donderdag 17 juli 2025

Afgestoft: Wakker (Rien van den Berg)

Weer een oude recensie en deze keer van een poëziebundel, Wakker (1997) van Rien van den Berg. De bespreking komt uit Bloknoot 21, jaargang 6, nr. 3 (augustus 1997). Uit datzelfde nummer haalde ik al eerder recensies van bundels van Harmen Wind en Hilbrand Rozema. Blijkbaar was ik druk met het bespreken van dichtbundels. 

Wakker was het debuut van Rien van den Berg. Voor zover ik weet, heeft hij verder geen bundels uitgebracht. Wel heeft hij als bloemlezer van zich laten horen, bijvoorbeeld in het boekje Hij schreeuwde Ja! (toen hem gevraagd werd werd of gedichten lezen nou echt leuk is). Dat kwam uit als een gezamenlijk nummer van de tijdschriften Icarus en Woordwerk, februari 1997. Ik verwijs ernaar in het begin van onderstaande recensie. 

En verder was hij de bloemlezer van het mooi vormgegeven boek Brandaan van de christelijke poëzie (2008). Dat boek heb ik ook besproken, maar ik weet niet meer waar. Misschien kom ik het stukje nog tegen. 

Daarna waagde Van den Berg zich aan proza. Het eerste deel van de reeks Aslander kwam uit als Actieboek, het christelijke boekenweekgeschenk. Het was een thriller, waarin vooral veel gepraat werd en waarin weinig actie was. Er verscheen nog een tweede deel, waarin meer vaart zat, maar het eind van het boek bevatte veel gepreek, wat het betere begin wel bedierf. Onlangs is een derde deel uitgekomen. Dat laat ik maar aan me voorbij gaan. De links naar de besprekingen van de Aslanderboeken vind je helemaal onderaan. 

Van den Berg was als dichter betrokken bij het project Psalmen voor nu waarbij hij onder andere Psalm 1 voor zijn rekening nam. Of hij verder nog als dichter actief is of is geweest, is me niet bekend. In zijn debuut waren niet alle gedichten even sterk, maar het beste uit de bundel was ook echt goed. De bundel kreeg indertijd een nominatie voor de C. Buddingh'-prijs, net als Paradijs van Hilbrand Rozema. De prijs werd uiteindelijk gewonnen door Pem Sluijter, voor Roos is een bloem.

Een nauwelijks nog biddend wortelkluitje

Ik schreeuwde: 'Ja!', toen Dirk Zwart mij vroeg of ik het debuut van Rien van den Berg nou echt wilde bespreken. Zodra ik de bundel in huis had, begon ik er dan ook driftig in te lezen, passages onderstrepend, plussen en minnen zettend, vooruit en terug bladerend. 

Een interessante bundel, was mijn eerste indruk. Kwalitatief niet zo evenwichtig (misschien was het toch niet zo handig om de samenstelling over te laten aan goede vrienden). maar een dichter -en zeker een debuterende dichter- verdient het om beoordeeld te worden op zijn beste werk en in het beste van de bundel valt genoeg te ontdekken en te genieten. 

Programmatisch belangrijk lijkt me het gedicht 'Bindweefsel':
Er zijn dichters die God mooi maken
om naar te kijken. Ik schrijf beelden
bij elkaar: roofvogels, burchtruïnes, 
geslepen hoorns, scherpe ijzers, wakken. 
En begrippen: onbegrip, angst, dood, 
onvertrouwen, misbruik, bloedwraak, God

leeft er zijn leven in als een onderhuids
bindweefsel. Drijft hij de handen aan,
wie zal het zeggen. Zendt hij zijn dichters 
tot aan de einden der taal, wie weet. Ik ben
een nauwelijks nog biddend wortelkluitje in los,
droog zand, wat bovenkomt is een cactus van God. 
In de eerste strofe zegt Van den Berg welke beelden steeds terugkomen in zijn gedichten. Die zijn niet bepaald lieflijk; je moet oppassen dat je niet in een wak valt, je verwondt aan scherpe ijzers, gestoten wordt door geslepen hoorns, aangevallen wordt door roofvogels. En in die burcht zou je je misschien kunnen verschuilen (een vaste burcht, nietwaar?), maar het is niet meer dan een ruïne. 

Geen wonder dat daar begrippen bij horen als 'onbegrip, angst, dood, onvertrouwen, misbruik, bloedwraak'. Door het geraffineerde enjambement lijkt het heel even of ook 'God' bij dit rijtje hoort, of Hij gelijkgesteld kan worden aan al dat onaangenaams. Dat staat er niet, maar wel dat hij er 'zijn leven in leeft' en, gezien het begin van het gedicht, moeten we de genoemde beelden en begrippen wel zien als beelden van God, begrippen waarin God beschreven wordt. God is het bindweefsel dat de beelden en de begrippen verbindt. 

Dat lijkt allemaal nogal negatief: niks hoop, niks liefde, niks geborgenheid. De dichter vraagt zich af of God zijn dichters tot aan de einden der taal zendt, tot waar nog nauwelijks woorden voor zijn. Maar het blijven wel 'zijn' dichters. Al bidden ze nauwelijks meer, het zijn wel wortelkluitjes waaruit wat groeien kan. Geen lieflijk bloempje natuurlijk, maar een stekelige cactus. Méér: een cactus van God. 

Een 'piepklein credo / o zo zwaar bevochten' noemt de dichter het in een ander gedicht, maar dat past ook wel bij 'Bindweefsel'. Het is een heel gevecht, maar God blijft het bindweefsel, God houdt het zaakje bij elkaar. Niet voor niets gebruikt Van den Berg het beeld van het wortelkluitje: de wortels zijn verstrengeld met elkaar, houden elkaar vast, hebben een verband. (Het woord 'bidweefsel' schoot me hier te binnen). Daaromheen is het los zand. 

In 'Bindweefsel' geeft Van den Berg een beeld van zijn dichterschap en van zijn geloof. Het lijkt me een oprecht beeld, maar het is ook een eenzijdig beeld. In Wakker treffen we ook avonden aan 'waar de Geest in zweeft' en 'ademplaatsen van God' en soms 'klinkt God weer heel vertrouwd'.

