dit Barendjeboek te gaan lezen.

Voor in het boek staat een hele lijst met boeken over Barendje. Barendje en het Hongaartje is het zevende deel. Mijn exemplaar is een derde druk en ik lees hier dat die uit 1959 moet zijn. Na lezing is me duidelijk dat het niet over een vluchteling gaat, maar over een bleekneusje dat in Nederland drie maanden lang kwam aansterken.

Nederland had ervaring met Hongaarse kinderen. Al snel na de Eerste Wereldoorlog werden ze opgenomen. Blijkbaar is de tijdelijke opvang van de kinderen nog heel lang doorgegaan. In het Historisch Beeldarchief Migranten bevindt zich onderstaande foto, uit ca. 1926, van een hele klas met Hongaarse kinderen in Den Haag.

Volgens deze bron zijn er zelfs 150.000 kinderen enige tijd in Nederland geweest. Dat getal vond ik overigens niet in andere bronnen terug. In het Algemeen Handelsblad van 28 mei 1953 (zie hier en hiernaast) wordt een aantal van 34.000 genoemd. 

In het krantenbericht staat dat de minister van justitie goedgunstig heeft beschikt 'op een verzoek van de stichting Hulpactie voor Hongarije te Amsterdam, een transport van Hongaarse kinderen uit de vluchtelingenkampen in Oostenrijk en Duitsland naar Nederland te doen komen voor een tijd van drie maanden.'

Ook bij Barendje komt voor drie maanden een Hongaars jongetje in huis, Sigmund. Dat zou dus in 1953 geweest kunnen zijn. Er zijn verschillende krantenartikelen waarin bericht wordt dat er gedurende de maanden december, januari en februari Hongaarse kinderen in Nederland verblijven. Over het jaar worden in het boek geen aanwijzingen gegeven. Het was een strenge winter, maar die waren er meer in de jaren vijftig. 

In de zomer van 1954 komen er Hongaarse kinderen voor een verblijf van zes weken. Ze komen, zo blijkt uit de Friese Koerier van 26 juni 1954 uit 'D.P.-kampen in Duitsland'. D.P. zal wel de afkorting zijn voor displaced persons. 

Ook Sigmund komt uit een Duits kamp. Daar heeft hij het niet best: 
En hij vertelt over het kampleven in Duitsland. Z'n vader is altijd ziek. Hij kan niet werken en dus ook geen geld verdienen. En zo zijn ze heel arm. 's Avonds krijgen ze allemaal één boterham. Als moeder het heeft, boter erop, en anders helemaal niks. Met z'n allen: vader, moeder en zeven kinderen, hebben ze één slaapkamer. Zomer en winter loopt Sigmund op een paar gymnastiekschoentjes en z'n hele voorraad ondergoed bestaat uit een versleten onderbroekje. Dat is allemaal héél erg.
De onderwijzer van Barendje, meester Van Maanen, heeft het ook al met Barendje over het Hongaarse jongetje gesproken:
"Hij is nog zo klein, Barendje. Wie weet hoe bang hij is. Er zijn kinderen die thuis direct geslagen worden, als ze iets verkeerd doen. Hij weet nog niet dat jullie hem alles wilt geven: eten en kleren en ... liefde. Wees maar geduldig." Barendje knikt. Hij zucht. Hij had gedacht dat 't alleen maar fijn zou zijn: een Hongaartje in huis. Maar 't is ook verdrietig.
Na de opstand in 1956 en het neerslaan ervan vluchten veel mensen uit Hongarije. Op 15 november 1956 houdt koningin Juliana een radiotoespraak waarin ze de vluchtelingen in het Hongaars toespreekt. Op maandag 19 november bezoekt ze de Jaarbeurs om de vluchtelingen te ontmoeten. Sinterklaas komt ook langs bij de vluchtelingen en ook hij spreekt hen in het Hongaars toe.

Behalve vluchtelingen zijn er ook in 1956 weer kinderen die tijdelijk komen om aan te sterken. Ze worden graag opgenomen door de Nederlanders. In De tijd van 9 november 1956 (zie hiernaast en hier) is te lezen dat zoveel Nederlandse gezinnen zich hebben aangemeld 'dat onmogelijk aan alle verzoeken zal kunnen worden voldaan'.

Het opnemen van de kinderen is overigens niet onomstreden. In De waarheid van 16 november 1956 (zie hier en hieronder) wordt gesproken  over  de 'import van Hongaarse kinderen in ons land'. Er wordt verwezen naar 'het dringende verzoek van de Hongaarse regering en alle oproepen van vertwijfelde ouders', waarmee gesuggereerd wordt dat de kinderen tegen de wil van de ouders opgenomen zijn.

Dat kwam ook al voor na de Tweede Wereldoorlog. De Hongaarse regering vraagt in 1951 de Verenigde Naties om repatriëring van Hongaarse kinderen die in West-Duitsland verblijven. Ze hebben hun ouders al zes jaar niet gezien.

In december 1956 gaat er een soortgelijk verzoek naar de Noorse regering.

De waarheid was een communistische krant en het is wel begrijpelijk dat die niet zo positief was over het opnemen van Hongaarse kinderen. Maar ook in De telegraaf van 2 november 1956 (zie hieronder en hier) wordt verteld dat de organisaties die de kinderen in Nederland plaatsen zich beraden  en van mening zijn dat het niet wenselijk is de Hongaarse kinderen uit hun omgeving los te weken.

In 1957 (De waarheid van 20 november) vraagt het kamerlid Rie Lips minister Klompé om kinderen die onvrijwillig in Nederland verblijven terug te sturen: 'Wat heeft het vasthouden van Hongaarse kinderen in Nederland te maken met hulp in nood, vroeg zij.'

Zoals gezegd, het is niet duidelijk in welk jaar Sigmund bij Barendje komt. Hij is al een keer eerder in Nederland geweest, waardoor hij al een beetje Nederlands spreekt.

Het boek over Barendje kwam uit bij de christelijke uitgeverij Callenbach en natuurlijk wordt dat duidelijk in het verhaal. Sigmund moet niet veel van God hebben. 'Vater zegt: God luistert niet naar arme mensen.' Dat is wel even slikken voor het gezin van Barendje.
Moeder schrikt ervan. O, ze kan het zo goed begrijpen. Als je hebt moeten vluchten uit je eigen land, als je altijd gebrek hebt, als je ziek bent, als je je kinderen geen eten en geen kleren kunt geven, dan ga je denken dat God alleen rijke mensen helpt. Maar dat is niet wáár! God wil een Vader zijn voor alle mensen, rijk en arm, klein en groot. De één is rijk en de ander heeft bijna niets. En we zullen nooit begrijpen waarom God dat zo doet. Maar zoals Hij het doet, is het goed.
Moeder heeft duidelijk de missie om Sigmund te bekeren. Als er verteld is over de ellendige toestand in het kamp waaruit Sigmund komt, schrijft Van der Steen-Pijpers:
Dat is allemaal héél erg.
Maar 't ergste vindt moeder nog dat Sigmund weinig of niets weet van God en van de bijbel. Als ze gaan eten en als hij naar bed gaat, vouwt hij z'n handen en doet z'n ogen dicht. Maar alleen omdat ze het allemaal doen en omdat het nu eenmaal zo hoort bij vreemde mensen in een vreemd land. 
De inspanningen van moeder hebben resultaat. Als Barendje Sigmund een keer aan zijn lot overlaat, weet Sigmund niet hoe hij thuis moet komen en dan bidt hij: 'Vader ien de hemel, iek ben zo alleen. Breng me toch weer bij tante en onkel. Om Jezus' wil. Amen.'

