F..B. Hotz deze week, de grootmeester van het korte verhaal. Ach, wat heb ik zijn werk graag gelezen. Nu komt van herlezen eigenlijk niets, wat toch wel jammer is.
In 't Kofschip jaargang 16 nr. 1 (januari/februari 1988) besprak ik zijn bundel Eb en vloed. Er stonden nog meer recensies door mij in dat nummer. Daarover schreef ik al toen ik het stukje over Kroniek van een karakter 1: De Achterhoek van Jeroen Brouwers afstofte.
Uit de recensie van Eb en vloed merk ik dat ik Duistere jaren (1983) van Hotz ook al gelezen had. In 1982 had ik de Salamanderpocket De tramrace en andere verhalen gekocht en ook meteen gelezen. Was dat mijn eerste kennismaking met het werk? Dat zou kunnen. Ik zal vrij snel daarna de eerste twee bundels gelezen hebben, Dood weermiddel (1976) en Ernstvuurwerk (1978). Proefspel (1980) las ik pas later, als ik het mij goed herinner. En verder las ik alles wat Hotz nog publiceerde.
Later (maar ik weet niet wanneer) kwam er een cassettebandje uit met enkele verhalen uit Eb en vloed, voorgelezen door de auteur zelf. Dat kocht ik, al had ik het boek al. Hotz kon geweldig voorlezen. Mocht je het ergens tegenkomen (en het nog kunnen afdraaien), koop het dan. Ik heb bij mijn laatste verhuizing (ruim tien jaar geleden) al mijn cassettebandjes weggedaan. Dit bandje dus ook.
Wat ik bij herlezing van mijn eigen recensie vind, weet ik niet zo goed. Bij sommige zinnen moet ik wat gniffelen. Ik schrijf ergens dat de bespreking tot nu toe 'vrij essayistisch' is geweest. Dat zou ik nooit meer durven schrijven. Ergens anders gebruik ik 'heel geraffineerd', in plaats van uit te leggen wat er zo goed is. En 'met de connotatie die zojuist gaf' klinkt nu ook houterig en misschien ook een beetje zelfingenomen.
Wel staan veel verhalen bij herlezing mij meteen weer voor ogen. Ik weet vaak de setting en de sfeer nog. Dat komt misschien ook wel doordat ik ze niet alleen gelezen maar ook beluisterd heb.
De recensie houdt voor mijn gevoel ineens op. Geen idee waarom dat is. Met potlood schreef ik onder het stukje '8-6-87'. Dat zal de dag geweest zijn dat ik de recensie schreef.
Deelnemen aan het leven of zich afzijdig houden
Soms is het verstandig niet mee te doen, je afzijdig te houden, aan de kant te blijven staan. Je neemt een veilige, anonieme positie in, waarin je weinig fout kunt doen. Maar als je iets wilt bereiken, moet je een andere positie innemen. Je moet daden stellen.
Deelname en afzijdigheid zijn begrippen die we tegenkomen in bijna elk verhaal van Eb en vloed, de nieuwe verhalenbundel van F.B. Hotz.
Zo is er de gewilde afzijdigheid, mensen die hun eigen gangetje willen gaan, zonder dat ze betrokken worden in andermans zaken. Thomson, de hoofdfiguur uit het verhaal 'De ontbijtzaal', 'vond zich oud genoeg om niet langer gemengd te worden in het getob en gezever van anderen'. Hij had dan ook grote bewondering voor de manier waarop het Nederlandse oorlogskabinet in '14-18' de neutraliteit van Nederland wist te bewaren. 'Thomson vond neutraliteit, ook die voor elke dag, laatste wijsheid.'
Het lukt Thomson trouwens niet zich aan de buitenwereld te onttrekken. 'Maar voor zo'n absolute neutraliteit moest je ziek of dood zijn, besefte hij.' Ook Nederlands neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog 'was niet te danken aan ongewone staatsmanswijsheid maar aan een bijzondere samenloop van omstandigheden. Thomson moest dat toegeven.'
In het verhaal 'Lola, of een onbetaalde rekening' weet Lola zich wel afzijdig te houden. Voor de oorlog is hij als elfjarige jongen opgenomen in een gezin, maar hij heeft daar weinig liefde ondervonden. Als hij later de gezinsleden weer eens ontmoet, houdt hij ze duidelijk op afstand. De ik-figuur, het jongste kind uit het gezin, bewondert Lola daarom. 'Ik voelde een vlaag jaloezie op de voorname afzondering die hij gehandhaafd had.'