De meeste gedichten in deze bundel nemen ons mee naar buiten. Niet naar het Hollandse polderlandschap; het terrein is integendeel heuvel- en misschien zelfs bergachtig. Er zijn dalen waar meestal een beekje door stroomt. Er zijn bossen, al dan niet met open plekken. Niet zelden is het winter en vriest het, maar het kan ook mistig zijn en soms piept de lente tussen de regels door. 

Het gedicht 'Schepping' begint zo:
Zoals dit dal: een opengewerkt
stukje bos, grazige weide, zon-
overgoten drinkplaats, een krib 
die bij de winterdag gevuld wordt
in de buurt. Ademplaats van vrede. 
Het begin van dit gedicht is nogal raadselachtig. Wat wordt bedoeld met 'Zoals'? Dat zou kunnen duiden op een voorbeeld: 'Neem nu dit dal...' Maar het ligt meer voor de hand dat het dal vergeleken wordt met iets wat niet nader genoemd wordt. Dat zou dus ook de dichter kunnen zijn: 'Te zijn zoals dit dal...' In dat geval weerspiegelt de natuur hoe de dichter zich voelt of zou willen voelen. 

In ieder geval roept het dal een gevoel van vrede op. Dat doet het ook in 'Klopjacht': 'Terwijl het bospad onder mij blijft stijgen / kijk ik die rare diepe vrede in / waar God soms komt om even uit te hijgen.' Niet voor niets is er in 'Schepping' sprake an een 'grazige weide' en zo'n 'zonovergoten drinkplaats' verschilt niet zoveel van stille wateren. 

Het dal wordt een ademplaats genoemd, een plaats waar je je niet benauwd hoeft te voelen. 'Lente' eindigt met 'ademplaatsen van God'. Niet alleen de dichter kan in het dal ruim ademen, ook God komt er soms om even uit te hijgen. De natuur weerspiegelt niet alleen de dichter, maar ook God. 

In 'Klopjacht' noemt de dichter zich een blonde germaan en waant hij zich tweeduizend jaar terug in de tijd. Ook oerkoeien en een Keltengraf (in andere gedichten) verwijzen naar een ver verleden, een oertijd. In de natuur, ver van de mensenwereld, is soms nog iets van die oertijd terug te vinden. De oertijd is niet alleen de tijd dat de mens nog niet ingegrepen heeft in de natuur, maar ook de tijd dat de mens in harmonie leefde met de natuur. Aangezien de natuur een spiegel van God is, leefde de mens toen in harmonie met God. Bij Van den Berg liggen de oertijd en de hof van Eden dicht bij elkaar. Typerend in dit verband is ook 'Schotse hooglander':
Hij is gemaakt van eeuwigheid zoals hij 
daar staat. Zijn grazige weiden stijf-
bevroren, hij heeft zich al in uren niet 
bewogen, zijn krib is leeg maar hij weet
dat de boer elk moment kan komen en 
hij leeft, kijk maar; hij dampt, hij dampt. 

Je kunt dit gedicht bekijken als een foto, een plaatje van een rund. Misschien is het ook niet meer, al is het ook dan een erg mooi plaatje. Maar voor mijn gevoel speelt er meer mee. De hooglander is gemaakt van eeuwigheid: hij staat er al uren onbewogen en kan nog uren zo staan. Alsof de tijd geen vat heeft op hem, alsof hij al van eeuwen her zo staat, alsof hij al vanaf de tijd van het paradijs zo staat. Intussen is zijn toestand allerminst paradijselijk: zijn grazige weiden (!) zijn stijfbevroren en zijn krib is leeg, al blijft hij daar letterlijk onbewogen bij. Hij weet immers dat de boer komt. In heel die bevroren wereld is hij, ondanks zijn onbeweeglijkheid, leven, warmte. 

Door zo'n woord als 'eeuwigheid', zeker in combinatie met de 'grazige weiden', begint er bij mij, terecht of niet, van alles mee te resoneren. Waarom zou de boer niet een beeld van God kunnen zijn? De Schotse hooglander is dan de dichter, of de mens, die zeker is van Gods komst. En, vraag ik me dan af, zou het woord 'krib' maar toevallig zo gekozen zijn?

Eigenlijk interesseert het me niet of de dichter dat allemaal echt zo bedoeld heeft. Ook als een gedicht over een rund gaat, vind ik 'Schotse hooglander' zonder meer geslaagd. Maar volgens mij is er niets in het gedicht dat zich verzet tegen een verder gaande interpretatie. 

Bij de eerste regel van 'Schotse hooglander' moest ik onmiddellijk aan een gedicht van Herman de Coninck denken, ook over een dier: 'Olifant'. 'Hij is gemaakt van de grofste effecten', schrijf De Coninck. Ook zinnen als 'je zegt dat je het / niet meer weet met ogen die weten' of 'Wat ik niet wist: hemelsblauw is een kleur / of veertien, vijftien' en het gehele gedicht 'Vloerbedekking' doen mij aan deze dichter denken. Ook snoof ik af en toe wat Vroomkoning op en heel soms was er een vermoeden van Nic van Bruggen en van Kees Ouwens, maar dat had volgens mij meer met mij dan met de gedichten te maken. 

De Coninck en Vroomkoning: men kan zich mindere voorbeelden kiezen. Ik bedoel dat helemaal niet als kritiek en beschuldig de dichter allerminst van na-aperij (al zal een poëzieliefhebber als Van den Berg in ieder geval het werk van Herman de Coninck wel goed kennen). Er is ongetwijfeld sprake van een zekere verwantschap. Zowel De Coninck als Vroomkoning zijn dichters die hun stof in de hun onmiddellijke nabijheid zoeken. Ook Van den Berg zoekt het in veel gedichten dicht bij huis: zijn hond, zijn vrienden, de natuur in de omgeving waar hij woont (of woonde).