Als hij na drie maanden weer naar huis gaat, krijgt hij levensmiddelen mee en moeder heeft nog een paar mooie pyjama's voor hem genaaid. Maar onder in zijn koffer heeft ze ook een kinderbijbel gestopt.

Voor Barendje is het een leerzame periode geweest. Hij vormt met zijn vrienden een natuurclubje, De groene spechten. Het was lastig om Sigmund mee te nemen, omdat die met zijn harde gepraat de vogels verjaagt. Als ze Sigmund een tijdje alleen laten, blijkt hij daarna verdwenen.

Het komt allemaal weer goed, maar Barendje moet bij vader zijn band met de groene specht en zijn aantekenschriften inleveren. Voorlopig mag hij geen lid van de club zijn. Als avondeten krijgt hij alleen een paar droge boterhammen. In het vervolg moet hij laten zien dat hij niet meer allereerst aan zichzelf denkt, maar zich ook opoffert voor Sigmund. Dat doet hij en daarmee verdient hij het lidmaatschap van de club terug. In de slotzin van het boek zegt vader over Barendje: 'Ons vaatje buskruit houdt niet meer alleen van zich zelf. En daar ben ik blij om!'

Co van der Steen-Pijpers heeft weliswaar een behoorlijk moralistisch boekje geschreven, maar dat lijkt me niet uitzonderlijk. Veel van dit soort kinderboeken zal zo'n expliciete strekking hebben gehad. Dat ze zo duidelijk inspeelt op de actualiteit, lijkt me wel bijzonder. Voor mij was  het boek in ieder de aanleiding om in de oude kranten te duiken.

Daaruit blijkt dat de welwillendheid ten opzichte van de Hongaarse kinderen groot was. Misschien wel omdat men wist dat ze maar tijdelijk zouden blijven, maar ook de Hongaarse vluchtelingen worden warm verwelkomd. Zelfs de koningin doet daaraan mee. Dat is toch wel een groot verschil met de actualiteit, waarin het feit dat er vluchtelingen zijn, vaak een crisis wordt genoemd.

Zowel de bleekneusjes van na de Eerste Wereldoorlog als de vluchtelingen in 1956 komen in dit collega aan de orde. 

De opvang van Hongaarse vluchtelingen in België

vrijdag 29 april 2016

Simon van de rivier. Boek 2 (Claude Auclair)


Een paar maanden geleden schreef ik (hier) over het eerste boek van integrale heruitgave van Simon van de rivier van Claude Auclair. Robin Schouten maakte me attent op een fraaie site over Auclair. Die is inderdaad de moeite van het bezoeken waard.

Op het moment dat ik mijn bijdrage over boek 1 schreef, bleek boek 2 al verschenen te zijn. Dat heb ik intussen ook gelezen. Ook deze uitgave ziet er weer verzorgd uit: mooi gebonden, goed papier, waarop de kleuren mooi uitkomen en een uitgebreid dossier, door Patrick Gaumer. Informatief en met veel illustratiemateriaal. Wie meer wil weten over Jason Muller, over Auclair en Pilote (en over hoe hij René Goscinny heeft ervaren) kan hier terecht.

De paginagrote illustraties zorgen ervoor dat je het tekenwerk van Auclair bewonderend tot in detail kunt bekijken. Humoristisch is de foto waarop Auclair en Linda Mézières knipogen naar een schilderij van Millet.

Auclair is een prima tekenaar, die zowel het idyllische als het harde en gewelddadige kan tekenen. Hij weet in zijn tekeningen een sfeer op te roepen die je gemakkelijk meeneemt. Zijn scenario's bevallen me wat minder.

Het eerste verhaal in dit album, Maïlis begint met de ontmoeting van Simon met twee vrouwen: Maïlis en haar dochter Illyane. Maïlis bloeit op door Simon (die een tijd bij de twee vrouwen verblijft) en dat maakt de afgunst in Illyane wakker. De spanning loopt hoog op en uiteindelijk komt Simon terecht op een oude kerncentrale, waar alles vreselijk uit de hand loopt.

Simon weet op tijd te ontkomen en dat is niet erg waarschijnlijk. Ook als iemand een halve dag lang met een bootje wegvaart van de plek waar een soort atoombom ontploft (de paddestoel is zichtbaar) is de kans vrij klein dat hij nog gezond kan rondstappen in een volgend album .

Wellicht was in 1975 minder bekend over de kracht van een dergelijke explosie. Misschien vond Auclair dat minder belangrijk en wilde hij gewoon een statement maken en protesteren tegen kerncentrales. De boodschap is wel duidelijk.

De pelgrims valt uiteen in drie grote hoofdstukken. Simon komt in contact met een groep pelgrims, met wie hij meetrekt. In sommige scènes draagt hij een pet, wat symboliseert dat hij deel wordt van de boerengemeenschap, die Auclair uit zijn jeugd gekend zal hebben. Het oogsten gaat op een traditionele manier, met de hand.

Dat is bij dit soort boeken toch een beetje lastig. Het verhaal speelt zich af in de toekomst, na een technologische ontwikkeling. Maar dat is na een clash of een ramp allemaal verdwenen of teruggebracht tot restanten. In het verhaal komen de restanten van die techniek en de terugval naar het primitieve tegelijkertijd voor. In eenzelfde bende kunnen mensen bewapend zijn met automatische wapens en met speren. Je kunt je afvragen of na een ramp ook al die technische kennis is verdwenen.Maar goed, tijdens het lezen ga je wel mee in de fictie van het verhaal.

Simon ontmoet in De pelgrims Emeline, de vrouw die vanaf dan bij hem zal zijn. In het laatste hoofdstuk, 'De zwarte dame' staat de zwarte madonna van Chartres centraal. Een zwarte vrouw manipuleert het volk, maar ze valt van haar voetstuk. Duidelijk in dit album is de tegenstelling tussen stad en platteland, waarbij het plattelandsleven geïdealiseerd wordt.

De plattelandsbewoners zijn overigens niet veilig voor de rondtrekkende bendes en dat is maar goed ook. Anders was het verhaal te zoet geworden. Het verteltempo ligt vrij laag, maar dat zal inherent zijn aan de ontstaanstijd van het verhaal. Oude films vinden we nu ook vaak traag.

Een groter bezwaar vond ik de tekstblokken waarin van alles wordt uitgelegd. Een willekeurig voorbeeld: 'Simon wijdt zich met hart en ziel aan dit nieuwe bestaan, maar ondanks zijn geluk blijven er diepe rimpels in zijn voorhoofd.' Dat had ook duidelijk gemaakt kunnen worden in Simons handelingen of in dialoog. Ik had liever gezien dat Auclair meer het verhaal het werk had laten doen.

Het derde verhaal, City N.W. Nr. 3, sluit aan bij De pelgrims. Simon en Emeline proberen een einde te maken aan de onveiligheid van de boeren, door een overeenkomst te sluiten in de stad. Daar duikt het personage Jason Kreukelkop op, een idealist die het gebruik van geweld bepaald niet schuwt. Auclairkenners zullen moeten denken aan Jason Muller.

In het dossier wordt de toespraak van Emeline geroemd: 'Het feministische betoog van Emeline op plaat 29-31 zal de lezers -en lezeressen!- van City N.W. nr. 3 niet onberoerd laten.' Het spijt me, maar mij was het allemaal veel te prekerig, veel te boodschapperig.

Een stukje: 'Wanneer accepteren jullie eens die kwetsbaarheid die we allemaal hebben? Het mannelijke en vrouwelijke dat ons allemaal tot unieke en volwaardige wezens maakt? Wanneer accepteren jullie eens dat jullie geen helden zijn, maar mensen?' Uit niets in het voorafgaande blijkt dat dit past bij Emeline. Eigenlijk is niet zij aan het woord, maar de auteur, die zo nodig zijn boodschap kwijt moet.

