woensdag 31 oktober 2018

Blueberry, Gebroken Neus (Giraud/Charlier) / De wereld van Gir


Ach, ons veilige leventje, met de warme maaltijd en de koffie precies op tijd, met de stoep voor het huis waar geen tegel scheef ligt, met de gewiede tuintjes in de buurt en de hondenpoep die keurig in een plastic zakje verdwijnt. Dat is heel comfortabel.

Maar blijkbaar leeft er ook iets in ons dat gevaar wil, onvoorspelbaarheid, ruigheid, geweld. We kunnen dat op verschillende manieren opzoeken, maar we hoeven er niet het huis voor uit. We vinden het in het boek op onze schoot, knus op de bank. 

Zouden we van westerns houden, juist omdat ons leven zo geregeld verloopt? Wie weet. Jean Giraud levert ons met zijn tekeningen genoeg ongeregeldheid. Blueberry is een soldaat die zich niet aan de regels houdt, iemand die eigenzinnig is en het gevaar niet uit de weg gaat. Bepaald geen cowboy met gepoetste laarzen.

Gebroken Neus

In Gebroken Neus, weer naar een scenario van Jean-Michel Charlier, treffen we Blueberry aan bij de Navajo's (of Apachen, de namen worden hier door elkaar gebruikt) onder de naam Tsi-Na-Pa, Gebroken Neus. De stam is zo'n beetje de enige plaats waar hij zich kan vertonen. Daarbuiten wordt er op hem gejaagd.

Ook in dit deel van Blueberry is het weer spannend: het is een verhaal waarin je als lezer kunt verdwijnen. Rivaliteit binnen de stam, een kwetsbaar fort, de poging een bloedbad te voorkomen en dan is er ook nog een vrouw in het spel - er zijn genoeg elementen aanwezig om de spanning op te voeren. Charlier heeft het verhaal weer goed in elkaar gezet en Giraud heeft er prachtige tekeningen van gemaakt. 

Net als bij de vorige albums in deze serie, waarover ik hier al schreef, is de uitvoering van uitgeverij Sherpa in groot formaat en in zwartwit, waardoor je nog meer aandacht hebt voor lijnvoering en voor de tekentechniek. Die is bij Giraud altijd dik in orde. Hij kan uitstekend karakterkoppen tekenen en bewegingen van het lichaam zijn bij hem altijd natuurlijk. 

In het album zijn veel hoogtepunten aan te wijzen. De bladzijden waarop Blueberry met blote handen een arendsveer (of beter: een hele arend) te pakken probeert te krijgen, zijn bijvoorbeeld fascinerend. 

Aan het eind van het verhaal is er nog een fraaie covergalerij en we krijgen verder een illustratie van de  opmerkelijke verschillen van inkleuring bij de voorpublicatie en het uiteindelijke album. 

De wereld van Gir

Wie het mooie, grote boek omdraait en van de achterkant begint te bladeren, komt in een ander deel terecht: De wereld van Gir. In dit deel is van alles bij elkaar geveegd: een biografisch gedeelte, een interview in twee delen, hommages, een portfolio, een afdeling over Giraud en de film. Zeer behartigenswaardig allemaal en met mooie grote illustraties bij de artikelen.

Het is een beetje een ratjetoe, maar dat betekent ook dat iedereen wel iets van zijn gading in vindt. In ieder geval passen de artikelen in deze reeks waarin een zo volledig mogelijk beeld gegeven wordt van alles wat met Blueberry te maken heeft.

De uitgaven van Sherpa zien er altijd goed uit: mooie gebonden boeken, het goede papier, veel aandacht voor vormgeving. De liefhebbers zullen de delen met plezier naast elkaar in de boekenkast zetten. En die van tijd tot tijd er weer uit halen om te lezen en te kijken natuurlijk. 


Blueberry: Gebroken Neus (Jean Michel Charlier / Jean Giraud) en De wereld van Gir (Giraud en anderen).
Uitg. Sherpa, Haarlem 2018, groot formaat, hardcover, 128 pagina's €49,95.
Luxe editie € 75,00

dinsdag 30 oktober 2018

Afgestoft: Perfecte stilte (Thomas Verbogt)

Soms kom ik een oudere tekst tegen die ik wel gepubliceerd heb, maar niet hier. Deze keer is dat de recensie van de roman Perfecte stilte van Thomas Verbogt. Het artikel stond op 26 augustus 2011 in Nederlands Dagblad. 

Dat ik het nu heb afgestoft, zal ook wel te maken hebben met het feit dat ik de laatste roman van Verbogt, Hoe alles moest beginnen nog steeds niet gelezen heb, hoewel ik dat wel van plan was. Ik nam het boek zelfs op in het lijstje met de beste boeken van 2017 die ik niet gelezen heb. Wie weet, komt het er ooit van. In ieder geval las ik Perfecte stilte wel. Ik herinner het me als een mooi boek.


De moed je leven onder ogen te zien

Al voordat je Perfecte stilte van Thomas Verbogt begint te lezen, weet je dat je een mooi boek in de hand hebt: flappen aan voor- en achterkaft en een mooie, rustige bladspiegel. Dat leest al lekker. Niet alleen het boek is in orde, ook de roman deugt.

Het lijkt documentairemaker David Kromweg aardig goed te gaan, maar al in het eerste hoofdstuk is er een lichte dreiging. Hij hoort zijn partner Emma aan de telefoon 'leuk' zeggen.

Mensen moeten daar zuinig mee zijn, iets 'een leuk idee' noemen. Emma zegt het om haar moeder een plezier te doen, maar dan nog. In zijn columns in De Gelderlander heeft Verbogt zich vaker uitgelaten over de devaluatie van woorden als 'leuk' en 'grappig'. Nu David zo'n woord uit Emma's mond hoort, merk je eigenlijk meteen al de afstand tussen hen.

David en Emma gaan dan ook uit elkaar. Het gesprek dat ze daarover hebben, is een van de hoogtepunten van Perfecte stilte. Twee mensen die zichzelf en elkaar onderzoeken, die zoeken naar wat er nog over is en hoe het verder moet en waarom het niet verder kan. Het is een intiem gesprek en daarom is het des te schrijnender dat het waarschijnlijk hun laatste echte gesprek is.

Dat David en Emma zo'n gesprek hebben, heeft een bijzondere aanleiding. David besloot in te grijpen toen hij zag hoe een vrouw werd afgetuigd en werd daardoor zelf in elkaar geslagen. Misschien was hij onbezonnen of overmoedig, maar in ieder geval was hij niet laf. En juist met zijn lafheid was David op dat moment aan het worstelen.

Door zijn betrokkenheid bij dit geval van zinloos geweld gaat er van alles verschuiven in Davids leven. Hij moet zijn leven onder ogen zien, inclusief alles wat er in het verleden is gebeurd en hij moet keuzes maken.

Consequenties

In dat verleden is er nogal wat gebeurd. David, zijn vriend Simon en zijn vriendin Valerie vormen als middelbare scholieren een driemanschap. Tussen hun huizen is maar een smal steegje en vaak springen ze van het ene dak naar het andere. Totdat Valerie niet over de smalle kloof springt, maar naar beneden. En David weet waarom ze dat doet, maar hij zal het niet zeggen als haar moeder er jaren later nog eens naar vraagt.

Als documentairemaker vraagt David wel eens aan een geïnterviewde hoe moedig die is. Maar hij moet de vraag ook aan zichzelf stellen. Het verleden onder ogen zien en daar consequenties aan verbinden vraagt meer moed van hem dan opkomen voor een vrouw die slachtoffer is van zinloos geweld. Uiteindelijk blijkt hij die moed wel op te kunnen brengen.

Het boek eindigt met een gesprek tussen David en de vrouw die in elkaar geslagen is. Ze weten van elkaar of ze passanten zijn in elkaars leven of niet. Juist de voorbijgangers maken je kwetsbaar, hebben ze gemerkt.

Kleinigheden

Perfecte stilte is geen perfecte roman. Zo blijft het maar vaag wat nu de lichamelijke gevolgen zijn van de mishandeling van de hoofdpersoon; het lijkt of zijn lijf er niets aan overhoudt. Ook zakt een enkele keer het verhaal een beetje in. Maar uiteindelijk zijn dat kleinigheden.

Verbogt heeft een roman geschreven die leest als een trein, waarin prachtige passages staan en die ook nog eens ergens over gaat. Ook nadat je Perfecte stilte hebt gelezen kun je niet anders dan denken: mooi boek.

Perfecte stilte (roman)
Thomas Verbogt. Uitg. Nieuw Amsterdam, Amsterdam 2011. 208 blz. 18,50

maandag 29 oktober 2018

Het eigenwijze potlood (Carel Peeters)


Op de site van Literair Nederland werd onlangs mijn recensie van een boek van Carel Peeters geplaatst. Hij behandelt daarin twintig tekenaars die hij 'literair' acht.

Carel Peeters 'leest' twintig literaire tekenaars


In de ‘Coda’, het nawoord van Het eigenwijze potlood, legt Carel Peeters uit wat hij bedoelt met de ondertitel van zijn nieuwe boek, ‘20 literaire tekenaars’. Het gaat om tekenaars die ‘verder willen kijken’: ‘Ze tekenen met resonantie. Er klinkt humoristisch, filosofisch, psychologisch of literair iets mee dat niet vervliegt bij de eerste blik, zoals vaak met cartoons.’ En verder hebben deze tekenaars ‘ook allemaal iets met literatuur en boeken.’
Peeters heeft ervaring met tekenaars die ‘iets’ hebben met literatuur. Hij zwaaide indertijd de scepter over de boekenbijlage van Vrij Nederland, waar ook werk van sommige van deze tekenaars werd geplaatst. Verder zijn het allemaal erkende grootheden, van wie de namen bij menigeen bekend zullen klinken: Peter Vos, Joost Swarte, Peter van Straaten, Jeroen Henneman, Siegfried Woldhek en Dick Bruna bijvoorbeeld, of van over de landsgrenzen: Glen Baxter, David Levine, Wilhelm Busch, Walter Trier en Saul Steinberg.
Biografische elementen blijven veelal ongenoemd in de portretten die Peeters van deze tekenaars schetst: geen geboorte- en sterfdata, geen opsomming van boeken of exposities. Peeters probeert de kern van de tekenaar te raken en zegt daarbij ook wel iets over de techniek, al blijft dat meestal beperkt. De thematiek van het werk krijgt vaak meer aandacht.
Peeters probeert dat werk te vangen in een omschrijving: ‘Bij Jeroen Henneman komt alles samen in de begrippen afstand en vernuft.’ Of: ‘ze [de tekeningen van Glen Baxter] zijn ironisch-nostalgisch-surrealistisch-anarchistisch en dadaïstisch’. Bij zo’n laatste omschrijving kun je je ook afvragen of er nog iets is wat die tekeningen niet zijn.
Bij wat Peeters beweert, noemt hij vaak tekeningen die wat hij zegt illustreren. Maar het navertellen van tekeningen is eigenlijk nooit een goed idee en zeker niet als het gebeurt in een lange opsomming. Misschien was het dan beter geweest om meer tekeningen op te nemen. Bij Peter van Straaten, volstaat Peeters zelfs met opnoemen van de onderschriften, alsof de tekeningen er minder toe doen. Daarbij geeft hij bovendien de onderschriften niet altijd correct weer.
Bij het beschrijven van tekeningen ontkom je niet altijd aan interpretatie. Maar als het beeld ontbreekt, kan de lezer niet controleren of de beschrijving wel klopt. Over een portret van de zangeres/actrice Björk, gemaakt door Philippe Petit-Roulet schrijft Peeters: ‘En Petit-Roulet heeft vlug door dat Björk een originele verkleedpop is en een verwende prinses. Dat laat hij in alle eenvoud zien door haar een rood jurkje aan te geven, arrogant uit twee spleetoogjes te laten kijken en een kroontje op te zetten.’
Dat portret staat toevallig wel afgedrukt en, zonder verdere context, kan een kijker ook tot een volstrekt andere interpretatie komen: dat kroontje kan erop duiden dat Björk een vorstin is, vergeleken met anderen. De wezens om haar heen zijn dan ook stuk voor stuk veel kleiner getekend. De tekening zou daarom ook bewonderend kunnen zijn. Wellicht heeft Peeters andere informatie van buiten de tekening, maar die deelt hij dan weer niet met de lezer.
Lees de rest van de recensie hier.
Björk, door Philippe Petit-Rolet

zondag 28 oktober 2018

Pegasus & Kamp Mooi-Land (Nico Schuurman)



Nico Schuurman werkt al jaren aan een project: de oorlog in Ede en omgeving verstrippen. Dat leverde tot nu toe de volgende albums op: Grebbeline 1940. Bloedspoor (2012) en Ede 1944 & Market Garden (2014). Nu is er weer een deel verschenen: Pegasus & Kamp Mooi-Land.