Het dichterschap van Van den Berg is echter (hoe kan het ook anders) minder gepolijst dan dat van de eerder genoemde dichters. Hij kan mooie zinnen  afwisselen met de vreselijkste clichés, spannende zinnen met slappe. Veel gedichten lijken me onrijp, zijn onder de maat ('Autarkie', 'Angst', 'Ruimte', 'Klanken', 'Sterk verhaal', om er zomaar wat te noemen) en die zorgen er ook voor dat de bundel als geheel (nog) niet overtuigt. Maar er zijn ook genoeg gedichten waarin wat te beleven valt. Het beeld dat in de volgende passage opgeroepen wordt, is krachtig:

(...) Zwaaien daar voor mij
koetshuisdeuren open, naar buiten komt
een magere barones. Foeterend masker,
haarspelden losgeraakt. Wind
waait tierend slierten grijs lang haar
om haar gezicht. Ogen fonkelen
van tussen klodders blauw en zwart. 
(...)
Dat ongepolijste van Van den Berg heeft ook wel wat. Af en toe gaat hij vreselijk onderuit, maar altijd is hij gedreven. Soms heb ik het idee dat hij maar wat doet, dat zijn werkwijze volstrekt ongericht is. Maar misschien is dat niet erg als het gedichten oplevert als 'Wake'. 
Haar meisjeskopje past wonderlijk goed
in de holte van de heup van mijn hond: ze
slapen allebei. Ik houd mijn kleine wake, 
zachtjes voor mij uit huilend omdat ik 

mijn hond niet ben, zij niet mijn dochter. 
Je kunt altijd wel van alles op een gedicht aanmerken. Ik kan wel zeggen dat de samentrekking in de slotzin eigenlijk niet correct is of dat dat huilen wel wat overdreven is, maar ik val voor de eenvoud van dit gedicht. Voor zo' n gedicht wil ik best een heel stel mindere op de koop toe nemen. 

Eerder schreef ik over:

woensdag 16 juli 2025

Soldaat-hovenier (Joris Vermassen)

Sommige boeken kunnen niet dik genoeg zijn. Tegen het einde ga je langzamer lezen, om het moment uit te stellen dat het werkelijk uitgelezen zal zijn en je er afscheid van moet nemen. Zo verging het mij ongeveer bij Soldaat-hovenier van Joris Vermassen.  

Deze graphic novel is een forse beeldroman: meer dan 450 bladzijden dik. De tekeningen zijn ingekleurd met twee kleuren: een blauw met behoorlijk wat grijs erin en een kleur die een beetje tussen bruin en roze in zit. Een kenner heeft er ongetwijfeld een beter woord voor. 

Door het beperkte kleurgebruik ogen de pagina's rustig. Tussen de tekeningen door zijn er brieven opgenomen (met die bruinige achtergrond) in handschriften zoals je die een goede eeuw geleden wel kon aantreffen. 

Eerste Wereldoorlog

Het verhaal speelt zich af ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Alois, een Vlaamse hovenier, wordt opgeroepen voor het leger en moet afscheid nemen van zijn geliefde Clothilde, met wie hij eigenlijk al getrouwd had willen zijn. 

In het leger komt hij een bekende tegen: Raymond. Die heeft een relatie met Virginie achter de rug. Alois is rustig, een beetje in zichzelf gekeerd. Raymond is luidruchtig en durft meer. Ze vormen samen een goed koppel. 

Alois en Raymond gaan waar het leger ze heen zendt. Ze maken de gruwel van de oorlog van nabij mee.  In hoeverre ze daardoor getroffen worden, wil ik een beetje in het midden laten, zodat ik niet te veel verklap. 

Militaire Vakschool

Het gaat Alois aan het hart als er bomen omgezaagd moeten worden omdat ze het zicht belemmeren of omdat ze in het schootsveld staan. Hij blijft een hovenier. Op een gegeven moment mag hij zijn kennis ook daadwerkelijk inzetten als hij aan de slag gaat in de Belgische Militaire Vakschool ter Heropleiding van Zwaargekwetsten van de Oorlog. Op een braakliggend terrein mag hij een groenselhof en een lusttuin aanleggen, met de bedoeling de verminkten de beginselen van de land- en tuinbouwtechnieken bij te brengen. 

In het Belgisch Dagblad van 5 november 1915 staat een verslagje van een bezoek aan het kamp door de onderstaatssecretaris van de gezondheidsdienst, de onderstaatssecretaris van de Intendencie en de voorzitter van de gemeenteraad van Parijs:


Monet

Alois is niet alleen werkzaam in het kamp. Hij gaat ook op bezoek in Giverny bij de schilder Monet, met het verzoek diens tuin te bezichtigen. De zoon van Monet vecht op dat moment in Verdun. 

De tuin zou beroemd worden doordat Monet de waterpartijen met de lelies en het Japanse bruggetje schilderde. Alois mag er gaan werken. Vergeleken met de hel die hij achter zich heeft, is de tuin het beeld van het paradijs. De schoonheid lijkt een machteloos tegenwicht tegen alle ellende, maar misschien is het wel het enige en is het krachtiger dan het lijkt. 

Een bijkomend voordeel van het werken bij Monet is dat Alois in de nabijheid kan zijn van Marie, die bij Monet woont. Zij ziet hem ook wel zitten, maar Alois heeft ook Clothilde nog, al is die erg op afstand en moet hij steeds minder vaak aan haar denken. Ook schrijft hij haar minder vaak. Welke keuze hij maakt en of hij wel een keuze maakt, laat ik in het midden. 

Het verhaal van Soldaat-Hovenier begint in 1970, jaren na de oorlog, als Alois een grote schildering van Monet bekijkt en daar eindigt het ook mee. Het is het raam waarbinnen het verhaal van Alois in de Grote Oorlog verteld wordt. Dat loopt van augustus 1914 tot december 1918, waarmee het hele tijd van de oorlog beslaat. 

Het verteltempo is vrij traag, maar dat is juist prettig. Het gaat niet om de spannende avonturen, maar om Alois, hoe hij zich aanpast aan de nieuwe situatie, hoe hij omgaat met alles wat er gebeurt, wat zijn verlangens zijn en of hij daaraan toe kan geven. Je hebt het idee dat je hem door en door leert kennen, zonder dat hij al zijn geheimen prijsgeeft. Maar hij wordt je vertrouwd tijdens het lezen en je blijft de hele tijd dicht op zijn huid zitten. 

Grootvader

Model voor Alois stond de grootvader van Joris Vermassen van wie een foto achter in het boek is

De grootvader van Joris Vermassen

opgenomen. De brieven die in het boek staan, zouden zomaar authentieke brieven kunnen zijn. Grootvader hield in die tijd een dagboek bij en daarom weet zijn kleinzoon zo veel over wat er toen gebeurd is. Soldaat-hovenier is een poging om die grootvader zo dicht mogelijk te naderen. Dat verklaart ook waarom dit zo'n liefdevol boek is geworden. In alles proef je de aandacht waarmee verteld en getekend is. 