Hier staat die boodschap (wat mij betreft) het verhaal in de weg. Auclair relativeert het nog wel door Emeline te laten lachen na haar redevoering en te zeggen dat Jason en Simon eruitzien als twee betrapte kwajongens, maar eigenlijk was ik toen al afgehaakt.

Aan de ene kant geven de verhalen van Simon in dit tweede boek een goed tijdsbeeld en als zodanig kan ik ze ook wel waarderen. Ook de tekeningen hebben niets van hun kracht verloren. Maar voor hedendaagse lezers zijn toch niet alle verhalen even goed te pruimen. Althans voor deze lezer niet. Maar dat weet ik alleen maar doordat deze uitgave er is, die ik toch weer in de boekenkast zal zetten.

Titel: Simon van de Rivier. Kroniek van een toekomstige wereld. Boek 2
Tekst en tekeningen: Claude Auclair
Uitgeverij: Sherpa, Haarlem 2016
hardcover, 196 blz., € 39,95


donderdag 28 april 2016

Wij en zij


We denken graag in tegenstellingen: wie niet voor ons is, is tegen ons; je verdedigt Erdogan of de vrijheid van meningsuiting; je wilt alle asielzoekers tegenhouden of zoveel mogelijk vluchtelingen toelaten; je bent voor Ajax of voor Feyenoord; je vindt Geert Wilders een held of je verafschuwt hem.

In dat tweedelingsschema past het niet dat je ook wel eens ergens je schouders over ophaalt, of dat je nog niet zeker weet wat je ergens van moet denken. Als je mee wilt spelen, moet je kiezen bij welk team je gaat staan en welke kant je op wilt voetballen. Hoor je bij ons of bij hen?

Tegelijkertijd gaan er stemmen op van mensen die vinden dat we dat wij/zij-denken nu eens achter ons moeten laten. Dat is uitsluitingsdenken en dat leidt tot niets goeds. Als je mensen uitsluit, gaan ze wraakgevoelens koesteren en gaan ze radicaliseren. We zijn allemaal mensen en als we dat nu maar in de gaten houden, komt alles goed. Bang voor de asielzoekers? Ze zijn banger dan wij.

Let maar eens op, zeggen deze mensen. Zo gauw je anderen niet meer als anders ziet, veroorzaken ze geen problemen meer. In de jaren zeventig was er bijvoorbeeld een groepje Molukkers bijzonder gewelddadig. Er werden treinen gekaapt, er werden schoolkinderen gegijzeld, er werd een consulaat bezet. En nu? Geen enkel probleem meer. Niemand heeft het meer over Molukkers als aparte bevolkingsgroep. Ze horen erbij en zijn nu Nederlanders zoals wij.

Graag zou ik die mensen gelijkgeven. Ik zou graag geloven dat er ten diepste geen verschillen zijn tussen mensen. Dat het niet uitmaakt of je puber of bejaarde bent, links- of rechtshandig, Marokkaan of Fries, man of vrouw. Dat er geen ‘zij’ bestaat, dat iedereen tot ‘wij’ behoort. Maar ik twijfel.

Er is een groep mensen die al tijden tussen ons leeft, maar die nog steeds erg afwijkt van mensen zoals ik. Leden van die groep kunnen voor een kast met kleren staan en toch zeggen dat ze niets hebben om aan te trekken. Of ze gaan in korte tijd allemaal hetzelfde drinken: verse-muntthee of prosecco.

U snapt het al: ik heb het over vrouwen. Vrouwen en mannen, dat zijn gescheiden werelden. Vrouwen lezen hun eigen tijdschriften, kijken hun eigen tv-series en vinden shoppen en chocola belangrijker dan seks. Bomans dichtte er al over:
Meisjes, dat is niets voor mij.
Als zij lief doen, moet ik lachen.
Als ik lief doe, lachen zij.
Een vrouwelijke collega vertelde dat ze op dagen dat ze zich kwetsbaar voelt, mascara opdoet die niet watervast is. Dan weet ze zeker dat ze niet gaat huilen op haar werk. De gedachte dat je mascara uitloopt, is immers afschrikwekkender dan welk verdriet dan ook. Dat had ik niet zelf kunnen verzinnen.

Eigenlijk mag je niet zeggen dat vrouwen en mannen verschillen. Dat is weer wij/zij-denken en als je daarmee bezig bent, begeef je je op een hellend vlak. De schaker Donner schreef ooit dat vrouwen niet kunnen schaken. Meteen kreeg hij een ingezonden brief: ‘Het zal wel niet lang meer duren voordat meneer Donner gaat beweren dat negers niet kunnen schaken.’ Donner antwoordde: Nee, mevrouw, u hebt het niet goed begrepen. Negers kunnen wel schaken, negerinnen niet.

Vrouwen en mannen verschillen en wie dat beweert, zal wel een wij/zij-denker zijn. Maar is dat erg? Met de meeste vrouwen heb ik geen problemen; ik heb zelfs vrouwen onder mijn beste vrienden. Ze zijn anders, maar dat is alleen maar prettig.

Ik wil daarom een pleidooi houden voor het wij/zij-denken. Laten we erkennen dat een Syrische vluchteling, een Marokkaan die al jaren in Nederland woont, een fan van Geert Wilders, een boze burger, een veganist, een complotdenker, een museummijder of een hondenbezitter anders is dan wijzelf. Daar hoeven we geen oordeel over te hebben. We kunnen elkaar ontmoeten en ons verbazen over de ander en over onszelf.

Als een man en een vrouw, ondanks de verschillen, vreedzaam en zelfs liefdevol kunnen samenleven, is er geen gelukzoeker, PSV-fan, Priusrijder, onbespoten-fruiteter, orthodoxe moslim of tubaspeler die niet past in onze samenleving.

Foto: Edwin Nieuwstraten

woensdag 27 april 2016

Het temmen van de feeks (Knipoog 45)


Een knipoog verbindt: degene die knipoogt laat de beknipoogde weten: wij weten samen iets, we snappen het, wij zien het verband. In deze reeks heb ik al veel knipoogjes belicht. Vaak wordt er in krantenkoppen verwezen naar boektitels, filmtitels, regels uit gedichten. Eentje die ik nog niet eerder tegenkwam, trof ik aan in De Volkskrant van dinsdag 19 april 2016. Anna van Leeuwen schreef daarin een artikel over de kunstenaar Zoro Feigl onder de titel: 'Het temmen van de reeks'.

Dat temmen komt natuurlijk ook terug in het artikel. Feigl zegt daarin:
'Ik vergelijk mezelf vaak met een dierentemmer, ik probeer hun bewegingen te bepalen. Maar je moet er toch niet aan denken dat je hond hebt die nooit iets onverwachts doet?'
Dat 'temmen' houdt nooit op. Terwijl we rondlopen door de tentoonstelling blijkt Chain, een ketting die aan een autoband hangt en snel ronddraait, zich niet te bewegen naar zijn zin. Een goedgemikte trap lost dat op. Dat temmen is niet zonder risico; soms krijgt hij zelf een tik van een kunstwerk.
Het temmen is zo wel duidelijk, maar wat de 'reeks' in de titel doet is minder helder. Nou ja, Feigl heeft al een hele reeks kunstwerken gemaakt, maar het lijkt er meer op dat hij de afzonderlijke kunstwerken moet temmen in plaats van een reeks.

Waarschijnlijk staat de reeks er alleen vanwege de knipoog naar Het temmen van de feeks van William Shakespeare (The Taming of the Shrew). In het Nederlands is dit stuk ook wel uitgevoerd onder de titel De getemde feeks of De feeks wordt getemd. Wie even zijn hand in de googledoos steekt, haalt zo een stel uitvoeringen naar boven.

