dinsdag 30 december 2014

De beste poëzie van 2014


Net als in 2013 en 2012 kijk ik terug naar de poëzie die ik afgelopen jaar heb gelezen. Dat was niet genoeg om er een echte top-10 van te maken. Anders had ik bundels op moeten nemen, waar ik toch niet voluit enthousiast over kan zijn. Maar tot acht stuks kwam ik wel:

1. Leo Vroman, Die vleugels (recensie)
2. Hannah van Wieringen, hier kijken we naar (recensie)
3. Judith Herzberg, 111 Hopla’s (recensie)
4. Armando, Stemmen (recensie)
5. Johanna Geels, Wildberichten (recensie)
6. Hélène Gelèns, applaus vanuit het donker (recensie)
7. Annemieke Houben, Vieze liedjes uit de 17e en 18e eeuw (recensie)
8. Hans Tentije, Gissingen gebeurtenissen (recensie)

Het boek van Annemieke Houben hoort hier eigenlijk als dichtbundel niet tussen, maar ik heb zo van de liedjes genoten, dat ik het boek niet uit de lijst kon laten. Een boek waar ik een beetje mee zit is de biografie die Rutger Vahl van Cornelis Vreeswijk schreef. Dat is natuurlijk geen poëziebundel, maar er zijn veel teksten van Vreeswijk opgenomen. Daar heeft Vahl veel aandacht aan besteed. Alsnog en alweer aanbevolen. 



maandag 29 december 2014

De beste strips van 2014



Vorig jaar publiceerde ik hier een lijstje met wat ik toen de beste 'beeldromans' van 2013 noemde. Ik wilde het woord 'graphic novel' vermijden. Een jaar ervoor had ik net zo'n lijst gemaakt voor 2012, waarbij ik me ook nog vergiste, zodat er een aanvulling nodig was. Deze keer heb ik de boeken in het lijstje maar gewoon 'strips' genoemd.

Alle boeken in het lijstje hieronder heb ik gelezen tussen begin december 2013 en nu. Ik heb alleen vrij recente strips opgenomen, wat niet wil zeggen dat alle strips uit 2014 zijn. Maar strips die ouder dan een paar jaar waren, heb ik weggelaten. Pas dit jaar las ik bijvoorbeeld MW van Osamu Tezuku, maar het is al wat ouder, vandaar dat het ontbreekt.

1. Manu Larcenet, En nu maar hopen dat de boeddhisten zich vergissen. Blast 4. (recensie)
2. Roelof Wijtsma, Doolhof van Eeden (recensie)
3. Aimée de Jongh, De terugkeer van de wespendief (recensie)
4. Robert van Raffe, Zonder filter (recensie)
5. Shamisa Debroey, Verdwaald (recensie)
6. Vranckx/Strzelecki, De gierenclub (recensie)
7. Trondheim/Bonhomme, Omnivisibilis (recensie)
8. Henrik Rehr, Gavrilu Princip (recensie)
9. Porcel/Zidrou, Folies Bergère (recensie)
10. Leela Corman, Meideles (recensie)

Ook vorig jaar al stond Manu Larcenet op de eerste plaats; het jaar ervoor werd hij nummer drie (na Habibi van Craig Thompson en Binnenskamers van Tim Enthoven). De serie Blast  is van uitzonderlijk hoog niveau. 

Datzelfde vind ik van Doolhof van Eeden van Roelof Wijtsma. Met bijzonder weinig tekst krijgt hij de lezer mee op de zoektocht naar een verloren paradijs. 

De andere strips zullen wel verwisselbaar van plaats zijn. Is het boek van Aimée de Jongh beter dan dat van Robert van Raffe? De aanstellerij van Van Raffe staat mij wat tegen, maar dat is nu juist deel van de thematiek, dus hierin is mijn oordeel niet eerlijk. Uiteindelijk heb ik gekozen op wat er van elk boek is blijven hangen.

Er zijn weer een paar boeken net buiten het lijstje gevallen, dat is nu eenmaal niet te voorkomen. Tom Poes en de Paskaart bijvoorbeeld en Kop en staart, van Catherine Lewis (te weinig een strip) en ook De vreemdeling, de versgtripping van een boek van Camus. Uiteindelijk heb ik de keuze gemaakt voor de tien in het lijstje. 

Een mens kan niet alles laten. Ongetwijfeld zijn er meer goede strips verschenen, maar die heb ik niet gelezen. Misschien komt dat nog. Panter  van Brecht Evens ga ik in ieder geval nog lezen. 
















zondag 28 december 2014

De beste romans van 2014


Al een paar jaar maak ik begin december lijstjes van de beste boeken die ik in het jaar ervoor gelezen heb en zelfs een lijstje van de beste boeken die ik niet heb gelezen. Voor de romans maakte ik in 2013 deze lijst in 2012 deze.

Dit jaar kwam het er begin december niet van, maar dat ga ik alsnog goedmaken. Eerst maar eens de romans. Van de boeken die ik vorig jaar opnam in de lijst met de beste nog niet door mij gelezen boeken uit 2013 heb ik er afgelopen jaar drie gelezen. Ze staan allemaal in het lijstje hieronder.

In dat lijstje komen ook boeken voor die al wat ouder zijn, maar die ik in 2014 pas gelezen heb. Strikt genomen behoren ze niet tot de beste boeken van 2014, maar wel tot de beste boeken van mijn 2014.

1. Ilja Leonard Pfeijffer, La superba  (recensie)
2. Jeroen Brouwers, Het hout (recensie)
3. Tomas Lieske, Door de waterspiegel (recensie
4. Margriet de Moor, De schilder en het meisje (recensie)
5. Niña Weijers, De consequenties (recensie)
6. Marente de Moor, De Nederlandse maagd (recensie)
7. Bert Wagendorp, Ventoux (recensie)
8. Joost de Vries, De republiek (recensie)
9 Jan Brokken, De vergelding (recensie)
10. Gijs IJlander, Vergeef ons onze zwakheid (recensie)

De eerste drie zijn voor mij onomstreden. Ik heb in mijn kennissenkring al heel wat reclame gemaakt voor het boek van Pfeijfer. Het boek steekt met kop en schouders boven de rest uit. Voor zover ik weet, heeft het boek goede kritieken gekregen en dat is terecht. 

Datzelfde geldt voor het boek van Brouwers, maar ik herinner me niet dat er luid gejuicht is voor Tomas Lieske, hoewel Door de waterspiegel een gedurfd boek is, waarin de schrijver over allerlei grenzen gaat. Prachtige roman. 

Bij de rest van de boeken heb ik wat zitten schuiven, zonder dat ik helemaal tevreden over de volgorde was. Uiteindelijk heb ik besloten het maar zo te laten, al zou misschien Marente de Moor wel op plaats 4 moeten en Margriet de Moor op 6. Die laatste heeft vorig jaar alweer een boek geschreven, maar dat heb ik nog steeds niet gelezen. Ik raak achter. 

Aan de volgorde van de laatste zeven romans hecht ik niet zo. De boeken van bijvoorbeeld Joost de Vries en Bert Wagendorp zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. Beide boeken zullen mij bijblijven. 

De vergelding van Jan Brokken is geen roman, al gebruikt Brokken wel technieken van de romanschrijver. Ik heb het toch maar opgenomen in deze lijst. Maar wat moet ik met Een makelaar in Pruisen van Nicole Montagne (recensie) en (maar dat is ook heel wat ouder) het prachtige boek van Wiepke Loos over Gerard Bilders en Johannes Kneppelhout (recensie). Ik vond dat ze niet in dit lijstje pasten, maar ik wil ze toch genoemd hebben. 

Binnenkort meer lijstjes: van de nog niet gelezen boeken, van poëzie en van strips.

zaterdag 27 december 2014

De republiek (Joost de Vries)


Van sommige boeken vind ik dat ik ze moet lezen, maar komt het er gewoon niet van. Van sommige auteurs ook. Zo heb ik nog nooit een boek gelezen van Christiaan Weijts, Kees 't Hart of Elvis Peeters, terwijl ik dat wel zou willen doen en eigenlijk al gedaan zou willen hebben. Maar ik heb de boeken van deze auteurs nooit in huis gehaald en altijd liggen er boeken op mijn stapel die eerst gelezen willen worden.

Joost de Vries is zo'n auteur; De republiek is zo'n boek. Het is van diverse kanten geprezen en het kreeg de Gouden Uil. Ongetwijfeld heb ik indertijd de recensies gelezen. Het enige wat me bijgebleven is, is dat het een goed boek is. Niet waarover het gaat.

Voor degenen bij wie de inhoud van De republiek ook weggezakt is: de hoogleraar Josip Brik is overleden (net als Chet Baker, door uit het raam van een hotel te vallen). We leven mee met zijn vertrouweling Friso de Vos, die moet toezien hoe bij de publiciteit rond het overlijden ene Philip de Vries de aandacht krijgt waarop Friso recht meende te hebben. Hij doet er alles aan om Philip verdacht te maken.

Josip Brik houdt zich bezig met Hitlerstudies en Friso de Vos is hoofdredacteur van een blad dat zich daar geheel aan wijdt, De slaapwandelaar. Op instigatie van Brik reist hij bijvoorbeeld naar Chili om daar mensen te bezoeken die de naam Hitler dragen. Zijn relatie met Pippa (die Brik ook goed kent) is net achter de rug, maar door Briks overlijden (en een ziekte die Friso oploopt) trekken ze toch weer samen op.

Met veel plezier heb ik De republiek gelezen. De Vries is iemand met een heldere stijl en hij kan goed beelden oproepen. Dat doet hij vaak door treffende vergelijkingen. Over politieagenten: 'Een van hen droeg een zwart machinegeweer op zijn borst alsof hij een pasgeboren kind aan het voeden was'. Dat zie je meteen voor je.

Of deze, over congresgangers:
Het viel me op hoeveel andere mensen alleen waren. Vooral mannen, je zag ze in de menigte nauwelijks staan, maar ze waren er. Ze stonden gewoon een beetje te staan, met naamstickers op hun revers geplakt waar net zo goed op kon staan naar welk dagverblijf ze gebracht moesten worden als ze hun moeder kwijt waren. 
De beelden zijn effectief en bovendien zo gekozen dat ze je doen glimlachen. Ook dat houdt het lezen aangenaam.