Van tijd tot tijd zijn er citaten van Rainer Maria Rilke. Alois krijgt op een gegeven moment van een oude dame een boek van Rilke cadeau. Ook daarin vindt hij de schoonheid die hem staande kan houden in een wereld die lelijk is van het geweld. Soldaat-hovenier eindigt met een van de bekendste gedichten van Rilke, 'Herbsttag', waarvan de titel vreemd genoeg is weggelaten. 

Soldaat-hovenier is een liefdevol en zeer menselijk boek. Het is een boek over verlangens, over liefde, over vriendschap en vooral ook over schoonheid. Hoe die je op kan heffen op momenten dat alles je terneerdrukt. 

Titel: Soldaat-hovenier
Tekst en tekeningen: Joris Vermassen
Uitgever: Borgerhoff & Lamberigts
2025, 472 blz. € 35,- (softcover)



maandag 14 juli 2025

Afgestoft: Kinderen van de fraters (Jules de Palm)

Deze week open ik met het afstoffen een korte recensie. Het is woekeren met de tijd, vandaar. Snel zal ik ook de beloofde recensie van Soldaat-hovenier plaatsen. Daar ben ik een heel eind mee, maar ik wacht nog even op illustraties. 

De recensie van Kinderen van de fraters van Jules de Palm stond in 't Kofschip, vijftiende jaargang nr. 1, januari-februari 1987. Uit dat nummer haalde ik ook al de recensies van werk van Maarten 't Hart en Jan H. de Groot.

Van Jules de Palm (1922 - 2013) had ik in 1987 nog nooit gehoord. En eigenlijk wist ik heel weinig van Antilliaanse schrijvers en schrijvers uit Suriname. Ik had het een en ander van Albert Helman gelezen, maar het werk van auteurs als Tip Marugg, Boelie van Leeuwen en Frank Martinus Arion zou ik pas later lezen. Het doosje van Toeti van Hugo Pos had ik toen waarschijnlijk al wel gelezen. 

Het boek van De Palm beviel me, maar ik liet het jarenlang bij dit ene.  Maar niet lang geleden schafte ik Lekker warm, lekker bruin (1990) aan. Nu ik het zoek, kan ik het overigens niet vinden. Als ik tijd van leven heb, ga ik het nog lezen. Ooit. 


In Kinderen van de fraters treffen we jeugdherinneringen aan van de Antilliaan Jules de Palm en dan met name de schoolherinneringen. In elk hoofdstuk wordt een schooljaar beschreven. We krijgen informatie over de pater die dat jaar les gaf, over de vriendjes en over de hoofdpersoon zelf. Die had het vaak niet gemakkelijk. Verschillende keren wordt in het boek verteld hoe hij moeite doet om erbij te horen, om gewoon mee te doen met de anderen. Dat valt niet mee, want hij draagt een nogal sterke bril, waardoor hij zich duidelijk van de anderen onderscheidt. Zo moet hij in de klas altijd vooraan zitten en bij veel spelletjes moet hij verstek laten gaan, omdat die te ruw zijn. 

Ook de tegenstelling blank/zwart komt in het boek aan de orde. In de omgeving van de ik-figuur wordt meestal tegen blanke mensen opgezien. Als de hoofdpersoon vertelt dat hij van een Surinamer les heeft, wordt meteen gevraagd of hij 'kleur en haar' heeft. Men is opgelucht als men gehoord heeft dat de frater blank is en sluik haar heeft. Als de hoofdpersoon verweten wordt dat hij zich waarschijnlijk schaamt voor zijn grootmoeder, omdat ze zo zwart is, vindt hij dat heel erg. Hij vereert zijn grootmoeder. Grootmoeder is een soort gids voor hem, die zegt welke wegen hij wel moet bewandelen en welke niet. Zelf noemt ze zich 'een blanke negerin, want ze wist zich te gedragen.'

Over de paters schrijft De Palm met grote mildheid. Soms waren het juist de paters die hem de mooie dingen van de Antillen toonden. Zijn boek heeft hij aan hen opgedragen. 

Opvallend in het boek is de mooie stijl waarin het geschreven is. Gave, gepolijste zinnen, die het lezen zeer aangenaam maken. Daarbij komt dat De Palm zeer beeldend weet te vertellen. Ik heb naast de ik-figuur op het schoolbankje gezeten en verder ben ik overal geweest waar hij ook was. Die belevenis is voor ieder weggelegd die het boek leest. 

donderdag 10 juli 2025

Afgestoft: Het jaar waarin mijn vader stierf (Rob van Essen)

Weer een oude recensie, eentje die op 17 maart 2006 in het Nederlands Dagblad stond. Ik was verrast toen ik het stukje terugvond. Ik wist namelijk niet meer dat ik Het jaar waarin in mijn vader stierf, van Rob van Essen, gelezen had. Dat de vader van de schrijver de jeugdboekenschrijver G. van Essen was, wist ik wel. Ik heb ooit tegen de zoon gezegd dat ik Het hol op de hei gelezen heb. Dat was bij een cultureel café waarin zijn zus enkele nummers zong. 

Maar dat Van Essen in dit boek het hele oeuvre van zijn vader naloopt en hem probeert te benaderen in alles wat die vader geschreven heeft, dat was ik helemaal kwijt. Toch vreemd. Daarom ben ik blij dat ik deze recensie weer vond. Eigenlijk krijg ik wel zin om het boek te gaan herlezen, ondanks het zuinige oordeel in het eerste deel van de recensie. Die zin wordt misschien wel opgewekt door de citaten. Dan is het maar goed dat ik ze opgenomen heb. 

Toen ik deze recensie schreef, had ik van Van Essen waarschijnlijk alleen nog maar Kwade dagen (2002) gelezen. Ook daarover heb ik geschreven. Dat stukje hou je nog tegoed. 

Van Het jaar waarin mijn vader stierf herinner ik me ook de cover niet. Voor zover ik weet, bezit ik het boek niet meer. En de plaatjes die ik ervan vind op internet, maken niets bij me wakker. Bovendien zijn ze van een dusdanige kwaliteit dat ik ze hier niet kan plaatsen. Daarom heb ik maar gekozen voor de omslag van een boek van Van Essens vader. Dat boek durf ik niet te herlezen, bang dat ik de mooie herinnering bederf. 