Ook de oude man in 'In dood water' bereikt een afzondering die hij als plezierig ervaart, maar men kan niet zeggen, dat hij die bewust nagestreefd heeft. De hele dag heeft hij zoveel mogelijk met allerlei mensen rekening gehouden. Vooral met zijn dochter, bij wie hij in huis is. Pas 's avonds als hij in bed nog wat leest in de catalogus van zijn boekverkoper, heeft hij genoeg aan zichzelf.
Hij zette iedereen uit zijn hoofd en werd steeds opgewekter. Hij voelde nergens pijn of ongemak (...) Hij bladerde en las, uitgerust of uitgeteld, met alle affecten dood. Ongenaakbaar vredig.
Maar er zijn ook mensen die helemaal geen moeite hoeven te doen om een marginale rol te spelen. De mislukte pianist in 'De bevestiging' zegt van zichzelf:
In de gewone maatschappij lijd ik onder een zekere onzichtbaarheid: in de trein slaat de conducteur mij over en ik heb moeite op een terras aan een pils te raken.
Niet iedereen die van nature aan de kant staat, is gelukkig met die situatie. Wat dat betreft heeft de hoofdpersoon in 'Het oponthoud' iets tweeslachtigs. Aan de ene kant cultiveert hij zijn positie. Hij wil nog verder tot nul naderen. aan de andere kant wil hij toch iets bereiken. Hij wil een daad stellen. Daarom besluit hij in de oorlog exemplaren van een illegale krant te verspreiden en ook voor de toekomst heeft hij grote plannen: 'ik wilde schrijver worden, niet minder dan dat.'
Ook de ik-figuur in 'Liebestraum' wil later iets bereiken: 'laat me iets worden; niet niets zoals Bert Tuinman.'
Mensen die iets willen bereiken kunnen soms met een ontzettende volharding en een verbluffend uithoudingsvermogen dat doel nastreven. De ik-figuur in 'Toonkunst' studeert vol overgave op zijn trombone, omdat hij de hoge bes wil spelen en in 'De voordracht' oefent moeder net zo lang tot ze vindt dat ze bij het declameren de letter 'r' goed kan zeggen.
Keuze voor of tegen afzijdigheid - voor beide is iets te zeggen. En wat je ook kiest, het is niet zeker of je bereiken zult wat je najaagt. Wie hieraan twijfelt moet Hotz' verhalen maar eens lezen, want zoals boven geschetst, toont hij daarin verschillende facetten van deze problematiek.
Maar in Hotz' nieuwste boek is nog een andere keuze belangrijk: voor of tegen de eerlijkheid.
Soms is het het gemakkelijkste om gewoon te laten merken wat je mening is, zoals Lola deed toen hij zijn vroegere pleeggezin ontmoette, maar soms is minder duidelijk wat nu het beste is.
In 'De voordracht' vindt de zoon eigenlijk niks aan de declamatie van zijn moeder. Maar moet hij dat tegen haar zeggen? In 'De vakantie' doet de hoofdpersoon tegenover het gastgezin of hij het prima naar zijn zin heeft, hoewel hij het liefst zo snel mogelijk naar huis zou gaan.
Als je wel je mening zegt, heb je kans dat mensen met jou van mening verschillen, dat je onaangenaamheden uitlokt. Als je daarom je mond houdt, ben je dan laf?
De oude man in 'In dood water' hoort van zijn kleindochter hoe enthousiast ze is over een bepaalde film. Hoewel hij de film 'een draak' vindt, zegt hij: 'Inderdaad erg goed'. Hij wil zijn kleindochter niet kwetsen. 'Uit wijsheid of uit lafheid,' schrijft Hotz.
Niet altijd is uit te maken of oneerlijkheid uit wijsheid of uit lafheid voortkomt. Maar soms liggen de zaken heel duidelijk.
In 'Lola, of een onbetaalde rekening' heeft de ik-figuur eigenlijk nooit durven zeggen dat hij de handelwijze van zijn vader afkeurt. Pas veel later overwint hij zijn lafheid.
In 'De vakantie' praat de hoofdfiguur het gezin waarbij hij logeert steeds naar de mond. Maar tegen het einde van zijn verblijf groeit er toch iets van verzet in hem. Als zijn dochter 's morgens vroeg de wc niet wil doortrekken, omdat ze bang is dat dan iedereen wakker wordt, zegt hij: 'Ben je gek, (...) laat ze allemaal de pest krijgen!'
Als je eerlijk je mening geeft, betekent dat dat je duidelijk een standpunt inneemt. Meestal kun je je dan niet meer afzijdig houden. 'Eerlijkheid' en 'afzijdigheid' staan dus met elkaar in verbinding.
In vergelijking met vorige bundels staan er in Eb en vloed meer verhalen die in het 'heden' spelen, waarmee ik dan zo ongeveer de laatste vijftien jaar bedoel. Het eerste van de elf verhalen, 'De ontbijtzaal', speelt in het nu en als ik ervan uitga dat het titelverhaal in het heden gesitueerd is, spelen de verhalen zich afwisselend in de verleden en de tegenwoordige tijd af. Het tweede en het op een na laatste verhaal spelen voor de oorlog, het vierde, het zesde en het achtste in de oorlog. Zo krijgt de bundel een symmetrische opbouw.
Ook de vorige bundel, Duistere jaren (1983), had een dergelijke compositie. Van de negen verhalen speelde het middelste het verst in het verleden. Het tweede en het op een na laatste speelden in het heden.
Tot nu toe is mijn recensie vrij essayistisch geweest. Dat komt doordat ik zo weinig kritiek op Hotz heb. Ik hoef geen vlammende bespreking te schrijven waarin ik een rits onvolkomenheden van het te bespreken werk aanwijs, want zulke onvolkomenheden kan ik niet vinden. Ik hoef niet nadrukkelijk te zeggen hoe goed Hotz schrijft, want dat weet iedereen al lang.
Het bijzondere vind ik de eigen toon die Hotz aanslaat. Laat mij twintig verhalen lezen en ik haal feilloos het Hotzverhaal eruit. Hoe die toon te karakteriseren? Kalm en bezadigd zijn woorden die me nu invallen, maar ik weet dat zij slechts één kant belichten. Achter Hotz' woorden is ook altijd een ingehouden spanning voelbaar, een dreiging soms. En natuurlijk mag ik de humor niet vergeten, die in elk boek weer te vinden is, hoewel je het idee hebt dat het ernstige boeken zijn.
Hotz heeft een trefzekere stijl. Prachtig weet hij details naar voren te halen. Zoals in het verhaal 'Eb en vloed', waarin een jongetje samen met zijn ouders naar het vuurwerk gaat kijken. Even verderop staat een meisje uit de buurt op wie hij heimelijk verliefd is.
Het vuurwerk kon beginnen. Het meisje stak beide handen onder haar witte haren en de jongen zag even de dunne nek. Hij voelde dat in z'n lijf en sloeg z'n ogen neer. 'Let nou op,' zei z'n moeder, 'het gaat beginnen.'
Zulke zinnen vind ik steeds weer mooi. Ook nu, nu ik ze opschrijf. Niet omdat ze virtuoos taalgebruik tonen, maar omdat ze zo goed gezien zijn.
Een enkele recensent (in NRC-Handelsblad) heeft beweerd dat de compositie van Hotz' verhalen iets toevalligs heeft; ze hadden even goed eerder of later kunnen eindigen. Dat lijkt me niet het geval. Weliswaar hebben zijn verhalen bijna nooit een verrassende ontknoping, maar wel vaak wordt aan het slot getoond hoe een van de personages is gekomen tot een nieuw inzicht, al verschilt dat inzicht soms maar weinig met dat in het begin van het verhaal.
Zo is het bijvoorbeeld helemaal niet toevallig dat het verhaal 'Liebestraum' eindigt met een krantenbericht over het verongelukken van een luchtschip, de R 101. Al twee keer eerder is dit luchtschip in verband gebracht met het wereldeinde. Dat wereldeinde is heel troostend beschreven: 'We knikten bemoedigend naar Bert Tuinman, die straks van al zijn flaters verlost zou zijn.' Bert Tuinman, die in het verhaal per ongeluk de grammofoonplaat brak waarop Liebestraum van Liszt stond, had ook zijn eigen Liebestraum gebroken zien worden. Daarna is het neerstorten van de R 101, met de connotatie die ik zojuist gaf, bijna hoopvol te noemen.
Ook bij andere verhalen is juist het slot heel geraffineerd, al blijkt dat meestal pas bij herlezing.