Net als in de vorige delen kijken we mee door de ogen van het jongetje Adriaan. Zijn vader wordt aan het werk gezet in kamp Mooi-Land, een voormalig doopsgezind bejaardenhuis in Doorwerth. Adriaan bezoekt hem daar een keer.

Werkkamp

Het is mooi dat Schuurman schrijft over een werkkamp. Voor die kampen is lange tijd weinig aandacht geweest. In 2015 verscheen de roman Wij hadden het leven lief van Janne IJmker, waarin hetzelfde onderwerp centraal staat, maar het is een onderbelicht hoofdstuk in de oorlogsgeschiedenis.

De gebeurtenissen in de tweede helft van het album, Operatie Pegasus, zijn bekender: in 1944 zijn er twee operaties geweest waarbij geallieerde militairen geëvacueerd werden naar bevrijd gebied. De eerste operatie was een succes, de tweede niet.

Schuurman heeft zich voor het hele album, zoals bij hem gebruikelijk is, goed gedocumenteerd: de gebeurtenissen en de omstandigheden moeten kloppen. Daarmee levert hij een mooie bijdrage aan de plaatselijke geschiedschrijving. Ook aan de manier waarop hij bijvoorbeeld een V2 tekent, zie je dat hij zich nauwkeurig ingelezen heeft.

Tijdens het lezen kom je allerlei aardige feitjes aan de weet. Duitsers hadden geen jeeps, maar ze maakten die wel eens buit en op de Veluwe waren ook marine-officieren actief. Dat was mij allemaal niet bekend. Ook wist ik niet dat een van de kazernes in brand is gestoken. Schuurman heeft zich voor de research voor dit album laten bijstaan door het Platform Militaire Historie Ede.

Betrokkenheid

De kracht van de albums van Schuurman is zijn betrokkenheid bij het onderwerp en zijn drang om de geschiedenis zo goed mogelijk mogelijk te schetsen. Die gedrevenheid merk je door het hele album. De verhaallijnen met Adriaan werken goed, maar soms moet hij die laten liggen, omdat hij informatie kwijt wil die buiten Adriaan om gaat.

Soms is de verhaallijn niet zo geloofwaardig. Adriaan vraagt zich bijvoorbeeld af waarom hij de Duitsers zo haat. Maar daarna bedenkt hij zoveel voorbeelden van wandaden in zijn omgeving, dat het onwaarschijnlijk is dat die vraag bij hem op dat moment opgekomen is.

Tekeningen

De tekeningen zijn duidelijk, maar je ziet wel de moeilijkheden waarmee Schuurman geworsteld heeft: het perspectief is in sommige afbeeldingen gebrekkig en de personen hebben vaak een zekere houterigheid. Vooral handen blijken lastig: meestal zijn ze te groot en de manier waarop iets vastgehouden wordt is soms onnatuurlijk.

Dat is jammer, maar in een educatieve strip als deze is de inhoud wellicht belangrijker. Ik vermoed dat de lezers er wel doorheen lezen.



Titel: Pegasus & Kamp Mooi-Land
Tekst en tekeningen: Nico Schuurman
Uitgever: Nico Schuurman Comics
hardcover, 60 blz. 

zaterdag 27 oktober 2018

Heel de tijd (Leo Pleysier)


Een van de bundels van Maarten Biesheuvel heet Reis door mijn kamer. In het titelverhaal is de werkkamer het startpunt voor het overal heen fladderen van de geest. Iets soortgelijks gebeurt er in Heel de tijd van Leo Pleysier.

Acht schrijvers

Het begint met een groepsfoto van acht schrijvers (waaronder Pleysier) in de jaren tachtig, die aan de wand van Pleysiers werkkamer hangt. Die foto roept herinneringen en andere gedachten op. Van tijd tot tijd keert in het boek die foto terug.
Soms denk ik: die Vlaamse schrijvers hier tegen de muur, wat hangen die daar toch feitelijk? Ik heb toch allang niets meer met ze te maken?
Of wél misschien?
Zes van de acht (naast Pleysier zijn dat Gust Gils, Leo Geerts, Eddy van Vliet, Ivo Michiels, Bert Popelier, Freddy de Vree en Hugo Claus) zijn intussen overleden. Pleysier herinnert zich nog de avond waarop de foto gemaakt is, het geroezemoes, de muziek, de schallende lach van Ivo Michiels en iemand van de uitgeverij die vond dat er nog een kiekje gemaakt moest worden. Als hij eraan terugdenkt, is het er voor Pleysier allemaal weer.
En dan nu zo stil jongens! Zo ontiegelijk stil dat jullie nu zijn.
De titel lijkt me op twee manieren uit te leggen. De gedachten zijn er heel de tijd, de hele tijd. Maar de dood heeft intussen zijn werk gedaan, dus er is ook iets kapot. De tijd moet geheeld worden. En dat kan in de verbeelding. In de verbeelding kunnen de schrijvers samen zijn en lekker gaan eten met elkaar. Dan zijn ze niet meer zo stil.
Gust Gils zorgt voor de wijn.
Hugo Claus gaat naar de bakker voor brood.
Ivo Michiels brengt look, pijpajuin, een aubergine en twee courgettes mee uit zijn Provençaalse moestuintje.
Leo Geerts schilt de aardappelen.
Eddy van Vliet snijdt de groenten voor in de soep.
Freddy de Vree gaat naar de markt voor de lamskoteletten.
Bert Popelier dekt de feesttafel.
Akkoord iedereen?
Zo te zien wel.
En afwassen?
Dat doen we daarna allemaal samen.
Het gesprek ('Akkoord iedereen?') wordt gevoerd in het hoofd van de schrijver. En zo zijn er meer gesprekken. Met God bijvoorbeeld, of met een klasgenoot die een klap in zijn gezicht kreeg van de scheikundeleraar. Eigenlijk is Pleysier in die gesprekken ook in gesprek met zichzelf. Hij bepaalt zijn positie, hij wordt zich bewust van zijn opvattingen, al schrijvend bereikt hij zichzelf. En vooral: hij maakt er een verhaal van, omdat wij nu eenmaal het liefst in verhalen leven, zodat er op zijn minst een suggestie van samenhang is.

Nostalgie

Heel de tijd zit vol nostalgie. Niet in de zin van het zwijmelen bij wat er vroeger was en nu niet meer, maar wel van het oproepen van de tijd van vroeger, toen zijn jongere broer een prachtig vogeltje kocht (een scharlakenrode tangara), toen de zoon van buurman liep te brevieren, toen je het geluid (nirken) kon horen van koeien die aan het herkauwen waren. Al die herinneringen zitten in het hoofd van de schrijver en maken deel van hem uit.  Door het verleden op te roepen, schetst Pleysier een zelfportret.

En daartussendoor is er het heden, waarin bijvoorbeeld een deel van de graven op de begraafplaats geruimd wordt. Zo verdwijnen de dierbare doden. Alleen de herinnering en de verbeelding houden hen nog vast, houden hen zelfs levend.

Een dwingende structuur ontbreekt in Heel de tijd. Sommige onderwerpen, zoals de foto van de schrijvers, komt verschillende keren terug, maar het geheel blijft vrij losjes. Dat is niet storend. De hele tijd is er immers de toon, de stem van de verteller, die we bijna horen praten tegen ons. Het is een persoonlijke manier van vertellen, altijd vanuit de persoon (in het nu of in het verleden). Ook als hij vertelt over bijvoorbeeld de demonstratie tegen kruisraketten in 1983, krijgen we niet een objectief verslag, maar zien we de verteller in die demonstratie, die vooral uit staan en uit wachten bestaat.

Tijd als taart

En in alles voelen we het voorbijglijden van de tijd. De tijd wordt gepresenteerd als een taart, waarvan iedereen een stukje krijgt. De volwassenen hebben hun stuk al voor het grootste deel op, maar het kind Leo Pleysier had nog heel veel taart te gaan.
Mijn eigen taart daarentegen had ik nog maar amper aangeraakt. En dus, zo dacht ik bij mezelf, ga ik proberen om heel zuinig te zijn op die lekkernij, want dan zal ik er nog veel en nog lang van kunnen smullen. Hopelijk. Als er niet te veel misgaat met of in mijn leven.
Heel de tijd is een sympathiek boek en het is mooi geschreven. Soms verliest de schrijver zich in lange opsommingen (bijvoorbeeld van de machines waar hij als kind medelijden mee had of van het werk dat door stielmannen wordt verricht) en die houdt hij dan net te lang vol, waardoor het een maniertje dreigt te worden. Maar dat moeten we maar vergeven, want er staat veel moois in Heel de tijd. 

Pleysier heeft al veel persoonlijke boeken geschreven, waarvan Wit is altijd schoon (1989) waarschijnlijk het bekendst is. Dunne boekjes, over het algemeen, waarin de schrijver zelf nadrukkelijk als verteller aanwezig is.

Intussen is Pleysier over de zeventig; hij heeft al flink van de taart gegeten. Gelukkig heeft hij in de loop van de jaren ons al heel wat laten meeproeven van zijn leven. Hopelijk duurt het nog even voor zijn bordje leeg is, zodat hij nog enkele titels aan zijn oeuvre kan toevoegen. We zullen ervan genieten.

vrijdag 26 oktober 2018

Pol en de vulkaan (Sanderhage / Capezzone)


Voor sommige strips heb ik in het verleden blijkbaar een blinde vlek gehad: ze kwamen niet op mijn pad of ik negeerde ze. Zo weet ik wel dat Pol een beertje is, maar indertijd heb ik de strips over het dier en zijn vriendjes nooit gelezen.

De strip Pol is van oorsprong Deens, de auteurs zijn Carla en Vilhelm Hansen, maar veel van de verhalen verschenen ook in het Nederlands: aanvankelijk bestond de strip uit stroken met daaronder de tekst (zoals bij de verhalen over Olivier Bommel en Eric de Noorman), later verschenen er ballonstrips.