Een liefdevol portret van vader 

'Dagboeken zijn óf onpersoonlijk, óf oninteressant', schrijft Rob van Essen in Het jaar waarin mijn vader stierf. Persoonlijke dagboeken zijn blijkbaar per definitie niet interessant. Misschien heeft Van Essen gelijk: iemands persoonlijke aantekeningen zijn niet bij voorbaat de moeite van het lezen waard. De dagboekenschrijver zal er een vorm voor moeten vinden, er moet gestileerd worden en daarvoor is enige afstand nodig. Het lijkt me niet dat daardoor een dagboek ook onpersoonlijker wordt. 

Het nieuwe boek van Van Essen is een dagboekachtig boek. De twaalf hoofdstukken dragen als titels de namen van de maanden en zijn verder gevuld met korte stukjes, alsof het dagboekaantekeningen zijn. Voor een groot deel gaan die aantekeningen over de vader van de schrijver, G. van Essen, die in reformatorische kringen bekend werd door zijn jeugdboeken (Het hol op de hei bijvoorbeeld) en zijn columns. Van Essen beschrijft de aftakeling en de dood van zijn vader en verder lezen wij waarmee de schrijver zich zoal bezighoudt: telkens weer een fietstochtje naar Oudewater, de opmerking dat hij aan zijn roman (Engeland is gesloten) heeft gewerkt en of dat een beetje lukte, optredens, gesprekken, overwegingen. Daar had een redacteur best wat in mogen snoeien. Veel van die stukjes zijn slaapverwekkend: oninteressante gebeurtenissen en meningen waar niemand van opkijkt. Goed, de belevenissen van de schrijver op een 'kunstcamping' zijn zeer onderhoudend, maar die hadden in een apart verhaal ondergebracht kunnen worden. 
 

Strakker 

 Het kiezen voor een dagboekachtige vorm, lijkt vooral gemakzuchtig. In zo'n boek kun je immers van alles kwijt en je hoeft je over de compositie niet zo te bekommeren. Het lijkt me dat Het jaar waarin mijn vader stierf gewonnen zou hebben bij een strakkere compositie. Ton van Reen schreef ooit een dergelijk boek, alweer enkele decennia geleden: Het winterjaar. Ook hij nam het sterfjaar van zijn vader als beginpunt, maar vond een hechte vorm voor wat hij te vertellen had: om het andere hoofdstuk jeugdherinneringen en beschrijvingen van 'het winterjaar'. 

Wat Van Essen over zijn vader te schrijven heeft, is interessant genoeg. Hij neemt het hele oeuvre van G. van Essen door, waarbij hij zijn vader niet spaart. Hij ziet hoe zijn vader in sommige boeken vervalt in het laten vertellen van anekdotes door een van de personages, hoe hij stukken uit ouder werk hergebruikt in latere boeken of columns, hoe hij eerder geschreven stukjes verchristelijkt om zijn publiek of de uitgever te behagen. De schets van het oeuvre van G. van Essen is vooral een liefdevol portret. In alles wat zijn vader geschreven heeft, gaat de zoon naar hem op zoek, hopend zo de man te leren kennen die hij in zijn leven eigenlijk niet echt heeft kunnen peilen. 
(...) van hem heb ik mijn hele leven iemand anders gemaakt dan hij is. Een beter iemand, iemand die meer consideratie en interesse voor zijn omgeving kon opbrengen, iemand die een groter hart bezat dan hij daadwerkelijk deed.
Dat wil hij nu niet meer. Hij wil nu werkelijk weten wie zijn vader was en wat voor verstandhouding ze nu eigenlijk hadden. 

Verzameling 

Daarvoor zoekt hij niet alleen in de jeugdboeken en de columns die de vader schreef, maar ook in andere dingen die hij naliet, zoals een hele verzameling recensies over literatuur, die gepubliceerd zijn in het Reformatorisch Dagblad en gedichten die hij heeft overgeschreven en voorzien van plaatjes. Waarom legde vader die verzameling aan? Voor zichzelf? Voor zijn kinderen? 
Opeens grijpt het me naar de keel. Ik wil dat hij dit leuk vond om te doen; ik geloof niet dat ik ertegen zou kunnen als ik er op een of andere manier achter kwam dat hij dit met de moed der wanhoop heeft gedaan.
 Tussendoor beschrijft van Essen de aftakeling van zijn vader. Ook daarin spaart hij zijn vader (en vooral ook zichzelf) niet. 
Mijn vader heeft een gesprek met de cardioloog van het ziekenhuis gehad. Toen hij te horen kreeg dat hij een heel slecht, versleten hart had, moet hij in huilen zijn uitgebarsten. Eigenlijk valt dat me tegen. Het is een ergernis waar ik me voor schaam, maar ik voel me toch een beetje bekocht.
De beschrijvingen van het aflopende leven van de vader deden me denken aan Het verzet van Harmen Wind. Ook daar was er de ongemakkelijkheid van omgang tussen vader en zoon en ook daar straalde de warmte door de beschrijvingen heen. Juist door die warmte, die genegenheid tegen wil en dank, kunnen de moeilijke dingen gezegd worden, kunnen de negatieve kanten van de vader genoteerd worden. Daardoor ook is Het jaar waarin mijn vader stierf in zijn beste passages een ontroerend boek. 

woensdag 9 juli 2025

Even tussendoor

Deze week heb je maar een enkele recensie van mij te lezen gekregen. Wel van een boek dat je waarschijnlijk niet kende en van een schrijfster die zo ongeveer vergeten is, dus misschien mag dat voor twee tellen. Maar het zou zomaar kunnen zijn dat dat het enige is wat ik deze week hier geplaatst krijg. 

Juli is een drukke maand: vijf dagen in de week examineren en een dag in de week bij 113. Die examineerdagen zijn deze week in Tilburg. Dat betekent om zeven uur van huis en om een uur of zes weer thuis en daarna heb ik de pap wel op. 

Bij de mondelinge examens moet je de hele tijd alert zijn, of je nu vragen stelt of protocollen schrijft en dat kost energie. En dan de autorit naar huis, in de spits. 

In de avond kan ik wat administratieve dingetjes doen en dat is het wel. Vaak komt er zelfs van lezen niets, buiten de krant. 