Ongetwijfeld wilde Anna van Leeuwen met haar titel een knipoog naar het stuk van Shakespeare geven. Misschien is dat inhoudelijk niet zo sterk, maar het trekt wel de aandacht en dat zal de bedoeling geweest zijn.

dinsdag 26 april 2016

Club Brancuzzi (Maarten Buser)


Wie door de gedichtenbundel Club Brancuzzi van Maarten Buser bladert, krijgt de indruk dat de dichter van strak houdt: de bundel is symmetrisch opgebouwd: openingsgedicht, slotgedicht en daartussen vijf afdelingen. De middelste telt vijf gedichten, de overige acht. Alle gedichten bestaan uit strofen van twee of drie regels, behalve het gedicht dat in het hart van de bundel geplaatst is ('Ader'), dat uit één strofe van twaalf regels bestaat.

Dat strakke vinden we minder terug als we de gedichten daadwerkelijk gaan lezen. Geen metrum of eindrijm en de verteltoon is opvallend prozaïsch. Bij voorlezen kunnen de gedichten ook overkomen als kleine verhaaltjes, terloopse notities, zonder duidelijke plot.

De bundel als geheel leest ook als een verhaal, over drie mensen: de beginnende kunstenaar Claude, het meisje Sybille en de 'ik', die het verhaal vertelt. Het drietal is voor het eerst bij elkaar in het openingsgedicht: Claude is op een barkruk in slaap gevallen en Sybille en de verteller ondersteunen hem elk aan een kant. Zo blijft er evenwicht. 'Sybille zegt: 'Laat onze jassen nog maar even hangen' / Wie weet immers welke kant Claude op zal vallen?'

Er is steeds een lichte spanning tussen het drietal. Je kunt je voorstellen dat de derde valt als de twee anderen elkaar vinden en meer aandacht voor elkaar hebben dan voor de derde. Dat zal er dan ook gebeuren. In het middelste gedicht van de bundel wordt dat voorbereid.
Ader
Dit is het soort feestje waar het geluid zo afgesteld staat
dat je het niet zou merken als iets jouw kant op
glibbert. Niets weten is het halve gevecht
Schuin tegenover me zie ik Claude kalm dansen
Hij liet me eens een video zien over een man
die een minuut lang wankelde en uiteindelijk
niet onverwacht, toch viel. Claude zei: 'Dat is spanning'
Terwijl de baslijn als een ader over de vloer
gaat liggen, zie ik al hoe Claude, ofschoon niet wankelend,
daar toch over struikelt en door een luikje glijdt
Met mijn schoenneus probeer ik het handvat te vinden
Het plakt hier alsof er iets is geknapt
De 'ik' ziet voor zich hoe Claude, nu nog dansend, valt 'en door een luikje glijdt'. De spanning komt niet doordat je niet wist dat hij zou vallen, maar dat je niet wist wanneer, zoals bij de man op de video. Hoewel Claude nu nog kalm danst, is er wellicht al iets geknapt.

Door de hele bundel heen duiken er verwijzingen op naar de christelijke religie. De 'ik' en Claude hebben als jongens al eens vruchteloos geprobeerd te bidden. Over Sybille peinst de verteller: 'Misschien rolde ze vannacht in bed / wel in een verdwaalde splinter / kruisigingshout van een of andere heilige'. Als hij later inderdaad een splinter uit haar nek haalt, houdt hij die in zijn handen alsof hij communie gedaan heeft.

Claude heeft een kruisvormig stuk hout in huis gehaald, volgens hem 'een eierschaal / waar ik voorzichtig mijn Christusje uit zal tikken'. Later hangt het Christusbeeld in de kamer, maar gezien in de spiegel in de gang, waardoor de armen afgebroken lijken.

Claude en Christus komen in deze bundel dicht bij elkaar. Het gedicht waarin de ik-verteller en Sybille samen naar een feestje gaan, heet dan ook 'Zilverlingen': Claude wordt verraden. Aan het eind, na de 'val' van Claude: 'Ik zou nu graag voor hem bidden, / maar mijn handpalmen glijden steeds van elkaar af.'

Het gedicht ervoor heet 'Geen kerk in de wildernis'. Claude vraagt daarin: 'Welke kant is omhoog?' Je zou kunnen zeggen dat Claude de weg uit zijn ongeluk niet weet te vinden, maar misschien ook niet de weg naar het hogere. Hij heeft een plukje haar op zijn hoofd, dat hij altijd zijn antenne noemde, al had de 'ik' het idee dat daar een draad aan zat. Misschien is het vergezocht, maar ik heb dat geïnterpreteerd als een antenne voor het hogere of een verbinding ermee.

Het slotgedicht ('Aftitelingsmuziek') is het enige gedicht waarin een 'jij' wordt aangesproken. Daar komt 'een kathedraal van wrakhout' in voor, 'die geschikt is voor vieringen'.

Het hogere naast of tegenover het aardse spreekt ook uit de motto's: 'Halle Berry or Hallellujah' (Kendrick Lamar), voor in de bundel en voor het slotgedicht: 'Count your blessings and mind your business'.

De titel van de bundel verwijst naar de club waarvoor al in de eerste afdeling een uitnodiging wordt ontvangen. Meteen zit er al iets niet helemaal goed. Claude merkt op dat de naam verkeerd gespeld is, aangenomen dat die moet verwijzen naar Brancusi. De 'ik' zet onder de datum op de uitnodiging een kronkelstreep. Dat doet denken aan de slang, waarmee de avond in hetzelfde gedicht vergeleken wordt. Omdat er zoveel religieuze verwijzingen in de bundel zijn, moet ik ook denken aan de paradijsscène. Als de slang hier het verhaal al binnendringt, zal het paradijs uiteindelijk niet houdbaar blijken.

Club Brancuzzi is een fraaie bundel: hecht van compositie, boeiende verhaallijn en personages die je graag wilt volgen. Ik val ook voor de terloopsheid van veel beschrijvingen, die niet toewerken naar een frappe, maar en passant wel accenten leggen die je je herinnert bij het lezen van andere gedichten.
Team Malheureux
Somige avonden gaan vanzelf: Sybille schuift aan
en vertelt dat ze weldra in de stad komt wonen
Nu hebben we een reden voor een feestje
Sybille beweert: 'Nieuwe schoenen zijn
ook een soort afweermechanisme'
Claude zegt: 'We worden kosmonauten, opgeleid
om te missen.' Ik voel me als die keer
dat ik zo mijn best had gedaan om netjes
te schrijven en er iemand langsliep
om zomaar door mijn schrift te krassen
De schoenen herinner je je als je het gedicht leest waarin de verteller Sybille bij Claude aantreft: haar pumps liggen op de vloer en dan weet je dat alle afweer afgelegd is. Ook in het slotgedicht komen de schoenen terug: de nette schoenen van de ik-figuur worden vies.

Dat soort lijntjes is er steeds te trekken en altijd zijn de verwijzingen onnadrukkelijk, niet opdringerig, vergelijkbaar met hoe de verteller overkomt: één keer komt het voor dat hij met zijn vuist op tafel wil slaan, maar hij kijkt naar de plastic fles knoflooksaus, omdat hij behoefte heeft aan een middelpunt.

Zo gaat het leven blijkbaar, althans in Club Brancuzzi: je kunt hooggestemde ideeën hebben, maar uiteindelijk loop je met je schoenen door de modder. Desondanks gaat de ik door met het bouwen van kathedralen, ook al zijn van wrakhout.

Maarten Buser, Club Brancuzzi. Uitgeverij Koppernik, z.pl. 2016. 64 blz.

maandag 25 april 2016

Half blood (Ibrahim R. Ineke)


Het werk van Ibrahim R. Ineke is in meerdere opzichten duister. Ten eerste laat het zich niet gemakkelijk lezen, omdat Ineke geen rechtlijnige verhalen vertelt. Hij lijkt fragmenten te presenteren die de lezer zelf tot een verhaal in elkaar moet passen.

Verder heeft hij qua thematiek een voorkeur voor duistere machten, waarover de mens geen controle heeft. Dat was al zo in zijn vorige album, The white people, waar in het bos duisternis manifest werd. Daar was ook sprake van een ruïne. Zo'n oud gebouw speelt ook een rol in Half blood.

Centraal staan de gebeurtenissen rond een oud sanatorium dat compleet in de aarde verdwenen lijkt. Het hoofdstuk waarin het gat getoond wordt, heeft Ineke dan ook, een beetje melig, 'The hole story' genoemd. Net als het vorige album is ook dit album geïnspireerd op proza dat Ineke gelezen heeft. Achterin noemt hij de boeken en de auteurs: Julia Kristeva, Richard Holmes, Gérard de Nerval. Amelia Ishmael en Clark Ashton Smith.

Het album opent met een journalist van Hypocrite reader magazine, die wat vragen heeft over wat er afgelopen zomer is gebeurd. In het gesprek komt een man ter sprake die ooit een kamer huurde bij de geïnterviewde, oudere man. Later komen we te weten dat de huurder Valentine heette. De oudere man vertelt dat hij geen idee heeft hoe Valentine ontdekt heeft wat er met het oude sanatorium is gebeurd en hoe hij geobsedeerd is geraakt door de oudewijvenverhalen daaromtrent.

In zijn spullen zijn ook tekeningen aangetroffen. Op de eerste staat een gespierde man, die aan een stoel is geketend, te midden van de vlammen. Het lijkt iemand die in bedwang gehouden moet worden. Dat zou een patiënt kunnen zijn, maar net zo goed een duivel of een superheld. Op de andere tekening lijkt een plant te staan. 'Orchis serapha' staat erbij. Deze orchidee kan een dus ook een seraf zijn.

Een seraf is een engel. De Hebreeuwse stam waarop het woord teruggaat (zie hier) betekent 'brandende' een betekenis die aan het eind van het boek meespeelt. De zwarte, gevlekte rand rond de tekening lijkt ook te duiden op brandsporen. Er komt in het verhaal een vrouwenfiguur voor, gekleed in een jurk met punten die wel wat weghebben van bloembladeren. De punten komen ook terug in de kap die ze als een capuchon op haar hoofd heeft.

We zouden haar kunnen zien als de seraf, als iemand die wel menselijke trekken heeft, maar wellicht niet tot onze werkelijkheid behoort. Zij zou de 'half blood' kunnen zijn uit de titel, maar dat zou Valentine ook kunnen zijn. Op een gegeven moment komt er lichtstraal uit diens hoofd, alsof hij een vuurtoren is. Hij lijkt daarmee een bovenaards (of onderaards?) figuur op te roepen. Misschien heeft hij de figuur ontketend die op de tekening aan de stoel was geketend. Maar bij Ineke is nooit iets eenduidig. De mogelijkheid dat Valentine dat droomt, moeten we ook openhouden.

Het oude sanatorium droeg de naam Malpertuis, wat doet denken aan het huis van de vos Reynaert, maar meer nog aan de gelijknamige Belgische film uit 1971, in zijn geheel op YouTube te zien. In het labyrintische huis Malpertuis werden mythologische figuren gevangen gehouden. Daarmee lijkt het verwant aan een onderwereld.

De verwijzingen naar de klassieke mythologie zijn pregnant aanwezig in Half blood. Een van de hoofdstukken heet  'Asphodel fields'. De vlakten van Asphodel zijn te vinden in de Hades, een soort tussengebied tussen Elysium en Tartarus. In dat hoofdstuk zien we iemand die tussen twee anderen weggevoerd wordt naar het sanatorium. Daarmee is het sanatorium een soort onderwereld geworden.

Ineke houdt van herhalingen. Ook in The white people kwamen enkele bladzijden letterlijk terug. Dat doet hij ook in Half blood. Een variant op de tekening van de man die tussen twee anderen wordt weggevoerd komt al eerder voor. Daar is het iemand die waarschijnlijk gevangengenomen wordt door twee politiemensen. Het hoofdstuk heet dan ook 'Der Kommissar', waarmee Ineke nadrukkelijk knipoogt naar Duitse krimi's.

In krimi's is er wel vaker sprake van een onderwereld, maar dan gaat het over de wereld van de misdaad. De Hadesachtige onderwereld piept echter ook in deze passage heen: de man zegt dat hij niet terug kan: 'None of us exist'.

Enkele hoofdstukken hebben een titel die weergegeven is in Griekse letters: Agapè en Choéforos. Het eerste woord staat ook bij een tekening die een ingang laat zien, mogelijk in een overwoekerde ruïne. Het woord agapè duidt op liefde, genegenheid. Het zou kunnen slaan op de zorg in een sanatorium.

Choéforos betekent offerpleng(st)er. Het offer was nodig om de mensen in de onderwereld te laten ontwaken. In Half blood zien we de serafijnachtige figuur een druppel bloed opvangen in haar mond. Als der Kommissar een moordzaak heeft, dan heeft die hier mee te maken.

Het begrippenpaar onderwereld/bovenwereld staat centraal in Half blood, net als de gedachte dat de aarde hol is en dat er binnen de aarde een samenleving is: 'This is a hollow earth - we are living on the outside, kept from the wisdom of the ancient masters who live within. Although the are the ones lit by the rays of a nether sun, we -in our exile and ignorance- are the real subterraneans.'

Het gat in de grond, waar het sanatorium gestaan kan hebben, is dan de ingang naar de onderwereld. Valentine zocht waarschijnlijk naar de ingang, die op de tekening te zien is. Die poort komt ook elders terug.

Vanuit de onderwereld is er de verliefde seraf, tot leven gewekt door de druppel bloed. Zij spreekt 'Joseph fucking Campbell' aan, die kiest voor de verhalen in plaats van voor de liefde. De boze seraf zegt: 'If you want to live, live here with me. Let's take our love underground.' Op het achterplat van het album staat nog dat liefde grondeloos ('ungrounded') is.

Ook op de laatste pagina komt de seraf aan het woord: 'We'll burn this world from the inside out'. Daarmee doet ze haar naam (die immers afgeleid is van 'brandend', eer aan).

Net als bij The white people intrigeert het verhaal van Half blood me dermate, dat ik tijdens het lezen vooral bezig was met het helder krijgen van de verhaallijnen, wetend dat er steeds genoeg duister zal blijven om de lezer bezig te houden. Maar natuurlijk verdienen ook de tekeningen aandacht.

Ineke gebruikt verschillende technieken. Vooral in de hoofdstukken Choéforos wijken die af van het gebruikelijke. Er lijkt fotografie gebruikt en ook lijkt er verf uitgesmeerd te zijn met een paletmes dat vrij recht op het papier gehouden is, zodat de verf er bijna vanaf gekrabd is. De structuur van de ondergrond is daardoor zichtbaar.

De meeste tekeningen zijn pentekeningen, puur zwart en wit, zonder grijzen. In enkele tekeningen is er met verdunde inkt gewerkt, wat wel een grijswerking geeft. Ineke gebruikt in verscheidene tekeningen een vrij open manier van tekenen, waarbij er nauwelijks wordt ingekleurd. Die manier van tekenen combineert hij met zwarte schaduwvlekken, die soms bescheiden zijn, maar hij schrikt ook niet terug voor grote zwartvlakken.

Het zijn heerlijke tekeningen, die vooral dienstbaar zijn aan het verhaal. Bovenal is Ineke iemand die wat te vertellen heeft en die dat op zijn geheel eigen manier doet. Hij roept een parallelle wereld op, die duister blijft voor ons. In ieder geval beïnvloeden de werelden elkaar.

Lang niet alles heb ik aan de orde kunnen stellen in de beperkte omvang die een recensie nu eenmaal heeft. Bijvoorbeeld de genummerde hoofdstukken 'Choeforos', waarbij nummer één ontbreekt; het hoofdstuk Agarttha, dat ook verwijst naar de binnenkant van de aarde; het schilderij in de eetzaal; de deurklopper met de ramshoorns; de hoofdstuktitel 'Saturn' - er is nog genoeg om op te kauwen in deze uitstekende graphic novel.

Een deel van Half blood is hier in te zien.

Titel: Half blood
Tekst en tekeningen: Ibrahim Ineke
Uitgeverij: Sherpa
Haarlem, 2016. 56 blz. hardcover, € 19,95

woensdag 13 april 2016

Zeven jongens in den grond (A.C.C. de Vletter)



Een klein half jaar geleden schreef ik uitgebreid over het jeugdboek Zeven jongens en 'n ouwe schuit van A.C.C. de Vletter, een boek waarvan de titel nog altijd bekend is. In een tweedehands boekenzaakje kwam ik van dezelfde schrijver een boek tegen met een vergelijkbare titel: Zeven jongens kruipen in den grond (ongerekend nog de meisjes en 'n hond!).

Dat tik ik over van de titelpagina. Op het voorplat is het woord 'kruipen' weggelaten, waardoor het boek ook wel voorkomt als Zeven jongens in den grond. Net als bij het vorige boek is op de titelpagina een lijst met succesnummers van De Vletter opgenomen:
Schrijver van: In de vacantie. - Groote broer. - Zeven jongens en 'n ouwe schuit. - Admiraal Snor. - Arendskop. - 't Betooverde kasteel. - Zeven jongens in de knel. - Hein past op de dubbeltjes. - De dolende ridder. - Pipper valt door de Aarde. - Op de balken. - Achttien jongens en 'n ouwe kar. - Om 't kampvuur.
De titel doet vermoeden dat het in Zeven jongens kruipen in den grond om dezelfde groep jongens gaat als in Zeven jongens en 'n ouwe schuit. Dat blijkt niet het geval te zijn. Sterker nog, we zijn al bij een volgende generatie beland. Hein, uit het ouweschuitboek heeft twee zonen, die Hein één en Hein twee worden genoemd. En ook Toon heeft al kinderen. Over deze jongensgroep heeft De Vletter blijkbaar al eerder geschreven. Een voetnoot verwijst naar Om 't kampvuur.

Deze keer gaan zeven jongens, drie meisjes, twee ouderparen, een grootouderpaar en ingenieur Hoeck-Ellekin op vakantie naar Limburg. Dat 'onder den grond' slaat op het bezoek aan de mergelgrotten, maar nog meer aan het bezoek aan een kolenmijn. Helemaal duidelijk wordt het niet, maar het lijkt erop dat Hoeck-Ellekin daar ook beroepsmatig mee te maken heeft. De jongens slapen overigens ook onder de grond: hun slaapkamer is onder een klooster, in Kerkrade.

Zoals nu in Groningen huizen te lijden hebben van de gaswinning, hadden de huizen in Limburg dat indertijd van de kolenwinning.
Je moet eens opletten, als je in de keuken komt, dan zie je daar 'n vrij breede scheur. Ik heb gehoord, dat er al 'n proces gevoerd is met de Domaniale.
Voor de hedendaagse lezer is niet alles in het boek nog interessant. Er wordt bijvoorbeeld verteld over een avond waarop de jongens een voordracht houden. Een van de voordrachten, die hilarisch zou moeten zijn, kan ons niet eens meer doen glimlachen.

Het bezoek aan de mijn is een hoogtepunt in het boek. De lezer krijgt veel informatie over de mijnbouw en dat is heel aardig gedoseerd, waardoor de passages onderhoudend blijven. De groep mag overal kijken, ook bij de paarden. De Partij voor de Dieren zou ongetwijfeld bezwaar hebben gemaakt tegen het lot van deze dieren, die geen daglicht te zien kregen. Een van de personen, een meisje, maakt er een opmerking over:
'Ongelukkige beesten,' vond Bets, maar de opzichter zei: 'Heelemaal niet! Ze hebben 't hier beter dan honderden stakkerds voor rijtuigen of steenenkarren, uitmuntend voedsel, veel rust, en goede behandeling. Ja, ze missen zon en lucht, maar daar zijn ze aan gewend en hoeveel menschen in groote steden wonen niet ellendiger?'
De positie van dieren was een eeuw geleden ongetwijfeld anders dan de huidige. Van een van de jongens is de hond meegegaan op vakantie. Op een gegeven moment gaat het niet goed met het diertje. Iemand heeft hem een steen naar zijn kop gegooid. Ingenieur Hoeck-Ellekin zegt dat er een dokter bij moet komen.
Nu moest Tjebbe toch lachen... 'n dokter voor 'n hond? Dat leek hem allerkomiekst. Maar mr. Hoeck zei kalm: 'Je hebt toch zeker wel eens van 'n veearts gehoord?'
Maar in heel Kerkrade blijkt geen dierendokter te zijn: het dier moet naar Maastricht vervoerd worden.

Waarschijnlijk is Zeven jongens kruipen onder den grond in 1920 gepubliceerd. Het verhaal speelt zich af in 1918. Vrede mocht het toen nog niet genoemd worden; het verdrag van Versailles zou pas in 1919 getekend worden. Het was de tijd van de wapenstilstand.

De moeder van Tjebbe vindt het maar niks dat haar zoon de vakantie door gaat brengen zo dicht bij de Duitse grens.
'Wel nee, moeder! d'r is geen oorlog meer.'
't Kan toch weer beginnen! Pas maar op, dat je niet in 't elektrieke prikkeldraad blijft vast zitten.'
Tjebbes moeder duidt op de Dodendraad, die in de Eerste Wereldoorlog waarschijnlijk honderden mensen het leven heeft gekost.

De groep vakantiegangers maakt een uitstapje naar Duitsland. Het valt nog niet mee om de benodigde papieren in orde te krijgen. De grens wordt bewaakt door Franse soldaten. Als de groep in Duitsland is, wordt ieder geconfronteerd met de gevolgen van de oorlog.
Zachtjes aan werd 't de jongens duidelijk, hoe vreeselijk de nawerking van de oorlog was, want telkens en telkens herkenden ze verminkten en de meeste vrouwen en kinderen zagen er slecht uit.
(...) Na 'n poos vroeg mr. Dentroo: 'Begrijpen jullie, dat 't geen pleziertocht is, maar dat we jullie willen doen voelen, hoe vreeselijk de oorlog is, en dat er niet alleen altijd aan pretjes mag gedacht worden?
Ze raakten genoeg onder de indruk!...
Blijkbaar is Limburg rond deze tijd betwist gebied geweest. Toon heeft een lied over Limburg gemaakt dat hij bij een optreden ten gehore brengt. Een van de coupletten luidt:
En de menschen die er wonen,
Hooren ook bij 't vaderland!
Belgen willen zij niet worden,
Zonen van ons Nederland!
Even verderop volgt de toelichting:
(...) er liepen geruchten, dat België Limburg bij zijn gebied wilde voegen, maar de groote meerderheid wenschte Nederlanders te blijven en nu zong die dappere Toon daar van. Zelfs de heeren drukten hem de hand en Toon, bescheiden als altijd, trok zich gauw bij de jongens terug. 
Wat er zo dapper is aan het lied, is me niet duidelijk. Van Limburgers wordt in dit boek overigens ook een heel ander beeld geschetst. Verschillende keren wordt de drankzucht van de inwoners van deze provincie genoemd.
Hij dacht aan de jongens... hèn mocht hij niet blootstellen aan gevaar, want hij wist, hoe er in Limburg gedronken wordt en 'n mensch onder invloed van drank is 'n moordzuchtig beest...
Uiteindelijk is de vakantie natuurlijk afgelopen en moet iedereen weer naar huis en daarmee is het boek uit.

De hoofdpersonen (de groep vakantiegangers) deugen en waarschijnlijk hoorde dat ook in boeken in die tijd. We zagen het ook al in Zeven jongens en 'n ouwe schuit. Het is daardoor een vrij braaf boek, dat nu vooral nog interessant is doordat het een kijkje geeft in een andere tijd.

De Vletter heeft blijkbaar veel van dit soort boeken geschreven, over verschillende groepen jongens. Er zijn ook boeken die over achttien jongens gaan. Ze gaan kamperen, ze varen op een vlot, ze gaan op pad met een oude kar. In een tijd dat weinig mensen op vakantie gingen is dat wellicht al een heel avontuurlijk idee geweest. Voor De Vletter werd het een formule waarop hij kon variëren. Blijkbaar werd het verkocht.

En af en toe koopt nog steeds iemand zo'n boek, als hij het tegen het lijf loopt. Als het me weer overkomt, zal ik het laten weten.

woensdag 6 april 2016

Het naaiatelier (Mirjam van der Vegt)


Het is alweer vier jaar geleden dat Mirjam van der Vegt een roman publiceerde. Ik schreef hier over De laatste patiënt, dat ik niet zo'n goed boek vond. Wel had ik het idee dat er een beter boek in verborgen zat en dat een goede redacteur Van der Vegt voor de ergste fouten had kunnen behoeden.

Ik eindigde mijn recensie met:
De laatste patiënt had het (...) in zich om een aardig boek te worden en het leest ook helemaal niet vervelend. Het zou mij niet verbazen als Van der Vegt veel meer kan dan ze in dit boek laat zien. Hopelijk gaan we dat ooit nog merken.
Intussen is Van der Vegt alweer heel wat boeken verder, maar dat zijn geen romans. Ze heeft zich de afgelopen jaren beziggehouden met het thema stilte, waarmee ze veel aandacht heeft gekregen. Pas nu is er weer een novelle van haar hand: Het naaiatelier, dat uitgereikt is als christelijk boekenweekgeschenk. Vanwege rechten mag dat niet zo genoemd worden en het heet daarom het actieboek. Over het actieboek van vorig jaar, van Joke Verweerd, schreef ik hier.

Toen Van der Vegt de opdracht kreeg, werd in het nieuws gebracht dat zij het veertigste actieboek zou gaan schrijven. Dat is niet juist. Over de christelijke boekenweekgeschenken schreef ik hier uitgebreid. Er is over de actieboeken wel het een en ander te doen geweest. Er is zelfs in een jaar ruzie over geweest, waardoor het boek niet kon verschijnen.

Het naaiatelier is veel beter dan De laatste patiënt, al is er nog best wat op aan te merken. Er staat wel eens een onhandige zin in of een cliché ('Hoog torent hij boven me uit.'), maar daar wil ik nu niet over zeuren. Er is namelijk ook best wat te prijzen in Het naaiatelier.

We volgen door het boekje heen Jabir, een Afghaan die illegaal in Nederland verblijft. Hij heeft een uitzonderlijk talent: kleding ontwerpen en maken. Dat heeft hij ook al in Afghanistan gedaan. Hij behoort tot de Hazara, een minderheid die vaak gediscrimineerd wordt. Als zijn vader overleden is, merkt hij wat het is om tot zo'n achtergestelde bevolkingsgroep te behoren.

Jabir wordt vooral tegengewerkt door zijn neef Ramin. Die heeft waarschijnlijk ook al niet zo'n mooie rol gespeeld bij de vlucht naar Nederland: Jabirs moeder en zus zijn niet overgekomen. In Nederland loopt hij hem weer tegen het lijf, juist als hij werkt aan een grote opdracht: het maken van een bruidsjurk.

Van der Vegt maakt goed invoelbaar hoe het moet zijn om als illegaal in Nederland te verkeren. Het is een thema dat we niet zoveel tegenkomen in onze literatuur. Een ander voorbeeld is De weg naar het noorden van Naima El Bezaz. Het is een actueel thema, waarover veel in algemene termen gesproken wordt. Van der Vegt geeft de anonieme illegalen in Jabir een gezicht.

De indeling van de personen in goed en kwaad is in een groot deel van het boek nogal simpel. Jabir is bijvoorbeeld goed en Ramin deugt niet. Pas verderop in het boek komt daarin enige nuance. Wat dat betreft hadden de karakters wat gecompliceerder mogen zijn. Ook binnen het bestek van een novelle was daar nog wel wat te winnen geweest.

Hoewel het een christelijk actieboek is, speelt het geloof niet een te nadrukkelijke rol. Het christelijke geloof komt er wel in voor, maar Jabir heeft er duidelijk zijn twijfels bij. Aan het eind lijkt hij een beetje open te staan voor het christendom: 'laat die vreemde God van Elna zich maar bewijzen'.

Het zijn niet de sterkste passages uit het boek. Voelt Van der Vegt hier de druk van het publiek of van de uitgever? Het personage Herbert (die als militair op missie is geweest) zou een interessant personage kunnen zijn, maar hij lijkt zich voornamelijk in dit boekje te bevinden om een expliciete boodschap te brengen: Jabir moet Ramin uitdagen tot liefde.

Hier wordt Het naaiatelier week en prekerig. De boodschapperigheid, die een manco is van meer boeken uit de christelijke hoek, lijkt me een zwaktebod. Ook uit hoe de personen handelen wordt de strekking al duidelijk. Die hoeft niet expliciet gemaakt te worden.

Jabir is uiteindelijk niet meer veilig in het atelier en raakt in een crisis. Dat is het moment waarop het boek interessant wordt: de lezer die zich met Jabir indentificeert, wil graag dat het goed met hem gaat, maar Jabir doet dingen die juist niet in zijn belang lijken. Dat geeft een ongemakkelijk gevoel en dat werkt.

Het naaiatelier is geen meesterwerk, maar het is redelijk fris geschreven en het heeft enkele passages die boven de middelmaat uit stijgen. Bovenal is het een geëngageerd boek, waarin je steeds de betrokkenheid van de schrijfster merkt.

Vorig jaar was het christelijke actieboek niet goed. Het naaiatelier is duidelijk beter en ook beter dan De laatste patiënt. Volgend jaar Janne IJmker of Frans Willem Verbaas?

zondag 3 april 2016

Aâma (De spiegelwoestijn. Je wordt fantastisch, meisje.)


















Aâma is een intrigerende stof. Ergens in de eerste twee delen van de vierdelige stripserie van Frederik Peeters wordt het een 'soep van picorobots' genoemd. Maar in de loop van het verhaal gaat het eigenlijk meer om de uitwerking van de stof (laat ik dat woord toch maar blijven gebruiken), om hoe het alles aan het veranderen is dan om de tastbare stof. Hoofdpersoon Verloc Nim is met zijn broer Conrad naar planeet Ona(ji) gegaan om te kijken hoe het zit met Aâma. Over de eerste twee delen schreef ik hier.

Al in het begin van de serie zie je waar het op uitgelopen is: Verloc heeft alleen nog zijn dagboek en een robot, in de vorm van een aap op mensenbenen. Hij rookt sigaren en heet daarom toepasselijk Churchill. In de laatste twee delen blijkt er nog zo'n aaprobot te zijn: Roosevelt. Verloc probeert te reconstrueren wat er gebeurd is. In de laatste twee delen kom je er bijvoorbeeld achter hoe de robot aan zijn mensenbenen komt, maar dat is natuurlijk niet het belangrijkste.

Het beeld dat de personages hebben van de expeditie wankelt in de loop van het verhaal. Zijn de experimenten Aâma bedoeld om de evolutie na te bootsen of verkeert de hele leefwereld op de op de planeet en uiteindelijk ook de mensen die erop leven in een op hol geslagen evolutie? En wat heeft het dochtertje van Verloc ermee te maken? Zij is 'puur' en anders dan de andere mensen. Voor haar lijkt een bijzondere rol weggelegd.

Het concept achter het verhaal van Peeters is fascinerend. De gebeurtenissen spelen zich af in een ander soort wereld dan de onze, wat niet alleen merkbaar is aan de decors, maar ook aan hoe voor ons vaststaande grootheden als tijd en ruimte zich gedragen. Dat blijkt bijvoorbeeld duidelijk in deel 3, Het spiegelpaleis, waar Verloc ineens een doorgang lijkt te nemen naar een andere omgeving, waar hij de moeder van zijn dochter weer ontmoet.

Het afwijkende van onze werkelijkheid brengt Peeters op verschillende manieren tot uitdrukking. Het afwijkende wordt altijd als vanzelfsprekend geïntroduceerd. Je ziet bijvoorbeeld mensen iets eten wat een beetje het midden houdt tussen organen en bloemen, zonder dat daar aandacht aan besteed wordt. Verder probeert hij niet terug te vallen op een uitvergroting van al bekende fantasieën.

Daar moet je van houden. Bij mij bereikte het ook wel eens een verzadigingspunt als er weer een omgeving opdoemde met zijn eigen organische of juist strakke vormen, maar consequent is Peeters er wel in. Hij intensiveert de beleving door kleuren in niet al te veel nuances te gebruiken bij de inkleuring en dan ook nog vaak in één gamma, zodat een pagina bijvoorbeeld overwegend rood is, of groen.

Maar de kracht van Aâma schuilt voor mij toch vooral in het verhaal: een interessant gegeven, gedragen door intrigerende figuren. Je leeft mee met Verloc, maar ook hij roept van tijd tot tijd vragen op. Doordat je geconfronteerd wordt met een andere werkelijkheid, wordt de eigen werkelijkheid minder vanzelfsprekend, zodat je je af gaat vragen wat de ordenende principes zijn van deze wereld, wat mensen  met elkaar gemeen hebben, in hoeverre we ontwikkelingen in de hand zouden kunnen houden en waar je je morele maatstaven vandaan haalt om ethische grenzen te stellen aan ontwikkelingen en of die grenzen wel getrokken kunnen worden.

Dat zal wel niet bedoeld zijn, maar het is een prettig bijproduct van deze reeks. Intussen heb ik ook het vroegere werk van Peeters in huis. Dat moest ik ook maar eens gaan lezen.
De spiegelwoestijn

Je wordt fantastisch, meisje
 Titel: Aâma. Deel 3 De spiegelwoestijn Deel 4 Je wordt fantastisch, meisje
Tekst en tekeningen: Frederik Peeters
Uitgever: Sherpa
Softcover, 88 blz., €19,95 per deel

zaterdag 2 april 2016

Ivanov (Hanna Bervoets)


Hanna Bervoets schrijft in een aardig tempo: vanaf 2009 publiceerde ze vijf romans en drie bundels met columns. Veel van wat ze schreef, heb ik niet gelezen. Ik zag de verfilming van Lieve Celine en ik las Alles wat er was. Daarover schreef ik hier. Dat boek las ik met plezier, maar het overtuigde me niet. Toch heb ik besloten de nieuwe roman, Ivanov, een kans te geven: het onderwerp interesseert me.

Ilja Ivanov (1870 - 1932) was een wetenschapper die zich met kruisingen bezighield: hij kruiste bijvoorbeeld een zebra met een ezel, een muis met een rat, een wisent met een koe en nog veel meer. In zijn hoofd kwam het op om mensen en apen te kruisen.

Met het plan van de vermenging van mens en dier was hij niet uniek. Serge Voronoff (1866 - 1952) was zeer succesvol met zijn dierlijke implantaten. Hij had gemerkt dat oude apen 'verjongden' als ze de testikels van jonge apen ingeplant kregen. Dat ging hij ook bij mensen doen en met succes. Hij behandelde bijvoorbeeld zijn broer, maar ook de keizer van Hongarije en de president van Turkije. De schatting is dat er tweeduizend mannen  op deze manier 'geholpen' zijn, waarvan duizend door Voronoff.

Maar een mens kruisen met een dier gaat nog wel wat verder. Ivanov had zich bekwaamd in het insemineren en deed zijn best mens en aap te kruisen. Hoe dat afloopt, hou ik nog even voor me.

Het verband tussen HIV en de experimenten met apen is al verschillende keren gelegd. Het is op verschillende plaatsen te vinden, bijvoorbeeld hier. Ook Hanna Bervoets speelt daarmee. Ze plaatst het verhaal in de jaren negentig in Amerika, waar AIDS veel slachtoffers maakt. Felix van der Elsken, die op mannen valt, ontmoet de wetenschapper Helena Frank. Ze is door de universiteit geschorst vanwege haar experimenten. Helena is erg geïnteresseerd in de proefnemingen van Ivanov. Felix besluit haar te interviewen en blijft daarna met haar omgaan.

Tussen de gedeelten uit de jaren negentig krijgen we een inkijkje in het werk van Ivanov, jaren twintig van de twintigste eeuw. Je gaat er al gauw van uit dat de gebeurtenissen omtrent Helena Frank iets te maken hebben met Ivanov.

Niet alleen de jaren twintig, maar ook de jaren negentig zijn in het boek de verleden tijd. Het heden is twintig jaar later, als Felix te horen krijgt dat Helena overleden is. Hij besluit naar haar begrafenis te gaan. Er zijn nog wat onopgehelderde zaken uit het verleden en wellicht krijgt hij daarin duidelijkheid.

Ivanov leest net zo prettig als Alles wat er was, maar het is op verschillende punten beter: het is bijvoorbeeld geloofwaardiger. Je gaat als lezer gemakkelijk mee met de verhaalwerkelijkheid. Ook kun je goed meeleven met de personages. Bij Alles wat er was is dat meeleven lastiger, omdat de lezer toch wat op afstand blijft. Hier zuigt Felix je naar zich toe en Helena is een intrigerende figuur, van wie je graag wilt weten tot hoever ze zal gaan met haar experimenten.

Natuurlijk roept het boek allerlei ethische vragen op. Niemand vindt het tegenwoordig een goed idee om dieren en mensen te kruisen. Tegelijkertijd is er met genetische manipulatie veel meer mogelijk dan in de jaren negentig. En het implanteren van dierlijke organen (een varkenshart bijvoorbeeld) in de mens wordt serieus onderzocht.

De maakbaarheid van de mens en van het leven is al lang een discussie. De vragen hieromtrent komen automatisch op als je Bervoets boek leest. Waarom accepteer je sommige behandelingen zonder gewetensbezwaren en gaan andere voor je gevoel over morele grenzen?

Maar dat soort vragen stel je je alleen doordat Ivanov een goede roman is, die je het verhaal in trekt en je niet meer loslaat. Ivanov is een lekker boek, dat ook nog eens ergens over gaat.