Je kunt goed meeleven met de hoofdpersoon, Friso de Vos, maar De Vries speelt niet in de eerste plaats de kaart van de emotie. Hij heeft een ingehouden toon en vraagt meer om de gedachtegang te volgen dan om je mee te laten slepen. Ik had een soortgelijke ervaring bij het lezen van De Nederlandse maagd van Marente de Moor, al broeit daar voor mijn gevoel meer.

Omdat het perspectief voortdurend bij Friso ligt, moet je wel met hem meeleven. Maar Friso doet dingen, waarvan je voorvoelt dat ze niet deugen of dat ze verkeerd moeten aflopen, wat je als lezer in een ongemakkelijke positie brengt. Geheel andersoortige auteurs als Renate Dorrestein en Maria Stahlie kunnen dat ook.

Eigenlijk staat me dat wel aan. Romans met hoofdpersonen die keurig deugen, zijn eigenlijk nooit interessant. Door het gedrag van Friso rijzen er ook vragen op over het thema identiteit. Friso geeft zich verschillende keren voor Philip uit. Ze blijken dan ook erg op elkaar te lijken.

Wie ben je, als je jezelf een andere naam geeft? Word je daarmee ook die ander? In hoeverre is de ander van jezelf te onderscheiden? Die consequenties van het aannemen van een naam werden al voorbereid door de gesprekken die Friso had met mensen in Chili die de naam Hitler dragen. Leeft Hitler nog een beetje door, als zijn naam er nog is?

Brik is het grootste deel van het boek afwezig. Hij is immers overleden. Toch is hij de zon waarom de planeten Friso en Philip draaien. Aan hem lijken ze hun identiteit te ontlenen. Maar zijn ze van zichzelf wel iemand? De sterren op het gebied van de Hitlerstudie bestaan ook alleen maar doordat Hitler er ooit geweest is. Ze blijven dus van Hitler afhankelijk.

De titel verwijst naar het wegvallen van Brik. Als de koning dood is, wat blijft er dan over? Brik heeft ooit aan Friso gevraagd of die zijn dauphin is of zijn Robespierre. 'En als we geen dauphins waren, wat bleef er dan nog over?'

Er zullen verschillende manieren zijn om De republiek te lezen. Ik heb het boek gelezen als een roman die vragen stelt over identiteit. Of dat een gedachtespel is of ernst is moeilijk uit te maken. Het boek heeft ongetwijfeld een speelse inslag, zoals Friso  misschien als een uit de hand gelopen geintje de identiteit van Philip aanneemt. Maar wat voor gevolgen heeft het voor hemzelf? Kunnen wij spelen met onze identiteit zonder te veranderen? Kunnen we onze identiteit kiezen?

De republiek is een goed boek, een rijk boek, maar het blijft voor mij wel erg hangen in het hoofd. Daardoor kon ik er wel van genieten, maar overweldigde het me niet, zoals bijvoorbeeld Het hout van Brouwers dat wel deed. Ik denk dat De Vries nog meer kan. Hij zal in de toekomst van maniertjes af durven stappen, grotere helderheid aandurven. We gaan meer van hem horen.

woensdag 24 december 2014

Mexicana (deel 1)


De cover van het eerste van de drie delen van Mexicana schudt de associaties al wakker. De hoofdkleur is oranje, het landschap ziet er desolaat uit. We nemen aan dat het warm is. En stoffig, want de man die op ons af loopt trekt wolkjes stof achter zich aan. Het is een politieman; zijn auto staat op de achtergrond. Een stoere man, alleen. De letters van de titel boven hem zijn een beetje aangetast en dat vinden we logisch. De man lijkt ons niet iemand bij wie alles gladjes verloopt. Er zullen wel wat scherpe randjes aan hem zitten.

Als iemand zo getekend wordt, is het niet moeilijk meer om je met hem te identificeren. Het zou zomaar een held kunnen zijn, een eenzame strijder tegen het kwaad. Maar de scenaristen Mars & Matz hebben ervoor gezorgd dat het wat ingewikkelder is.

De man die we zien lopen is Emmett Gardner, lid van de Amerikaanse grenspolitie, wiens werk het is drugs- en mensensmokkel tussen Mexico en Amerika in te tomen. Tijdens zijn werk wordt hij gebeld: zijn zoon Kyle is opgepakt. Emmett betaalt de borgsom en neemt hem mee.

Kyle zit in de problemen. Hij is in contact gekomen met de drugsbaas Angel Moreno, voor wie hij klusjes opknapt. Als Angel erachter komt dat Kyles vader bij de politie is, krijgt hij een zware opdracht om zijn loyaliteit te bewijzen. Als hij het niet doet, zal hij uit de weg geruimd worden.

Emmett probeert zijn zoon te helpen en beseft dan pas wat hij gedaan heeft. Voor hij het weet, zit hij ook tot zijn nek in de problemen.

Mexicana is met dit eerste deel goed begonnen. In de klassieke tragedie behelst het eerste bedrijf de expositie: we leren de situatie kennen. In het tweede bedrijf krijgen we de intrige: de gebeurtenissen komen op gang en verknopen zich. Ik heb het idee dat we die twee delen aan het eind van dit deel van Mexicana gehad hebben. Dan komen nog de climax, de catastrofe en de peripetie. Als we dat klassieke stramien tenminste volgen.

Hoe dan ook: het spel is op de wagen, de gebeurtenissen zijn goed op gang. Wij willen wel weten hoe dat verder verloopt. Het zijn natuurlijk niet alleen de problemen die het verhaal voortstuwen. Intussen zijn we ook gaan meeleven met Emmett, een bezorgde vader, waardoor hij wel moet deugen. Maar als geharde politieman schrikt hij niet terug voor geweld en hij kan zomaar iemand omleggen. Een gecompliceerd figuur dus. Een prima personage.

De tekeningen van Mezzomo staan mij wel aan. Ze hebben iets grofs, maar zijn ook krachtig. Die robuuste tekeningen sluiten goed aan bij het verhaal: geen fijnzinnigheid, maar trefzekerheid. Dat zal niet naar ieders smaak zijn, maar mij bevalt dat goed.

Mexicana is een stevige strip en daar zijn ongetwijfeld liefhebbers voor. Ik kijk in ieder geval uit naar het volgende deel.

Mexicana deel 1
Scenario: Mars & Matz
Tekeningen: Mezzomo
Uitgeverij: Glénat
hardcover, 48 blz. € 15,95

dinsdag 23 december 2014

De oorlog van de Lulu's


















Er zijn veel manieren om een strip te maken over de Eerste Wereldoorlog. Ivan Petrus Adriaenssens tekent bijvoorbeeld een soort verhalende documentaires (kijk hier en hier). Hij doet dat op een indrukwekkende manier, maar er zijn natuurlijk ook heel andere manieren om die tijd op te roepen.

De scenarioschrijver Régis Hautière doet het anders. Hij begint met een verteller die terugkeert naar zijn verleden, wat een beproefd recept is. Denk maar aan De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst. De verteller rijdt met zijn auto het Franse plaatsje Valencourt binnen. Er zijn veel dingen veranderd, maar hij weet nog hoe het vroeger was. En dan krijgen we natuurlijk het verhaal van vroeger te horen, dat begint in 1914.

Wie die verteller is, wordt overigens niet duidelijk. Is het een van de Lulu's? Dat zijn vier belhamels die in het plaatselijke weeshuis wonen. Hun bijnaam danken ze aan het identieke begin van hun naam: Lucien, Lucas, Luigi en Ludwig. Het zijn ruwe bolsters, met een blanke pit: altijd uit op avontuur, lastig voor degenen die hen onder controle moeten houden, maar ze deugen.

Als de Duitsers via België Frankrijk binnenvallen, moet het weeshuis halsoverkop geëvacueerd worden. De Lulu's zijn op dat moment in het bos en ze gaan niet mee. Later voegt zich een meisje bij hen, ook een Lu: Lucy.

De Lulu's moeten op eigen kracht zien te overleven, wat nog niet zo gemakkelijk is. Op een gegeven moment stuiten ze op een Duitse soldaat, Hans, die door alle ellende die hij heeft meegemaakt besloten heeft om de oorlog te verlaten. Hij wil terug naar zijn vrouw die zwanger is. Met hem sluiten ze een bondgenootschap.

Deel 1, 1914, Het weeshuis leest prettig: het verhaal heeft vaart en tussendoor kom je nog het een en ander over De Grote Oorlog te weten. De toon is vrij licht en er zitten grappige scènes is, zodat je af en toe moet glimlachen.

Zoetsappig wordt het verhaal nergens. Dat komt doordat Hautière er ook een serieuze laag in aangebracht heeft. De Lulu's zijn avontuurlijk, maar het zijn niet alleen maar helden. En ze leven in een weeshuis, dus ze hebben allemaal een verleden. Soms hebben ze boze dromen, waaruit ze huilend wakker worden. Al op bladzijde 10 wordt verteld dat ze juist daardoor onafscheidelijk zijn, 'zoals mannen die in het leger op dezelfde kamer slapen'. Ze hebben gedeelde angsten en geheimen. Daardoor is hun verbondenheid zo hecht.

In deel 2 (1915, Hans) komt de gruwel van de oorlog dichtbij door de verhalen van Hans. Natuurlijk kunnen ze Hans niet zo goed verstaan, maar ze zien wel de blik in zijn ogen, waarin de ellende van de oorlog weerspiegeld wordt.

Deel 2 is wel een stuk minder aantrekkelijk dan het eerste deel. Het eerste deel is fris, maar in het tweede deel krijg je het idee dat je meer van hetzelfde krijgt, zonder dat er iets wordt toegevoegd. De Lulu's gaan met Hans op pad en onderweg krijgen ze natuurlijk te maken met wat moeilijkheden. Dat is allemaal niet echt vervelend om te lezen, maar heel bijzonder is het ook weer niet. Er komen nog meer delen en ik hoop dat die weer van het niveau van het openingsdeel zijn.