Verder heb ik nog wat andere klusjes die gedaan moeten worden. Half juli moet bijvoorbeeld een recensie voor Liter af zijn en die gaat mij nog wel wat tijd kosten. 

Ik probeer wel elke week wat te plaatsen en ik zal deze week in ieder geval nog een oude recensie afstoffen. 

Volgende week zal het ook nog magertjes zijn (ik examineer dan in Zwolle en Borculo), maar ik probeer in ieder geval een recensie te plaatsen van de schitterende graphic novel Soldaat-hovenier van Joris Vermassen

Na volgende week komt er weer wat lucht. Ook dan neem ik mondelinge examens af, maar die zijn in Ede, zodat ik veel vroeger thuis ben. Het plan is om dan in ieder geval Poubelle van Pieter Waterdrinker te bespreken. 

De mondelinge examens geven me trouwens veel plezier. Soms door de foutjes die de kandidaten maken. Vanochtend beweerde iemand dat Warenar vijfhonderd euro aan Lecker gaf, een kandidaat had in een gedicht het verschijnsel 'metronoom' ontdekt en een ander had een boek van Gerda Blaas op de lijst staan. 


Maar ik kom ook in aanraking met boeken die ik nog niet gelezen heb en die ik toch maar eens moet gaan lezen, zoals Tosca van Maud Vanhouwaerd, Viktor van Judith Fanto of De verlatene van Carry van Bruggen.  En soms staat er een auteur op de lijst van wie ik zelfs nog nooit gehoord had: Til Brugman met Schijngehakt. Jammer genoeg kwam de kandidaat die dat boek op de lijst had staan niet opdagen. 

Verder vertelde een collega me dat ik toch echt Tandenjager van Auke Hulst moest gaan lezen. Die stond al op mijn lijstje. 

Nu ga ik eerst maar een ommetje door de wijk wandelen, terwijl ik naar een podcast luister en daarna wacht de krant. Ik doe het maar eens rustig aan. 

maandag 7 juli 2025

Eenvoudige levens (Ignatia Lubeley)



In mijn kast staan twee boeken van Ignatia Lubeley. Ooit gekocht omdat ik wilde weten wat het was, maar 'de zorgvuldigheden des levens' eisten hun aandacht en er zijn altijd weer nieuwe boeken die zachtjes piepen op de plank omdat ze gelezen willen worden. Maar nu heb ik dan toch de verhalenbundel Eenvoudige levens (1931) gelezen.

Ignatia Lubeley (1880 - 1953) heette eigenlijk Johanna Engelberts, of voluit: Johanna Ignatia Daniela Anna Jacoba Engelberts.  Haar tweelingzus Frauck schreef overigens ook, onder de naam L.E. Zij debuteerde in 1901 met een feuilleton in het blad Eigen haard. Veel van haar werk is gebaseerd op de geschiedenis en ze documenteerde zich terdege. In 1929 overleed ze, nog geen vijftig jaar oud. 

Frauck was productiever dan haar zus Johanna, die langer leefde en in 1953 overleed. Zij debuteerde in 1904 met een novelle in Onze Eeuw. P.J. Risseeuw zocht de zussen in 1929 op. Dat leverde een aardig interview op. 

Hier en daar is wel wat over de schrijfsters te vinden, maar het is mondjesmaat. Enkele bronnen zijn het Biografisch woordenboek Gelderland en het Huygens Instituut

In literatuurgeschiedenissen

In de literatuurgeschiedenissen is nauwelijks wat te vinden. J.A. Rispens noemt haar wel, in Richtingen en figuren in de Nederlandsche letterkunde na 1880 (1938), samen met Margaretha Wijnanda Maclaine Pont, over wie je hier nog wat meer kunt lezen. Ik citeer de passage in haar geheel:
Haar kunst (inzonderheid der beide eerstgenoemden) die zich bij voorkeur bezighoudt met historische onderwerpen, is fijn en sterk, en bijzonder suggestief van historische sfeergevoeligheid, een soort literaire edelsmeedkunst. Ze is verwant aan de dichtkunst van Jacqueline van der Waals. Van vorm en sfeer aristocratisch doet ze eenigszins denken aan het werk van van Genderen Stort, maar heeft ook aanrakingspunten met werk als dat van Marie van Zeggelen. Ze is bezonnen, doch niet koel-bezonnen, maar met een timbre van beheerscht gevoel. Merkwaardig is, dat hier een mentaliteit, die in romans van Merv. Boudier-Bakker en Mevr. van Ammers-Küller als 't ware inductief wordt benaderd en beschreven, zichzelf nog eens in die periode van de opkomende, moderne litteratuur in het werk van deze autrices incarneert. 
In In drie etappen noemt C. Rijnsdorp de zussen Engelberts, in de context van het blad Opwaartsche Wegen, maar hij is gauw klaar met hen:
Weliswaar kwamen de dames Engelberts van tijd tot tijd met een historische novelle voor de dag - en vooral opmerkelijk is een artikel van Ignatia Lubeley over "Racine en Port Royal" in de vijfde jaargang van Opwaartsche Wegen - maar zij stonden te veel terzijde. Bovendien is L.E. in 1929 van ons heengegaan. 
En ook Anton van Duinkerken besteedt in Deel 9 van de Geschiedenis van de Nederlandse letterkunde (1951) maar enkele zinnen aan de schrijfsters. 

Historische verhalen

De zussen schreven veel historische verhalen. Na het overlijden van Frauck schreef A.V. H.-S. over de belangstelling van de zussen:
De Nederlander, 9 oktober 1929

Vier verhalen

De verhalenbundel Eenvoudige levens bestaat uit vier verhalen: 'In de sneeuw', 'De goede zaken van Jan Mobeus', 'Dina' en 'Zijn dochter'. De historische belangstelling blijkt goed uit het eerste verhaal, dat zich afspeelt in 1813 in Grave. De hoofdpersoon, Santje, herinnert zich nog hoe Grave in 1794 verdedigd moest worden tegen de Fransen. Intussen waren die in Grave en Lubeley maakt duidelijk hoe daardoor het leven in het stadje is geworden. 

Er zijn ook Nederlandse jongens opgeroepen om dienst te nemen in het leger van Napoleon, onder wie ook de geliefde van Santje. Ze zit erg over hem in; hij is mee naar Rusland. Of aan het eind haar vrees bewaarheid wordt, of dat het goed afloopt, laat ik even in het midden. 