In Pol zijn dieren de personages: Pol (een beer), Pelle (pelikaan), Admiraal (zeehond) en Pingo (pinguïn). De snavel van Pelle (met de zak eronder) fungeert als de knapzak van Douwe Dabbert: er zit altijd net in wat je nodig hebt. Verder zijn er, kleiner van formaat, een schildpad en een kale papegaai, die verder geen tekst hebben, maar die soms een dun verhaallijntje volgen, zoals de kat en de muis in Leonardo. Zoiets is altijd handig bij het herlezen van een strip: dan ontdekt een kind dingen die bij eerste lezing ontgaan zijn.

Zeventien oude verhalen verschijnen nu in heruitgave bij uitgeverij Silvester, opnieuw ingekleurd, vertaald en geletterd. Zoals gezegd: ik weet hoe de strip eruitziet, maar de oorspronkelijke delen zijn mij indertijd ontgaan. De verhalen zijn bedoeld voor de jonge lezers, die hun eerste stappen zetten in stripland.

Nieuwe verhalen

Maar er verschijnen ook nieuwe delen van Pol: de tekeningen zijn van Thierry Capezzone en Per Sanderhage schreef het scenario. Het eerste deel heet Pol en de vulkaan.

Aan het begin van het album treffen we de vertrouwde personages aan, evenals de boot Mary, waarmee de vriendengroep altijd de locaties bereikt waar zich de avonturen afspelen. Er is in dit deel veel gedoe om een losliggende plank aan dek. Voor de kleintjes is dat wellicht grappig, maar het houdt ook een beetje op. De aanloop tot de reis naar het Vulkaaneiland wordt daardoor nogal lang.

Op het Vulkaaneiland blijkt Pol bekend te zijn als stripfiguur: de havenmeester heeft al zijn avonturen gelezen. Misschien is dat een grapje, maar je kunt je ook afvragen of de wereld van de lezer en die binnen het verhaal niet gescheiden hadden moeten blijven. Nog even en de lieve lezertjes wordt gevraagd zich met het verhaal te bemoeien. Dat kan wel, maar dat geeft een andere strip.

Moeilijkheden overwinnen

Een held gedijt natuurlijk het best als er moeilijkheden overwonnen moeten worden. Vaten met peperkorrels barsten open bij het lossen, wat een massale niesbui veroorzaakt. Kan dat eigenlijk wel? Is het niet juist de gemalen peper die een kriebel in de neus veroorzaakt? Hoe dan ook, door het genies worden alle vuren gedoofd en Pol en zijn makkers moeten naar de vulkaan om daar het vuur te halen. Natuurlijk komt uiteindelijk alles goed.

Ik denk dat voor jonge lezers Pol een aardige strip is. Voor oudere lezers, die geen last hebben van jeugdsentiment is er in de strip niet veel meer te halen. Mij overtuigde de strip niet. Ook omdat er een zo groot verschil tussen de verschillende bladzijden is qua tekeningen: scènes met bewust simpel gehouden decors, gaan over in passages waarin bijvoorbeeld een dorp redelijk gedetailleerd getekend is, maar de rook uit alle schoorstenen, lijkt er dan weer snelsnel bij gekalkt te zijn. Soms had het tekenwerk mogen krijgen.

Maar goed, misschien is Pol voor jonge lezers een mooi opstapje naar betere strips. En mogelijk denken oudere lezers terug aan de tijd dat ze de verhalen van Pol voor het eerst laten, waardoor zich een ach-gut-gevoel van hen kan meester maken. Ja, zeg dat wel: de tijd gaat snel.


Titel: Pol en de vulkaan
Auteurs: P. Sanderhage (scenario), T. Capezzone (tekeningen)
Uitgeverij Silvester, 's-Hertogenbosch 2018.
softcover, 32 blz. € 6,95

donderdag 25 oktober 2018

Podcast: Eindbazen


Hoe ik er ooit toe gekomen ben om een aflevering van de podcast Eindbazen te beluisteren, kan ik me niet meer herinneren. Waarschijnlijk was het een suggestie in iTunes. Sinds die tijd luister ik van tijd tot tijd. Soms haak ik al snel af, andere keren haal ik het einde, weer andere keren ben ik de hele aflevering lang geboeid.

Ik ben niet gewend om iets over een podcast te lezen; zo bezoek ik eigenlijk nooit een bijbehorende site en lees ik ook niet de bijbehorende informatie. Dat doe ik alleen als ik er iets over schrijf. Daardoor ben ik er ook niet zeker van of ik deze podcast juist typeer. Toen ik voor de eerste keer luisterde, waren er zeker al zo'n tachtig afleveringen geweest. Ik heb nog wat oudere gesprekken doorgenomen en heb verder bij elke nieuwe aflevering afgewogen of ik die zou beluisteren. Meestal gaf ik die een minuut of twintig een kans.

Eindbaas

Mijn indruk is dat de podcast gaat over leiderschap. De wat vreemde naam 'Eindbaas' verwijst al een beetje in die richting. In het woord 'baas' speelt misschien ook de jongerentaal wat mee, waarin iemand voor wie je respect hebt, 'een baas' genoemd kan worden en het woorddeel 'eind' is al vaker bijna zonder betekenis gebruikt. Als je wilt weten wie ergens verantwoordelijk voor is, kun je vragen: 'Wie is de verantwoordelijke?', maar je hoort mensen evengoed vragen: 'Wie is de eindverantwoordelijke?'

In iTunes staat bij de omschrijving: 'Michiel Vos en Wiggert Meerman spreken tijdens deze podcasts met bijzondere mensen -Eindbazen- die een uitzonderlijke prestatie of bijdrage hebben geleverd op het gebied van sport, wetenschap, ondernemen, cultuur, maatschappij of technologie.' Dat is zo breed dat zo'n beetje iedereen wiens kop een eindje boven het maaiveld uit steekt eronder valt. De gesprekken kunnen variëren van lengte, maar duren gemiddeld ongeveer twee uur. Je vindt ze hier.

Aan het begin van de podcast maakt het tweetal altijd even reclame voor hun bedrijfje. Ze verdienen hun brood in wat op mij overkomt als de placebo-industrie: voedingssupplementen die goed zijn voor je brein. Voor Philip Corvage (Ivoren wachters) waren het noten, voor de schilder Terpen Tijn waren het augurken. Als je het gelooft, werkt het.

Reclame en aankondigingen

In het spotje suggereren ze dat je gegarandeerd je geld terugkrijgt: 'money back guarantee'. Dat is een opmerkelijk verdienmodel. Ik denk dat ze 'Niet goed, geld terug' bedoelen. Tegenwoordig beslaan de reclame plus aankondigingen van bijeenkomsten, workshops en zo een minuut of vier aan het begin. Die kun je dus overslaan. Zo rond aflevering nummer 95 van de podcast kon de duur van het inleidende stukje oplopen tot een minuut of negen en een enkele keer zelfs tot bijna twaalf minuten. Ik vraag mij af hoeveel mensen dat hebben volgehouden en nog gewoon naar het daarop volgende gesprek hebben geluisterd.

Ik volg de podcast een beetje halfhartig. Altijd erger ik me aan het taalgebruik van de interviewers, waarin veel in het Engels moet, net als bij sommigen van hun gasten. Dan krijg je zinnen als 'Mensen pooren heel erg hun heart out' of 'Daarin ben ik wel hesitant' of 'Jij bent toch ook van het disrupten van markten?' of 'Ik heb ook wel eens zo'n disconnect gehad.'

Soms loopt het de spuigaten uit. Ik herinner me een gesprek met iemand die zich 'lifecrafting coach' noemde. Je vermoedt dat het een functie is die de persoon zelf verzonnen heeft. Wat het precies inhoudt, weet ik niet. Het taalgebruik van deze dame was zo abominabel, dat ik na een kwartier gestopt ben. De dokter heeft me daarna een zalfje voor mijn oren voorgeschreven.

Taal

Taal is het zwakke punt in deze podcast. Er kan iemand aangekondigd worden die iets te maken heeft met '365 dagen succesvol', waarbij je je afvraagt waarom iemand genoegen neemt met een succes dat maar een jaar duurt. Misschien wordt er bedoeld dat je, wanneer je deze goeroe volgt, 365 dagen per jaar succesvol bent of dat je in 365 dagen succesvol kunt worden, maar dat is iets anders dan '365 dagen succesvol'. Later kom ik op het taalgebruik terug.

Want, ondanks de taal heb ik wel al heel wat gesprekken beluisterd. Soms geboeid van begin tot eind (de gesprekken met Toon Gerbrands, Dick Berlijn, Marianne Thieme, Bas Haring bijvoorbeeld) en bij andere gesprekken zit er vaak wel iets in waar je nog even over kunt nadenken. Jan Terlouw mocht zijn vertrouwde verhaal vertellen, maar dat is altijd wel prettig om aan te horen.

Goede luisteraars, enthousiaste reageerders

Vos en Meerman zijn goede luisteraars, die enthousiast reageren op wat de geïnterviewde te vertellen heeft. In principe staan ze aan zijn (meestal 'zijn', soms 'haar') kant. Ze willen weten wat de ondervraagde precies bedoelt en reageren met herkenning. Soms zijn de interviewers een tijd lang aan het woord als ze anekdotes uit hun eigen praktijk vertellen.

Maar hun manier van interviewen maakt de gesprekken wel aangenaam om te beluisteren. Zeker als je bedenkt dat ik bepaald niet tot de doelgroep van de podcast behoor. Gewoonlijk beluister ik podcasts op het gebied van de cultuur: literatuur, geschiedenis, muziek, wetenschap.

Wat zij aan de orde stellen, stemt ook tot nadenken over de wereld waarin we leven. Veel cursussen en termen waarnaar ze verwijzen komen uit Amerika en die Amerikanisering gaat blijkbaar hard in het bedrijfsleven. Als iemand het zwaar heeft op zijn werk, moet hij 'timemanagen': zijn werk zo indelen, dat hij meer kan doen op een dag. Het zal wel goed zijn voor de productiviteit, maar het is de vraag of je leven daar beter van wordt.

Maar ook in de gesprekken zelf worden vraagtekens gezet bij een begrip als 'duurzame inzetbaarheid'. Dat zegt iets over de manier waarop medewerkers worden beschouwd: als mensen die ingezet kunnen worden. Pionnen in het arbeidsproces.

En weer de taal

Taalgebruik heeft altijd mijn aandacht en het lokt gemakkelijk mijn kritiek uit. In deze podcast ergert het mij niet in de eerste plaats, maar het vertelt me ook iets over een wereld waar ik verder weinig contact mee heb.

Als ik de zin hoor 'Je kunt het ook in huis laten doen', denk ik aan mijn huis, maar daarna volgt 'met het hele team'. Ah, men bedoelt niet 'in je huis' maar 'op je eigen bedrijf'. Maar dat dat 'huis' wordt genoemd is natuurlijk al tekenend.

De belevingswereld van Meerman en Voss is een gans andere dan de mijne en dat levert soms een mooie botsing van interpretaties op. Toen de term 'personal coach' viel dacht ik aan iemand die bijvoorbeeld een directeur begeleidde, iemand met wie hij of zij van gedachten kon wisselen over zijn of haar manier van leidinggeven. Het bleek over sporten te gaan.