De tekeningen zijn gemaakt door Hardoc. Op zijn blog plaatste hij onlangs een zelfportret:

Daaraan zie je al dat hij goed overweg kan met het luchtige tekeningen. Hardoc tekent soepel, zijn figuren bewegen op een natuurlijke manier en de expressie op de gezichten is meestal niet overdreven. Technisch is er eigenlijk niets op aan te merken.

Daar komt nog bij dat de inkleuring fraai is. Voor een deel doet Hardoc die zelf. Verder heeft David François zich met het inkleuren bemoeid. Voor een strip die het luchtige en het ernstige combineert, is een Hardoc een goede keuze; hij kan beide aan.

Wanneer deel 3 (1916, De hoop stenen) verschijnt, is nog niet duidelijk op de site van Casterman kom ik, ook in het Frans, alleen nog maar de eerste twee delen tegen.

Uit: Deel 1, 1914. Het weeshuis

Uit: Deel 2, 1915. Hans

De oorlog van de Lulu's
Deel 1: 1914. Het weeshuis
Deel 2: 1915. Hans
Scenario: Régis Hautière
Tekeningen: Hardoc
Incleuring: David François, Hardoc
Uitgeverij Casterman, 2014
softcover, 56 blz. € 9,50

woensdag 17 december 2014

Het hout (Jeroen Brouwers)



In 1980 las ik voor het eerst iets van Jeroen Brouwers:  Kladboek. Het boek deed me naar adem happen, zo was ik onder de indruk van wat Brouwers schreef en nog meer van hoe Brouwers schreef. Daarna ben ik Brouwers blijven lezen en ik heb maar weinig overgeslagen. Enkele verhalenbundels, een paar drama's, soms een Feuilleton. Dat is het wel, geloof ik.

Eigenlijk kan ik Brouwers niet recenseren: het is als met het gebak van bakker Hendriksen uit Zetten: al voor ik de eerste hap heb genomen, weet ik dat ik het lekker vind. Daarom juist eet ik het, en ik word eigenlijk nooit teleurgesteld.

Al voordat ik in Het hout begon, had ik erover gelezen: ik wist dat het over seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke kerk zou gaan. Het was een 'hard' boek, zei mijn boekhandelaar. Nu ik het gelezen heb, zou ik het niet een hard boek noemen. Het gaat over vreselijke dingen, ja, en Brouwers maakt ze niet mooier dan ze zijn. Maar waarom zou hij ook?

Het hout speelt zich af aan het begin van de jaren vijftig. Het heden is 1953, het jaar van de watersnoodramp. De hoofdpersoon is Eldert Haman, als docent in een klooster terechtgekomen en uiteindelijk kloosterling geworden: broeder Bonaventura. Hij is zaalwacht op de slaapzaal, hulpkoster en nog zo het een en ander.

Om hem heen speelt zich het misbruik van de jongens af. Soms terloops en onopvallend. Over broeder Hyacintus:
Nu is hij koster. Pulkt in de sacristie aan de misdienaars, plakt met zijn speeksel hun haar in fatsoen en streelt hun wangen. Voordat ze in hun toog en superplie het altaar op gaan strijkt hij de jongens van voor en achter over het lichaam als laatste kledingcontrole. Daarna nog een klapje tegen bips of een knijpje. 
Het lijken kleinigheden, maar Bonaventura ziet het, ook al wil hij het niet zien. Het doet denken aan het jongetje in Bezonken rood dat waarneemt wat er in het kamp Tjideng gebeurt. De oorlog is in Het hout niet ver weg. Die is pas acht jaar achter de rug en Eldert Haman herinnert die zich nog goed: zo ziet hij nog precies voor zich hoe zijn vader weggevoerd werd.

Het is dan ook niet voor niets dat de ergste van alle kloosterlingen een zwaar Duits accent heeft. Het is Mansuetus, het schoolhoofd. Hij is het die de jongens afranselt met 'het hout'. Een stoffer waarvan de haren verwijderd zijn, maar ook een strijkstok. Verder slaat de titel op het kruishout waaraan Jezus hangt.

Op een gegeven moment valt het Jezusbeeld naar beneden. Het lijkt me symbolisch voor de val van de kerk, die zich manifesteert in het wangedrag van de broeders. Zo is er meer symboliek in Het hout. De dagen voor Pasen zijn uitzonderlijk warm. Zo warm dat het eigenlijk niet kan. Hierop wees Rein Swart al in zijn recensie. In werkelijkheid was het begin april 1953 aan de koude kant, maar dat doet er niet toe. De warmte is zo intens, dat er wel iets moet gaan gebeuren. Zo kan het niet langer gaan; er moet wel een enorme onweersbui losbreken.

Je kunt ook zeggen dat de warmte staat voor de broeierigheid die er heerst bij de kloosterlingen. Die ontlaadt zich trouwens niet in een onweersbui, maar in het moment dat Bonavantura besluit om een daad te stellen. Daarop kan ik verder niet ingaan, omdat ik de plot niet wil weggeven.

In de loop van het boek komen zo'n beetje alle medebroeders van Bonaventura aan bod. De ziekenbroeder bijvoorbeeld die voor elk klein wondje de 'patiënt' zich laat ontkleden, voor de zekerheid; of de wasbroeder die hetzelfde doet als hij bij iemand een vlek in zijn broek, en natuurlijk ook in zijn onderbroek, constateert en hoe hij dan misbruik maakt van de situatie. Allemaal gaan ze ver over de schreef en ze lijken zich er niet schuldig over te voelen.

Bonaventura doet niet mee aan het misbruik. Ik vond hem daarom in het begin van het boek niet zo geloofwaardig: de roos op de vuilnisbelt, de goede tussen de slechten, het witte schaap in een kudde met zwarte. De manier waarop Eldert de kloosterregels overtreedt (hij komt in contact met een vrouw buiten het klooster), maakt hem nog eens extra sympathiek. Maar smetteloos is hij niet. Soms betrapt hij zich op kleine, wegglippende gedachten, die hemzelf verrassen. Zijn schuld zit echter vooral in het feit dat hij het allemaal laat gebeuren, dat hij niets doet, niet protesteert.

Centraal in het boek staat een ernstig geval van misbruik. Dat van Mark Freelink. Als Bonaventura de chambrettes controleert, blijkt Mark nog steeds niet terug te zijn. Hij had zich moeten melden bij Mansuetus. Al eerder op de dag had de jongen Wil van Lanschot  te horen gekregen, naar aanleiding van iets onschuldigs, dat hij niet meer met Mark mocht omgaan. Bonaventura verlaat zijn post en gaat op zoek naar Mark.

Brouwers beschrijft verschillende keren terloops de voorbeelden van misbruik. Expliciet beschrijft hij wat er met Mark Freelink is gebeurd. De dagelijkse praktijk kenden we al door de beschrijvingen. Nu we een concreet geval te horen krijgen, blijkt het allemaal nog gruwelijker dan we ons konden en wilden voorstellen.

Samen met Wil van Lanschot gaat Eldert Haman op bezoek bij Mark, die op de ziekenzaal ligt, zogenaamd vanwege een epileptische aanval. Mark vertelt aan zijn vriend wat er gebeurd is, maar je merkt dat Bonaventura er ook als verteller tussen zit:
Een mooie intelligente knaap als jij, grommelde het schoolhoofd, zijn hand op Marks haar tegen zijn borst. Ik zou je moeten strelen in plaats van tuchtigen. Hij legde de stok neer en klemde zijn andere arm rond het joch. Ik hoorde en voelde hem hijgen, zegt Mark. Ik stond blind tegen hem aan en rook hem, hij stonk.
Aan zo'n woord als 'het joch' merk je dat Mark niet van het hele verhaal de verteller kan zijn. Uiteindelijk is het ook Bonaventura die het verhaal, ja het hele boek, vertelt:
Ik geloof Mark en heb alle schandelijks altijd geloofd, erover zwijgend als iedereen. Ik schrijf alles maar op om het opgeschreven te hebben.
Dat is het uiteindelijke protest van Bonaventura: het luiden van de klok (wat misschien ook wel de taak van de hulpkoster is) door het boekstaven van het misbruik.

Stijl is altijd het sterke punt van Brouwers. Hij houdt ervan om flink uit te pakken. Daar schiet hij in Het hout ook wel eens in door: dan pakt hij zo luidruchtig uit dat het nauwelijks meer in dienst van het verhaal staat. Misschien is het pronkzucht, maar ik vermoed dat Brouwers zo van mooie taal houdt, dat hij het eigenlijk niet kan laten om van tijd tot tijd er wat in door te schieten. Mij heeft het meestal niet gestoord.

In Het hout bedient Brouwers zich verschillende keren van de onvolledige zin. Hij laat woorden weg, zodat er eigenlijk geen goede zin overblijft, terwijl we toch feilloos de mededeling kunnen volgen. In deze passage bijvoorbeeld:
Die jongen Van Lanschot waarmee jij hand in hand, is hij verder gegaan, daar was jij ook vanmiddag mee in de ziekenkamer. Geen toestemming voor en niets te zoeken met die jongen. Broeder Mansuetus heeft mij over die jongen en jij loopt daarmee onbeschaamd. Broeder Johannes Vianney meldt jullie betrapt in de ziekenkamer toen hij afwezig was waar die andere jongen ik kan zijn naam niet lezen. Mark Freelink, roept Amadeo uit zijn kantoor. Die daar vanwege epileptische aanval inmiddels de hemel gedankt voorbij.  
Het is bijzonder effectief, hoe Brouwers schrijft. Het zou kunnen zijn dat de broeder gewoon beroerd formuleert, maar het kan ook dat tot Bonaventura, die een reeks beschuldigingen moet aanhoren, slechts flarden van de zinnen doordringen.

Brouwers heeft met Het hout weer een parel toegevoegd aan de kroon die hij al jaren draagt. Een goed gecomponeerd boek dat langzaam toewerkt naar een ontknoping, stilistisch heerlijk zoals altijd bij Brouwers en over een onderwerp dat lastig is. Hoe beschrijf je het gruwelijke zonder dat je pen uitschiet? Hoe voorkom je het schema schurk-slachtoffer-held? Brouwers beschrijft de gruwelijkheid, betrokken, ingetogen en niet verdoezelend. Daar krijg je het als lezer van tijd tot tijd wel benauwd van, maar dat is ook de bedoeling.