Lubeley schrijft misschien een beetje braaf, maar ze weet in het verhaal goed de sfeer te treffen en het hoofdpersonage weet ze heel goed te tekenen. 

In 'De goede zaken van Jan Mobeus' gaat het over een ouder echtpaar. Ze hebben een zaak gehad, maar het pand is nu verhuurd aan iemand anders. Daarvan komen wat inkomsten, maar ze hebben het niet breed. Daarom wachten ze bijvoorbeeld met het aansteken van de kaarsen in de avond. Anna, de dochter van het echtpaar, is weduwe en woont in bij de ouders. En dan is er nog de jongste dochter, die geen kostgeld kan betalen en daardoor wel zo'n beetje de zorg voor beide ouders heeft. 

Af en toe wordt er gesproken over Jan, een familielid die in een andere plaats woont, maar met wie het goed schijnt te gaan. Hij heeft kinderen en hij en zijn vrouw fietsen, wat wel heel modern zal zijn. Ze verwachten niet dat Jan nog een keer aankomt, maar dat doet hij wel. 

Christelijk onderwijs

'Dina' speelt zich af in 1865. Christelijk onderwijs is er dan nog niet veel. In het verhaal gaat het om een onderwijzer, Hendrik Remmelink, die zich afvraagt of hij voor het christelijk onderwijs moet kiezen. Hij voelt zich minder thuis op de school waar hij nu werkt. 
Mennink vond de school wel goed; ze werden er zelfs zeer 'wies', maar hij geloofde toch dat er meer tijd aan Bijbelsch onderwijs moest gegeven worden; hij meende zelfs, dat dit niet meer voorkwam sedert de nieuwe bovenmeester er was. Die was erg verlicht en 't was waar ook, dat moest hij toegeven, daar waren drie Jodenkinderen bij hen op school, van den slager, en de school was voor iedereen, dus daar kon niets gezegd worden dat voor die kinderen stuitend kon zijn voor hun godsdienstige overtuiging -dat begreep hij ook wel- maar 't was toch moeilijk uit te maken. Om de school in te richten naar die drie kinderen. Was dat noodig?
De titel van het verhaal verwijst naar de vrouw van Remmelink. Ze speelt een rol in het verhaal en in de overwegingen van Hendrik. Hij vraagt zich af of hij tegenover haar het wel kan maken om de overstap te maken. Verder heeft hij ook ergens de gedachte dat hij het openbaar onderwijs moet dienen. 

Het laatste verhaal 'Zijn dochter' gaat over Hanna, een dochter van een oude predikant. Maar de man wordt bijna te oud om zijn beroep uit te kunnen oefenen. Het is niet duidelijk hoe zij het financieel moeten rooien als hij geen dominee meer is en ze de pastorie zullen moeten verlaten. 

Alleenstaande vrouw

In drie van de vier verhalen speelt een alleenstaande vrouw een belangrijke rol. Dat was Ignatia Lubeley ook. Ze woonde lang samen met haar zus Frauck, maar die overleed in 1929, een paar jaar voor het uitkomen van Eenvoudige levens

Over het algemeen gaat het om eenvoudige mensen, die het financieel niet breed hebben. Bijna elk verhaal begint binnenshuis en de personages blijven vaak op dezelfde plek. In alle verhalen komen zorgen voor, al komt veel op de pootjes terecht. Bijvoorbeeld in het slot van 'Zijn dochter':

Tante Hanna knikte. Zij kon niet spreken. Over haar wang gleden weer eenige tranen, tranen van onuitsprekelijke dankbaarheid. Zij had immers mogen beleven hoe goed God is, en tot haar drong het besef door, dat die goedheid nooit kòn eindigen, maar in alle eeuwigheid over haar zou zijn. 

Als iets goed gaat, is er dankbaarheid aan God, die uiteindelijk de regie heeft over de levens van de mensen. Dat veel goed afloopt, heeft iets zoetigs, iets braafs. Er is weinig tegendraadsheid in deze verhalen van Ignatia Lubeley. Maar er is wel sfeer en de personages worden wel echte mensen, met wie je goed mee kunt leven. 

Eenvoudige levens is misschien geen grote literatuur, maar de verhalen lezen toch wel prettig. Ik denk dat ik ze gelezen heb met een eenzelfde gevoel als waarmee ik werk van Herman Robbers of Ina Boudier-Bakker heb gelezen. Ik heb nog In de provincie (1927) liggen en volgens mij is dat een roman. Ik wil ook wel eens zien hoe zij dat er vanaf brengt. 

In de pers

Als Eenvoudige levens verschenen is, wordt er wel wat aandacht aan besteed, maar meestal zijn het geen doorwrochte recensies. 

In De Nederlander van 3 december 1931 vergelijkt Q.A. de R. Lubeley met Hendrika Kuyper-van Oordt, 'schoon deze veel sterker is en ongetwijfeld over grooter talent beschikt'. 
Wanneer we een karakteristiek van Ignatia Lubeley's werk moeten geven, dan zouden we het zóó willen zeggen: ze teekent en kleurt mooie prenten met tafereelen uit een tijd, die achter ons ligt, maar waarvan ze de sfeer zoo uitnemend heeft vastgelegd in de eenvoudige lijnen van haar beelden. Werk van een bepaald en we moeten er aan toevoegen beperkt genre, maar in dat genre steeds uitnemend geslaagd. 

Een maand later schrijft Drs. Joh. Luijkenaar Francken over haar werk in De Standaard:

De Standaard 9 januari 1932

Overlijden

In 1953 overleed Ignatia Lubeley, blijkbaar na een lang ziekbed. Er wordt melding van haar overlijden gemaakt in een berichtje in Trouw:

Trouw, 19 september 1953

Intussen is haar werk zo ongeveer in de mist verdwenen. Ze schreef misschien geen meesterwerken, maar het gaat me toch aan het hart dat haar boeken zomaar vergeten zouden worden. Maar wie weet kom je nog eens wat van haar in een antiquariaat of een kringloop tegen. Dan kun je er toch een genoeglijke avond aan beleven. Ik ga Eenzame levens maar eens uitlenen aan mijn schoonmoeder. Die zal er vast van kunnen genieten. 