Goudmijn

Het is een wonderlijke wereld, waarin mensen 'verandercompetenties' willen of waarin het gaat over 'persoonlijk leiderschap'. Ik ga ervan uit dat leiderschap altijd persoonlijk is. Een wereld waarin gepraat wordt over hoe je mensen werft voor 'seminars', waarin het kan gaan over 'sexy onderwerpen', waarin je mensen 'aangehaakt' moet houden, waarin het gaat over 'kennisinjecties' en 'mindset', waarin mensen 'accountable' zijn en waarin iets wat georganiseerd is een 'event' heet. Kennis moet natuurlijk 'geïmplementeerd' worden en er wordt gesuggereerd om mensen te laten 'auditen' en dat je specialisten kunt laten 'invliegen'. Een goudmijn voor Japke-d Bouma.

Deze passage noteerde ik letterlijk (voor zover ik het goed gehoord/begrepen heb).
Dat is dan het stukje workflow. En andere dingen die worden gepreekt (gepreegd?) binnen je character zijn dingen als goalsetting, een broadmap hebben, missie, visie, dat soort dingen, zijn daar componenten die je gebruikt? Ik bedoel: dit manifesteer je niet zomaar, daar zul je wel iets van een structuur voor gebruiken.
Dat is toch heel wat anders dan 'Bakker, twee grof volkoren' of 'Ik moet nodig pissen.'

Je moet een beetje (= heel erg) door de woordenbrij heen luisteren, maar dat is mij in veel gevallen toch wel gelukt, waarschijnlijk door het enthousiasme en de betrokkenheid waarmee de gesprekken gevoerd worden.

Voor mij is Eindbazen geen podcast om in alle gevallen te beluisteren, maar van de nieuwe afleveringen beluister ik er meer wel dan niet.  Aardige podcast. En voor degenen die houden van modieuze managerstaal is het een must.

vrijdag 19 oktober 2018

Code Kattenkruid (Jacques Vriens)



'Hoe mijn opa vrolijk doodging' is de ondertitel van Operatie Kattenkruid, een jeugdboek van Jacques Vriens. Op de omslag is dat 'vrolijk' ook nog eens in geel gedrukt. De voorkant van het boek spreekt mij verder helemaal niet aan, maar ik behoor ook niet tot de doelgroep. Geef mij toch maar een omslag als dat van Lampje.

Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik nog nooit (ja, letterlijk) een boek van Jacques Vriens heb gelezen. Uit mijn hoofd wist ik alleen de titels Die rotschool met die fijne klas (1976) en Achtstegroepers huilen niet (1999) te noemen. Maar het is wel een naam in de wereld der kinderboeken en ik had het idee dat zijn bibliografie enkele tientallen titels zou beslaan.

Nu ik het wikapedieer, blijkt mijn leesachterstand nog groter dan ik dacht: het aantal titels dat Vriens op zijn naam heeft staan, nadert de honderd. Twee keer een zilveren griffel gehad, wat mooi is, maar ook weer niet overdreven veel, gezien de omvang van het oeuvre.

Net als bij 67 seconden van Jason Reynolds was het de Grote Vriendelijke Podcast die mij het boek deed aanschaffen. Aan de ene kant vanwege het onderwerp, aan de andere kant vanwege een soort schuldgevoel: ook al geef ik al jaren niet meer les aan onderbouwklassen, ik vond dat ik toch onderhand in ieder geval iets gelezen moest hebben.

Operatie Kattenkruid gaat over Opa (Marinus) en kleinzoon Stijn, die net dertien is. Bij het begin van het boek heeft Opa te horen gekregen dat hij kanker heeft, of, zoals hij het zelf zegt, dat er een krab in hem zit die steeds groter wordt. Opa besluit om niet allerlei behandelingen te ondergaan, maar om gewoon het fietstochtje van enkele dagen met Stijn, dat ze al gepland hadden te ondernemen. Hij wil ook niet het einde helemaal afwachten.
'Ik ga trouwens niet zitten wachten tot ik langzaam in elkaar stort van ellende en eindig als een plant, want ik stap er eerder uit.'
Ik schrok en stamelde: 'Maar opa...'
'Niks, "maar opa". Misschien ga ik vanzelf dood, maar als het niet anders kan, wil ik euthanasie. Weet je wat dat is?'
'Ja, dat je een prik krijgt en dat je dan... dan...' Ik kon het niet zeggen.
De familie vindt de fietstocht niet zo'n goed idee. Tante Yvon wordt ook wel als erg bevoogdend neergezet, maar Vriens houdt van duidelijkheid en is niet meteen genuanceerd in zijn karaktertekening. Maar hij is vakman genoeg om een personage niet helemaal eenduidig te maken: Stijn heeft wel in de gaten dat Yvon vooral bezorgd is.

Opa wil tijdens de fietstocht ook zijn geboorteplaats Maashegel bezoeken. Hij heeft er de eerste zeven jaren van zijn leven gewoond. Opa was een verwoed visser en blijkbaar was hij er ook erg goed in. Hij zegt dat hij karpers van wel twintig kilo gevangen heeft, wat me onwaarschijnlijk lijkt voor een jongetje van zeven jaar of jonger.

Vreemd genoeg kijkt Opa, als ze in Maashegel zijn, nauwelijks rond of hij er iets herkent, terwijl hij er al jaren niet meer is geweest. Hij gaat alleen even kijken naar waar de boerderij uit zijn jeugd stond. Er blijkt nu een supermarkt te zijn. Tijdens het fietsen wijst hij in het voorbijgaan naar de kleuterschool die hij bezocht heeft, maar die lijkt hem verder niet heel veel te interesseren.

Verder zijn er tijdens het tochtje niet zulke spectaculaire gebeurtenissen. Nou ja, het cliché van de lekke band heeft Vriens niet vermeden, maar waarschijnlijk ook om te laten zien dat Opa van een andere tijd is dan Stijn. Met een lekke band ga je niet naar de fietsenmaker; die repareer je zelf. Het gaat ook eigenlijk niet om de gebeurtenissen, maar om de relatie tussen Opa en Stijn.

Opa is een vrolijke ouwe baas en hij heeft wel een 'toon' die je gemakkelijk kunt aanhoren en wilt volgen. Aan de andere kant heeft Operatie Kattenkruid ook iets oubolligs, al kan ik niet goed achterhalen waar dat nu in zit. Misschien in de uitleggerigheid, die Opa bijvoorbeeld ook al heeft in het hierboven gegeven citaat. Maar ook in de gedeelten die zo duidelijk grappig en spannend moeten zijn: het naar het schuurtje smokkelen van een nieuwe elektrische fiets (voordat de tocht begint) en het ontlopen van tante Yvon en haar man in een pretpark bijvoorbeeld.

Een diepere laag, bijvoorbeeld die van de emotie, boort Vriens niet vaak aan. Wel als hij tekent hoe Opa in het verleden dreigde te verloederen na het overlijden van oma. Pas aan het eind, als het ook echt het einde van Opa is, wordt het boek aangrijpend.

Ik snap wel dat Vriens bij dit zware onderwerp (terminaal zieke man, euthanasie) een zekere luchtigheid wilde bewaren. Het gevolg is echter dat in een groot deel van het boek de tragiek wel erg op afstand blijft.

Aan het eind van het boek schrijft Vriens nog ruim een bladzij over euthanasie op een wat uiteenzettende manier. Blijkbaar wilde de uitgever de kinderen niet zomaar laten zitten met een dode opa.

Over het onderwerp euthanasie heb ik niet eerder een jeugdboek gelezen, voor zover ik mij herinner. Het komt wel voor in de literatuur voor volwassenen, bijvoorbeeld in Ik omhels je met duizend armen van Ronald Giphart. Ook bij hem blijven de emoties op afstand. Zelfs bij het overlijden van de moeder slaag Giphart er niet in om de lezer dichterbij te halen. Dat doet Vriens in die passage beter.

Een kinderboek waar ik wel af en toe aan moest denken is Een opa met gaatjes (1996) van Wally de Doncker, maar dat gaat over een opa die aan het dementeren is. Maar ook daar bezie je de opa door de ogen van een kleinkind en ook daarin is er sprake van aftakeling.

Dat Vriens een serieus onderwerp voor kinderen behapbaar of in ieder geval bespreekbaar heeft gemaakt is zonder meer een verdienste. Zijn manier van schrijven heeft niet meteen in mij het verlangen gewekt om ook de rest van het oeuvre van deze schrijver tot mij te nemen, ik ben blij dat ik in ieder geval iets van Vriens gelezen heb en in mijn oordeel niet meer alleen af hoef te gaan op vage vermoedens.

maandag 15 oktober 2018

Edena (Moebius)


Als iemand zegt: 'Eigenlijk houd ik niet van jenever', is de kans groot dat hij juist op dat moment een jonge in de hand heeft; eigenlijk houdt hij er niet van, maar deze is toch wel erg lekker. Zo'n uitspraak moet ik ook doen: Eigenlijk houd ik niet van science-fiction.

Ik ken niet de fijne onderverdeling in het genre, maar voor mij is alles science-fiction dat zich in de toekomst afspeelt. Vaak spelen daarbij ruimteschepen een rol. Voor de goede orde: ik lees het wel (tenminste in stripvorm) en ik heb hier ook al, positief, het een en ander besproken, bijvoorbeeld de boeken van Frederik Peeters of de albums van Ravian en Laureline en ook werk van Moebius kwam hier al voorbij. Maar het is nooit mijn eerste keus.

Als ik moet kiezen tussen bijvoorbeeld een western en science-fiction, weet ik het wel. Voor mijn gevoel liggen de beide genres ver uit elkaar, maar in de tekenaar Jean Giraud verenigen ze zich. Onder die naam tekende hij bijvoorbeeld Blueberry, maar hij tekende ook onder de naam Moebius, volstrekt ander werk.

Goed gedaan, dat wel. Maar ik moet me altijd wel ergens overheen zetten. Misschien omdat het allemaal net te weinig aards is. Te zweverig (letterlijk en figuurlijk), te dromerig, te symbolisch. Maar tekenen kan Moebius natuurlijk wel en, verdorie, hij kreeg me tijdens het lezen toch te pakken met Edena.

Edena
is een prachtig uitgegeven boek: gebonden, leeslint, glanzend papier. Het kan qua uitvoering naast andere kunstboeken in de kast. Het boek is een bundeling van de verhalen die afzonderlijke bundels zijn verschenen, maar die allemaal gaan over de fictieve wereld van Edena. Hoofdpersonen zijn Stel en Atan, een man en een vrouw, die reparaties verrichten in de ruimte. Ze komen in een hen onbekende wereld terecht en raken uit elkaar. Een groot deel van het boek is Stel op zoek naar Atan/Atana.

Gaandeweg worden Stel en Atana meer menselijk qua uiterlijk, meer man en vrouw. Wie wil, kan de hele tocht die ze maken ook symbolisch duiden en dan is er wellicht ook nog chocola van te maken, maar je kunt ook domweg het verhaal volgen. Ook dan is de liefde tussen hen duidelijk en merk je hoe sterk ze daardoor gedreven worden.

Verder zijn er natuurlijk genoeg vreemde locaties en vreemde wezens. Boeiend gedaan, prachtig getekend. Maar je moet er wel van houden. Aan het eind van het boek komen we Jean Giraud zelf nog tegen, achter zijn tekentafel. Eerst onder een glazen stolp, later in zijn werkkamer. Een groot en veelzijdig stripmaker, ongetwijfeld. Binnenkort maar weer eens Blueberry bespreken.



Titel: Edena
Auteur: Moebius
Inleiding: Benoît Mouchart
Uitgeverij: Sherpa
Haarlem 2018, 408 blz. gebonden € 55,-


donderdag 11 oktober 2018

67 seconden (Jason Reynolds)


Soms komt er zomaar een boek op je pad. Onlangs luisterde ik naar de eerste twee afleveringen van de Grote Vriendelijke Podcast. Daaraan zal ik hier waarschijnlijk nog wel eens aandacht besteden. De geïnterviewden of de interviewers mochten een boek aanbevelen. Een van hen noemde 67 seconden van Jason Reynolds. Nooit van de man gehoord, nooit van het boek gehoord en bij de boekhandel was het ook al niet op voorraad. Maar het kon natuurlijk besteld worden. Intussen heb ik het gelezen.

In een wijk waarin geweld aan de orde van de dag is, wordt een jongen, Shawn, doodgeschoten. Zijn jongere broer, Will (15 jaar) kent de regels: niet huilen, niet snitchen, wraak. De volgende dag haalt hij een pistool uit het laatje van Shawn, stopt het achter in zijn broekband en gaat met de lift zes verdiepingen naar beneden, op weg om wraak te nemen.

Die lifttocht duurt 67 seconden; vandaar de titel. In die tijd zal hij moeten beslissen of hij zijn plan zal uitvoeren of niet. Het deed me, weliswaar heel in de verte, denken aan Het boek Alfa van Ivo Michiels. Daar staat een soldaat op wacht die zich afvraagt of hij zal blijven staan of weg zal lopen. De rest van het boek is wat er allemaal aan gedachten door hem heen schiet.

Ook bij 67 seconden zitten we in het hoofd van Will. We lezen wat hij zich herinnert, wat hij denkt, wat hij ziet. En wat hij ziet, ziet hij voor een deel alleen maar in zijn hoofd. Bij elke verdieping stapt er iemand in de lift. Dat is elke keer een dode. Maar er wordt gepraat en en gerookt; doden krijg je niet zomaar weg - die blijven dicht bij je. Ook in het bekroonde Lampje praat overigens een afwezige moeder in het hoofd van de hoofdpersoon.

En in het hoofd van de lezer praat Will, die hem al meteen op de eerste pagina in vertrouwen neemt.
Niemand  
gelooft niks meer
tegenwoordig 
en daarom heb ik
niemand verteld
wat ik jou ga vertellen. 
En weet je,
jij zal het vast
ook niet geloven,
zal denken dat ik lieg
of dat ik gek word,
maar ik zeg het je, 
het is waar.
Ik heb het meegemaakt.
Echt. 
Echt waar.  
             En hoe.
Aan zo'n pagina is meteen te zien hoe het boek geschreven is: in 'gedichten'. Nou ja, ze zien eruit als gedichten, maar ze lezen als proza, waarbij de vetgedrukte 'titels' (of eerste regeles) onderdeel uitmaken van het verhaal. Ik had dat nog niet eerder zo gezien.

Het werkt wel. Zo'n spatie voor 'En hoe' wordt automatisch een moment van stilte. Soms staat het laatste woord van een 'gedicht' op de volgende pagina, waardoor de stilte nog langer wordt. Voor mij werkt de typografie spanningverhogend. Spanning heeft daarbij niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, te maken met spannende gebeurtenissen, maar met het meeleven met de hoofdpersoon; emotionele spanning.

Ook hoe het papier eruitziet werkt daaraan mee. De bladzijden zijn niet smetteloos wit, maar groezelig, met strepen, met vlekjes, in heel licht grijs. Reynolds beschrijft dan ook een smoezelige werkelijkheid, en een hoofdpersoon die zeker geen tabula rasa is.

Misschien maakt daarom 67 seconden indruk: je leeft niet alleen mee met de hoofdpersoon, maar je wordt een wereld in getrokken. Een wereld van geweld, van daders en slachtoffers. Een wereld waarin ook kinderen precies weten wat ze moeten doen zo gauw ze schoten horen. De dood van Shawn is niet de donderslag bij heldere hemel, hij past in een patroon.

De moeder van Shawn kreunt zacht na zijn dood: 'Niet mijn jochie / Niet mijn jochie / Waarom?' Dat er doden zouden vallen is ingecalculeerd. De hoop is alleen dat het niet jouw doden zullen zijn. 67 seconden haalt je uit de wereld van verzekeringen, voetgangerslichten, weerswaarschuwingen en helpdesks. Reynolds krijgt het voor elkaar ons die wereld in al zijn rauwheid te tonen.

Binnen die onordelijke wereld zijn er regels. Aan die regels wil Will zich vasthouden en je merkt dat hij de regels nooit ter discussie gesteld heeft. Ze zijn er nu eenmaal. Misschien zijn het de enige zaken die houvast geven. Als ook die gaan wankelen, wankelt je hele wereld. Will houdt zich ook vast aan anagrammen, die door het hele boek heen voorkomen, bijvoorbeeld 'weg zijn = zwijgen'. Het zijn strohalmen: ze suggereren structuur, en geven het idee dat er tenminste iets klopt.

Behalve de tekening van een onveilige wereld en het verhaal van een moord plus een wraakneming, is 67 seconden ook de tekening van een broederband en van solidariteit. Van mensen die hun verantwoordelijkheid nemen en op anderen letten, omdat ze weten dat iemand het alleen in deze wereld niet zal redden. In deze wereld hebben mensen elkaar nodig.

Blijkbaar houdt die verantwoordelijkheid niet op bij de dood. Nog na hun dood ziet Will bijvoorbeeld zijn vader, zijn oom, een vriendinnetje. Zij zijn degenen die hem laten twijfelen, maar hijzelf zal een beslissing moeten nemen.

Het taalgebruik van Jason Reynolds is over het algemeen nogal sober. De inhoud vraagt ook om niet al te bloemrijk taalgebruik. Soms is er een vergelijking die treft. Bij de moeder die zich over de dode zoon buigt:
en ze boog zich
als een gedoofde
lantaarnpaal
over het lijk van mijn broer.
Je zou kunnen zeggen dat het strikt gezien niet de paal is die gedoofd is, maar voor de houding van de moeder heb je wel die gebogen paal nodig. Het beeld werkt, denk ik. En dat is vaak zo: goed gekozen bewoordingen, die oproepen wat we moeten zien of horen. Ik weet niet hoe de originele tekst was, maar de vertaalster, Maria Postema, mogen we hier zeker met waardering noemen.

67 seconden is bedoeld als boek voor jongeren en ik geloof dat we die in het Nederlands tegenwoordig 'young adults' moeten noemen. Die zullen het zeker kunnen waarderen: het boek is toegankelijk en het is met vaart geschreven. Ik vermoed dat de meeste lezers het in één keer uit zullen lezen. Probeer het maar.

woensdag 10 oktober 2018

Slapend rijk (Franca Treur)


Over de laatste roman van Franca TreurHoor nu mijn stem, was ik behoorlijk tevreden. Goed boek.  Maar Treur is ook goed op de korte baan. Eerder besprak ik hier de verhalenbundel X en Y, waarin in elke keer weer in kort bestek geschetst wordt hoe mensen hun weg zoeken in de hedendaagse wereld. De verhalen zijn stukjes die Treur voor verschillende kranten schreef. Daar is nu een nieuwe bundeling van, Slapend rijk.

Ook in deze bundel zijn tekeningen opgenomen van Olivia Ettema. De tekeningen hebben duidelijke, zwarte lijnen en de inkleuring maakt de indruk dat die met de hand gedaan is. Het zijn fraaie tekeningen, die soms een desolate indruk maken, wat wellicht ook komt door zware schaduwen  waarmee Ettema werkt. Op elke afbeelding zijn de personen prominent aanwezig, net als in de verhalen van Treur.

Van die verhalen heb ik weer zeer genoten. Treur weet dat ze weinig ruimte heeft en daarom is het begin altijd krachtig: meteen wordt de situatie duidelijk gemaakt. Bijvoorbeeld:
Bij het zondagse ontbijt merkt Folkert op dat Esther in haar hum lijkt vandaag, en in zijn stem klinkt verrassing door. Het doet hem goed haar zo opgewekt te zien zitten, ze mag dat gerust weten. Esther, die het niet hebben kan dat haar stemming het onderwerp wordt van gesprek, staat op en neemt de hond mee voor een ommetje. 
 In dit verhaal ligt het perspectief bij Esther en dat blijft zo tot het eind. In andere verhalen is Treur niet vies van een perspectiefwisseling en af toe neigt ze naar het opvoeren van een alwetende verteller. Hoe dan ook, het verhaal moet zo efficiënt mogelijk verteld worden.

Dat betekent vaak dat er aardig wat vaart in de gebeurtenissen zit. Dat er een duidelijk eindpunt is, lijkt in deze bundel minder belangrijk geworden: meer en meer worden de verhalen uitsneden uit het hedendaagse leven, met de nadruk op de relaties tussen mensen.

Enkele verhalen zijn hilarisch. Zo heb ik zeer genoten van 'Superspeciaal', waarin twee koppels dezelfde naam hebben bedacht voor hun toekomstige baby en dat geeft wrijving. En ook om het verhaal 'Veranderen', waarin een vrouw naast een 'Jehova's getuigeachtige' man in het vliegtuig zit en zich een beetje opgelaten voelt, deed mij breed grijnzen.

Het geloof, dat meestal niet de verhalen voorkomt, zien we verder terug in 'Tussen hen in' waarin een vrouw zonder godsdienstige achtergrond meegaat naar een evangelisch aandoende dienst en daarin zelfs naar voren stapt.
Arjan klapt ook. Hij strekt zijn hals om een glimp op te vangen van Simone. Hij heeft ineens sterk het gevoel dat er iemand tussen hen in komen staan. 
De personages van Treur zijn scherp in het beschouwen en analyseren van zichzelf en van de mensen om hen heen.
Jet weet van zichzelf dat ze wel eens een beetje in het negatieve blijft hangen. Regenbuien of insecten kunnen haar humeur in één klap verpesten. Terwijl Anna juist altijd dingen zegt als: 'Hè, gezellig, zoals we hier zitten!' Met terugwerkende kracht schaamt Jet zich nu voor haar karakter.
 Het zijn altijd weer de details die een observatie scherp maken. Ook de observaties van gedragingen. Die details weet Treur trefzeker te kiezen:
Jolanda zit hem te versieren, vinden ze, met haar gesloof, haar lange benen en haar haren aanstellerig naar één kant. 
Ik vermoed dat Franca Treur het schrijven van deze korte verhalen (meestal maar twee bladzijden lang) als een soort stijloefeningen gebruikt: ze oefent de vaart, maar ook de verschillende situaties waarin mensen terecht kunnen komen en ze blijkt het allemaal vrij goed te beheersen. Het zou kunnen dat dat ook gevolgen heeft voor haar romans. Zo had ik het idee dat in Hoor nu mijn stem meer vaart zit dan in het vroege werk.

Waardoor het komt, weet ik niet, maar ik heb de neiging om een roman zwaarder aan te slaan dan deze korte krantenverhalen. Alsof ze maar tussendoortjes zijn. Dat zijn ze misschien ook wel, en je kunt ze ook als aardigheidjes tussendoor lezen: even snel een verhaaltje. Maar in al hun beknoptheid zijn het (voor het overgrote deel) wel gewoon goede verhalen. Hopelijk gaat Franca Treur daar nog even mee door.

dinsdag 9 oktober 2018

Dirk Ayelt Kooiman (1946 - 2018) overleden


Op maandagochtend 8 oktober las ik het op Tzum: Dirk Ayelt Kooiman is op 2 oktober overleden. De uitvaart heeft in besloten kring plaatsgevonden.

Kooiman is een schrijver van wie ik niet veel gelezen heb, maar toen er onlangs op het Instituut waar ik werk een literatuurmiddag was, was een van de boeken waaruit ik voorlas Montyn. Volgens een van de leerlingen was dat het beste van de middag. Ik kan niet zeggen dat het ook het beste is uit het oeuvre van Kooiman; daarvoor ken ik dat niet goed genoeg. Maar het boek heeft indertijd wel indruk gemaakt. 

Waarschijnlijk kwam ik de naam Dirk Ayelt Kooiman voor het eerst tegen in 1980 of 1981, toen ik Kladboek van Jeroen Brouwers las. Nog steeds kijk ik op het lezen van dat boek terug als een gebeurtenis die mij verder de literatuur in zoog. 

In Kladboek stond het artikel 'Dirk Ayelt Kooiman en het Amsterdams Peil', dat Brouwers in 1978 had gepubliceerd in Tirade. Brouwers had niet veel op Kooiman. Het artikel begon met:
Bewering 1: Dirk Ayelt Kooiman kan niet schrijven.
Ik beweerde dit in De Revisor, oktober 1977.
Bewering 2: Dirk Ayelt Kooiman is overschat, hij is ‘een per fietspomp tot paradijsvogel opgeblazen mus’.
Dit beweerde ik in Vrij Nederland, 17 december 1977.
Deze beweringen wens ik te staven.
Vervolgens gaat Brouwers in op het verhaal 'De schrijver droomt', dat hij zin voor zin fileert, daarmee illustrerend dat er veel mis is met de stijl van Kooiman. Brouwers is duidelijk kwaadwillend, maar dat kon me indertijd niet veel schelen: ik vond het artikel uitermate geestig en dat vind ik nog steeds. 

Wel nam ik me voor iets te lezen van die Kooiman en dat werd De vertellingen van een verloren dag (1980). Het boek deed me weinig. 

Kooiman had toen al aardig wat op zijn naam staan, bijvoorbeeld Manipulaties (1971), Een romance (1973) en Souvenirs (1974). In 1977 stond hij op de cover van de Haagse Post, samen met Doeschka Meijsing, Frans Kellendonk en Nicolaas Matsier, als de zogeheten 'academisten', een term van Aad Nuis. Men noemde ze ook Revisorauteurs, schrijvers die fictie schrijven, maar er tegelijkertijd op wijzen dat het hier fictie betreft. Een goed voorbeeld is de roman Letter en geest van Kellendonk, waarin de hoofdpersoon (Felix Mandaat) geen persoon is, maar een personage blijft, dat verdwijnt in de punt achter de laatste zin (die overigens ontbreekt). 

Alles moet anders (1981) liet ik aan me voorbij gaan, maar ik kocht Kooimans roman Montyn (1982), een boek dat ik in één ruk uit las. Het is een roman, die gebaseerd is op het leven van de kunstenaar Jan Montyn, die overigens in 2014 overleed. Montyn vocht in de oorlog met de Duitsers mee, aan het oostfront. 

Er zijn weinig boeken die me de ellende van de oorlog zo goed hebben duidelijk gemaakt als Montyn dat deed. Het maakte zoveel indruk op me dat ik ook het werk van Jan Montyn wilde zien, waarvoor ik naar Roermond (als ik mij goed herinner) afreisde, omdat daar net een expositie was. 

Montyn is heel anders geschreven dan De vertellingen van een verloren dag. Dat laatste boek is nogal  traag en er is weinig handeling, terwijl Montyn juist in een hoog tempo verteld wordt. 

Toch heb ik het daarop volgende boek van Dirk Ayelt Kooiman, Wie doet mij de tekens verstaan (1985) overgeslagen, maar de roman daarna, De afwezige (1990), kocht en las ik wel. Het boek heeft geen indruk bij me achtergelaten, geen kleur, geen sfeer. Ik neem aan dat ik het zo-zo vond. Daarna heb ik nooit meer iets van Kooiman gekocht of gelezen. 

De schrijver is in mijn geheugen blijven hangen als de auteur van dat ene boek, Montyn, en verder niet. De titels van na 1990 (De terugkeer, 1996; De verdwenen weg, 1998; Victorie, 2001; Oefenen in ontsnappen, 2007; Het geheim van Carmen, 2013) zou ik niet uit mijn hoofd hebben kunnen opnoemen: ik heb ze op moeten zoeken. 

Nooit kom ik iemand tegen die Kooiman zijn favoriete schrijver noemt, nooit iemand die enthousiast over zijn werk vertelt. Maar Montyn komt nog af en toe op lijsten voor en leerlingen vinden het nog steeds een goed boek. Toen ik er onlangs een gedeelte uit voorlas, merkte ik dat het nog steeds werkt. Goed boek. 

Misschien is dat genoeg voor een schrijver, één goed boek. Misschien is er nog veel meer moois in het oeuvre van Kooiman, dat voor mij verborgen is gebleven. Dan zal het wel verborgen blijven, want ik vermoed dat ik niet gauw een roman van Kooiman ga lezen. Maar in Montyn zal ik af en toe nog bladeren en ik zal er wellicht nog eens uit voorlezen. En daarbij zal ik even aan de schrijver denken.

maandag 8 oktober 2018

Podcast: Boekenpodcast Het verhaal


Hoe lang ik al podcasts beluister, weet ik niet precies, maar het zal intussen meer dan vijf jaar zijn. Ik herinner me dat ik alle afleveringen van Radio Bergeijk terugluisterde en heel veel interviews van Het marathoninterview, dat in het begin zelfs vijf uur per aflevering in beslag nam. Maar misschien waren dat gedownloade bestanden en geen podcastafleveringen die ik per abonnement binnenkreeg.

Monique Huijdink heeft al enkele jaren de podcast Boekenpodcast Het Verhaal. Wanneer ze begonnen is, kan ik zo gauw niet terugvinden, maar intussen zijn er ruim zestig afleveringen terug te luisteren. Voor zover ik weet, heb ik ze allemaal tot mij genomen en, sterker nog: ik heb alle afleveringen helemaal beluisterd.

Het prettige van het Het verhaal is dat de formule eenvoudig is: een gesprek met een schrijver en verder niets. Veel podcasts moeten zo nodig een rubriekje hebben. Zelfs bij Boeken FM is er een rubriek met vragen van luisteraars (die niets te maken hebben met het besproken boek). Bij sommige podcasts werkt een rubriek goed, maar meestal is het franje, die afleidt. Bijvoorbeeld bij een podcast die ik binnenkort zal bespreken noemen de medewerkers het boek dat ze aan het lezen zijn, waarbij soms de schrijver niet eens genoemd wordt en er wordt ook nauwelijks wat inhoudelijks over het boek gezegd. Dat komt dus niet voor bij Het verhaal.

Interessante schrijvers

Het lukt Huijdink om interessante schrijvers aan tafel te krijgen. Zelfs schrijvers uit de A-categorie (waarmee ik bedoel: schrijvers die veel mensen kennen) gaan in op haar uitnodiging. Enkele namen: Arnon Grunberg, Pieter Waterdrinker, Annet Schaap, Ronald Giphart, Bert Wagendorp, Maxim Februari, Annelies Verbeke, Thomas Verbogt. Het is maar een greep.

Daarbij komt dat Monique Huijdink de boeken goed gelezen heeft en die op de eerste plaats stelt. Het gesprek gaat niet over allerlei biografische feitjes, maar het boek staat centraal en daarover gaan de vragen. Ook loopt ze niet te koop met haar eigen mening over van alles en nog wat.

Ik denk dat het vooral haar nieuwsgierigheid is, die het prettig maakt om het gesprek te volgen. Ze is oprecht geïnteresseerd en met die interesse kun je je makkelijk als luisteraar identificeren.

De toon van het gesprek is meestal vrij licht, wat het allemaal goed verteerbaar maakt. Tegelijkertijd wordt er wel goed doorgevraagd, waardoor je meer inzicht krijgt in het boek. Al verschillende keren heeft zo'n interview, door Monique Huijdink, maar ook wel bij Kunststof of Nooit meer slapen, mij verleid om het besproken boek te kopen.

Huijdink bespreekt voornamelijk literatuur, maar die niet alleen. Ze is ook niet vies van een boek over wielrennen of over iets uit de geschiedenis. Ze had een gesprek met Govert Schilling, waarbij gesproken werd over bijvoorbeeld zwaartekrachtgolven. Sommige van die gesprekken heb ik op de koop toe genomen, andere heb ik met interesse beluisterd.

Al die onderwerpen vallen binnen het bestek van de podcast, die immers een 'boekenpodcast' heet: aanleiding is altijd een boek. Voor wie deze podcast nooit gehoord heeft: probeer hem eens een keer. Wie zoekt op 'Boekenpodcast Het Verhaal' krijgt een keur aan sites waarop de afleveringen te vinden zijn.

Monique Huijding (Bron: boekenpodcasthetverhaal.nl)

vrijdag 5 oktober 2018

De eilandenruzie (Jozua Douglas)


Bijna elk jaar lees ik wel een paar kinder- of jeugdboeken. Ik heb hier bijvoorbeeld wel geschreven over boeken van Anna Woltz en Daan Remmerts de Vries, twee auteurs die al heel wat goede boeken op hun naam hebben. En natuurlijk las ik Lampje van Annet Schaap, dat ik hier al uitgebreid geprezen heb. Gouden Griffel dit jaar, zoals iedereen al verwachtte.

Gelezen geschenken

De Kinderboekenweek gaat meestal een beetje aan mij voorbij. Dat realiseerde ik me toen ik de lijst met Kinderboekenweekgeschenken bekeek: de meeste heb ik niet gelezen. De laatste tien jaar las ik alleen het boekje van Dolf Verroen, uit 2016, dat ik overigens erg mooi vond. Verder terug in de tijd las ik Kinderboekenweekgeschenken van Toon Tellegen, Joke van Leeuwen, Thea Beckman en Anke de Vries, die intussen tot schrijvers van klassiekers gerekend kunnen worden.

Bijzonder verrast was ik indertijd (2003) door Het zwanenmeer (maar dan anders), van Francine Oomen. Ik had nooit wat van haar gelezen, maar had toch al een oordeel over haar werk: iemand die serieboeken uitpoept. Onterecht. Wie dat zwanenmeerboekje niet gelezen heeft, mag zich eigenlijk geen oordeel over het werk van Oomen aanmeten.

Eilandenruzie

En dit jaar is Jozua Douglas de schrijver van het Kinderboekenweekgeschenk. Nooit gehoord van deze man, maar hij blijkt een lange lijst boeken op zijn naam te hebben. Het geschenk heet De eilandenruzie en het is geïllustreerd door Elly Hees.

Er zijn twee fictieve landen in Centraal-Amerika, Costa Banana en Costa Kanaria. De beide presidenten, Pablo Fernando en Max Romero, zijn het prototype van alleenheersers: alle macht naar zich toe trekken, gekke wetten uitvaardigen, zichzelf verheerlijken. Pablo heeft twee kinderen (Rosa en Fico) en Max een zoontje (Angelino) en een hond (Generaal Sanchez), die hem later zal opvolgen. Op de Paradijseilanden zullen de presidenten elkaar ontmoeten om een ruzie bij te leggen over enkele onbewoonde eilandjes.

De eilandenruzie volgt het klassieke schema, waarbij de volwassenen niet deugen en de kinderen wel. Eentje lijkt eerst aan de verkeerde kant te staan, maar blijkt mee te vallen en de ene volwassene is net iets slechter dan de andere. Uiteindelijk loopt het allemaal goed af.

Ruzie maken om niks

Dat is weinig verrassend. Wel weet Douglas het boek een zekere spanning mee te geven en er zijn ook wel wat humoristische passages, maar uiteindelijk is dat (voor mij, in ieder geval) niet genoeg. De eilandenruzie gaat over niet veel meer dan dat volwassenen ruzie kunnen maken over niks, of dat ze niet over futiliteiten heen kunnen stappen en dat kinderen gewoon lekker met elkaar kunnen spelen. Dat is geen inzicht waarvan je achteroverslaat.

Qua karakter zijn de personages niet bepaald interessant; het zijn geen figuren die je bijblijven. Misschien hoeft dat ook niet. Het boekje is duidelijk bedoeld als amusement: kinderen zullen het aardig vinden om te lezen en daarna kunnen ze het vergeten.

Achter in het boek staat dat er meer boeken zijn over Rosa en Fico: De gruwelijke generaal, De ongelooflijke Ravi Ravioli en Operatie Pisang. Dat zal ook wel een hele serie worden, waarin de kinderen in elk boek op een probleem stuiten en dat oplossen.

Zouden mijn kinderen tot de doelgroep behoren, dan zou ik ze dit boek niet aanraden. Goed, misschien kun je beter dit lezen dan niets, zoals je ook beter een snack kunt eten dan niet eten, maar waarom zou je Douglas lezen als je ook Anna Woltz, Bibi Dumon Tak, Daan Remmerts de Vries of Toon Tellegen kunt lezen? Nee, dat zou ik ook niet weten.

Naschrift

Reactie van Jozua Douglas op Twitter:

'Maar mijn klanten houden van in oud vet gebakken slappe friet,' sprak de patatboer tot de man van de  Voedsel- en Warenautoriteit. 'Vanochtend nog honderd bakjes friet verkocht. Ik bak voor mijn klanten, niet voor mensen die beoordelen op kwaliteit.'


Jozua Douglas vindt dat volwassenen, en zeker oude mannen, niet mogen oordelen over jeugdliteratuur. Zij behoren immers niet tot doelgroep. Eigenlijk zegt hij daarmee dat hij ook zelf geen oordeel kan vellen over zijn eigen boeken. Ook mannen in zijn leeftijdscategorie, de niet zo oude mannen, behoren immers niet tot het beoogde publiek.

Hierin verschil ik met Douglas van mening. Als volwassenen geen oordeel zouden mogen hebben over kinder- en jeugdliteratuur, zouden we de commissie op moeten heffen die schrijvers vraagt een Kinderboekenweekgeschenk te schrijven, alle recensenten van jeugdliteratuur naar huis moeten sturen, evenals de jury's die de prijzen op het gebied van kinderboeken toekennen.

Iedereen mag lezen wat hij leuk vindt, zoals iedereen maar moet eten wat hij lekker vindt. Maar anderen mogen zich best een oordeel aanmeten over de kwaliteit van het gelezene of van het voedsel en natuurlijk zullen mensen van oordeel verschillen. Als ze elkaar willen overtuigen, moeten ze ingaan op elkaars argumenten.

Kinderen kunnen lachen om mijn boekje, schrijft Douglas. Dat er humor zit in De eilandenruzie staat in mijn recensie. Bovendien schrijf ik dat het boekje waarschijnlijk als amusement bedoeld is en dat kinderen het 'aardig om te lezen' zullen vinden. Dat was mijn punt niet.

donderdag 4 oktober 2018

Debielen en demonen (Willem Brakman)


In mijn bijdrage over Vestdijk nam ik mij voor weer eens wat van Brakman te lezen. Er stond vast nog iets in mijn boekenkast. Dat was ook zo: Ante diluvium en Debielen en demonen. Ik vermoed dat De gelukzaligen ook nog ergens door mijn huis zwerft.

Net als bij Vestdijk heb ik geprobeerd na te gaan wat ik van Brakman gelezen heb. Dat was nog lastig te reconstrueren. Aan sommige boeken heb ik namelijk weinig herinneringen. Misschien omdat ik Brakman meer gelezen heb vanwege de stijl dan vanwege de inhoud van de roman. Niet alle boeken die ik heb, staan in mijn boekenkast, dus een blik daarop gaf ook niet volledig uitsluitsel.

Gelezen

Ik vermoed dat ik begonnen ben met Zes subtiele verhalen (1978). Daarvan was ik nogal onder de indruk en daarna heb ik twaalf jaar lang gemiddeld ruim een Brakmanboek per jaar gelezen. In 1990 stopte het Brakmanlezen, bij Van de in hogere kringen verliefde. Niet omdat ik dat een slecht boek vond, maar daarna kwam het er om een of andere reden niet meer van. Misschien heb ik enkele vroege boeken (Een winterreis, 1961, en Kind in de buurt, 1972) nog later gelezen, maar dat kan ik niet meer goed reconstrueren.

Van sommige boeken staat het omslag me nog goed voor de geest: Jongensboek (1987), met een afbeelding als uit een oud jongensboek. Het zwart uit de mond van Madame Bovary (1974), met o.a. een pompoen. Ik kocht de Salamander toen die uitkwam. Dat geldt ook voor De blauw-zilveren koning, 1977, met in mijn herinnering een blauwige afbeelding voorop. De oorveeg (1984) had een schaapskop op de voorkant.

Verder las ik, als ik het me tenminste goed herinner: Come-back (1980), De reis van de douanier naar Bentheim (1983), Een familiedrama (1984), Leesclubje (1985), De graaf van Den Haag (1986) en Het doodgezegde park (1986).

Van al die boeken is er inhoudelijk ontstellend weinig blijven hangen: een sfeer, een personage, enkele vaagheden. En de waardering of misschien zelfs de bewondering waarmee ik de boeken las. Zo werkt het blijkbaar met de boeken van Brakman. Bij mij althans.

Knipsels

In die tijd (jaren tachtig, even daarvoor, even daarna) las ik elk weekend de recensies in NRC, de Volkskrant, Trouw en Vrij Nederland. Die knipte ik uit en ik legde een kaartsysteem aan waardoor ik de recensies (sommige stonden op de achterkant van een andere recensie) terug kon vinden.

De stapel  knipsels met 'Brakman' was dik, want Brakman schreef veel en werd veel gerecenseerd. Bijna altijd positief, als ik het me goed herinner. Desondanks werden zijn boeken geen bestsellers. Ik denk dat Een weekend in Oostende nog het best liep. Dat boek vond ik ook terug in de serie 'Schrijvers van nu' van boekenclub ECI. Dat ik die mooie, gebonden uitgave niet kocht, moet betekenen dat ik de roman al meteen bij het uitkomen gekocht had.

Debielen en demonen

Maar nu Debielen en demonen. Het boek speelt zich af in de oorlog, maar het verhaal lijkt niet in de eerste plaats over de oorlog te oorlog te gaan. De ik-figuur is een adolescent, van wie niet helemaal duidelijk is hoe oud hij is. Aan het begin van het boek zwerft hij rond met zijn kameraad Karel Helmich, waarschijnlijk om zijn kostje bij elkaar te scharrelen.

In het dorpje H. vindt een Duitser de dood: hij  valt van de trap nadat hij bij de Nederlandse vrouw des huizes heeft geslapen. De 'ik' begraaft hem en eigent zich het kompas van de Duitser toe. Later zal iemand anders aangehouden worden in de jas van de 'ik'. Het kompas zal tegen hem getuigd hebben.

De beide kameraden keren terug naar de thuisbasis en nog verder in de oorlog komt de 'ik' terug bij zijn moeder. Onder hen woont de zwarthandelaar oude Ad, tegen wie de 'ik', op advies van zijn moeder, zegt dat hij voor dokter studeert.  Ads dochter Belleke is een opgroeiend meisje dat de geest van een jong kind heeft. Ze speelt bijvoorbeeld nog met poppen. Wat er zich ontspint tussen Belleke en de 'ik' is niet helemaal duidelijk, maar er is in ieder geval wederzijdse genegenheid.

In de buurt woont verder nog Krabbe, die bomen kapt in het bos en de stammen mee naar zijn huis sleept. Verschillende keren wordt diens 'hutspotkleurige' jas genoemd, die de 'ik' later in het boek nog zal dragen.

Ook al is de oorlog niet direct het onderwerp, hij is wel het decor: afval op straat, kou, honger. De 'ik' is vermagerd, al krijgt juist hij nog wel te eten bij de zwarthandelaar.

Een groot deel van de achterkant van het boek wordt in beslag genomen door een tekst die het karakter heeft van een uitleg. Daarin staat het in het boek gaat over liefde en dood en dat de ruimte in de loop van het verhaal steeds meer ingeperkt wordt, totdat we (in de epiloog) ons alleen nog in het hoofd van de 'ik' bevinden.

Tja. Natuurlijk spelen liefde en dood een rol, zoals in bijna alle literatuur. Lang lijkt er niet zo heel veel liefde in het boek voor te komen, al is de dood er wel, zeker na de dode Duitser.

Titel

De titel verwijst naar twee boeken die de 'ik' leent, eentje over debielen en een over demonen. Je zou kunnen zeggen dat 'debielen' verwijst naar Belleke, maar misschien ook wel naar de afstomping die zich van mensen meester maakt in de loopt van de oorlog, de blik die niet meer naar buiten wordt gericht.

Verder zal ieder wel met zijn eigen demonen kampen. De 'ik' leest in het demonenboek dat er professoren zijn die een rat kunnen leren om op een signaal aan te vallen of te vluchten. Misschien is de 'ik' ook wel zo iemand, wachtend op de juiste signalen.

Epiloog

Belleke overlijdt, maar in de epiloog is ze weer levend en gaat ze met de 'ik' naar diens vader, die dan de hutspotkleurige jas draagt. In de recensies die verschenen in 1970 gaven verschillende recensenten aan dat ze niet goed wisten wat ze aanmoesten met die epiloog.

De epiloog bevat prachtige passages met zinnen als 'Het is een verhaal vol bosaarde, houtgeuren en ontferming.' Daar heb je mij wel mee. Een langer fragment:
Ik was moe, mijn knieën waren hun zekerheid kwijt. Maar misschien is dat wel goed dacht ik, ik eet niet dus ik verzwak, mijn lichaam zal de kracht missen om gezwellen uit te broeien en te voeden, want weet, ik ben bang voor kanker, ja ik besta bijna alleen uit angst voor kanker, dat zaad van de duivel, dat uitzinnige gewroet, die verschrikkelijke uitbundigheid die aan de dood voorafgaat. 
Belleke zegt dat ze blij is dat ze de vader van de 'ik' gekend heeft.
Ik gaf geen antwoord, onze voeten sloften en knarsten in de sneeuw, een moedeloos geluid. 'Nou ja,' zei ik ten slotte, 'het staat ons allemaal te wachten,' en ik versnelde mijn pas.
Daarna is het boek afgelopen. Ik heb een tijdje gekauwd op het zinnetje 'het staat ons allemaal te wachten', dat op twee manieren uit te leggen is. In de epiloog wordt de vader doodgeschoten door jagers. Wellicht staat dat 'ons allemaal' te wachten: het vooruitzicht is niet hoopgevend. Vandaar ook het moedeloze geluid. Ieder heeft alleen de dood nog voor zich.

Maar het kan ook zijn dat het niet gaat om 'ons allemaal', maar dat 'dat allemaal' ons nog te wachten staat. Dat er een blik in de toekomst is geworpen en dat we nu weten wat allemaal ons te wachten staat. Belleke en de vader zijn immers nog levend. Als we dat in aanmerking nemen zou de epiloog ook een proloog kunnen zijn.

Husselen met de tijd

Dat er gehusseld wordt met de tijd wordt al eerder in het boek voorbereid. 'De mens is altijd ergens anders,' denkt de ik-figuur op een gegeven moment. De geest is soms verder dan het lichaam:
Wanneer hij rust, dacht ik wiegend, ziet hij zich alweer verder wandelen, als hij wandelt vertoeft hij in den geest al bij het doel, nauwelijks ligt hij in een bos of hij zwerft alweer door een stad of langs het strand en rust men te lang dan komt de slaap en is er helemaal geen touw meer aan vast te knopen. En wie weet wat anderen ons in dezelfde tijd aandoen, terwijl wij misschien in vrede voortwandelen worden wij elders gespietst, met teer overgoten of gecastreerd, wie weet. 
Met dit in het achterhoofd is het niet zo vreemd dat de 'ik' in de epiloog 'in den geest' verplaatst wordt naar waar zijn lichaam niet is. Een ruimte buiten tijd en plaats.

Een echte Brakman

Er zal best wat aan te merken zijn op Debielen en demonen en dat hebben recensenten ook wel gedaan, maar daarover straks. Ik heb dit boek gelezen als een echte Brakman: een stijl die je meevoert, met daarin associaties die je soms net wel en soms net niet kunt volgen. Bij Brakman heb ik altijd het idee dat me iets ontglipt, dat ik iets zie bewegen in mijn ooghoeken, zonder dat ik het scherp kan waarnemen. Ik snap dat dat mensen kan irriteren, maar mij intrigeert het. Alsof sommige passages net boven mijn macht liggen.

Maar misschien is dat juist wel de bedoeling. Brakman wil meer aanduiden dan vastleggen, is mijn indruk en meer iets oproepen dan iets beschrijven. In ieder geval levert dat een boeiende leeservaring op, waarbij je je geen moment verveelt.

Recensies

Hoe is er indertijd gereageerd op Debielen en demonen? De meeste recensies werden gepubliceerd in 1970. Waarschijnlijk kwam de roman pas eind 1969 uit en misschien vond men indertijd actualiteit minder belangrijk. In verschillende recensies wordt het boek geprezen, al geven sommigen (bijvoorbeeld Wam de Moor in De Tijd) aan wat moeite met de epiloog of de titel te hebben. Anderen (bijvoorbeeld Anne Wadman in de Leeuwarder Courant) vinden de roman wel goed, maar ook somber: 'Niet van de vrolijke'.

Twee negatieve reacties springen eruit. Daarom haal ik ze even naar voren. In Trouw van 14 maart 1970, begint hij nog gematigd positief:

Een van de recensenten, J. van Doorne, gaat uitvoerig in op wat volgens hem missers zijn in de stijl van Brakman, overigens geheel voorbijgaand aan
De nieuwe Roman van Willem Brakman is tamelijk goed geschreven. Brakman behoort wel niet tot de briljante auteurs, maar hij weet toch heel behoorlijk met de taal om te gaan.
Verderop is hij explicieter in zijn negatieve oordeel:

En ten slotte levert hij kritiek op de stijl aan het eind van het boek, daarbij overigens geheel voorbijgaand aan de ironie van Brakman.

De recensente van de Telegraaf is snel klaar met de roman:
De Telegraaf, 07 maart 1970

Noordzij is duidelijk geen liefhebber van Brakman en zijn stroeve broekzakken.

Brakman had voor- en tegenstanders, bewonderaars en verguizers en daartussen zat er niet zo veel, vermoed ik. Intussen is een deel van zijn werk met stof bedekt. Maar hopelijk zal er nog een lang een klein groepje bewonderaars blijven dat Brakmans oeuvre leest en herleest.

dinsdag 2 oktober 2018

Verzamelde gedichten (Jan Eijkelboom)



Onlangs stofte ik hier een interview met Jan Eijkelboom af. Het is het verslag van een gesprek dat ik in 2005 met hem had. Drie jaar later zou hij overlijden.

In 2012 werden zijn Verzamelde gedichten uitgegeven. Op 1 maart 2013 recenseerde ik de bundel in het Nederlands Dagblad. Ik lichtte daarbij het gedicht 'Verschijning' eruit, dat ik ook al in het interview ter sprake had gebracht. Ik neem aan dat ik me dat toen niet meer herinnerde.

Ook op Bunt Blogt schreef ik indertijd over de Verzamelde gedichten, met nogal wat kritiek op de bezorger. Blijkbaar schreef ik kort na elkaar zowel daar als in de krant een recensie. Natuurlijk zijn er overlappingen, maar er zijn ook verschillen. Hieronder de recensie uit het Nederlands Dagblad.

Vreemd genoeg schreef ik indertijd niets over het boek als boek. Hert is namelijk prachtig vormgegeven, door Steven van der Gaauw. Ik noem het, applaudisserend, alsnog.


Ik trok geen jas uit, maar een huid

Nederlands Dagblad, 01 maart 2013

Jan Eijkelboom debuteerde als dichter pas laat: hij was al vijftig geweest toen zijn eerste bundel verscheen: Wat blijft komt nooit terug (1979). In de vijfentwintig jaren daarna zouden nog een stuk of tien bundels volgen, waarvan de meeste goed ontvangen werden in de pers. In 2008 overleed hij, op een paar dagen na tweeëntachtig jaar oud. Iedereen kende toen de dichter en zijn werk.

Vijf jaar na zijn dood hebben we alle gedichten van Eijkelboom weer, in één boek. De bezorger is Kees van t Hof. Hij nam alle bundels op, een aantal verspreide gedichten en enkele nagelaten gedichten. De herkomst van de gedichten en de publicatiegeschiedenis van elk gedicht worden keurig verantwoord.

gewone dingen

Het lezen van de gedichten van Eijkelboom is altijd aangenaam. Eijkelboom is een benaderbaar dichter. Zijn gedichten hebben vaak een praattoon, waardoor hij dicht bij je komt. Alsof hij naast je loopt en je wat vertelt. In het gedicht 'Verschijning' (zie hieronder) vertelt hij ons bijvoorbeeld wat hij gedroomd heeft. Hij droomde over zijn vader, die naast hem stond en hem iets wilde vertellen, maar hij kon niet praten, want hij was dood.

En dan komt er een ontroerende formulering: 'Wat hij echter beoogde te zeggen // was dat hij van me hield'. De woorden 'echter' en 'beoogde' zijn formeel; je verwacht ze in een zakelijke brief. De wat plechtige formulering schept afstand en dat juist op het moment dat vader probeert duidelijk te maken dat hij van zijn zoon houdt. Afstand en verbondenheid gaan hier samen. Ook de zoon kan de afstand niet overbruggen.

verbrand

Ook hij heeft geen woorden. Als hij die woorden wel had gehad, had er niets meer tussen vader en zoon in gestaan. Sterker nog: dan was het er nooit geweest. Maar zo is het nu eenmaal niet. Zo'n gedicht gaat dicht op je huid zitten en dat is onmiskenbaar een van de kwaliteiten van het werk van Eijkelboom. Hij zegt in gewone woorden gewone dingen, zo lijkt het. Maar hij zegt het wel heel nauwkeurig en hij observeert scherp. Hoe gewoon zijn poëzie ook lijkt, blijkbaar zijn zijn gedichten bijzonder: ze blijven je bij.

Soms zijn het de zinnen die je bijblijven ('O, dat ik ooit nog eens een vers met o beginnen mocht'), soms zijn het de beelden die je bijblijven, bijvoorbeeld van de man die met een dochtertje op zijn nek gelopen heeft en de volgende dag helemaal verbrand blijkt te zijn: 'De volgende morgen / krimpend van pijn verliefd / in de spiegel gestaard / naar haar twee beentjes / uitgespaard op mijn kreeftrode borst.'

bladwijzer

Eijkelboom kwam uit een godsdienstig nest en dat is aan zijn gedichten te merken. Een bloemlezing uit zijn gedichten noemde hij bijvoorbeeld Tot zover, omdat die woorden op de bladwijzer stonden die vroeger thuis in de Bijbel lag. 'Ik heb dat rare geloof / als een jasje uitgedaan,' dichtte hij in het derde gedicht in de cyclus 'Gedragen kleding'.

In hetzelfde gedicht corrigeert hij zich: 'Ik trok geen jas uit / maar een huid en / moest het voortaan zonder doen.' In zijn gedichten komen vaak zinnen voor die verwijzen naar de Bijbel of naar de berijmde psalmen. Het is jammer dat Kees van t Hof in zijn aantekeningen bijna al die verwijzingen gemist heeft.

geloof

Als Eijkelboom terugblikt op zijn jeugd, hoort daar ook van tijd tot tijd het geloof bij. In het gedicht 'Tussen tong en verhemelte' waant hij zich terug bij zijn grootouders. Het is een gedicht dat bol staat van het geluk. Het eindigt met: 'God weet nog niet / dat hij dood is en heeft alzo de wereld lief.' Natuurlijk zit er ironie in zo'n zin, maar je merkt ook de mildheid waarmee Eijkelboom terugkijkt op het geloof van zijn jeugd.

Enkele jaren was Eijkelboom in wat toen nog Nederlands-Indië heette. Hij schreef erover: 'Ooit was ik soldaat in een oorlog / die nog weet had van een oorlog / die ertoe deed, maar die zelf uitging / van gezeur om rampspoed die geboren / zou worden maar die gewoon uitbleef.' Over wat hij daar meemaakte, publiceerde Eijkelboom de verhalenbundel Het krijgsbedrijf (2000).

dichtbij

Op latere leeftijd moest hij vaker aan die tijd terugdenken, vertelde hij in interviews. Ook in zijn gedichten kwam het geregeld terug, bijvoorbeeld in het fraaie 'Voorval op Java', waarin hij vertelt dat hij met een groep soldaten ligt te wachten;' ik weet niet meer waarop, waarschijnlijk / op wat toen de vijand werd genoemd.' In het donker klinken allerlei geluiden en samen vormen die die nacht een soort koor, waarover de 'ik' niets zegt.

Uit gêne, maar ook omdat hij bang is dat het ophoudt. Zijn jeugd, zijn drankzucht, zijn tijd in Indonesië en veel dagelijkse dingen, veel plaatsen die hij bezocht heeft. Het is allemaal terug te vinden in de gedichten van Eijkelboom. En altijd komt hij dichtbij. Wie geraakt wil worden door gedichten doet er goed aan Eijkelboom te lezen.

Verschijning 
's Nachts stond hij bij me.
Zijn huid had de kleur van reuzel.
Zijn jaeger ondergoed was grijzer

Hij keek mij aan met zijn bleekblauwe ogen.
Hij kon niet spreken want hij was dood.
Wat hij echter beoogde te zeggen

was dat hij van mij hield
maar dat er iets was voorgevallen
wat hem nog altijd niet beviel.

Ik wist wel wat het was
maar had er geen woorden voor.
Het was iets van destijds

en van nog steeds.
Had ik 't hem kunnen zeggen
dan was het er nooit geweest.
Verzamelde gedichten
J. Eijkelboom. Uitg. De Arbeiderspers, Utrecht/Amsterdam/Antwerpen 2013. 612 blz. 39,95