Voor mij behoort Brouwers bij de beste schrijvers van zijn generatie. Nooteboom hoort daar natuurlijk ook bij en van mij mag K. Schippers ook op het podium. Of zie ik een andere nog levende schrijver over het hoofd?

Eerder schreef ik over andere boeken van Brouwers:
Restletsels
Bittere bloemen

maandag 8 december 2014

Tom Poes en de Pas-kaart (Dick Matena)


Wie een nieuw verhaal wil maken over Tom Poes en Heer Bommel, heeft geen gemakkelijke taak. De lezers kennen immers al een heel oeuvre aan verhalen waarin de personages figureren. Altijd zal het nieuwe verhaal vergeleken worden met de Toonderverhalen. Past het in de traditie? En is het tegelijkertijd eigen genoeg?

Als mijn geheugen mij niet bedriegt, leerde ik Bommel kennen in de tweede helft van de jaren zestig. Ik logeerde twee nachten per week bij mijn oma, die na de dood van opa 's nachts niet meer alleen in huis wilde zijn. Oma las een tijdschrift dat toen waarschijnlijk de Revue heette. Ik heb ook de benaming Revu en Nieuwe Revu meegemaakt.

Grabbelend in mijn geheugen haal ik een beeld naar boven van mezelf, liggend op mijn buik voor de oliekachel en bladerend in de Revue. Ik haalde de voetbalplaten eruit en ik las op de achterkant de strip. Ik herinner me een Bommelverhaal met lopende keien en waarschijnlijk ook De Jakker-Jekker en De tic van Joost. Lag mijn sympathie toen al bij de heer van stand? Mijn moeder had meer op met de schrandere Tom Poes. Ze vond dat 'dien stomme Bommel' zich maar in de problemen werkte.

Ongetwijfeld was Dick Matena zich bewust van de 'last' die een Bommelverhaal bij voorbaat al meetorst: alle verhalen die de lezer kent, spelen mee bij lezing van het nieuwe verhaal. Tom Poes en de Pas-kaart, noemde Matena zijn Bommelboek en de lezers denken natuurlijk meteen aan het verhaal over de pasmunt en aan magister Hocus P. Pas. Ooit werkte Matena samen met Toonder aan het verhaal Tom Poes en de Paskaarten, maar dat schip strandde al in de loop van het proces. Met dit verhaal neemt hij het vroegere, aangepast, weer op.

Toonder is overleden maar hij regeert nog over zijn graf (of zijn urn) heen: nooit meer mag iemand een strip over Bommel en Tom Poes maken zoals Toonder dat deed: een strook van meestal drie plaatjes, met daaronder de tekst. Ballonstrips mogen nog wel.

Tom Poes en de Pas-kaart is een geslaagde strip: er doen veel personages aan mee die we herkennen uit de Rommeldamse maatschappij die Toonder geschapen heeft en ze houden zich allemaal aan het karakter dat wij van hen kennen.

Ook het soort verhaal klopt: in verschillende verhalen heeft Toonder zaken ingebracht die niet met ons verstand te verklaren zijn, dingen die eigenlijk niet kunnen of die bovennatuurlijk zijn. Dat kan gebeuren doordat bijvoorbeeld een schilderij van Terpen Tijn onvermoede krachten blijkt te bezitten, doordat Hocus Pas iets in gang gezet heeft of doordat Pee Pastinakel iets in elkaar geknutseld heeft.

Van die laatste twee mogelijkheden heeft Matena gebruik gemaakt: de Rommeldamse samenleving komt in een soort loop in de tijd terecht, waardoor de personages getuige kunnen zijn van handelingen die zich op verschillende tijden afspelen. Er zijn personages die slachtoffer zijn en personages die er zaken in zien en natuurlijk komt het uiteindelijk allemaal goed.

Meestal eindigen de Toonderverhalen (net als die over Asterix), met een eenvoudige doch voedzame maaltijd. In dit verhaal is dat niet het geval: Heer Olivier en Tom Poes rijden weg in de de Oude Schicht en we hopen natuurlijk dat ze op weg zijn naar nieuwe avonturen.

Wie de tekeningen bekijkt, herkent meteen de hand van Matena. Hij gebruikt duidelijk minder zwart dan gebruikelijk is bij de vroegere Toonderverhalen. In een ballonstrip, waarin met kleuren gewerkt wordt is er ook minder noodzaak om de tekeningen gewicht te geven door zwarte schaduwpartijen. Die schaarse aanwezigheid van het zwart viel mij misschien ook wel op doordat mijn referentiekader vooral gevormd wordt door de strokenverhalen en niet door de ballonstrips over Tom Poes.

Behalve in zijn lijnvoering (de lijnen variëren weinig in dikte) herken je Matena ook in zijn arceringen. Ik hou niet zo van de manier waarop Matena gewoonlijk het wegdek arceert, maar dat zal wel een persoonlijk allergie zijn. Over de inkleuring ben ik weer wel enthousiast. Voor een ballonstrip is er op verschillende pagina's vrij veel tekst gebruikt en ook dat is vintage Matena. Hij doet dat immers ook bij de verstripping van literatuur, waarbij hij bij verschillende boeken de coplete tekst heeft overgenomen.

Het mooie is dat Tom Poes en de Pas-kaart zowel voor honderd procent een Bommelverhaal is als een verhaal van Dick Matena. Aan beide grootheden wordt recht gedaan. Het stripverhaal wordt in- en uitgeleid, zodat we ook nog een blik krijgen in de wordingsgeschiedenis. Mooi gedaan.

Nog meer Matena? Kijk hier (Sammie en Nele in Artis), hier (De schippers van de Kameleon), hier (Kees de jongen), hier (De jongen met het mes) en hier (Kort Amerikaans).

Door verhuisdrukte verschijnt er maar weinig op mijn weblog, maar ik ben van plan om binnenkort te schrijven over Afke's tiental en 100 pagina's Dick. 

donderdag 27 november 2014

Klussen


Toen mijn ouders gingen trouwen, zei mijn opa van vaderskant tegen mijn moeder: 'Wim kan goed timmeren: met een moker en vijfduimers.' Opa achtte dus mijn vader alleen geschikt voor het grove kluswerk. Toch heb ik pa heel wat zien maken: hij metselde, timmerde, zaagde en laste. Het was misschien niet altijd even subtiel, maar hij zorgde ervoor dat hij de klus klaarde. Tenminste op het bedrijf.

In huis hanteerde mijn moeder het gereedschap. Het kon gebeuren dat wij thuiskwamen uit school en dan de centrifuge op de keukentafel zagen liggen: ma was die aan het repareren. Ze verving de koolborstels van de stofzuiger, schaafde aan een deur die klemde, plakte banden, verving bougies en timmerde erop los als dat nodig was. Je moest jezelf kunnen redden, vond ze.

Veel mensen vinden klussen leuk. Ik heb wel eens gehoord dat er tv-programma’s zijn, waarin krotten omgetoverd worden tot landhuizen, waarin een klassiek interieur veranderd wordt in een modern of omgekeerd en waarin hopeloze tuinen in korte tijd lusthoven worden. De presentator geeft technische details: zo zaag je zo’n plank, met deze boor van die dikte boor je dat gat, zo stut je handig je gevel.

Tenminste dat denk ik, want ik heb nog nooit zo’n programma gezien. Aan mij is dat niet besteed. Ik kan een band plakken, omdat mijn moeder me dat geleerd heeft, met de mattenklopper in haar hand. Dan wil je wel. Verder mis ik elke praktische handigheid.

Op de middelbare school vond ik handvaardigheid het ergste vak. In de vijfde klas heb ik die lessen een paar maanden kunnen ontlopen: mijn klasgenoten hadden bij het begin van het schooljaar aan de docent verteld dat ik naar een andere school overgestapt was. Maar bij het kerstrapport viel ik door de mand en ik moest alsnog al die verschrikkelijke lessen inhalen. Misselijk van afkeer heb ik gekleid en geplakt en geknutseld, tot ik genoeg boete had gedaan.

Later heb ik nog wel eens wat geprobeerd. Zo kocht ik een rolgordijntje voor de badkamer, maar ik kreeg het ding niet bevestigd en zo ging het bij alle zaken die ik aanpakte: schroeven gingen scheef, spijkers bogen zich na enkele slagen tot krammen, een plank was na drie keer zagen nog te kort en nooit kwam iets terecht op de plek waar het behoorde. Zo gauw ik gereedschap aanraak, krijgt het een eigen wil, die geen enkele keer overeenkomt met de mijne.

Binnenkort ga ik verhuizen en dan moet er weer geklust worden. Ik trof mijzelf aan achter een wagentje in zo’n grote klussupermarkt. Altijd bevinden die zaken zich in oneindig hoge hallen, waar je je automatisch nietig voelt. Om me heen zag ik allerlei voorwerpen waarvan ik het bestaan niet had kunnen vermoeden, laat staan dat ik wist waarvoor ze dienden.

Ik hield me vast aan het winkelwagentje, steeds de neiging onderdrukkend om naar buiten te vluchten. Sterk had ik de verwachting dat ik betrapt zou worden. Iedereen zou aan me kunnen zien dat ik hier eigenlijk niet hoorde. Ik voelde me een pastoor in een seksshop en dat zei ik ook tegen mijn lief, die op dit gebied veel daadkrachtiger is. Zij weet dat er lichtdoorlatende en verduisterende rolgordijnen zijn, dat er vochtbestendige lampen zijn en lampen die alleen in droge ruimten opgehangen mogen worden. Ik weet dat allemaal niet.

Het is me gelukt om in de afgelopen twee weken één enkele lamp op te hangen. Het ding brandt, al weet ik niet of het op de goede manier vastgeschroefd is. Misschien moet ik het daar maar bij laten en de rest overlaten aan kwieke mannen en vrouwen die niet beginnen te trillen bij de aanblik van een boor of een spanningzoeker.

Met weemoed denk ik terug aan een tijd voor de mijne. Toen kon je nog timmeren met een moker en vijfduimers. Maar dat zou me ongetwijfeld ook niet gelukt zijn. Mistroostig stop ik mijn twee linkerhanden diep in mijn broekzakken.

Foto: Edwin Nieuwstraten

zondag 23 november 2014

Gekust door de eeuwigheid. Lezing door Lenny Kuhr.



Van tijd tot tijd zijn er lezingen in de Vluchtheuvelkerk in Zetten. Eerder schreef ik stukjes over die van Bas Haring en Margreet de Heer. Ook Willem Aantjes kwam op die plek vertellen. Vandaag was het de beurt aan Lenny Kuhr.

Lenny Kuhr groeide op in een gezin zonder godsdienst, maar haar ouders stonden haar wel toe dat ze bijbelles ging volgen. Ze kreeg een gitaar en kwam in de muziek terecht. Later trouwde ze en werd joods. Ze gaf haar kinderen een joodse opvoeding; nu wonen die in Israël.

De zoektocht van Kuhr stopte niet bij het joodse geloof. Ze ging naar een lerares die haar verder moest helpen. Dat ging niet zonder horten en stoten. Kuhr vertelt dat ze visioenen begon te zien en dat ze zelfs maandenlang haar stem kwijtraakte, zonder dat dat volgens haar een lichamelijke oorzaak had. Uiteindelijk kwam het allemaal goed en voelde ze zich 'gekust door de eeuwigheid'.

Tussendoor zong Kuhr verschillende liederen, waaronder dit:


Haar stem deed het nog steeds goed en bij het laatste lied zong het publiek mee.

Kuhr wist het publiek te boeien. Haar lezing was langer dan die van de vorige sprekers en ze ging uitgebreid in op de vragen en verhalen van de toehoorders, maar het publiek kon de aandacht er goed bij houden. Veel mensen herkenden iets in wat Kuhr verteld had, bleek uit de reacties.

Aan mij was het wat minder besteed. Naar de liedjes heb ik wel geboeid geluisterd, maar in het verhaal van Kuhr zat voor mij te veel zweverigheid. Hoe verder Kuhr vorderde met haar verhaal, hoe meer jeuk ik ervan kreeg. Blijkbaar was de lezing niet direct voor mij bedoeld; anderen waren erg enthousiast.





zondag 16 november 2014

Fiane (Herma van der Weide)


In Ede heb ik jarenlang in een wijk gewoond waarin de straten de namen van schilders hadden. Ik woonde in de Maria van Osstraat. In de buurt liepen straten die naar Paulus Potter, Ruisdael en Jan Steen waren genoemd. Je kon de Jan Steenlaan oversteken en dan via de Lucas de Kockstraat de Judith Leysterstraat bereiken.

Van sommige schilders had ik indertijd wel een beeld. Over het werk van Maria van Os wist toen bijna niemand iets. Ik kwam alleen te weten dat ze veel stillevens geschilderd had. Naar de andere vrouw in het rijtje hierboven, Judith Leyster, heb ik nooit gezocht. Maar gelukkig hebben we Els Kloek, die de motor is achter het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland, die ook over Judith Leyster informatie geeft.

In dat Vrouwenlexicon zal ook Herma van der Weide wel gekeken hebben. Ze schreef een korte roman over Judith Leyster, Fiane. Bij die titel moeten we meteen denken aan Uitvaert van mijn dochterken van Vondel. Ik las dat voor het eerst toen ik in de derde klas van de mavo zat. Het stond in het boek Taal leren door zelf corrigeren. Daar was het verdeeld in strofen, terwijl Vondel het zonder witregels op papier zette.

Ik ken het dus als strofisch gedicht, waarvan de tweede strofe luidt:
Zy zagh'er een, dat, wuft en onbestuurt,
De vreught was van de buurt,
En, vlugh te voet, in 't slingertouwtje sprong;
Of zoet Fiane zong,
En huppelde, in het reitje,
Om 't lieve lodderaitje. 
Fiane zal wel een kinderliedje zijn geweest dat 'in het reitje' gezongen werd, lees ik hier. En dat lodderaitje zal wel een kind geweest zijn dat midden in de kring stond.

Waarom Van der Weide haar boek over Judith Leyster nu juist Fiane noemt, is niet helemaal duidelijk. Ze verwijst expliciet naar Vondel en laat een violist Fiane spelen. Dat is wel mooi gedaan, want zo gauw er in deze context over een violist wordt gesproken, zien we meteen het bekendste schilderij van Judith Leyster voor ons: een zelfportret waarop ze even omkijkt van het schilderij waaraan ze werkt: dat van een violist.


In het hoofdstuk waarin Fiane wordt genoemd, is Judith Leyster tien jaar oud. Ze zou ook 'in het reitje' gezongen kunnen hebben. Maar de titel van een boek zal naar meer moeten verwijzen. Bedoelt Van der Weide dat Judith Leyster haar hele leven 'wuft en onbestuurt' is gebleven? Het zou kunnen. Ze komt er verder niet op terug, alsof ze de titel in de rest van het boek alweer vergeten is.

Voor op het boek staat een foto van Van der Weide die naar het schilderij hierboven kijkt. Het is duidelijk een amateurfoto; de naam van de maker is verzwegen. De foto is nogal donker, waardoor de details van het schilderij verloren zijn gegaan en dat is jammer. Die details willen de lezers graag zien. Met de niet zo beste foto op de voorkant ziet het boek er niet zo aantrekkelijk uit.

Natuurlijk had Van der Weide haar redenen om juist deze foto te kiezen. We zien de auteur en de hoofdpersoon van het boek en juist om deze twee draait het. In Fiane brengt Van der Weide een verbinding aan tussen het leven van Leyster en dat van haarzelf. Ze hoopt ook de lezer mee te krijgen. Aan het begin van het boek spreekt ze die meteen aan:
Zij is de vrouw die het meesterschap bereikt. Zie je hoezeer ze het vak in de vingers heeft? Judith Leyster, een ster die de weg wijst. Op haar zelfportret zie je haar atelier, kijk, ze schildert. Nee, ze was zojuist nog aan het schilderen, maar nu kijkt ze net even om. Naar ons? Ja, ze kijkt ons aan, alsof wij zojuist even zijn binnengekomen om iets te vragen. Over het schilderij dat ze daar aan het maken is, natuurlijk. Ze geniet zo te zien van onze belangstelling. 
Het werkt wel: we kijken naar het schilderij en kijken tegelijkertijd naar Judith Leyster in haar atelier. Bovendien kijken we naar Van der Weide, die de audiotour door het museum volgt en van alles over het schilderij te horen krijgt. Door de naam Judith Leyster uit te leggen als leid-ster, laat Van der Weide P.C. Hooft opduiken en dat soort dingen doet ze vaker. In een ander hoofdstuk wordt een lied van Bredero gezongen en ook Vondel is verschillende keren op de achtergrond aanwezig, zonder dat hij bij name wordt genoemd.

Ik had het verband tussen Judiths achternaam en een ster zonder dit boek niet gelegd. De schilderes was zich ook bewust van haar naam. Veel van haar schilderijen signeerde ze met haar initialen en een ster.

In de loop van Fiane  komen we veel over het leven van Judith Leyster te weten: hoe ze in de leer gaat als schilder; dat ze trouwt met Jan Miense Molenaer; hoe het haar vergaat in Haarlem, Amsterdam en Heemstede. Van der Weide zit dicht op Leyster en die betrokkenheid is aangenaam. Ook de lezer kan zich daaraan niet onttrekken en moet wel met Leyster meeleven.

En passant krijgen we ook heel wat informatie over de tijd waarin Leyster leefde. Ze werd geboren in 1609, het jaar waarin het Twaalfjarig Bestand begon. Een groot deel van haar leven (ze stierf in 1660) was het land dus in oorlog. In de zeventiende eeuw waren er verschillende uitbraken van pest, waaraan veel mensen bezweken. Hier lees ik dat van 1615 tot 1619 ongeveer veertigduizend mensen aan die ziekte stierven en van 1635 tot 1637 eenderde van de bevolking in de steden waarin pest heerste.

Van der Weide gunt ons ook een blik in die ellende. Ze vertelt hoe sommigen de ziekte zelfs 'Gods gave' noemden. Mensen ontvluchtten de ergste haarden van besmetting en vestigden zich op plaatsen waar ze veiliger dachten te zijn. Er was oorlog en ziekte, maar er was meer. Van der Weide verwijst kort naar 'Jodenpogroms'. Dat verbaast mij wel. In een andere bron las ik: 'Er zijn weinig 17e-eeuwse bronnen die melding maken van antisemitisme en incidenten waarbij lichamelijk geweld gebruikt werd tegen joden, zijn op de vingers van een hand te tellen.'

Af en toe stelt Van der Weide rake vragen, zoals: 'Hoe oud was 21 jaar in 1630'. Daardoor zie je dat je beeld van een eenentwintigjarige een hedendaags beeld is, en dat in de zeventiende eeuw iemand van eenentwintig in een andere levensfase zat. Ik heb het idee dat Van der Weide ook af en toe wat hedendaags in de zeventiende eeuw heeft gestopt. Judith en een andere vrouw praten op bladzij 49 wel erg losjes over God. Ook als ze, volgens Van der Weide, niet geloven 'in een sadistische allerhoogste die willekeurig zou mikken op onschuldige mensen' is het maar de vraag of het voor hen wel mogelijk was om in die tijd op zo'n vrije manier te denken.

Van der Weide zwenkt heen en weer tussen de eenentwintigste eeuw en de zeventiende. Soms zit ze dicht op het leven van Judith Leyster, soms neemt ze afstand. De ene keer betrekt ze de lezer nadrukkelijk bij haar zoektocht, de andere keer lijkt ze de lezer vergeten te zijn.  Van der Weide wil zo'n beetje alles: het leven van Leyster beschrijven, haar eigen fascinatie doorgronden, de lezer aanspreken. Fiane was gebaat geweest bij de hand van een strenge redacteur, die Van der Weide gedwongen had om lijn in haar boek te brengen, keuzes te maken, niet zo te rommelen met het perspectief.

Fiane heeft zeker kwaliteiten, maar die zijn te vinden in de fragmenten. Het boek als geheel is niet geslaagd. Misschien had Van der Weide het moeten laten bij een historische roman over Leyster en er maar op moeten vertrouwen dat de lezer zelf het verband met het heden is.

Aan het eind van het boek maakt de schrijfster de balans op:
Wat ik gevonden heb, is niet de historische vrouw Judith Leyster, noch de schilderes in haar. Eerder heb ik contouren beschreven van beelden die haar werk en haar leven bij mij oproepen. Opgedoken uit de diepte in mijzelf, die erin meeklinkt. Ik hoop in haar stijl: een beetje wild, modern.
Daarmee lijkt het ook een therapeutisch boek: de schrijfster is ergens naar op zoek. Ze mist iets en probeert dat via Judith Leyster te vinden. Dat blijkt uit verschillende passages. Van zweverigheid is Van der Weide niet vies en in deze passages bedient zich ook nog eens van het glijerige hulpverlenersjargon.

Dat levert erge zinnen op als 'Ze slaagde erin zich blijvend en met vreugde te verbinden met haar leven, haar eigen manier van zijn.' Of: 'Kun je verdwalen op je reis door de zielenboom? Een van de stromen hierbinnen is die van het verdriet. Ik weet inmiddels de weg naar Judith Leyster. Ze heeft haar twee eerste jongetjes verloren, verdriet overstroomt dan dat ene leven en komt terecht in de boom.' Alleen de doorbijters lezen na zo'n passage nog verder.

Fiane is geen goed boek. Er had veel aan verbeterd kunnen en moeten worden. Wie door de rommeligheid en de zweefpassages heen leest, komt heel wat te weten over Judith Leyster en de tijd waarin ze leefde. Van der Weide heeft zich gedocumenteerd en het beeld dat ze oproept van de tijd waarin Leyster leefde, is geloofwaardig. Belangrijker is de aandacht en misschien wel de liefde waarmee Van der Weyde op zoek gegaan is naar Judith Leyster. Die blijft overeind, ook in gedeelten waarin het boek wankelt.

Herma van der Weide, Fiane. Uitg. Soul Care Foundation. 160 blz. € 18,95



(De afgelopen tijd heb ik weinig geplaatst op Bunt Blogt. Ook de komende tijd zal dat het geval zijn, in verband met de drukte van een verhuizing).

zaterdag 1 november 2014

Seth Gaaikema (1939 - 2014 overleden)


Op 21 oktober overleed Seth Gaaikema; hij werd vijfenzeventig jaar. Al een tijdje had ik niets over hem gehoord en pas een paar dagen na zijn dood las ik over zijn verscheiden. Blijkbaar was het geen  groot nieuws op het deel van internet waar ik wel eens kom.

De laatste jaren heb ik weinig aan Gaaikema gedacht. Voor mij behoort hij tot een generatie cabaretiers waartoe ik ook Paul van Vliet en Henk Elsink reken. Eerlijk gezegd dacht ik dat Seth Gaaikema al ouder was.

In mijn schuur staan dozen vol videobanden en cassettebandjes, waar ik voor de verhuizing vanaf wil. Wie daarin gaat rommelen, zal ook cassettes vinden met shows van Seth Gaaikema. Ik had ook een LP met liedjes van hem, maar die heb ik al eerder weggedaan.

Die shows heb ik dus gehoord, verschillende keren. Ik heb ze best leuk gevonden, toen. Maar wat ik me het eerst herinner, zijn zijn liedjes. 'Pastorie', 'Twijfelen', 'Er is altijd een derde', 'Dat typisch Hollands vingertje'. Soms zong hij een heel lied, maar vaker zei hij het op en ging daarna over op zingen. Of andersom. Hij zongzegde zijn liedjes.

Als hij zong, was het niet allemaal even zuiver. Dat vond ik niet zo erg. Ik had ook veel LP's en vooral cassettebandjes van Liesbeth List en die had er ook af en toe een handje van en toch vond ik wat ze deed (en doet) prachtig. De teksten waren over het algemeen in orde, maar soms zat er een rare uitglijder in. In 'Pastorie' bijvoorbeeld: 'Niemand heeft er toegang tot', in plaats van 'Niemand heeft er toegang toe.' Dat was, elke keer weer, een kleine ergernis als ik dat lied beluisterde.

Ik herinner me een lied waarin Seth Gaaikema inging op de kritiek op zijn shows. Dat hij steeds maar moest laten merken dat hij uit het noorden kwam (Volgens Gaaikema werd er in het paradijs Gronings gesproken), dat hij het vaak over het geloof had, dat hij van blaaskapellenmuziek hield, dat mensen altijd mee moesten zingen - moest dan nou allemaal? Zijn reactie was dat hij er nog een schepje bovenop zou doen.

Het werk van Gaaikema zal ik ergens in de jaren zeventig hebben leren kennen, via de radio. In de jaren zakte hij weg uit de grote belangstelling, naar mijn indruk. Men had het wel gezien. Bram en Freek hadden intussen een frisse wind door het Nederlandse cabaret laten waaien, er was een ander soort cabaret ontstaan, waarbij dat van Seth Gaaikema wat belegen aandeed.

Toch heb ik met plezier naar de cassettebandjes geluisterd en sommige liedjes vind ik nog steeds goed. Al die woordspelingen werd ik wel eens moe, maar, ach, die hoorden toch ook wel bij Seth Gaaikema. Ik had het idee dat hijzelf het ook wel best vond en minder ging optreden. Maar nu ik op Wikipedia zijn pagina opzoek, zie ik dat dat helemaal niet klopt: hij had maar liefst zes shows in de jaren tachtig, vijf in de jaren negentig en zes van daarna. Ik heb er weinig over gelezen of gehoord.

Zijn laatste show kreeg ineens weer goede kritieken, als ik mij goed herinner. Ik geloof dat die afgelopen zaterdag opnieuw is uitgezonden. Ik had er wel naar willen kijken, maar het kwam er niet van.

Als vertaler kreeg Seth Gaaikema veel lof. Hij kon goed musicals vertalen, maar ook losse liedjes gingen hem goed af. Fietsen, bijvoorbeeld, gezongen door Jenny Arean. Bij Andermans Veren draaide Kick van der Veer op 22 oktober een lied dat ik helemaal niet kende: 'Appelmoes van een vriend', een klein, intiem lied. Erg mooi.

Gaaikema's liedjes zullen nog wel even blijven. Bij het tv-programma Dit was het nieuws bleek dat verschillende deelnemers nog verschillende liedjes van Gaaikema kenden. Ik hoop dat het stof er niet al te snel op neerdaalt.

Seth Gaaikema met The Buffoons

Persiflage door Koefnoen

1989

Passie met Seth Gaaikema (Brava)

Bron foto bovenaan: eerlijkefoto.nl

woensdag 29 oktober 2014

Gouden jaren (Annegreet van Bergen)


Geschiedenis is populair, de laatste jaren. Er is een Libris Geschiedenis Prijs, er is op radio en tv aandacht voor geschiedenis (OVT, Andere tijden), er verschijnen, naast historische studies ook historische boeken die voor een groot publiek bedoeld zijn, er zijn veel nostaligische boeken (over het boerenleven van ooit, of de huishouding van toen), er is een Historisch Nieuwsblad en er is meer, veel meer.

Het is mogelijk dat in onzekere tijden mensen zich vasthouden aan het verleden of met weemoed daarnaar terugblikken, maar ik heb het idee dat de trend al ver voor het begin van de crisis inzette.

Bij terugblikken liggen de nostalgie en de weemoed op de loer: het verleden wordt verheerlijkt. Annie M.G. Schmidt schreef er een mooi gedicht (Erwtjes) over: een zeventienjarig meisje dat niet gelukkig is, maar dat later bij het terugkijken mijmert: Ik kan mezelf nog zien / (...) /bezig met erwtjes doppen in de zon. / Dat was geluk. Toen was ik zeventien.' En Adèle Bloemendaal zong ooit een tekst van Jan Boerstoel waarin korte metten werd gemaakt met de verheerlijking van het verleden: 'Die goeie ouwe tijd heeft nooit bestaan.'

Een regelrechte hit is het boek Gouden jaren van Annegreet van Bergen. In de Bestseller 60 van het CPNB staat het intussen bij de bovenste vijf. Van Bergen stapt in haar boek door de laatste vijftig jaar. Ze doet dat thematisch: Eerste levensbehoeften (eten, wonen, huishouden, kleding), Opleiding en opvoeding (onderwijs, kindertijd), Communicatie (telefoon, nieuws en amusement, geldverkeer), Mobiliteit (auto, fiets, viaducten en tunnels, vliegen, vakantie), Gezondheid (eigen tanden en kiezen, geneeskunde, ouderenzorg), Comfort en kwaliteit (wegwerpgemak, afval en hergebruik, betere waar voor je geld, fotograferen) en Werk en vrije tijd (adieu baan voor het leven, werkomstandigheden, kantoorwerk, vrije tijd voor iedereen). Elk onderdeeltje is weer onderverdeeld in handzame paragraafjes.

Aan het begin van het boek vertelt Van Bergen dat ze de tijd waarin we nu leven wil bezien door de ogen van haar oma, die in 1959 overleed. Met oma als oriëntatiepunt beseft ze hoeveel er de laatste vijftig jaar veranderd is, op allerlei gebied. Oma raakt verderop in het boek een beetje uit het zicht, maar dan ben je als lezer allang verkocht en wil je het boek alleen nog maar uitlezen.

Veel zakelijke informatie haalde Van Bergen uit de digitale database van het CBS. Die cijfers zijn belangrijk: we hebben wel een indruk van of een emotie bij een bepaalde tijd, maar de cijfers geven preciezer aan hoe het zat: bijvoorbeeld welk deel van het inkomen aan voedsel werd besteed in de jaren vijftig.

Om ervoor te zorgen dat het geen dorre opsomming van cijfertjes wordt, lardeert Van Bergen haar boek met persoonlijke getuigenissen van mensen die meestal met hun voornaam en hun geboortejaar worden aangeduid. Hoe de mensen geselecteerd zijn, is niet helemaal duidelijk. Misschien zijn het mensen die de schrijfster toevallig sprak 'bij een kop thee, een glas wijn of achter een boodschappenkarretje in de supermarkt'. Ze zorgen voor de persoonlijke noot en dat is prettig.

Daarvoor zorgt ook Van Bergen. Vaak vertelt ze wat haar eigen herinneringen zijn. Een enkele keer wordt het wel erg particulier. Zo schrijft ze uitgebreid over de openhartoperatie bij haar kleindochter Isolde. Het is begrijpelijk dat die veel indruk op haar heeft gemaakt, maar in het korte hoofdstukje over geneeskunde gaat er zo wel erg veel aandacht uit naar één casus.

Bij een boek dat zoveel onderwerpen aansnijdt, zal er altijd wat ontbreken; je kunt in minder dan vierhonderd pagina's nu eenmaal niet alles behandelen. Zo wordt er bij het verkeer wel aandacht besteed aan de auto en de fiets, maar niet aan de opmerkelijke terugkeer van de scooter; de schooltandarts wordt wel genoemd, de schooldokter niet en het consultatiebureau ook niet; er wordt niets verteld over begrafenisrituelen en crematies. Het zou flauw zijn om een lange lijst te maken van wat er allemaal ontbreekt. Er staat immers heel veel wel in het boek.

Zoals gezegd: Gouden jaren verkoopt goed. Het zou me niet verbazen als zich onder die kopers veel ouderen bevinden, waartoe ik, als midvijftiger, mezelf ook reken. Wat Annegreet van Bergen beschrijft, prikkelt namelijk het geheugen. Veel dingen die ik half vergeten was, kwamen weer boven en ik ging aan mezelf vragen stellen over wat ik had gelezen. Was het inderdaad zo dat ik op de lagere school het hele jaar een korte broek droeg? Toch eens wat oude foto's opzoeken.

In het boek zijn veel foto's opgenomen en die beelden kietelen gemakkelijk de herinnering. De lezer plaatst zichzelf zonder moeite terug in de geportretteerde tijd. Tijdens het lezen had ik wel een kleine ergernis: Van Bergen gebruikt steeds 'liefst' als ze 'maar liefst' bedoelt. Daardoor is 'maar liefst' niet meer te onderscheiden van 'het liefst'. Bijvoorbeeld: 'In de zesentwintig jaar dat hij er werkte was hij liefst vierendertig keer bij een (klein) ongeval betrokken.'

Bij het schrijven van de serie jeugdherinneringen over mensen die aan de deur kwamen, merkte ik al dat ik me meer herinnerde van vroeger dan ik wist, maar ook dat het geheugen onbetrouwbaar is. Het is mooi als je je eigen geheugen kunt spiegelen aan wat iemand even voor je opgezocht heeft.

Van Bergen is ver weggebleven bij de gemakkelijke nostalgie: ze concludeert juist dat we het tegenwoordig zoveel beter hebben dan in de jaren vijftig. Op heel veel gebieden is er vooruitgang geboekt, zoals ze met cijfers aantoont. Ook dat zal bijdragen aan het verkoopsucces van Gouden jaren: tussen het geklaag over alles wat er nu speelt (crisis, jihadisme, ebola, zwartepietengedoe) licht dit boek op. Het roept ons op om goed om ons heen te kijken en de talloze zegeningen te tellen die op ons neergedaald zijn.

Wie Gouden jaren leest, krijgt dan ook als vanzelf een goed gevoel, dat bovendien niet alleen in verband gebracht wordt met de maatschappij waarin we leven, maar,  door de gewekte herinneringen, ook met het eigen leven.

Annegreet van Berge, Gouden jaren. Hoe ons dagelijks leven in een halve eeuw onherstelbaar is veranderd.
Uitg. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen 2014; 352 blz. € 19,99.



 De foto's komen niet uit Gouden jaren, maar van community Jaren 60-70-80 op Facebook.

vrijdag 24 oktober 2014

Zwarte Piet en verdraagzaamheid


Vorige week zag ik op Facebook een afbeelding van een traditionele Zwarte Piet. Op de foto was een tekst geplaatst: ‘Zo ziet onze Zwarte Piet eruit. Problemen ermee? Paspoort inleveren en wegwezen!’

Het is duidelijk een bericht van iemand die niets moet hebben van een Regenboogpiet of van een Piet met zwarte vegen op zijn wangen. Het moet de ouderwetse Pieterman zijn: met een zwartgemaakte huid, rode lippen en een zwarte krullenpruik.

Degene die de tekst geschreven heeft, duldt geen tegenspraak; hij wil niet met je in discussie. Hij is bereid de vrijheid van meningsuiting in te leveren voor de Pietenkwestie. Wie het niet met hem eens is, mag dat niet zeggen. Hij mag alleen maar zijn paspoort inleveren en maken dat hij wegkomt. De grens over, denk ik.

Van een Zwarte Piet naar een Piet met zwarte vegen is niet zo’n grote verandering. Waarom reageren de verdedigers van de oude Zwarte Piet dan zo fel?

Die woede zal wel voortkomen uit angst. We leven in economisch onzekere tijden, waarin veel mensen vasthouden aan hun zekerheden. En ze voelen zich bedreigd als iemand aan die zekerheden komt.

Voor velen is het geloof een zekerheid, en blijkbaar kan dat ook het geloof in Sinterklaas zijn. Zoals er mensen zijn die niet meer in God geloven, maar met Kerst nog wel naar de kerk gaan, uit een soort nostalgie, zo zijn er ook mensen die niet meer in Sinterklaas geloven, maar nog wel vasthouden aan de riten die horen bij dat geloof.

Het vreemde is alleen dat juist Zwarte Piet nu zo belangrijk gemaakt wordt. In de loop der jaren is er immers al heel wat veranderd aan het sinterklaasfeest. Het dreigen met de roe in je schoen is verdwenen, het gevaar dat je in de zak moet en mee moet naar Spanje is er niet meer, Sinterklaas heeft geen kruis meer op zijn mijter en hij komt ook niet meer aanvaren op een stoomboot. Geen kind heeft er minder hard om gezongen.

Zo gaat dat immers: tradities veranderen. In mijn jeugd kende ik geen enkel gezin dat met Kerstmis aan cadeautjes deed - over dat gebruik las ik alleen in de Donald Duck. Nu liggen er in een groot deel van de gezinnen pakjes onder de kerstboom. Ooit hoorden er in die boom trouwens kaarsjes; nu doet niemand meer moeilijk over de lampjes.

Over tien jaar is de Roetveegpiet net zo gewoon als de lampjes in de kerstboom. Er zullen nog steeds mensen zijn die met nostalgie terugdenken aan de druipende kaarsen en aan de Zwarte Piet, maar niemand zeurt er nog over.

Maar nu is het nog niet zo ver. De komende paar jaren zullen voorstanders en tegenstanders van verandering nog met de ruggen naar elkaar toe staan. Ik hoop van harte dat Sinterklaas dit jaar bij beide groepen een groot cadeau in de schoen doet: verdraagzaamheid.

woensdag 22 oktober 2014

De terugkeer van de wespendief (Aimée de Jongh)


Heeft het magisch realisme bestaan in de Nederlandse literatuur? Er waren zo weinig schrijvers die zich ermee bezighielden, dat je nauwelijks van een stroming kunt spreken en die schrijvers kwamen uit Vlaanderen, niet uit Nederland: Johan Daisne en Hubert Lampo. Ik heb niet het idee dat iemand hun werk nog leest en dat is jammer. Vooral Daisne heeft veel goeds geschreven.

In Nederland worden volgens mij alleen Bordewijk en Belcampo wel eens met het magisch realisme in verband gebracht, maar altijd met voorbehoud. Ik heb in verband met hen ook wel eens de term 'fantastisch realisme' gelezen.

In de schilderkunst zijn de magisch realisten wel goed vertegenwoordigd. Ik denk dat Carel Willink de bekendste vertegenwoordiger was, maar we kunnen ook namen noemen als Raoul Hynckes, Pyke Koch, M.C. Escher.

De beeldroman, of graphic novel, heeft iets weg van zowel de beeldende kunst als de literatuur: er wordt verteld in beelden en woorden; voor het vertellen van het verhaal gebruikt de beeldromancier literaire technieken. Aimée de Jongh heeft met De terugkeer van de wespendief een beeldroman gemaakt die een literaire manier van lezen vereist: ze weeft de thema's (bijvoorbeeld dat van de wespendief) knap door het verhaal en maakt vaak gebruik van flashbacks. Ze laat nadrukkelijk zien dat ze een tik heeft meegekregen van het magisch realisme.

Dat deed ze ook al in haar prachtige film One past two, die een moderne versie lijkt van De trein der traagheid (1950) van Johan Daisne: twee studenten wachten op de bus, die eigenlijk de veerboot van Charon is. Een andere link met de literatuur is Een gouden beker (1982) van Alfred Kossmann, dat zich ook in zo'n tussenland afspeelt.


In De terugkeer van de wespendief verwijst De Jongh wel erg duidelijk naar het magisch realisme. De hoofdpersoon, Simon Antonisse, ontmoet een meisje, Regina,  dat een werkstuk over het magisch realisme moet maken. En aan het eind houdt Simon het boek Magisch realisme in de literatuur en schilderkunst in handen. Dat had ook best subtieler gekund.

Simon heeft een boekenzaakje, dat op sterven na dood is. Hij houdt het draaiende, omdat hij dat zijn overleden vader beloofd heeft, maar hij weet dat het een aflopende zaak is. Op een dag is hij getuige van een zelfmoord: een vrouw laat zich overrijden door een trein. Die gebeurtenis roept een verleden wakker waaraan hij misschien liever niet had willen terugdenken. Een oude vogelgids had hem al eerder teruggeplaatst in zijn jeugd.

De jeugdherinneringen betreffen vooral het gepeste jongetje Ralph, dat voor eens en voor altijd een eind wilde maken aan het gepest en een wapen mee naar school bracht. Dat kwamen we al eerder tegen in One past two: de twee studenten die op het randje van de dood balanceren waren slachtoffers van een 'school shooting'.

De eerste tekening in het boek is er een van een wespendief, een havikachtige vogel. Als die zijn partner verliest, begint hij gewoon weer opnieuw: nieuwe partner, nieuw nest. Als vogelliefhebber kent Simon de wespendief al uit zijn jeugd. Er moet heel wat gebeuren voor Simon inziet dat je het verleden niet kunt veranderen en dat je niet altijd de last ervan met je mee hoeft te dragen. Net als de wespendief kun je opnieuw beginnen. Of, zoals Simon het tegen Regina zegt: 'Soms is een nieuw begin nodig om te overleven'.

Het meisje Regina helpt hem om dat in te zien. Haar bestaan is raadselachtig. Zo is ze na een gesprek ineens verdwenen. Net als in One past two brengt Aimée de Jongh een omslagpunt in het verhaal aan, dat we als nogal plotseling ervaren, maar dat bij nader inzien goed is voorbereid. Omwille van de plot kan ik daar verder niets over zeggen.

Aimée de Jongh heeft voor dit boek alleen in inkt gewerkt. Haar tekenstijl is soepel en haar tekeningen zijn altijd helder. Bij het perspectief van boven (bijvoorbeeld in een klaslokaal) heeft ze de neiging de verkortingen net iets te veel door te voeren) en het interieur van een auto krijgt soms net iets meer ruimte dan aannemelijk is. Maar dat zijn kleinigheden.

Bovenal wil De Jongh een verhaal vertellen en je in dat verhaal meenemen. Dat is haar goed gelukt. Subtiel laat ze het verhaal uit het verleden (over Simon en Ralph) samenvloeien met het verhaal uit het verleden. Al die jaren heeft Simon dat verhaal met zich meegesjouwd en pas nu hij in een nieuwe crisis belandt kan hij er verder mee.

De terugkeer van de wespendief is een troostend boek. Als dat er te dik op ligt, kan het zoet of week worden. Daar is bij De Jongh geen sprake van. Ze geeft ons een helder, maar gelaagd verhaal, krachtig verteld, en daarbij krijgen we ook nog een stevige duw in onze rug. Veel meer mag je van een boek niet verwachten.

De terugkeer van de wespendief
Auteur: Aimée de Jongh
Verschenen bij: Uitgeverij Oog & Blik / De Bezige Bij (2014)
Aantal pagina’s: 160
Prijs: € 24,90


Voor mijn bespreking op literairnederland.nl zie hier






woensdag 15 oktober 2014

Vieze liedjes uit de 17e en 18e eeuw


Toen ik het boek Vieze liedjes uit de 17e en 18e eeuw in handen had, vroeg ik mij af of er in mijn familie vroeger vieze liedjes werden gezongen. Ik herinner mij verjaardagen bij mijn opa en oma van moeders kant, waarin mijn ooms zongen over een pot, die tussen de bomen werd opgehangen. Ik hoor mijn ooms nog zingen: 'en hadden die vol met stront gedaan!' De mensen werd wijsgemaakt dat er een ballon op zou stijgen, maar toen de dorpelingen onder de pot stonden te kijken, werd die kapotgeschoten. 'En de boerkes en boerinnekes waren met die stront belaân'.

Dat soort vieze liedjes staan er trouwens niet in het boek. Daar heeft het 'vieze' alleen betrekking op de erotiek. Die liedjes zongen mijn familieleden niet. Niet op verjaardagen, in ieder geval.

Annemieke Houben werkte enkele jaren voor het Meertens Instituut. De schunnige liedjes die ze verzameld had, waren bedoeld als afscheidscadeau voor haar oud-collega's. Uiteindelijk werd het een boek van bijna tweehonderdvijftig pagina's.

Het is een toegankelijk boek: Houben herspelde de liedjes en verklaarde woorden die lastig konden zijn. Daar zijn overigens wel wat kleinigheidjes op aan te merken. Bij de regel 'Oorlof nu dochters valiant', wordt wel 'Oorlof' verklaard, dat we dan al heel vaak onverklaard tegengekomen zijn, maar 'valiant' niet. 'Hem' als wederkerend voornaamwoord wordt meestal niet uitgelegd, al zou dat voor misverstanden kunnen zorgen. Ach, het zijn maar knorven in de biezen. Over het algemeen is de handige uitleg keurig verzorgd.

Elk lied wordt kort, samenvattend ingeleid, vergelijkbare liederen zijn bij elkaar geplaatst. Bij elk hoofdstukje geeft Houben uitgebreider uitleg, bijvoorbeeld over het klisteren of de behandeling van geslachtsziekten. Verder is het boek  rijk geïllustreerd.

Tijdens het lezen kreeg ik het idee dat veel liedjes geschreven zijn vanuit het mannelijke perspectief. Hoe het daarmee precies zit, legt Houben verder niet uit. Ik kan mij gemakkelijker voorstellen dat een paar honderd jaar geleden mannen deze liederen zongen dan dat vrouwen dat deden. Maar misschien ligt dat aan mijn voorstellingsvermogen.

Er komen veel metaforen in de liedjes voor. Bijna alles kan een beeld zijn voor de geslachtsdelen of voor de geslachts-gemeenschap. Er worden nootjes gekraakt, bressen in muren geschoten, er wordt gekarnd, de man zeilt Venus' bosje in. De koster van de kerk werkt met zijn sleutel, de vrouw heeft haar tuintje, waar het paardje van de man in kan draven en de man wil zijn dobber wel in het vijvertje van de vrouw werpen. Bij een vrouw die een tobbe aan het schuren is, bedenkt de man dat hij haar tobbe ook wel eens wil schuren. Een schaatser verwoordt het aldus: 'Waar ik rijd, ik kom ik in scheuren'

Al die beelden zorgen natuurlijk voor dubbelzinnigheid. Mannen die in een bontwinkel een mof uitzoeken - dat klinkt nogal onschuldig: 'Wij zochten bontjes naar onz' zin, / om daar te mogen kruipen in / om zo ons halfvervrozen leên / wat weder te ontdooien.'  Maar eigenlijk is het een bordeelscène.

De personages in de liederen hebben zelf de dubbelzinnigheid ook niet altijd in de gaten. Een boerin die met vinken naar de markt loopt, komt langs een venster van een man die haar vraagt: 'Waarvoor laat je u vog'len?'  Zij denkt dat hij naar de verkoopprijs van de vinken vraagt, maar de man verstaat wat anders onder 'vogelen'. Hij geeft de boerin wijn met suiker en werpt haar op het bed. 'En de jonker was vol vreugde / bij het vangen van een vink'.

Er zal veel gelachen zijn bij het horen van de liedjes. Bijvoorbeeld om dit fraaie lied over een vrouw die geniet van haar minnaar. Hij speelt fluit en hij heeft een prachtig instrument:
Ach, wat behaagt het fluitespel
mijn hart en jonge zinnen,
ik heb een aardig jong gezel,
die is daarom te minnen.
Ik bemin hem - ik beken't -
allenig om zijn instrument,
ik nam hem tot knecht alleen
omdat hij speelt zo ongemeen.
Die laatste vier regels komen bij elk couplet terug. Ik laat ze in het vervolg weg.
Wanneer ik wens hij vrolijk speelt,
kus ik hem onder 't spelen.
Ik bid, dat gij u eens verbeeldt
of 't spel hem kan vervelen.
Zijn fluitje is schoon en ongemeen,
daar weet ik van te spreken,
zulks ik hem mijne koker leen
opdat het niet mocht breken. 
Ik vond nooit waar ik zocht een knecht
die zo lang weet te spelen,
die zo in 't spel is afgericht
en zonder te vervelen.
Gij vrijsters die het spel bemint,
met mij daartoe genegen,
maak dat gij ook zo'n speelknecht vindt
die nimmer is verlegen.
Dien u van zijn instrument,
ik wed j'er licht'lijk aan gewent,
want ik nam mijn jonge guit
allenig om zijn schone fluit.
En wat te denken van de metselaar, die dacht dat zijn klus erop zat. Hij ging naar binnen 'en vraagde toen aan 't meisje klare / of er nog meer werk ware.' Je raadt het al: zij heeft nog wel een kier die gedicht moet worden. Als dat gebeurd is, komt er een tweede meid, die ook wel wil.
De metselaar (die sprak daar niet tegen)
zei: 'Mijn kind, wees niet verlegen,
ik heb nog kalk genoeg hier
voor een gaatje of drie, vier,
want de brave metselaren
die zullen nooit geen kalk sparen
voor zoete meisjes in 't gemein
die van haar gediend wil zijn.'
Daarna komt de vrouw des huizes, die zegt dat de metselaar nog kalk over moet houden voor haar 'scheurtje, hups en fris'. Daar staat de metselaar al, met zijn troffel in de hand. Daarna kan hij het huis verlaten. Hij 'was nog luchtig op zijn benen / schoon hem nu al kalk ontbrak, / morgen weer een volle bak.'

Naast de liedjes vergast Houben ons op wat strooigoed: korte gedichtjes. Bijvoorbeeld over de vrouw die overdag de koe melkt en 's nachts haar man:
Maar dit is 't hartzeer dat ik lij':
de koe die geeft meer voer als hij.
In een lied wordt trouwens de vrouw met een koe vergeleken: 'Ik wed zij heeft een kiekeboe / zo groot gelijk die van een koe.'

Vieze liedjes uit de 17e en de 18e eeuw is een heerlijk boek. Vaak humoristisch, maar niet altijd. Er staan ook vreselijke verhalen in over syfilislijders en de hoeren mogen fraaie namen hebben (Mag're Moord, Sperzievreetster, de Gravin, Utrechts Bruin, mevrouw Tietje), makkelijk hadden ze het niet.

We mogen Houben wel dankbaar zijn voor deze uitgebreide verzameling van liedjes die je verder niet zomaar ergens anders tegenkomt. Het boek draagt ze op aan haar ouders: 'Lieve pap en mam, dit boek is voor jullie. Dat komt er nou van.' Maar het is gelukkig ook voor ons.

Nog eentje dan, om het af te leren. Een kort gedichtje over een meisje dat ontsteld is de beharing die ze krijgt. Houben schrijft aan het eind van regel 3: 'o jee', maar dat verknoeit het rijm. Daarom toch maar even het origineel.

Vieze liedjes uit de 17e en 18e eeuw
Ingeleid door Annemieke Houben
Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2014; 244 blz. € 19,95