Eerder schreef ik over:
In de witte stilte (Alie van Wijhe - Smeding)
Rubber (Madelon Székely - Lulofs)
Tussentijds (Ankie Peypers)
Uit het barre land (Aleida Leeuwenberg)
Nog meer minnaars (Hermine Heyermans)
De eeuwige andere (Ina Boudier-Bakker)

vrijdag 4 juli 2025

Take 7 (Vonne van der Meer)


Het debuut van Vonne van der Meer, Het limonadegevoel en andere verhalen (1985), verscheen al gauw in de mooie ECI-reeks Schrijvers van nu. Ik was al sinds 1978 lid van ECI, dus ik kocht het boek en genoot van de verhalen. Ik schafte daarna ook de boeken aan die volgden: Een warme rug (1987), De reis naar het kind (1989), Zo is hij (1991), Nachtgoed (1993) en Spookliefde (1995).

In 1999 verscheen Eilandgasten, wat een enorme klapper werd. Het werd verfilmd, net als De avondboot (2001). In 2002 volgde nog het eilandboek Laatste seizoen. In 2003 interviewde ik Van der Meer (in de Boekenweek, geloof ik) voor publiek en dat was een genoeglijke avond. 

De boeken die daarna verschenen, las ik niet allemaal en ik las ze ook niet meteen nadat ze uitgekomen waren. Daar was niet een goede reden voor, want wat ik las, later, vond ik eigenlijk altijd wel goed. Onderaan zal ik links opnemen naar andere besprekingen. 

Take 7 werd gepubliceerd in 2007. Ik las de besprekingen, maar niet het boek. Toen ik het een tijdje geleden in een kringloop tegenkwam, kon ik het toch niet laten liggen. 

Los Baños de Calderón

Plaats van handeling is het dorpje Los Baños de Calderón, in de heuvels boven Málaga. Ooit was het bij de toeristen zeer in trek, ook vanwege de aanwezigheid van een zwavelbad. Maar dat is lang geleden. intussen is het dorp ingeslapen en in verval.  

Lars, een Deense barman, ziet een foto van een jonge vrouw in filmsterrenpose in een reisgids en hij besluit naar het dorpje te gaan. Als hij daar wandelt, herinnert hij zich een film over een vallei waarin uitsluitend jonge mensen wonen. De vallei blijkt het geheim van de eeuwige jeugd te hebben: als je die verlaat, krijg je je werkelijke leeftijd en dat kan je dood betekenen. 

Nadat hij het dorp en de omgeving verkend heeft, krijgt Lars het plan om met een groep vrienden een film op te nemen in het dorp. Of liever: te doen alsof ze een film opnemen. De camera werkt niet eens. Als ze eenmaal op dat spoor zitten, moeten ze het bedrog wel volhouden. 

Lars en Lydia

Aan de ene kant wordt het verhaal verteld door de ogen van Lars, in de hij-vorm, aan de andere kant door de Nederlandse Lydia, in de ik-vorm. Ze woont in het dal, haar man Ian is overleden. Zij wordt de assistente en tolk van Lars en ze trekken dichter naar elkaar toe. 

Door de komst van de filmploeg, leeft het dorpje op. Alle dorpsbewoners gaan aan de gang om het dorp van de beste kant te tonen en het hele dorpsleven komt in het teken te staan van de film. 

Eigenlijk gebeurt er niets bijzonders. Er wordt niet eens een film opgenomen, daarvan is er alleen maar de suggestie. Maar die heeft een enorme uitwerking. De dorpsbewoners zijn opgenomen in een verhaal en dat willen ze maar al te graag geloven. Ook al is het bedrog, het heeft een positieve uitwerking op het dorp. Wel is er een oude vrouw die mogelijk doorziet (ook al is ze blind), wat er aan de hand is, maar de illusie blijft in stand. Als lezer vraag je je af hoe lang het duurt voordat de 'filmmakers' door de mand vallen en hoe het dorp dan zal reageren. 

Lars bevindt zich op een smal randje, waar het moeilijk is om het evenwicht te bewaren. De mensen geloven wat ze willen geloven. Ze durven weer vooruit te kijken, zien een geweldige toekomst voor het dorp voor zich en gaan mee met de illusie. Ook Lydia, die af en toe haar twijfels heeft, heeft het maar al te graag dat de werkelijkheid klopt met wat ze wil geloven. 

Hoe het uiteindelijk afloopt, hou ik maar even voor me, want het is leuker als je dat zelf kunt lezen. Dat de spanning oploopt en dat het bedrog dreigt uit te komen, zal duidelijk zijn. 

Willen geloven

Maar belangrijk lijkt me vooral hoe mensen zich laten leiden door wat ze willen zien, willen geloven. Het is een illusie, maar ze worden er gelukkig van. Ze geven zich over aan een idee en hun leven krijgt glans. Er is een mogelijkheid dat er meer is dan waar ze zich bij neergelegd hadden en die mogelijkheid grijpen ze vast. Het motto van de roman is 'Het oog ziet alleen wat de geest bereid is te begrijpen'.

Vonne van der Meer is altijd goed in het neerzetten van mensen. Je kunt hen altijd helemaal volgen en je leeft heel gemakkelijk met hen mee. Dat is ook bij dit boek het geval: zowel met Lars als met Lydia leef je mee en je wilt graag dat het met allebei goed afloopt, maar je weet ook dat dat heel moeilijk zal worden. 

Take 7 is een heerlijk boek, dat je snel uitleest. Het laat zien wat de kracht van de verbeelding is: wat je je voorstelt, is veel sterker dan wat er werkelijk is. De illusie verandert mensen, verandert een gemeenschap, geeft richting aan wat stilgevallen was. Het hele dorp geeft zich over aan het idee en misschien is dat altijd wel zo: overgave zit in je hoofd. Je bent bereid ergens in te geloven en daaraan geef je je over. 

Eind vorig jaar las ik Naar Lillehammer van Van der Meer, nu heb ik Take 7 gelezen. Ik moet nog maar eens het een en ander van haar kopen en lezen. Ik heb nog best wat tegoed. Enkele titels: Het smalle pad van de liefde (2013), Brood, zout, wijn (2017), Vindeling (2019), Letselschade (2022), om er maar een paar te noemen. Ik verheug me nu al. 

Eerder schreef ik over: