dinsdag 22 april 2025

Sporen (Stephanie Calant)

Een tijdje terug werd mij een charmant boekje toegestuurd, Sporen van Stephanie Calant, uitgebracht door Uitgeverij Het Punt. Sporen bevat korte verhalen over een muis, een olifant en een eekhoorn, die Muis, Olifant en Eekhoorn heten. Dat geeft duidelijkheid. 

Wat ze meemaken is minder duidelijk. Of liever gezegd: ze maken eigenlijk niets mee, maar praten met elkaar en brengen elkaar zo tot inzichten. De strekking van alle stukjes is positief: je kunt jezelf accepteren door het te doen, samen zien we meer, je hoeft jezelf niet met anderen te vergelijken, je kunt een punt zetten achter je verleden. 

In eigen hand

In alle gevallen hebben de dieren het in eigen hand. Ze zijn er misschien nog niet, maar ze kunnen er zelf aan werken en ervoor zorgen dat ze zo een prettiger leven leiden. 

Dat is een aangename boodschap voor de lezer die zich met de dieren identificeert. Zij/hij kan zelf aan het werk en een beter leven, beter omgaan met zichzelf en anderen, is ook voor haar/hem bereikbaar. Dat is een bemoedigende gedachte. Hoe je dat allemaal moet doen is minder duidelijk: je moet het gewoon doen, je moet er gewoon mee aan de slag. 

Dat deed me een beetje denken aan de gedichtjes van Toon Hermans. Ook altijd positief, ook een goed gevoel bezorgend, maar ze kwamen er toch vaak op neer dat je maar eens diep moest zuchten of naar de zon moest kijken. Die positieve insteek sprak trouwens veel mensen aan, want zijn boekjes verkochten goed en mogelijk hebben mensen er ook daadwerkelijk wat aan gehad. 

Dat is bij Sporen ook wel het geval. Je moet wel een warm gevoel krijgen van de stukjes en je kunt er eigenlijk niks tegen hebben. Heb je dat wel, dan voel je je al gauw een zuurpruim. Maar dat alles zo positief moet zijn kwam op mij wel heel prekerig over en dat ging me toch tegenstaan. Misschien wil dat alleen maar zeggen dat het boekje niet zo heel erg voor mij bedoeld is. 

Bij dit boekje van Stephanie Calant moest ik ook denken aan de verhalen Toon Tellegen en aan De jongen, de mol, de vos en het paard. Links naar wat ik daarover schreef plaats ik hieronder. Tellegen is zeker origineler in het schetsen van de omstandigheden, waarin soms ook een milde absurditeit zit en ik heb van zijn vroege verhalen ook zeker genoten, maar bij wat ik het laatst van hem las, was de verrassing er wel af. En De jongen, de mol, de vos en het paard was niet zo aan mij besteed. 

Bij Sporen had ik iets soortgelijks. Ik had graag verrast willen worden, maar dat gebeurde niet. De inzichten in het boekje liggen allemaal nogal voor de hand. Maar mensen die het mentaal wat lastiger hebben, hebben misschien juist die inzichten erg nodig. Dat zou kunnen, maar naar mijn smaak was het allemaal net te zoet, net te eenduidig positief. Alles wordt ook zo expliciet gemaakt. De lezer hoeft niets zelf te bedenken, alles wordt uitgelegd. Dan verlies ik al gauw de belangstelling. 

Tekeningen

De tekeningen, van Peter Rigole, zijn mooi. Het lijken me (geïnkte?) potloodtekeningen, waarbij het potloodachtige bewaard is gebleven. Veel tekeningen hebben een blauwige steunkleur, die hier en daar naar grijs neigt. Ook bruin en rood wordt van tijd tot tijd gebruikt. Het kleurgebruik is sober, de tekeningen stralen rust uit. 

Bij de tekst is er veel 'wit' op een pagina, de interlinie is vrij groot. Misschien had met het oog daarop voor een wat grotere letter gekozen kunnen worden. Maar dan komt het misschien weer slecht uit bij de iets langere teksten. 

Voor wie het boek bedoeld is, is niet zo makkelijk uit te maken. Aanvankelijk dacht ik dat de auteur vooral kinderen op het oog had, maar dan zou een woord als 'perceptie', wellicht niet gebruikt worden. Dat komt voor in het stukje 'Ik ben de ander niet'. Laten we het erop houden dat een breed publiek beoogd is, en dat het is voor ieder die er wat aan heeft of ervan kan genieten. 

Het boek is ook als audioboek beschikbaar. Het wordt voorgelezen door Andrea Croonenberghs, die dat overtuigend doet. Prettige stem, goed tempo, juiste accenten. Wie geen zin heeft om het voor te lezen aan een ander (of geen zin heeft om het zelf te lezen) heeft een goed alternatief. 

Eerder schreef ik over:


maandag 21 april 2025

Afgestoft: Teheran, een zwanezang (F. Springer)

Van het werk van F. Springer heb ik altijd genoten. Niet van elk boek: Quadriga, Een eindspel (2010), viel me tegen, maar ik denk met liefde terug aan boeken als Bougainville (1981) en Quissama (1985). In 1992 besprak ik Teheran, een zwanezang (1991) in Dietsche Warande & Belfort, 137ste jaargang, nummer vier (augustus 1992). 

In dat nummer stond nog een andere recensie door mij: van Vogelzaken van Tonnus Oosterhoff. Dat is een boek waar ik later nog maar weinig aan teruggedacht heb. 

Teheran, een zwanezang stond me nog vrij goed bij, maar het was toch prettig om het boek nog frisser te krijgen door de recensie over te tikken. 

Voor op het nummer van Dietsche Warande & Belfort staat: 'De handschriften van de Reinaert, Over Jeroen Brouwers, Frans Kellendonk, Ivo Michiels en Simon Vestdijk'. Dat klinkt goed, al kan ik bij het doorbladeren Vestdijk eigenlijk niet terugvinden. Wel is er een stuk met de titel 'De student en het lichte meisje', maar dat is een recensie van Vals licht van Joost Zwagerman.  

Stukken die me verder nog interessant lijken: Arie Storm over De nietsnut van Frans Kellendonk, Jan Goossens over de handschriften van de Reinaert, Koen Vermeiren over het mensbeeld in de romans van Hermans. 

Mocht je nog niets van Springer gelezen hebben, dan is Teheran, een zwanezang wel een tip: toegankelijk, humoristisch en ook zeker tragisch. En je krijgt ook nog een beeld van wat er in 1979 in Iran gebeurde. Springer was daar toen, als diplomaat. 

Hadji Baba verliefd

In het werk van F. Springer komen nogal eens ongelukkige liefdes voor. De verliefde man aanbidt zijn Dollie of Madeleen of Pauline, maar krijgt haar uiteindelijk niet. Tegenover de mislukkende liefde staat vaak de vriendschap of kameraadschap, zoals tussen Bo en Tommie (Bougainville) en tussen Charles Enders en King Velderman (Quissama). 

In zijn nieuwste boek, Teheran, een zwanezang, is het al niet anders. De hoofdpersoon, die zich Toby Harrison noemt, heeft bij het begin van het verhaal al een relatie achter de rug met Kora, die hem verliet 'zonder nauwkeurige opgave van redenen, waarschijnlijk uit minachting.' Dat moet al zo'n jaar of zeven geleden gebeurd zijn , maar het houdt hem nog steeds bezig. 

Zijn vriend Alfred lijkt het beter getroffen te hebben: hij is gelukkig getrouwd met zijn Zwitserse vrouw. In zijn hart houdt hij echter nog steeds van Yvonne, een nooit veroverde jeugdliefde. Als Alfred enToby elkaar ontmoeten, wisselen ze altijd gefantaseerde nieuwtjes uit over Yvonne; waar ze nu weer gesignaleerd is en wat ze gezegd heeft. 

Zijn nieuwe liefde vindt Toby in Teheran. Hij is daar op uitnodiging van de sjah, voor wij hij de geschiedenis van het Iraanse vorstenhuis moet schrijven. De sjah, Mohammed Reza, weet wie hij in huis haalt: Toby heeft in de serie Illustrated Mirror of History & Culture een hele stapel historische pulp geschreven. 'Ik besprenkel bekende historische feiten met een fantasierijk lawaaisausje', zegt hij zelf. 

In de tijd dat Toby in Iran is (van augustus 1978 tot februari 1979), voltrekt zich een omwenteling, waarna de sjah naar het buitenland vlucht en ayatolah Khomeini terugkeert uit zijn ballingschap. Hiermee wordt en pro-westerse politiek ingeruild voor islamitisch fundamentalisme. 

Tijdens Toby's verblijf wordt de chaos om hem heen steeds groter. Hij verlaat het hotel waar hij een kamer heeft en trekt in bij de Nederlandse consul, Bill Turfjager. Maar ook in hem is verwarring. Hij is verliefd geworden op zijn secretaresse Patricia Jahanbari, dochter van een Canadese moeder en een Perzische vader. Hij wil haar zelfs meenemen naar Europa, maar zij verkiest verpleegster te worden en in Iran te blijven. 

Steeds duidelijker wordt het, dat het niets kan worden tussen Toby en Patricia, vooral ook doordat de parallellen met Alfred en Yvonne steeds nadrukkelijker getrokken worden. Als Alfred Pat voor het eerst ziet, zegt hij: 'Zij doet mij denken aan Yvonne.' Later zegt hij dat Toby zijn Yvonne zal krijgen, als het aan hem ligt (Alfred zorgt voor een vliegbiljet voor Patricia). Tegen het eind van het boek vallen niet alleen Patricia en Yvonne, maar ook Toby en Alfred samen: 'Alfred, dacht ik, nu ben ik Alfred op zijn zinloze zoektocht naar Yvonne.'


Op de achtergrond echoot een andere ongelukkige liefde: die tussen Teun en Mary. Ze worden door de Nederlanders in Teheran Tristan en Isolde genoemd. Nadat Mary naar Nederland gegaan is, pleegt Teun zelfmoord. 

De liefde voor Patricia beïnvloedt Toby's werk voor de sjah. Het laatste hoofdstuk dat hij schrijft wordt zelfs een hooglied voor zijn secretaresse. Tegen Alfred zegt Toby een dat er niets boven onbeantwoorde hunkering als inspiratiebron gaat, maar Toby's uitgever denkt daar anders over:

In hoofdstuk vijf ben je compleet in verliefd gewauwel verzopen, zei hij. De rest hoef ik niet meer te zien. 

Toby is ook zelf al in gaan zien dat zijn geschrijf eigenlijk niets voorstelt. Een handelaar in wind is hij, meer niet. Hij vergelijkt zich met de hoofdpersoon uit een boek van James Morrier, The adventures of Hadji Baba of Ispahan. De kapperszoon Hadji Baba klimt gewiekst, al hielenlikkend, omhoog in de maatschappij.  Hij past zijn mening aan als de omstandigheden dat vragen. Hoe de echte Hadji Baba is, is dan ook niet meer te achterhalen. Ook Toby is door slimmigheidjes (eigenlijk zijn manier van schrijven) opgeklommen tot bestsellerauteur. Hij werkt voor de sjah, maar na de omwenteling moet hij natuurlijk doen of hij aan de kant van Khomeini staat. Als hij teruggaat naar Nederland, is de afscheidsgroet van Bill Turfjager dan ook: 'Bedankt, Hadji!'

Verschillende keren vraagt Patricia aan Toby om iets over zichzelf te vertellen. Wie is hij nu werkelijk? Toby weet zo gauw geen antwoord te verzinnen. Het liefst had hij gezegd dat hij de schim van Piet Hamming was. Piet Hamming is de man die aan Toby het vak geleerd heeft. Als Pat ongerust is over Toby, zegt hij dat hem niets kan gebeuren. Hij denkt dat dat komt doordat hij geen gezicht heeft. Hij is verwisselbaar. Als aan het eind van het boek iemand vraagt hoe hij heet, noemt hij zich Batikmans, de naam van een vage kennis, wiens jas hij op dat moment draagt. Ook de lezer weet niet wie Toby Harrison is. Zijn  naam is een pseudoniem, zijn werkelijke naam wordt niet genoemd. Bijna op de laatste bladzijde zegt Toby dat het misschien tijd wordt voor een andere naam. 

Toby is Hadji Baba, geen persoonlijkheid, alleen een naam en die kan ook nog veranderd worden. Ook van dat aspect zijn spiegelingen, echo's, in het boek te vinden. Toby komt erachter dat hij eigenlijk niets weet van Patricia. Als ze zich in traditioneel zwart gewaad hult en verdwijnt, heeft ze ook geen gezicht meer voor hem. Ze is anoniem geworden. Op de enige foto die hij van haar heeft, is ze slechts een silhouet. 

Bij zijn vertrek weet Toby nog een moeder met haar kind het land uit te smokkelen. Zij en haar kind hebben valse papieren. Ook moeten zij andere namen aannemen. Het lukt op het nippertje, vooral door de hulp van ene Parviz, die Toby wel eens aan het hof gezien heeft en die nu radicaal een andere kant gekozen heeft. Misschien is hij de echte Hadji Babi, denkt Toby. 

Toby is de zoveelste schrijvende hoofdpersoon in een boek van F. Springer. In Quissama werd het schrijven zelfs gethematiseerd. Charles Enders tekent de verhalen op van King Velderman. Die blijken echter verzonnen te zijn. In de laatste zin van het boek haalt Springer nog een laatste scherm weg: ook King Velderman en Charles Enders zijn verzonnen. Het verhaal geeft ons gebeurtenissen die niet hebben plaatsgevonden, opgetekend door een schrijver die verzonnen is. 

De schrijver schept een werkelijkheid die niet noodzakelijk overeenkomt met de werkelijkheid, zo die al bestaat. Het feit dat Toby geschiedschrijver is, verandert daar niets aan. Het meeste verzint hij immers. Als hij iets schrijft wat waar is (het hooglied voor Patricia), wordt het zelfs niet geaccepteerd. 

Bill Turfjager geeft Toby de opdracht te noteren wat er gebeurt in die roerige dagen. 'En jij schrijf het allemaal op, Toby, voor je allerlaatste bladzijden die men tussen onze gevilde kadavers zal vinden.' Aan de andere kant staat Turfjager hem toe allerlei sappige bijkomstigheden uit zijn duim te zuigen, 'want volgens mij bestaat geschiedschrijving voor vijfenzeventig procent uit bij knappend haardvuur opgetekende indianenverhalen.'

De vrij zakelijke aantekeningen achter in het boek moeten suggereren dat we hier toch te maken hebben met een min of meer objectieve weergave van de gebeurtenissen in Iran, maar al eerder wordt de onmogelijkheid van objectieve volledigheid verkondigd. Een Fransman zegt zelfs dat degenen die over de beste inlichtingenbronnen beschikken altijd nog maar een paar stukjes van de puzzel in handen hebben. Maar het was toch al duidelijk dat wat Toby ons vertelt zijn eigen werkelijkheid is, die in het teken staat van zijn liefde voor Patricia. 

Ook de consul, Bill Turfjager, leeft in een zelfgeschapen werkelijkheid. Hij is de patser, die in bijna alle boeken van Springer voorkomt, als is het er deze keer wel eentje van de goedmoedige soort. Turfjager is een poehafiguur, die de telefoon kan aannemen met: 'Hola hee, met Harer Majesteits Turfjager!' Hij is zeer geliefd onder de Nederlanders en zal ook alles voor hen doen. Voor hem is de omwenteling een spannend jongensboek. Hij heeft een netwerk van zenders opgezet (Radio Oranje) waardoor hij contact onderhoudt met zijn landgenoten. Hij strooit kwistig met onbezoldigde functies. Zo wordt Toby door hem benoemd tot 'Honorair Blokhoofd Eerste klas voor het rayon Vanak', 'assistent-evacuatieleider', 'waarnemend programmachef' en 'honorair dierenparkoppasser'. De eerste dagen van de omwenteling draagt hij constant een Koreaanse commandomuts. Natuurlijk is Turfjager zeer ontstemd als hij hoort dat hij overgeplaatst wordt naar België. 

Ook de sjah leeft in een zelfgeschapen wereld. Terwijl de politieke situatie explosief is, trekt hij vijf kwartier uit om met Toby te praten. Gespreksonderwerp is het plan van de sjah het volk per satelliet te onderwijzen!

Ondanks alle vertekeningen krijgen we toch een redelijk beeld van de toestand in Teheran op het moment dat Toby er was. In ieder geval kunnen we met hem meeleven en wat hij ons voorschotelt, kunnen we accepteren in de illusie dat het de werkelijkheid is. En, om Alfreds vrouw in een van de laatste zinnen van het boek te citeren: 'Illusie - wat is leven zonder illusie, zei ze en glimlachte.'

Verder schreef ik over:

vrijdag 18 april 2025

Volage, Kroniek van de onderwereld (Desberg / Sandoval)

De hel heeft al velen geïnteresseerd en het is niet vreemd dat die plaats van handeling is van romans en ook van strips. Al eerder schreef ik bijvoorbeeld over Dante's hel en Blasfamous. Het idee van een hel is natuurlijk dat het kwaad bestraft dient te worden en als dat niet in dit leven gebeurt, dan maar erna. 

Ook de strip Volage, Kroniek van de onderwereld speelt zich in de hel af. Ian Mc Gillis komt na zijn dood in de hel terecht, wat ook een soort van tweede geboorte is. Je zou denken dat die hel overbevolkt moet zijn, maar de tekenaar, Tony Sandoval schetst de hel vooral als een desolate wereld. Tamelijk naargeestig: er is geen begroeiing en er leven geen dieren, op de verscheurende honden van De Vilder na. 

Schurken

Ian Mc Gillis, van wie we dan nog veel weten, vindt aansluiting bij een stel notoire schurken, drie vrouwen en drie mannen: Locusta, Isabelle van Castille, Carlo Gesualdo, Anne Bonnay, Jack the Ripper en Hermann Fegelein. Ze proberen uit de hel te ontsnappen, maar De Vilder met zijn honden zit hen op de hielen. 

Dan is er nog een gekooide vogelvrouw, Volage, een gevallen engel. Ook zij sluit zich aan. Er lijkt zelfs iets moois te ontstaan tussen haar en Ian. Maar in hoeverre kun je iemand in de hel vertrouwen? 

Het gezelschap maakt een tocht met hindernissen en onderweg kunnen ze niet iedereen erbij houden. Natuurlijk houden Volage en Mc Gillis het tot het einde vol. Ontsnappen ze uit de hel?

Scenario

Steven Desberg zette een scenario in elkaar volgens een beproefd recept: een tocht met hindernissen, die steeds lijkt te mislukken. Daarvan zijn er nogal wat. De setting is wel bijzonder, maar de vraag is of dat zoveel toevoegt. De hel is hier toch vooral decor. Hoe het zit met het bestraffen van het kwaad is nogal onduidelijk. Veel mensen zitten al heel lang in de hel. Wat is er al die tijd met hen gebeurd? Speelt er nog een god een rol? Er zijn veel vragen te stellen waarop geen bevredigend antwoord komt. 

Het verhaal is onderhoudend, maar heel bijzonder vond ik het niet. De tekeningen intrigeerden mij wel, al kun je ook daar wel aanmerkingen op hebben. Mc Gilles is een spillebeen met een gespierd bovenlijf, maar zijn armen zijn de ene keer veel gespierder dan de andere keer en het geheel is statischer dan nodig is. Maar de naargeestigheid van de sfeer is er wel steeds, wat ook door de inkleuring zal komen. 

De wijd uiteenstaande, grote ogen van bijvoorbeeld Anne Bonnay en Volage laten de mangakant van Sandoval zien. Die personages krijgen daardoor iets onschuldigs, terwijl je tegelijkertijd weet dat dat verraderlijk is. Het zwarte van de tekeningen, die toch een glimp van hoop laten, bleef mij ook na lezing nog wel bij. 

Achter in Volage is er een 'Schetsdossier' opgenomen en dat is een mooi extraatje. Het nodigde mij in ieder geval uit om ook het Instagramaccount van Sandovan op te zoeken. 

Interessant tekenwerk dus en een aardig verhaal, waarbij het tekenwerk langer in mijn geheugen zal blijven dan wat er nu precies met de personages gebeurde. 

Titel: Volage
Scenario: Stephen Desberg
Tekeningen: Tony Soldano
Vertaling: Mariella Manfré
Uitgever: Silvester
2024, 144 blz. € 34,95 (hardcover, stofomslag)

Eerder schreef ik over andere strips waarvoor Stephen Desberg het scenario schreef:


donderdag 17 april 2025

Afgestoft: Eb en vloed (F.B. Hotz)

F..B. Hotz deze week, de grootmeester van het korte verhaal. Ach, wat heb ik zijn werk graag gelezen. Nu komt van herlezen eigenlijk niets, wat toch wel jammer is. 

In 't Kofschip jaargang 16 nr. 1 (januari/februari 1988) besprak ik zijn bundel Eb en vloed. Er stonden nog meer recensies door mij in dat nummer. Daarover schreef ik al toen ik het stukje over Kroniek van een karakter 1: De Achterhoek van Jeroen Brouwers afstofte. 

Uit de recensie van Eb en vloed merk ik dat ik Duistere jaren (1983) van Hotz ook al gelezen had. In 1982 had ik de Salamanderpocket De tramrace en andere verhalen gekocht en ook meteen gelezen. Was dat mijn eerste kennismaking met het werk? Dat zou kunnen. Ik zal vrij snel daarna de eerste twee bundels gelezen hebben, Dood weermiddel (1976) en Ernstvuurwerk (1978). Proefspel (1980) las ik pas later, als ik het mij goed herinner. En verder las ik alles wat Hotz nog publiceerde. 

Later (maar ik weet niet wanneer) kwam er een cassettebandje uit met enkele verhalen uit Eb en vloed, voorgelezen door de auteur zelf. Dat kocht ik, al had ik het boek al. Hotz kon geweldig voorlezen. Mocht je het ergens tegenkomen (en het nog kunnen afdraaien), koop het dan. Ik heb bij mijn laatste verhuizing (ruim tien jaar geleden) al mijn cassettebandjes weggedaan. Dit bandje dus ook. 

Wat ik bij herlezing van mijn eigen recensie vind, weet ik niet zo goed. Bij sommige zinnen moet ik wat gniffelen. Ik schrijf ergens dat de bespreking tot nu toe 'vrij essayistisch' is geweest. Dat zou ik nooit meer durven schrijven. Ergens anders gebruik ik 'heel geraffineerd', in plaats van uit te leggen wat er zo goed is. En 'met de connotatie die zojuist gaf' klinkt nu ook houterig en misschien ook een beetje zelfingenomen. 

Wel staan veel verhalen bij herlezing mij meteen weer voor ogen. Ik weet vaak de setting en de sfeer nog. Dat komt misschien ook wel doordat ik ze niet alleen gelezen maar ook beluisterd heb. 

De recensie houdt voor mijn gevoel ineens op. Geen idee waarom dat is. Met potlood schreef ik onder het stukje '8-6-87'. Dat zal de dag geweest zijn dat ik de recensie schreef. 

Deelnemen aan het leven of zich afzijdig houden

Soms is het verstandig niet mee te doen, je afzijdig te houden, aan de kant te blijven staan. Je neemt een veilige, anonieme positie in, waarin je weinig fout kunt doen. Maar als je iets wilt bereiken, moet je een andere positie innemen. Je moet daden stellen. 

Deelname en afzijdigheid zijn begrippen die we tegenkomen in bijna elk verhaal van Eb en vloed, de nieuwe verhalenbundel van F.B. Hotz

Zo is er de gewilde afzijdigheid, mensen die hun eigen gangetje willen gaan, zonder dat ze betrokken worden in andermans zaken. Thomson, de hoofdfiguur uit het verhaal 'De ontbijtzaal', 'vond zich oud genoeg om niet langer gemengd te worden in het getob en gezever van anderen'. Hij had dan ook grote bewondering voor de manier waarop het Nederlandse oorlogskabinet in '14-18' de neutraliteit van Nederland wist te bewaren. 'Thomson vond neutraliteit, ook die voor elke dag, laatste wijsheid.'

Het lukt Thomson trouwens niet zich aan de buitenwereld te onttrekken. 'Maar voor zo'n absolute neutraliteit moest je ziek of dood zijn, besefte hij.' Ook Nederlands neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog 'was niet te danken aan ongewone staatsmanswijsheid maar aan een bijzondere samenloop van omstandigheden. Thomson moest dat toegeven.'

In het verhaal 'Lola, of een onbetaalde rekening' weet Lola zich wel afzijdig te houden. Voor de oorlog is hij als elfjarige jongen opgenomen in een gezin, maar hij heeft daar weinig liefde ondervonden. Als hij later de gezinsleden weer eens ontmoet, houdt hij ze duidelijk op afstand. De ik-figuur, het jongste kind uit het gezin, bewondert Lola daarom. 'Ik voelde een vlaag jaloezie op de voorname afzondering die hij gehandhaafd had.'

Ook de oude man in 'In dood water' bereikt een afzondering die hij als plezierig ervaart, maar men kan niet zeggen, dat hij die bewust nagestreefd heeft. De hele dag heeft hij zoveel mogelijk met allerlei mensen rekening gehouden. Vooral met zijn dochter, bij wie hij in huis is. Pas 's avonds als hij in bed nog wat leest in de catalogus van zijn boekverkoper, heeft hij genoeg aan zichzelf. 

Hij zette iedereen uit zijn hoofd en werd steeds opgewekter. Hij voelde nergens pijn of ongemak (...) Hij bladerde en las, uitgerust of uitgeteld, met alle affecten dood. Ongenaakbaar vredig. 

Maar er zijn ook mensen die helemaal geen moeite hoeven te doen om een marginale rol te spelen. De mislukte pianist in 'De bevestiging' zegt van zichzelf:

In de gewone maatschappij lijd ik onder een zekere onzichtbaarheid: in de trein slaat de conducteur mij over en ik heb moeite op een terras aan een pils te raken. 

Niet iedereen die van nature aan de kant staat, is gelukkig met die situatie. Wat dat betreft heeft de hoofdpersoon in 'Het oponthoud' iets tweeslachtigs. Aan de ene kant cultiveert hij zijn positie. Hij wil nog verder tot nul naderen. aan de andere kant wil hij toch iets bereiken. Hij wil een daad stellen. Daarom besluit hij in de oorlog exemplaren van een illegale krant te verspreiden en ook voor de toekomst heeft hij grote plannen: 'ik wilde schrijver worden, niet minder dan dat.'

Ook de ik-figuur in 'Liebestraum' wil later iets bereiken: 'laat me iets worden; niet niets zoals Bert Tuinman.'

Mensen die iets willen bereiken kunnen soms met een ontzettende volharding en een verbluffend uithoudingsvermogen dat doel nastreven. De ik-figuur in 'Toonkunst' studeert vol overgave op zijn trombone, omdat hij de hoge bes wil spelen en in 'De voordracht' oefent moeder net zo lang tot ze vindt dat ze bij het declameren de letter 'r' goed kan zeggen. 

Keuze voor of tegen afzijdigheid - voor beide is iets te zeggen. En wat je ook kiest, het is niet zeker of je bereiken zult wat je najaagt. Wie hieraan twijfelt moet Hotz' verhalen maar eens lezen, want zoals boven geschetst, toont hij daarin verschillende facetten van deze problematiek. 

Maar in Hotz' nieuwste boek is nog een andere keuze belangrijk: voor of tegen de eerlijkheid.

Soms is het het gemakkelijkste om gewoon te laten merken wat je mening is, zoals Lola deed toen hij zijn vroegere pleeggezin ontmoette, maar soms is minder duidelijk wat nu het beste is. 

In 'De voordracht' vindt de zoon eigenlijk niks aan de declamatie van zijn moeder. Maar moet hij dat tegen haar zeggen? In 'De vakantie' doet de hoofdpersoon tegenover het gastgezin of hij het prima naar zijn zin heeft, hoewel hij het liefst zo snel mogelijk naar huis zou gaan. 

Als je wel je mening zegt, heb je kans dat mensen met jou van mening verschillen, dat je onaangenaamheden uitlokt. Als je daarom je mond houdt, ben je dan laf?

De oude man in 'In dood water' hoort van zijn kleindochter hoe enthousiast ze is over een bepaalde film. Hoewel hij de film 'een draak' vindt, zegt hij: 'Inderdaad erg goed'. Hij wil zijn kleindochter niet kwetsen. 'Uit wijsheid of uit lafheid,' schrijft Hotz.

Niet altijd is uit te maken of oneerlijkheid uit wijsheid of uit lafheid voortkomt. Maar soms liggen de zaken heel duidelijk. 

In 'Lola, of een onbetaalde rekening' heeft de ik-figuur eigenlijk nooit durven zeggen dat hij de handelwijze van zijn vader afkeurt. Pas veel later overwint hij zijn lafheid. 

In 'De vakantie' praat de hoofdfiguur het gezin waarbij hij logeert steeds naar de mond. Maar tegen het einde van zijn verblijf groeit er toch iets van verzet in hem. Als zijn dochter 's morgens vroeg de wc niet wil doortrekken, omdat ze bang is dat dan iedereen wakker wordt, zegt hij: 'Ben je gek, (...) laat ze allemaal de pest krijgen!'

Als je eerlijk je mening geeft, betekent dat dat je duidelijk een standpunt inneemt. Meestal kun je je dan niet meer afzijdig houden. 'Eerlijkheid' en 'afzijdigheid' staan dus met elkaar in verbinding. 

In vergelijking met vorige bundels staan er in Eb en vloed meer verhalen die in het 'heden' spelen, waarmee ik dan zo ongeveer de laatste vijftien jaar bedoel. Het eerste van de elf verhalen, 'De ontbijtzaal', speelt in het nu en als ik ervan uitga dat het titelverhaal in het heden gesitueerd is, spelen de verhalen zich afwisselend in de verleden en de tegenwoordige tijd af. Het tweede en het op een na laatste verhaal spelen voor de oorlog, het vierde, het zesde en het achtste in de oorlog. Zo krijgt de bundel een symmetrische opbouw. 

Ook de vorige bundel, Duistere jaren (1983), had een dergelijke compositie. Van de negen verhalen speelde het middelste het verst in het verleden. Het tweede en het op een na laatste speelden in het heden. 

Tot nu toe is mijn recensie vrij essayistisch geweest. Dat komt doordat ik zo weinig kritiek op Hotz heb. Ik hoef geen vlammende bespreking te schrijven waarin ik een rits onvolkomenheden van het te bespreken werk aanwijs, want zulke onvolkomenheden kan ik niet vinden. Ik hoef niet nadrukkelijk te zeggen hoe goed Hotz schrijft, want dat weet iedereen al lang. 

Het bijzondere vind ik de eigen toon die Hotz aanslaat. Laat mij twintig verhalen lezen en ik haal feilloos het Hotzverhaal eruit. Hoe die toon te karakteriseren? Kalm en bezadigd zijn woorden die me nu invallen, maar ik weet dat zij slechts één kant belichten. Achter Hotz' woorden is ook altijd een ingehouden spanning voelbaar, een dreiging soms. En natuurlijk mag ik de humor niet vergeten, die in elk boek weer te vinden is, hoewel je het idee hebt dat het ernstige boeken zijn. 

Hotz heeft een trefzekere stijl. Prachtig weet hij details naar voren te halen. Zoals in het verhaal 'Eb en vloed', waarin een jongetje samen met zijn ouders naar het vuurwerk gaat kijken. Even verderop staat een meisje uit de buurt op wie hij heimelijk verliefd is. 

Het vuurwerk kon beginnen. Het meisje stak beide handen onder haar witte haren en de jongen zag even de dunne nek. Hij voelde dat in z'n lijf en sloeg z'n ogen neer. 'Let nou op,' zei z'n moeder, 'het gaat beginnen.'

Zulke zinnen vind ik steeds weer mooi. Ook nu, nu ik ze opschrijf. Niet omdat ze virtuoos taalgebruik tonen, maar omdat ze zo goed gezien zijn. 

Een enkele recensent (in NRC-Handelsblad) heeft beweerd dat de compositie van Hotz' verhalen iets toevalligs heeft; ze hadden even goed eerder of later kunnen eindigen. Dat lijkt me niet het geval. Weliswaar hebben zijn verhalen bijna nooit een verrassende ontknoping, maar wel vaak wordt aan het slot getoond hoe een van de personages is gekomen tot een nieuw inzicht, al verschilt dat inzicht soms maar weinig met dat in het begin van het verhaal. 

Zo is het bijvoorbeeld helemaal niet toevallig dat het verhaal 'Liebestraum' eindigt met een krantenbericht over het verongelukken van een luchtschip, de R 101. Al twee keer eerder is dit luchtschip in verband gebracht met het wereldeinde. Dat wereldeinde is heel troostend beschreven: 'We knikten bemoedigend naar Bert Tuinman, die straks van al zijn flaters verlost zou zijn.' Bert Tuinman, die in het verhaal per ongeluk de grammofoonplaat brak waarop Liebestraum van Liszt stond, had ook zijn eigen Liebestraum gebroken zien worden. Daarna is het neerstorten van de R 101, met de connotatie die ik zojuist gaf, bijna hoopvol te noemen. 

Ook bij andere verhalen is juist het slot heel geraffineerd, al blijkt dat meestal pas bij herlezing. 

woensdag 16 april 2025

Briefwisseling 1968 - 1986 (Jeroen Brouwers / Geert van Oorschot)

Eind vorig jaar maakte ik een lijstje van de beste boeken die ik dat jaar niet gelezen had. Eigenlijk is het een soort verlanglijstje en een aansporing aan mezelf: deze boeken zou ik eigenlijk moeten gaan lezen. Intussen heb ik al vier van de boeken uit dat lijstje af kunnen strepen en twee andere heb ik in huis en die liggen op de stapel. 

Boven aan de lijst stond Briefwisseling 1968 - 1986 van Jeroen Brouwers en Geert van Oorschot. Daar had ik heel veel zin in en ik heb het mooie dikke boek (gebonden, twee leeslinten, stofomslag, bijna zeshonderd bladzijden) al snel gekocht. 

Dat Brouwers goed was in brieven schrijven, wist ik. Ik las beide delen van Kroniek van een karakter, waarvan ik het eerste deel, De Achterhoek, recenseerde. Ik stofte het stukje onlangs af. Maar ook Geert van Oorschot was een epistolaire gigant. Toen ik, na het lezen van de briefwisseling tussen hem en Brouwers, nog wat verder zocht, vond ik zijn briefwisseling met Vasalis, zijn brieven aan Hermans en Brieven van een uitgever. Al die boeken zou ik graag lezen. Als ik ze tegenkom, koop ik ze. 

Bekende uitgever, beginnende schrijver

De onderhavige briefwisseling begint in 1968. Geert van Oorschot (1909 - 1987) was al een bekend uitgever en Jeroen Brouwers was een beginnend schrijver. 1968 was het jaar dat zijn tweede verhalenbundel, De toteltuin, uitkwam. Eerder publiceerde hij de bundel Het mes op de keel (1964) en de roman Joris Ockeloen en het wachten (1967). Hij werkte als redacteur bij uitgeverij Manteau, waar Angèle Manteau moeite deed de zaak draaiende te houden. Verder had Brouwers te maken met Julien Weverbergh, over wie hij later het pamflet J. Weverbergh en ergher schreef. Het zou opgenomen worden in Mijn Vlaamse jaren (1978). 

Van Oorschot heeft veel waardering voor Brouwers en stuurt hem verhalen die hij onder het pseudoniem R.J. Peskens zal publiceren. Brouwers geeft uitgebreid commentaar en hij krijgt ook reacties van Van Oorschot op wat hij hem voorlegt. Er is wat gehakketak over het wel of niet uitgeven van een boek van Brouwers door Van Oorschot. De laatste is aarzelend, omdat hij bang is dat ze dan een andere relatie krijgen, maar eigenlijk zou hij wel wat van Brouwers willen uitgeven. Brouwers vindt Van Oorschot te afhoudend en gaat naar de Arbeiderspers. Het geval zal nog verschillende keren terugkomen in de correspondentie, licht verwijtend. 

Verschillende keren is er sprake van een bezoek van de een aan de ander, maar steeds komt er iets tussen. Als het dan wel tot een ontmoeting komt, is Weverbergh erbij, wat het niet gemakkelijker maakt. Van Oorschot zal er in een brief naar verwijzen:

Enfin, we hebben elkaar nu ontmoet. het was helaas geen succes. Een beetje beschamend wèl.

Over andere schrijvers

Natuurlijk gaan de brieven over literatuur. De beide briefschrijvers kunnen vrijuit tegen elkaar zeggen wat ze van andere schrijvers vinden. Brouwers is geïnteresseerd in de uitgaven van Van Oorschot en vraagt verschillende keren om boeken te sturen en die te verrekenen met honorarium dat Brouwers krijgt voor bijdragen aan Tirade. Op een van die lijstjes staan bijvoorbeeld boeken van A. Alberts, Anton Koolhaas en J. van Oudshoorn. 

Alberts' werk kon Brouwers niet altijd bekoren:

die meneer A. Alberts schrijft al jaren veel en véél slechter dan pakweg Peter Andriesse, Eelke de Jong en Hester Albach bij elkaar. 

Fens, Reve,  Vestdijk

Voor wie heeft Brouwers dan wel waardering. Voor Kees Fens bijvoorbeeld, die negatief schreef over een boek van Brouwers, maar van wie hij wel veel geleerd heeft. Over Reve:

Ik zou hem graag hebben gesproken. Is in onze letteren Vestdijk (misschien) God de Vader en Hermans (misschien) God de Heilige Geest, G.K. is zéker God de Zoon. 

Vestdijk (misschien) als God de vader. De waardering voor die schrijver komt vaker terug in de brieven:

Waarmee ik niet mijzelf op dezelfde lijn stel als Multatuli en Couperus. De grootste van allen, van Henryck van Veldeke tot LuijtersKooimanBiesheuvelVervoortVanKeulen en aanverwante zakkenwasssers en kuttenwissers, zal Vestdijk blijken te zijn. Dat was er een! Hoed af voor hem en ook broek omlaag, zodat men zich diep schame.  

Druilerig klimaatje

Van de schrijvers die Brouwers waardeert, acht hij niet elk boek even geslaagd. Van Koolhaas vindt hij Vanwege een tere huid wel goed, Een nagel achter het behang niet. En hij ergert zich eraan als de mindere boeken toch geprezen worden door de recensenten.

Niemand durft te schrijven dat De taal der liefde een rotboek is, zoals ook De engelbewaarder een rotboek is, zoals ook Het jaar van de kreeft een rotboek is, zoals ook De toekomst van gisteren een rotboek is, en noem maar op. Van het Reve, Hermans, Claus, Mulisch, en ook Wolkers en dat soort lieden: hoeren van de laffe recensent. De recensenten: hoeren van de 'invloedrijke' schrijver. Wat een druilerig klimaatje! Waar kan ik schuilen tegen dit miezerig gedruppel.

Van Mulisch moet Van Oorschot niet zoveel hebben:

Mulisch is een aansteller en een bedrieger. Let op het volgende nummer van Tirade, waarin definitief met deze meneer wordt afgerekend. 

Maar Brouwers waardeert veel werk van Mulisch en bekent zelfs: 'Ik ben bang van hem.'

Aan het begin van de briefwisseling werkt Brouwers nog bij Manteau, waar hij, volgens hemzelf, boeken van bijvoorbeeld Ward Ruyslinck, Jos Vandeloo en Jef Geeraerdts recht moet breien. Hij moet er een beetje fatsoenlijk Nederlands van maken. 

Uiteindelijk wordt hij door Weverbergh ontslagen en wordt hij zelfstandig schrijver. Van Oorschot is uitgever, maar het lijkt erop dat hij zich liever gewijd zou hebben aan zijn schrijverschap. Het schrijven moet hij ertussendoor doen. 

We volgend de ontwikkeling van het schrijverschap van Brouwers, dat aanvankelijk af en toe gepaard gaat met geklaag over een gebrek aan erkenning. Als Brouwers het literaire klimaat aan het eind van de jaren zeventig flink bekritiseert in De nieuwe Revisor komt dat terug in de brieven (want Van Oorschot geeft het uit), maar als er in 1981 ophef is over Bezonken rood is dat net in een periode waarin er maar weinig gewisseld zijn of in ieder geval zijn er weinig brieven uit die periode bewaard. 

Persoonlijk

De briefwisseling gaat trouwens niet alleen over literatuur en over schrijven. Er komen ook persoonlijke zaken aan de orde, zoals de echtscheiding van Brouwers, de dood van de vrouw van Geer van Oorschot, maar ook hoe Van Oorschot als grootvader is. 

Daartussendoor krijgen we zo af en toe een blik op wat er in Nederland gebeurt. In 1969 is er bijvoorbeeld de bezetting van het Maagdenhuis. Van Oorschot:

Gedonder ook in Amsterdam met studenten die links menen te zijn, en voor het overgrote deel alleen maar Marcuse-Mao-Castro-neuropaten zijn, die schreeuwen om demonstraties en 'inspraak', maar zich als terroristische anti-democraten ontpoppen. 

Zoals gezegd, niet alles is bewaard gebleven, maar het zijn er nog altijd meer dan driehonderd. Brouwers en Van Oorschot zijn vaak vriendelijk tegen elkaar, maar als het nodig is, kunnen ze ook korzelig zijn of per brief ruzie maken, maar meestal blijft de verbinding bewaard. In 1980 gaat het echt mis. Van Oorschot gaat Brouwers aanspreken met 'u', en houdt het heel zakelijk. Die ruzie wordt later weer bijgelegd. 

Hoe de verhouding tussen de twee was, heeft Brouwers geboekstaafd in Winterlicht (1984) en na de dood van Van Oorschot in Het tuurtouw (1989).

Briefwisseling 1968 - 1986 is een heerlijk boek van twee mensen die de kunst van het corresponderen verstaan. Ik heb het met heel veel plezier gelezen, waarbij ik het in kleine hapjes tot mij nam (tien brieven per dag), zodat ik er lekker lang over kon doen. 

Annotaties en nawoord

De brieven zijn geannoteerd door Lodewijk Verduin, die dat goed heeft gedaan. Zo'n beetje alles waarnaar in de brieven verwezen wordt, heeft hij opgehelderd. Hier en daar laat hij wat zitten, bijvoorbeeld als hij niet uitlegt wie Charles B. Timmer is, bij enkele schrijvers geen voornaam vermeldt of geen jaartallen. Als Brouwers geïnterviewd is, wordt de naam van de interviewster niet genoemd. Het zijn maar kleinigheden; het meeste wordt netjes uitgelegd. Alle vragen die op kunnen komen tijdens het lezen van de brieven, krijgen een antwoord. 

Achterin is er ook nog een handig namenregister, zodat ieder die genoemd is makkelijk op te zoeken is. En er is een mooi nawoord van Merijn de Boer. 

Eigenlijk heb ik niet zoveel brieven gelezen. De brieven van De Schoolmeester (bezorgd door Marita Mathijsen), de briefwisseling van J. Kneppelhout en Gerard Bilders, de brievenboeken van Brouwers dus, en de brieven van en naar Willem Witsen. O ja, en de brieven van Eriek Verpaele aan Luuk Gruwez en onlangs nog de brieven J.A. Dèr Mouw aan zijn pleegdochter. En eigenlijk heb ik er altijd van genoten. Ik zou dus meer brieven moeten lezen. 

dinsdag 15 april 2025

De roes van de vlinders integraal (Lupano / Tanco)

 

Integrale heruitgaven geven een bijzonder plezier: het zijn vaak fraaie uitgaven en je hebt je albums eindelijk bij elkaar. Het is een bijzonder deel van de markt, dat voor een deel gericht is op mensen die de afzonderlijke albums al hebben, maar toch bezwijken voor de verleiding van de mooie uitgave. 

Bij De roes van de vlinders ging het bij mij anders: ik kende de afzonderlijke albums helemaal niet. Al vaker heb ik uitgelegd dat ik wel een liefhebber, maar geen kenner ben en dat ik veel blinde vlekken heb en gaten in mijn kennis. Deze strip was mij geheel ontgaan. 

Van De roes van de vlinders zijn ooit drie albums verschenen, maar in deze integrale uitgave wordt de grens tussen die albums niet aangegeven. Je leest het nu als een doorlopend verhaal en dat blijkt goed te werken. 

Centraal in het verhaal staat een drug, de vrucht van de katazuriaplant. De bloem kent maar één bestuiver, een zwarte vlinder, het spook van Sumia, een diertje dat de drager is van een giftig poeder. Het verhaal gaat dat elke keer dat een crimineel een natuurlijke dood sterft, zonder geboet te hebben voor zijn misdaden, zijn ziel opvliegt in de vorm van zo'n zwarte vlinder. 

Lili

Lili heeft gewerkt als acrobate, maar nu dealt ze katazur. Daar wil ze mee stoppen, maar er zijn problemen op de markt. Zowel de invloedrijke maffiafamilie Sumane als de politie zijn erbij betrokken. En ook het ex-vriendje Bob blijkt een rol te spelen: hij heeft een koffertje gestolen met een veredelde katazuriaplant, ontwikkeld door Lili's vader. Iedereen zit achter het plantje aan. 

Net op dat moment duikt Piloon op, de vroegere partner van Lili in het circus. Samen zoeken ze hun weg in het doolhof van het leven. 

Het is een ingewikkeld verhaal, met verschillende partijen die allemaal hun belangen hebben, maar scenarioschrijver Wilfrid Lupano loodst je er aardig doorheen. Hij heeft boeiende personages geschapen, die zich door het leven heen rommelen. De verslaafde Lili, deed mij in de verte wel wat denken aan Jessica Jones, die ook niet altijd leeft op een manier die gezond voor haar is, maar met wie je wel sympathiseert en van wie je wel hoopt dat ze het redt. 

Omdat je deze integrale uitgave leest als één lang verhaal, zit je er wel lekker in. Het is te vergelijken met de ervaring van het bingewatchen van een serie. Je hebt dat ook wel nodig om goed in het verhaal te blijven. 

Tekeningen

De tekeningen van Morgann Tanco passen goed bij het verhaal. De personages zijn met een zekere hoekigheid getekend, wat wel bij hun weerbarstigheid past. De actiescènes worden dik aangezet en de morsigheid van de wereld van drugscriminaliteit is onontkoombaar. 

Door de tekeningen zit je wel meteen in de sfeer van het verhaal. De inkleuring is van Jérôme Maffre en Morgan Tanco en die markeert goed de overgang van de scènes. 

Al met al is De roes van de vlinders een lekker lezend verhaal. Niet wereldschokkend, maar het hoeft zich nergens voor te schamen. Wel geeft een integrale heruitgave gewoonlijk wat extra's, in de vorm van een dossier. Dat ontbreekt hier. Wel weer een stofomslag met een afbeelding achterop, die kenmerkend is voor de uitgaven van Silvester. 

Titel: De roes van de vlinders integraal
Tekst: Wilfrid Lupano
Tekeningen: Morgann Tanco
Inkleuring: Jérôme Maffre en Morgann Tanco
Vertaling: Dieter Van Tilburgh
Uitgever: Silvester Strips
2025, 144 blz. € 39,95 (hardcover, stofomslag). 

Eerder schreef ik over:

maandag 14 april 2025

Maskers van Schaamte (Peter van Beek)

Saul Donkers, geboren in 1970, is een jurist. Hij hoeft niet meer te werken nadat hij een fortuin heeft geërfd. Hij trekt zich terug in zijn huis, drinkt veel te veel en maakt af en toe gebruik van betaalde liefde, waarbij hij altijd een masker opzet. Saul schaamt zich namelijk. Hij heeft een nietig geslacht, maar afgezien daarvan hoort de schaamte wel bij hem. 

In heel zijn leven werkt zijn opvoeding door, waarbij zijn moeder hem steeds minachtend tegemoet getreden is. Ze sloeg hem ook wel. Wat niet alleen pijnlijk was, het was ook een vorm van aandacht. Nog steeds wil Saul tijdens de seks geslagen worden. 

Op een dag belt een oud-collega aan, Naomi. Saul is niet aanwezig geweest bij zijn eigen afscheid en ze komt hem een waardebon brengen. Bij het bezoek komt ze ongelukkig ten val, waarna ze opgenomen moet worden in het ziekenhuis. 

Saul wil een einde aan zijn leven maken, zegt hij, maar het komt er niet van. Op de boot naar Newcastle ontmoet hij nog een vrouw. Weer in Nederland komt Naomi weer in zijn leven. 

Op afstand

Dat is, in heel kort bestek, het verhaal van Maskers van Schaamte van Peter van Beek. Het boek moet het niet van het verhaal hebben. Er zit weinig spanning in de gebeurtenissen en als lezer bleef ik tijdens het lezen ook nogal op afstand, zodat het me ook niet zo heel veel kon schelen wat er gebeurde. Het boeiendst is de hoofdpersoon, die behoorlijk met zichzelf in de knoop zit. Maar het is lastig om goed met hem mee te leven, omdat hij niet altijd geloofwaardig is. 

Saul is jurist, maar hij weet ook het een en ander van literatuur. Zo moet hij soms denken aan dichtregels van J.C. Bloem of schiet hem een vergelijking te binnen met een passage uit Karel ende Elegast. Hij houdt van antiquarische boeken. Tenminste dat zegt hij, maar je kunt het als lezer niet merken en het speelt in de roman ook eigenlijk geen rol. 

Hij houdt van archaïsmen, omdat die volgens hem de angst verdoven. Weliswaar gebruikt hij steeds het woord 'gelaat' als iemand anders 'gezicht' zou zeggen, maar verder is er niet heel veel van dat gebruik van archaïsche woorden te merken. 

Stijl

De beeldspraak in de roman is wel opmerkelijk. Vaak is die gezocht: 'geen flesje bier dat sissend en als popcorn openspat' (een flesje bier dat openspat?); 'de radeloosheid sloeg als een spijker in mijn hoofd'; 'draaiende bewegingen, als ritmische cirkels'. 

In een vorige roman van Peter van Beek, Sla mij met medelijden was de stijl sober en die was ook juist een van de aantrekkelijke kanten van het boek. Maskers van Schaamte is veel slechter geredigeerd: er zijn veel fouten blijven staan, er zijn ongemotiveerde wisselingen van tijd en de dialogen zijn houterig en ongeloofwaardig. 

Een paar voorbeelden. Als Naomi op bezoek komt, verwijst ze naar het afscheid waar Saul niet aanwezig was. Over een collega wordt verteld: 'Ik geloof dat ze een nieuwe jurk aangeschaft had, van een bekende confectiezaak.' De zaak is bekend, maar de naam wordt niet genoemd. Ik geloof ook niet dat zo'n zin in een gesprek van collega's voorkomt. 

Een andere zin uit het begin van het boek: 'Ze was doornat en haar vaalwitte gezicht leek gekrompen, haar huid spande om de jukbeenderen als een gedroogde dierenhuid.' De woorden 'doornat' en 'gedroogde' zijn moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen. 

'Het kostte hem zichtbaar moeite zijn stem in bedwang te houden.' Hoe zie je dat? Was 'hoorbaar' of 'merkbaar' hier niet beter geweest? En: 'Er ontsnapte een korte snik aan mijn keel en glimlachte meewarig.' En: 'In de kelder lagen honderden wijnflessen' (bedoeld is: flessen wijn). 

Het zijn maar foutjes, onnauwkeurigheden, maar ze leiden wel af. Ze zorgen ervoor dat je het verhaal minder serieus neemt. Naomi komt ten val, maar als je voor je probeert te zien hoe dat gebeurt, gaat het steeds mis. Ze zet een stap, glijdt uit en valt achterover, maar komt toch op haar knieën terecht. Dat kan niet kloppen. 

Te veel uitleg

Ook Saul is moeilijk serieus te nemen. Hij zegt zelfmoord te willen plegen, maar nergens kun je dat navoelen. Misschien komt dat ook doordat er zoveel verteld wordt over zijn schaamte, zijn gevoel van mislukking in plaats van dat Van Beek dat laat zien. Er wordt veel te veel uitgelegd: 'Ik zei het rustig, maar inwendig kolkte het. Met een venijnige druk doofde ik de halfopgerookte sigaret.'

Iemand zegt tegen Saul: 'Jij wilt niet gekend worden'. Niet voor niets wil hij steeds een masker op. De symboliek van het masker wordt zwaar aangezet, is eigenlijk meteen al duidelijk, maar komt toch steeds weer terug. 

Van Beek laat weinig aan de lezer over. Als Saul in een restaurant zit, is alles (alles!) negatief: een vaasje met nepbloemen, een sloffende gastvrouw met een bloedeloos hoofd en een onverschillige stem, plakkerige menukaarten,  smakeloze en te gare vis. Enkele bladzijden lang krijgen we te lezen hoe slecht het restaurant is. Ook als je al lang een indruk hebt, blijft Van Beek herhalen hoe beroerd het allemaal is. Het is lastig om dan geboeid te blijven. 

Dat was voor mij wel een probleem met de hele roman. Het lezen was vooral een opgave. Het verhaal, de stijl en de thematiek pakten me niet. Steeds weer stukken dialoog die niet zo geloofwaardig zijn, een hoofdpersoon die maar voortdurend terugkomt op zijn schaamte en zijn mislukking, een verhaal dat niet erg opschiet. 

Voorafgaand aan de roman zijn er twee motto's, van J. van Oudshoorn en A. Aletrino, maar de beklemming die in het werk van die auteurs zit, bereikt Maskers van Schaamte nergens. Op Sla mij met medelijden is best wat aan te merken, maar ik heb het boek met plezier gelezen en enkele passages waren stilistisch erg goed. Voor mijn gevoel komt Maskers van Schaamte nergens ook maar in de buurt van dat niveau. 

Eerder schreef ik over: