maandag 29 februari 2016

De aanzegger (Aan de deur 15)


Als er iemand in het dorp overleden was, kwam de aanzegger. Dat was in ons dorp 'Hent van Mie', als ik het mij goed herinner. Indertijd zal ik zijn echte achternaam ook wel geweten hebben, maar die is mij nu ontschoten. Hij woonde bij ons in de straat, de Merkenhorststraat. In 1969 verhuisden we naar een straat verderop, de Schoolstraat. Ook daar is hij nog aan de deur geweest. Het aanzeggen is dus in ieder geval doorgegaan tot eind jaren zestig en misschien wel jaren tot in de jaren zeventig.

Hent belde aan en mijn moeder deed open. Misschien had Hent dan zijn hoed al af en anders zette hij hem af. Het was zo'n kachelpijp, die wij een 'hoge zije' noemden. Mijn vader had er ook zo een, in een doos in de kast. Hent legde zijn hoed op zijn arm en dan vertelde hij dat een bepaalde familie liet weten dat die en die overleden was.

Soms zullen we al van het overlijden op de hoogte geweest zijn, soms zal het werkelijk nieuws geweest zijn. Ik herinner me niet dat mijn moeder nog lang stond te praten met de aanzegger: hij bracht zijn boodschap, zette de hoge zije weer op en liep naar het volgende huis.

Als er iemand in de straat overleden was, ging mijn moeder naar buiten en deed bij elk raam een luik dicht. Dat was, als je voor het huis stond, met je gezicht ernaartoe, steeds het linker luik. Misschien was dat een ongeschreven regel. Misschien moest je het luik dichtdoen aan de kant waar de overledene woonde, maar aangezien wij aan het eind van de straat woonden, was dat dus altijd hetzelfde luik. Bij het huis van de overledene zaten voor elk raam beide luiken dicht en als er geen luiken waren, waren de gordijnen dichtgeschoven.

Veel later hoorde ik wel verhalen, uit andere delen van het land, overigens, waarin de aanzegger een borrel kreeg. Als hij bij het laatste adres aankwam, kon hij dus al behoorlijk teut zijn. Dat heb ik nooit meegemaakt. Hent bracht zijn boodschap ingetogen en vervolgde daarna zijn weg.

Achter het huis in de Merkenhorststraat lag onze boomgaard, die wij trouwens 'bongerd' noemden. Er liep een sloot door, zodat we een voorste en een achterste bongerd hadden, verbonden door een brug van balken die me achteraf doen denken aan spoorbielzen.

Aan de achterste bongerd grensde het kerkhof. Tussen de bongerd en het kerkhof stond een muur, hier en daar onderbroken door een vierkante zuil. De bovenkant van de muur had een scherpe rand, zoals bij de muur hiernaast. De muur was niet hoog: we konden eroverheen kijken en we konden ook gemakkelijk op de muur klimmen, waarna we er schrijlings op gingen zitten. Zo konden we toekijken bij begrafenissen. Daarbij waren we stil, zodat niemand last van ons hand.

Naast het kerkhof was een gangetje waarin kerkhofafval werd gedumpt. We vonden er een keer een metalen krans van bladeren (klimopbladeren?) en namen die mee. We zetten die neer in huis, maar ik weet niet meer waar. Op de kast in de slaapkamer van mijn ouders? Daarna haalden we mijn moeder om haar te laten zien dat we iets heel moois voor haar hadden. Ma vond het lief, maar zei dat we de krans toch maar weer terug moesten brengen. Blijkbaar was het nog te vroeg voor een grafkrans.

Bij begrafenissen was Hent van Mie de uitvaartleider. Hij liep voorop. Ik herinner me dat hij dan een steek droeg, maar ik weet niet meer of dat bij alle begrafenissen het geval was. Moest de familie extra betalen voor de steek? Het zou kunnen. Voor op zijn lange, zwarte jas, hingen zilverkleurige tressen, die ik erg indrukwekkend vond. Terwijl ik dit typ, vraag ik mij af of mijn geheugen mij niet bedriegt. Waren die tressen niet gewoon wit? Ook dat is mogelijk.

Het aanzeggen is al oud. De aanzegger werd ook wel aanspreker of doodbidder genoemd. In Leiden was er in de zeventiende eeuw een doodbiddersgilde lees ik hier. Op de site van Museum Boerhave vond ik de afbeelding hiernaast, met als tijdsaanduiding 1725 - 1825.

Informatief is de pagina die Ben Hartman heeft aangemaakt. Daarop staat dat er in streken waarin bijen gehouden werden, de bijenvolken het te horen kregen als de imker was overleden. Dat is ook te lezen in een gedicht van Anton Ent. Op de pagina van Hartman staat ook een mooie foto van een aanzegger met zijn fiets (zie hiernaast). Jammer genoeg zonder bronvermelding.

In 1979 publiceerde Maarten 't Hart de roman De aansprekers. Ik herinner me dat het boek gaat over de dood van zijn vader, maar niet dat er ook daadwerkelijk een aanspreker in voorkomt die langs de huizen gaat. In 1979 zal dat niet meer gebeurd zijn, maar het boek speelt in het verleden.

Verder kennen we de aanzegger natuurlijk uit de immortelle van Piet Paaltjens:
Als ik een bidder zie lopen,
Dan slaat mij ’t hart zo blij,
Dan denk ik, hoe hij weldra
Uit bidden zal gaan voor mij.
In dorpen en stadswijken is de sociale cohesie in de loop van de jaren minder geworden. Vaak weten we niet meer wie er bij ons in de straat woont. Daarmee heeft ook de aanzegger zijn functie verloren: wij zouden niet weten over wie het had, als hij ons vertelde dat er iemand van een straat verderop is overleden.

De afbeelding hierboven en die helemaal bovenaan, haalde ik van deze site.

Naschrift: mijn moeder wist te vertellen dat Hent van Mie eigenlijk Hent van Schaik heette en ook dat hij in zijn hoed een briefje had geplakt waarop stond hij wat hij moest zeggen. Als hij in zijn hoed moest kijken, zal hij dus niet zijn hoed op zijn arm hebben gehad, zoals ik mij meende te herinneren.

De luiken gingen inderdaad dicht aan de kant waar de overledene woonde en voor de steek moest inderdaad bijbetaald worden. Aldus mijn moeder.

zaterdag 27 februari 2016

't Jagthuys (Merijn de Boer)


Ongetwijfeld had ik ooit eerder van Merijn de Boer gehoord. De titel van zijn debuut Nestvlieders (2011) kwam me bekend voor en misschien heb ik ook indertijd wel gelezen dat hij er de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs voor heeft gekregen. Dat de romantitel De nacht (2014) mij niet bekend voorkwam, vergeef ik mijzelf. Wie onthoudt zo'n titel?

Mocht ik ooit van De Boer hebben gehoord, hij was me weer helemaal ontschoten. Totdat ik een recensie las van 't Jagthuys, die lovend was. Daar onthield ik hem van. Later stond ik in de boekwinkel en herkende het boek, al wist ik niet meer waarover het ging. Mijn boekhandelaar leest veel, maar dit boek had hij niet gelezen. Van horen zeggen wist hij dat het wel goed was, dus ik kocht het. Zo werkt dat blijkbaar.

't Jagthuys is een groot huis, zoals er wel meer aan de Vecht staan. Dit staat in Nieuwersluis en Vera gaat er aan het begin van het boek naar toe, om kennis te maken met Neeltje Bruinworst, de moeder van de vijfendertigjarige Binnert. Binnert heeft als kind twaalf jaar lang een ijzeren broek moeten dragen, omdat hij ongelijke heupen had. Het heeft niet geholpen. Bovendien is hij een autist die met niemand in contact komt. Later lezen we dat hij de mensen in zijn leven zelfs genummerd heeft. Vera is nummer zeventien.

Vera is hulpverleenster. De aard van haar hulpverlening blijft nog wat duister in het begin van het boek en dat vind ik wel aardig, zodat ik er ook hier niets over zeg. De moeder van Binnert, Neeltje, is een opmerkelijke vrouw en Vera vindt haar zelfs gestoord. Dat Binnert afwijkt van wat gangbaar is, is al meteen duidelijk: bij het gesprek tussen Neeltje en Vera staat hij verscholen achter het gordijn.

Voordat het verhaal goed op gang komt, krijgen we veel te lezen over Vera. Het tweede hoofdstuk begint met: 'Mijn jeugd bracht ik afwisselend in de woestijn en in een Wassenaars weeshuis door.' Er wordt ook nog verteld over een date die ze onlangs had en meer waarvan ik me aanvankelijk afvroeg waarom we dat als lezers moeten weten. Pas later wordt dat duidelijk: ook Vera heeft haar moeilijkheden, ook zij heeft een problematische jeugd gehad (terloops wordt verteld dat ze seksueel misbruikt is), al wordt daar weinig nadruk op gelegd.

Al meteen geeft Vera zichzelf een opdracht: 'Eén ding wist ik heel zeker: ik ging hem bij die gestoorde moeder weghalen.' Ze wil niet alleen Binnert redden, ze wil Binnert ook voor zichzelf hebben:
Ik vond het -toen al- een heerlijke gedachte dat hij daar zou blijven, wachtend tot ik weer naar zijn zolder zou komen. En dat ik hem dan weer volledig tot mijn beschikking had. Ik kon met hem doen wat ik wilde. 
Vooral dat laatste zinnetje is tekenend: Vera heeft zo haar eigen belangen. Binnert is de wereldvreemde man die het 'echte' leven nauwelijks kent en Neeltje wil, zo lijkt het, de symbiose met haar zoon in stand houden. Daarmee is 't Jagthuys een eigen wereldje geworden met eigen regels.

't Jagthuys doet denken aan verschillende andere boeken. De engelenmaker van Stefan Brijs bijvoorbeeld, waar de drieling door de vader gescheiden gehouden wordt van de rest van de wereld. Maar ook aan De sterfzonde of de ingebeelde dode van Maria Stahlie, waarin de hoofdpersoon, Maud Labeur moet wachten op de uitslag van een medisch onderzoek. Ze vreest die uitslag en probeert het lot naar haar hand te zetten door zichzelf een taak te geven met betrekking tot een kind, waarbij je je afvraagt in hoeverre dat kind daar zelf op zit te wachten.

Ook in 't Jagthuys is het maar de vraag in hoeverre Binnert 'bevrijd' wil worden van zijn moeder. Wel heeft hij al toevallig eens contact gelegd met een meisje bij een bushalte. Zo'n bushalte staat natuurlijk symbool voor de mogelijkheid om weg te kunnen.

Wat Binnert en Neeltje willen, weten we. Weliswaar ligt het grootste deel van het boek het perspectief bij Vera, maar er zijn ook hoofdstukken waarin we in de hoofden van de twee andere personages kijken.

Merijn de Boer heeft drie mensen bij elkaar gebracht en hij laat de spanning tussen hen oplopen. Zeker als we te weten komen dat er in het verleden mensen verdwenen zijn. De vader van Binnert bijvoorbeeld (hij zou niet kunnen tegen het huilen dat Binnert als kind deed) en twee vriendinnen van Neeltje. Maar ook een muzieklerares, Rianne Ligtvoet. Hoe verdacht zijn die verdwijningen? Loopt Vera ook gevaar? In zo'n afgelegen huis kan van alles gebeuren.

Ook Renate Dorrestein laat haar boeken vaak op afgelegen plaatsen spelen, waar de gewone regels niet meer gelden. Dat begon al bij haar debuut Buitenstaanders, maar er zijn genoeg andere boeken te noemen waar dat ook het geval is: Een sterke man, Een nacht om te vliegeren, Verborgen gebreken, Weerwater.

Net als Dorrestein en Stahlie brengt De Boer zijn personages in een positie waarin het wel fout met ze moet gaan. De spanning zit in de kleine mogelijkheid dat het ook nog goed zou kunnen aflopen. Wie heb boek leest, komt er natuurlijk uiteindelijk achter of zo'n goede afloop erin zit en het spreekt vanzelf dat ik dat hier niet kan verklappen. Maar het gaat in 't Jagthuys niet alleen om de plot.

In de laatste zin van de roman lezen we over Neeltje: 'Ze was verdrietig en gelukkig tegelijk en ze dacht aan haar zoon.' Eigenlijk zijn alle figuren tragisch, al hebben ze ook een gelukskant. Dat maakt ze tot interessante personages. Na lezing blijven vooral de gecompliceerde relatie me bij, meer dan de exacte gebeurtenissen.

Stilistisch is 't Jagthuys niet opmerkelijk, maar dat is geen manco. Je kunt ook zeggen dat het boek effectief geschreven is: de stijl leidt niet af, de schrijver houdt ons bij het verhaal. Een enkele keer is er een zin die blijft hangen. Bijvoorbeeld over het meisje bij de bushalte: 'Een zware weekendtas lag als een labrador naast haar op de grond.'

Merijn de Boer, van wie ik tot voor kort dus zo weinig wist, lijkt me een auteur om in de gaten te houden: hij schrijft helder, neemt de lezer gemakkelijk mee, weet te ontroeren en laat ons ook nog eens nadenken over hoe gecompliceerd menselijke relaties zijn. Ik heb begrepen dat Muidhond van Inge Schilperoord intussen een succes is geworden. Ze heeft eenzelfde heldere verteltoon als Merijn de Boer. Toch geef ik de voorkeur aan 't Jagthuys. Daarom roffel ik er graag even voor op de trom: op naar de boekhandel!

donderdag 25 februari 2016

Varkenskopmuts


Vorige week zaterdag werd de Pegidavoorman Edwin Wagensveld in Ede gearresteerd, omdat hij een muts in de vorm van een varkenskop opzette. Dat hij dat niet deed omdat hij koude oren had, is duidelijk. Het varken is in de visie van verschillende godsdiensten een onrein dier: moslims en joden mogen het niet eten. Als je aanhangers van deze religies wilt jennen, kun je het varken dus gebruiken.

Daarom ook zijn er dode varkens neergelegd in Lunteren op een plek waar mogelijk een AZC komt. Wat de boodschap ervan is, is niet helemaal duidelijk. Misschien vinden de varkensdroppers het goed dat er een asielzoekerscentrum komt, behalve als er joden of moslims in opgenomen worden. Aangezien er, voor zover ik weet, geen joodse vluchtelingen zijn, zal de actie vooral tegen moslimvluchtelingen gericht zijn. Het varken wordt gebruikt als symbool voor het verzet tegen de islam.

Pegida heeft overigens afstand genomen van wat er gebeurd is in Lunteren, uit respect voor de dieren. Het verbaast mij wel dat een organisatie die bepaald geen respect heeft voor sommige groepen van mensen in nood wel begaan blijkt met dieren.

Met het opzetten van de varkensmuts onderstreepte Wagensveld zijn afkeer van de islam en daarop werd hij gearresteerd. Dat is vreemd. De enige reden kan zijn, lijkt me, dat hij op die manier de openbare orde verstoorde, maar dat was nauwelijks het geval. Er waren maar zeventig protesteerders waarvan een groot deel van buiten Ede kwam. Zo’n wanorde geeft dat niet, vooral niet als er veel politie op de been is.

De kans dat hij door het opzetten van een muts ineens wel veel Edenaren tot opstand zou aanzetten lijkt me ook klein. In Ede hebben immers alle gemeenteraadsleden op twee na voor de komst van nieuwe asielzoekers gestemd. Je mag ervan uitgaan dat de raad een redelijke afspiegeling is van de Edese bevolking en dat de overgrote meerderheid dan ook geen bezwaar heeft tegen de komst van een paar honderd vluchtelingen, wier geloof daarbij geen rol zal spelen.

Er is intussen ook een petitie gestart tegen de komst van een asielzoekerscentrum in het Horapark. Het zou me niet verbazen als die wel getekend wordt, maar voornamelijk door mensen die daar helemaal niet in de buurt wonen. De asielzoekers die al in Ede zijn, zorgen namelijk niet in het minst voor overlast.

Met die openbare orde viel het bij de demonstratie dus wel mee. Maar waarom werd de varkenskopmutsdrager dan opgepakt? Omdat hij liet zien dat hij niet gediend was van moslims? Het is inderdaad niet fijnzinnig om dat op die manier te uiten en ik kan mij goed voorstellen dat veel mensen zo’n provocatie als kwetsend ervaren. Maar we leven in een land waar we vrijheid van meningsuiting hebben en die is ervoor bedoeld om mensen het recht te verschaffen om ook onaangename meningen naar voren te brengen.

Met Pegida en met de tegenstanders van AZC’s in Ede ben ik het hartgrondig oneens. Maar ze hebben wel het recht om met hun varkenskoppen in het openbaar te verschijnen en overal hun geknor te laten horen. Intussen gaat iedereen verder met wassen van het varkentje. Het is al op een oor na gevild.

(foto gejat van de edestad.nl)

zaterdag 20 februari 2016

De bibberende Bosch (Suske en Wiske 333)


Laat ik beginnen met een bekentenis: ik heb in mijn jeugd niet veel albums van Suske en Wiske gelezen. Sterker nog: ik weet zeker dat een van mijn kinderen meer Suske-en-Wiskes heeft gelezen dan ik. Om een of andere duistere reden waren albums van BillieTurf, de smurfen, Bollie en Billy en natuurlijk van Guust meer in mijn omgeving dan de rode boekjes van Willy Vandersteen. Wel had ik een neef die een hele stapel met albums van Bessy had, waarin de hand van Vandersteen ook duidelijk te herkennen was.

Later ben ik de rode albums wel gaan lezen, maar ik kon over de meeste niet erg enthousiast worden, wat te maken had met de bijna eindeloze herhaling van de grappen. Vandersteen herhaalde zichzelf schaamteloos. Zelfs in die enkele tientallen avonturen die ik dan uiteindelijk wel las, kwam het verschillende keren voor dat Lambik bij iemand aanklopt, terwijl hij over zijn schouder met een van onze helden praat. De (boven-)deur gaat open, maar Lambik klopt door en raakt met zijn vinger iemands oog. Nog een voorbeeld: er wordt geschoten en Lambik zegt dat hij snel wat moet gaan drinken, om te zien of hij lek is.

Het zijn al niet de beste grappen en dan moet je ze zeker niet blijven herhalen. Ook in de nieuwe Suske en Wiske, De bibberende Bosch, komen situaties voor waarvan ik bijna zeker weet dat ik ze eerder heb gelezen: het huis van Lambik blijkt in brand te staan, Suske rent met de tuinslang naar binnen, maar Lambik blijkt slechts aan het koken te zijn.

Dat is pijnlijk flauw, al heeft het in dit album nog wel een functie: door het hele verhaal heen presenteert Lambik zich als kok, ook als hij naar het verleden gaat (ja, ja, de tijdmachine), naar de tijd van Jeroen Bosch.

Jeroen Bosch staat op dit moment volop in de belangstelling, zijn werk is verzameld in Den Bosch en er wordt druk over hem gepubliceerd. Bijna niemand heeft het overigens meer over Jeroen of zelfs maar Hiëronymus, maar men spreekt over Jheronimus. Zou dat te maken hebben met de fraaie stripbiografie door stripschapsprijswinnaar Marcel Ruijters of kreeg hij juist de opdracht om de naam Jheronimus eens nadrukkelijk neer te zetten?

Eerlijk is eerlijk: De bibberende Bosch is een aardig verhaal. In de verhaallijn speelt Jheronimus Bosch niet de centrale rol, maar zijn werk zeker wel. Wiske raakt Schanulleke kwijt en moet daar natuurlijk zeer om treuren. Zou ze erbij gebaat zijn als haar herinneringen aan haar pop gewist werden?

Professor Barabas vertelt over Memoria, het land waar alle herinneringen van alle mensen opgeslagen zouden zijn. Barabas brengt dat in verband met het collectief onbewuste van Jung, wat me een misvatting lijkt. Jung had het niet over een optelsom van alle individuele herinneringen, maar van beelden die de mens als soort geërfd heeft. Maar goed, dat vergeven we Barabas.

In 1460 zou het, volgens Barabas gelukt zijn aan de alchemist Al Kimia om naar Memoria te reizen en er zelfs trips naartoe te organiseren. Al-Kimiya is, voorzover ik weet, niet anders dan een oud woord voor de alchemie, waarbij nog duidelijk de Arabische herkomst ervan te zien is. Deze Al Kimia zou er ook voor gezorgd hebben dat Jheronimus Bosch naar Memoria kon reizen, wat meteen de bizarre beelden van Bosch zou verklaren. Die kreeg hij namelijk in Memoria te zien.

Lambik, Jerom en Suske gaan op zoek naar Al Kimia, die hen naar Memoria moet brengen, zodat zij de herinneringen van Wiske aan Schanulleke kunnen wissen. Om bij hem te komen, moeten ze eerst Jeroen Bosch opsporen, die dan nog Jeroen van Aken heet. Hoe dat allemaal precies gaat, moet ik hier natuurlijk niet verklappen, al zullen de echte fans van Suske en Wiske zich niet door een spoiler laten afschrikken. Ik laat ze nog maar even in spanning.

Er zitten verschillende aardige kanten aan De bibberende Bosch. Zo zou de schilder de naam Bosch pas zijn gaan voeren na een suggestie van Suske. Daar levert trouwens wel een continuïteitsfout op: een paar bladzijden later, als de schilder nog gewoon Van Aken heet, wordt hij ineens aangeduid met JB en ook in Memoria wordt hij al Jheronimus Bosch genoemd. Er zijn wel meer van dat soort missers: iemand van wie we later vernemen dat hij een voet mist, kan wel als een haas een ladder bestijgen.

Nog een aardigheidje: we komen te weten hoe de Bossche bol is ontstaan. Na een suggestie van Lambik en de bakker droeg al in de tijd van Jeroen Bosch de naam Jan de Groot.

Het leukst van De bibberende Bosch is de manier waarop het werk van Bosch gebruikt is in het verhaal. Op verschillende bladzijden komen we citaten uit schilderijen van Bosch tegen. Als Suske, Jerom en Lambik in Den Bosch aankomen, zien we een goochelaar aan het werk (zoals op het schilderij De goochelaar) en als de vrienden in Memoria arriveren, zien we een plant die we kennen van het schilderij Johannes de Doper in de wildernis.

Alle beelden in Memoria zijn symbolen. Sommige doen denken aan het werk van Bosch, maar er zijn ook modernere bij: een man in bed met als hoofd een lekkende kraan duidt bijvoorbeeld op de bedplassende Lambik. Dat soort dingen maakt het album onderhoudend.

Een album van Suske en Wiske zal niet gauw genomineerd worden voor een prijs en dat is terecht, als je alleen maar zou letten op de kwaliteit van het scenario. De tekeningen lopen weinig in het oog, maar ze zijn technisch goed. Zo'n marktscène als hieronder is helder, klopt aardig qua verhoudingen en ik neem aan dat de panden op de achtergrond kloppen. De gedetailleerdheid ervan verraadt de aandacht waarmee ze getekend zijn.

Voor wie houdt van de verhalen van Suske en Wiske, zal ook dit album weer aan de verwachtingen voldoen. Wie niet direct voor de striphelden warmloopt, maar in dit jaar toch wat van Jeroen Bosch wil opsnuiven, is De bibberende Bosch nog helemaal niet zo'n gekke keus.

                                                                                                                                                             
                                                                       

Titel: Suske en Wiske 333, De bibberende Bosch
Scenario: Peter van Gucht
Tekeningen: Luc Morjeau
Uitgever: Standaaard Uitgeverij
softcover, 48 blz. € 5,99

donderdag 18 februari 2016

Ontsla me van alles wat ik liefheb (Lucas Hirsch)


De nieuwe dichtbundel van Lucas Hirsch, Ontsla me van alles wat ik liefheb bevat nog geen dertig gedichten, waarvan de meeste nogal kort zijn. Daar is niet zoveel mis mee; een bundel kan klein maar fijn zijn, maar bedenkelijker is dat te veel gedichten uit de bundel kwalitatief aan de magere kant zijn.

Qua structuur zijn er wel wat aardigheidjes: in het titelgedicht zijn de titels van de volgende afdelingen opgenomen en in de ‘Brief aan Ilja Leonard Pfeijffer’ wordt een groot deel van het gedicht ‘21 mei 2014 – 2:37 uur’ herhaald. In het slotgedicht komen Hans en Grietje voor, net als in bovengenoemde ‘Brief aan Ilja’ en ook hazen, net als in het gedicht ‘Pels’. Het zijn deze verwijzingen die de bundel bij elkaar houden, maar ze lijken meer puzzeltjes voor de lezer dan noodzaak.

Zo begint mijn recensie op Literair Nederland. Daar kunt u de rest van de recensie lezen. Zoals gezegd, over veel van de gedichten was ik minder te spreken. Maar een dichter heeft het recht om beoordeeld te worden op zijn beste werk en dit gedicht stond ook in de bundel:
In een storm ben je niemand
dus probeer ik met moeder te vieren
dat het vandaag is
Niet veel later
waait mijn vader
langs het keukenraam
Hem doen halt houden
kan alleen de dood
weet moeder
Ik weet van niets
Ik ben immers niemand
als ik storm
Ook niet als ik naast moeder staand
vanachter glas naar vader brul
dat de laatste grote oorlog
niet door hem gedragen hoeft
te worden

donderdag 11 februari 2016

Simon van de rivier. Boek 1 (Claude Auclair)

De strip is, vergeleken met bijvoorbeeld de roman, een jong genre. Hoe langer het genre bestaat, des te meer is er reden om ook eens achterom te kijken en de balans op te maken. Sommige verhalen kunnen we met een gerust hart vergeten, maar andere albums of reeksen zijn het waard om in een kloeke band in de kast gezet te worden.

Uitgeverij Sherpa maakt serieus werk van het conserveren van strips. Zo herverschijnt al een tijdje de reeks Roodbaard, fraai uitgegeven in harde kaft en op het goede papier. Dat gebeurt nu ook met Simon van de rivier (tekst en tekeningen Claude Auclair), waarvan binnenkort Boek 2 verschijnt. In deze bijdrage gaan we nader in op Boek 1.

De ondertitel van Simon van de rivier is 'Kroniek van een toekomstige wereld'. De verhalen over Simon spelen zich namelijk af in de toekomst. Het eerste verhaal verscheen in 1973 in Kuifje. Die toekomst is een toekomst zoals je je die in begin jaren zeventig zou kunnen fantaseren. Er leefden nog veel mensen die zich de Tweede Wereldoorlog konden herinneren en de wereld om hen heen was niet altijd even vredig. De koude oorlog was in volle gang.

In het verhaal De stam van de ruiters legt iemand uit wat er gebeurd is:
O, dan moeten we ver teruggaan in de tijd. Volgens mij manifesteerden de eerste symptomen zich in de jaren 1967-68. In verschillende landen maakte de jeugd zich ongerust en liet zich horen. Tevergeefs. In die tijd leverden twee grote mogendheden een genadeloze strijd om de wereldeconomie. Ze voerden eindeloze oorlogen, soms rechtstreeks en soms door middel van andere volkeren. De aangevallen volkeren streden met man en macht om hun vrijheid, maar intussen begonnen de energiebronnen van de planeet uitgeput te raken, overal werd alarm geslagen. Sommige volkeren begrepen toen dat zij een machtig wapen in handen hadden. Een vloeistof die zij uit de aardbodem wonnen: olie.
In verschillende delen van de wereld werd oorlog gevoerd om de laatste energiebronnen. Samenlevingen raakten ontwricht, er braken ongeregeldheden uit en er ontstond een uittocht naar het platteland, waar mensen in leefgemeenschappen een agrarische samenleving probeerden in te richten. Intussen werd er een wereldregering gevormd die in vroegere hoofdsteden een administratief centrum inrichtte. De bevolking had weinig goeds te verwachten van zo'n 'city'.

Dat is de wereld van Simon van de rivier: aan de ene kant de bevolking die in een weelderige natuur leeft, aan de andere kant de machthebbers, die meer stedelijk zijn. Auclair kiest duidelijk voor de natuur, die hij tekent als machtig en groots. Vaak valt de schoonheid van de landschappen op, waardoor de natuur meer wordt dan een decor. Misschien zelfs bijna een personage. Simon leeft met de natuur: in het begin van het eerste verhaal zien we hoe hij met een sliert houten vlotten een grote rivier bevaart.

Auclair tekent vanuit een idee dat we nog steeds herkennen: de bezorgdheid over het uitputten van onze energiebronnen, de sympathie met de onderdaan die zich de onderdrukking van de heren maar moet laten welgevallen. Een beetje moralistisch, een beetje prekerig is het wel, maar dat heeft me toch niet al te zeer gestoord, waarschijnlijk vooral doordat de boodschap niet expliciet wordt gemaakt.

De wereld van Simon is een mix van hoge technologie en een vrij primitieve samenleving. We kennen zo'n wereld ook een beetje uit de Trigiëverhalen, waar Trigo straalvliegtuigen tot zijn beschikking heeft, maar desondanks op een soort paard rijdt en een zwaard draagt. De wereld na een clash, na een hoge beschaving, komen we ook tegen in Jeremiah. Binnen de verhalen accepteer je het wel als lezer dat er zowel met pijl en boog wordt geschoten als met automatische wapens.

Het eerste boek van Simon van de rivier bevat drie verhalen: 'De ballade van Roodhaar' (dat niet eerder als album verscheen), 'De stam van de ruiters' en 'De slaven'. Het eerste verhaal staat op zichzelf, de andere twee sluiten op elkaar aan.

De tekeningen zijn heerlijk.  Zowel houdingen van lichamen, als gezichtsuitdrukkingen, als natuur, als gebouwen tekent Auclair soepel. In grote, soms paginagrote tekeningen blijkt nog eens duidelijk hoe goed zijn gevoel voor verhouding en evenwicht in een tekening is. Het eerste verhaal is in zwart-wit. We zien hoe Auclair al in de tweede aflevering experimenteert met meer schaduwwerking en grotere zwartvlakken. Verderop in het verhaal zal hij nog veelvuldig gebruik maken van nadrukkelijk zwart.

In de andere twee verhalen zijn de tekeningen ingekleurd, waarbij de inkleuring van 'De stam van de ruiters' me wat beter bevalt dan die van 'De slaven'. In dat laatste verhaal zijn de kleuren soms wat harder, waarbij vooral de zonder nuance ingekleurde blauwvlakken soms wel erg hard overkomen.

De tekeningen bevallen me beter dan het scenario. In 'De ballade van Roodhaar' is er een lange aanloop, daarna een aantal bladzijden waarop de ontwikkeling van het verhaal nogal traag gaat en daarna is het verhaal ook weer erg snel uit. Voor in het boek wordt uitgelegd dat Auclair aanvankelijk een verhaal van grotere omvang in gedachten had. Dat zal er mede de oorzaak van zijn.

In 'De stam van de ruiters' blijkt de held kwetsbaar en dat is altijd goed. Uiteindelijk wint een held natuurlijk altijd, maar het is mooi als de loop van het verhaal je aan het twijfelen brengt. Wel zit er een breukje in de continuïteit als we overstappen naar 'De slaven': aan het eind van het tweede verhaal is Simon er niet best aan toe. Hij kan zijn rechterarm nauwelijks gebruiken en moet zich aanleren om veel met links te doen. In 'De slaven' is daar niets meer van te merken.

Ook bij 'De slaven' is de uitkomst van een opstand onzeker, maar hier zit je er als lezer helemaal niet over in. Steeds hou je het vertrouwen dat het allemaal goedkomt. Ik raakte het gevoel van spanning dan ook aardig kwijt. Dat had allemaal best iets strakker verteld kunnen worden.

De slaven zijn opgesloten in een soort kamp, waarbij nadrukkelijk verwezen wordt naar de concentratiekampen uit de Tweede Wereldoorlog. Zo hebben de slaven ook kampnummer op hun huid.

Ook al zijn er wat kleine kanttekeningen te maken, Simon van de rivier blijkt nog zeer leesbaar. De inleiding, het 'dossier', door Patrick Gaumer is informatief en goed geïllustreerd met foto's en tekeningen. Boek 1 is een mooie start van deze reeks.

Titel: Simon van de Rivier. Kroniek van een toekomstige wereld. Boek 1
Tekst en tekeningen: Claude Auclair
Uitgeverij: Sherpa, Haarlem 2015
hardcover, 144 blz., € 39,95



woensdag 3 februari 2016

De kunst van het lijden. Het lijden en de wederopstanding van Hans Dorrestijn (Dick Welsink)


Hans Dorrestijn is op veel gebieden actief: hij treedt op als cabaretier, schrijft liedteksten, verhalen en romans, is vogelaar en schrijft daarover. Hij is vijfenzeventig jaar geworden en ter gelegenheid daarvan is er een expositie in het Letterkundig Museum. Er is ook een boek verschenen: De kunst van het lijden; Het lijden en de wederopstanding van Hans Dorrestijn, door Dick Welsink. Achter in het boek bevindt zich een dvd, met daarop de documentaire die ook De kunst van het lijden heet en die onlangs werd uitgezonden op televisie. Verder bevat het boek een goede bibliografie, maar vreemd genoeg geen discografie.

Veel van wat Dorrestijn geschreven heeft, is interessant, maar niet alles is geslaagd. De roman Finale kwijting (2000) is een dieptepunt. Het boek gaat over Dorrestijns echtscheiding en loopt over van boosheid en zelfbeklag. De bundel die daarna verscheen, Ik ben een oude cowboy (2004) was ook niet best.

Wat de liedteksten/poëzie betreft: die moet je misschien horen in plaats van lezen. Ik kocht indertijd verschillende LP's van Dorrestijn: DLP (Depressie-Elpee) en Mooi van lelijkheid. Dorrestijn houdt van treurige onderwerpen, die hij heel humoristisch kan brengen. Vaak mankeert er wat aan het metrum en aan het rijm, maar blijkbaar kunnen we daar doorheen luisteren.

Enkele liedteksten van Hans Dorrestijn zullen mij altijd bijblijven: 'Eendjes voeren', 'Lente', 'Oorlogswinter'. Die laatste tekst heb ik altijd als autobiografisch gelezen: de kleine Hans wordt door zijn vader in de oorlog naar Friesland gebracht, waar hij aan kan sterken. Maar vader komt om in de oorlog. Uit 'De kunst van het lijden' blijkt dat Dorrestijns tekst niet helemaal klopt met de werkelijkheid: zijn vader was al omgekomen in kamp Amersfoort, voordat Hans naar Friesland werd gebracht. Aan de kracht van de tekst doet dat trouwens niets af.

Ook de verhalen uit Met dichtgeknepen keel (1978) en Brandnetels en andere verhalen over kindermishandeling (1984) zijn nog steeds het lezen waard.

In de jaren tachtig heb ik met veel plezier geluisterd naar de nieuwsberichten die Dorrestijn verzon. Hij mocht ze voorlezen op vrijdagochtend in het radioprogramma van de VPRO, Het gebouw. Het was het nieuws van het DPA (Dorrestijns Pers Agentschap). Indertijd heb ik ook de boekjes met berichten gekocht en ik herinner me nog zinsneden als 'uit betrouwbare, met de hand gegraven bronnen' en de berichten over de KOD (KinderOpruimingsDienst) en de fruitvervalsing.


Indertijd waren er ook T-shirts met teksten van Hans Dorrestijn. Ik heb er twee van gedragen. Op het ene stond 'De tijd heelt alle wonden / maar slaat er nog veel meer' en op het andere 'NOOIT, NOOIT, NOOIT neem ik een hond'. Wie zo'n shirt draagt, komt er al gauw achter hoe onverdraagzaam hondenbezitters zijn.

De kunst van het lijden is een mooi boek, in die zin dat het er mooi uitziet: rijk geïllustreerd, glanzend papier. Het geeft een aardig overzicht over het leven van Dorrestijn, met humoristische hoofdstuktitels als 'Hans treft akelige hospita', 'Hans krijgt flessen naar zijn kop'en 'Hans krijgt stofzuiger gezet op baard en hoofdhaar'.

Erg diep graaft het boek niet. De verantwoording luidt: 'Iedere gelijkenis met bestaande personen en/of gebeurtenissen berust op louter toeval. Niettemin is voor het schrijven van dit levensverhaal van Hans Dorrestijn gebruik gemaakt van krantenberichten, interviews in kranten en weekbladen, diverse autobiografische boeken van de auteur, en door hem mondeling verstrekte gegevens.'

Het is natuurlijk vreemd dat in een boek over Hans Dorrestijn de beschreven persoon louter toevallig gelijkenis zou vertonen met de werkelijke Hans Dorrestijn. Verder heb ik het idee dat de beschreven persoon de belangrijkste bron is geweest. Ook in de 'autobiografische boeken' lezen we natuurlijk Dorrestijns versie van de gebeurtenissen. Verder lijkt er niet  veel gecheckt of nader uitgezocht te zijn.

Een voorbeeld. In 1956 gaat Dorrestijn naar de Rijkskweekschool. Een citaat: 'Wanneer een meisje uit zijn klas, net nadat hij naar de kapper is geweest, tegen hem zegt: 'Hoe meer er van jouw gezicht bloot komt hoe erger ik het ga vinden', besluit hij zijn baard te laten staan.' Dat moet dus nog voor 1960 zijn geweest. Maar in het boek is Dorrestijn op alle foto's uit de jaren zestig zonder baard te zien.

Verschillende keren worden er in het boek vragen opgeroepen die niet beantwoord worden. Een alinea begint met: 'In het laatste jaar van de kweekschool stuurt Hans twee brieven met gedichten naar Ad den Besten om wiens oordeel hij vraagt.' Natuurlijk willen wij weten waarom Dorrestijn juist Ad den Besten uitkoos. Wellicht in verband met de Windroosreeks die Den Besten redigeerde. En hoe was de reactie? We weten het niet. De zin na de hierboven geciteerde luidt: 'Aan het eind van dat schooljaar wordt de leraar kunstgeschiedenis ziek.' Niets meer over Den Besten.

In hoofdstuk 4 wordt verteld dat Dorrestijn gaat schrijven voor het Lambert ten Kate Cabaret. Hoe is hij daarmee in aanraking gekomen? Hoe kreeg hij het idee om voor cabaret te gaan schrijven? Weer geen antwoord.

In de jaren zestig zingt Herman van Veen een tekst van Hans Dorrestijn. 'Op het gestencilde programmablaadje waarop van elk nummer de naam van de schrijver en de componist voluit wordt vermeld, staat bij dit nummer: tekst H.D.' Dat kan zo zijn, maar er wordt geen bewijs voor gegeven. Ik vermoed dat dit gebaseerd is op een opmerking van Dorrestijn zelf, maar we weten niet hoe goed zijn geheugen is. De passage over de baard klopte immers ook niet.

De kunst van het lijden is een toegankelijk boek; het leest gemakkelijk weg. Voor iemand die niets of weinig over Dorrestijn weet, kan het een aardige inleiding zijn in diens leven en werk en misschien is het zo ook wel bedoeld. Ik had toch graag iets meer diepgang gezien en meer exactheid in de verstrekte informatie.

Op de bijgeleverde dvd staat de documentaire over Dorrestijn, die erg aardig is. We zien Dorrestijn bij optredens (ook in het verleden) en we horen ook wat anderen (bijvoorbeeld Ton Anbeek, Jacques Klöters, Vic van der Reijt, Rob Chrispijn, de Italiaanse chauffeuse, de uitbater van café De kaketoe) over Dorrestijn te zeggen hebben. Dorrestijns kinderen komen  niet aan het woord, maar misschien wilden die niet meewerken aan de documentaire.

Dorrestijn kan heel onderhoudend vertellen over wat hem allemaal overkomen is. Op sommige momenten komt het toch ineens dichtbij en komen de emoties bij hem boven, waardoor het vertellen stokt. Natuurlijk cultiveert Dorrestijn in zijn optredens de treurigheid, maar dat wil niet zeggen dat het gespeelde onecht is.

Verder op de dvd: nog wat stukjes interview en een stel liedjes. Een aardig geheel. Uit zowel dvd als boek blijkt hoe Dorrestijn uiteindelijk het geluk vond: in het spotten van vogels. Intussen heeft hij ook enkele boeken over vogels geschreven, die borrelen van het enthousiasme. Ooit maakte ik een voordracht van Dorrestijn mee over vogels, waarbij de gehele zaal aan het einde de canon over de wielewaal zong; dudeljoho klonk ons lied.

Hans Dorrestijn is niet een van onze grote schrijvers en misschien behoort hij ook niet tot de top van het cabaret, maar zijn beste werk mag er zeker zijn. Ik ben ervan overtuigd dat een deel van zijn liedjes nog decennialang meekan.






dinsdag 2 februari 2016

De liefde niet (Margriet van der Linden)


Wie voor een debuutroman de titel De liefde niet kiest, zal wel goed thuiszijn in de Bijbel. Ieder die dat ook is, denkt meteen aan 1 Korinthe 13. Wat je ook doet, als je de liefde niet hebt, stelt het niets voor, lezen we daar.

De liefde niet is de titel die Margriet van der Linden meegaf aan haar eerste roman. De hoofdpersoon, het meisje en later de studente M, groeit op in een christelijk milieu. Vader en moeder blijven naamloos ('de vader', 'haar moeder'). Dat doet nogal denken aan Een hemels meisje van Josien Laurier, waarin de hoofdpersoon opgroeit in een evangelisch gezin. Ook daar lezen we over 'de moeder' en 'de vader'. Ik heb het idee dat het boek een beetje vergeten is en dat is jammer; Een hemels meisje is nog zeer leesbaar. Het zou herdrukt moeten worden. Voor een interview met Josien Laurier: zie hier. In dat interview vertelde ze dat ze gestopt is met schrijven. Laurier schreef overigens ook een roman waarvan de titel in de verte lijkt op die van Van der Lindens boek: Het zal de liefde wel zijn.

De naam M zou natuurlijk kunnen verwijzen naar Margriet. De achternaam van de hoofdpersoon wordt maar één keer in het boek genoemd: Onderdelinden. Dat lijkt weer erg op Van der Linden. De liefde niet is een roman, maar Van der Linden  heeft veel autobiografische elementen gebruikt. Bij interviews lopen boek en autobiografische werkelijkheid dan ook vaak door elkaar.

Waarom de hoofdpersoon nauwelijks een naam heeft en waarom de grote broer en het kleine broertje geen naam hebben is mij niet zo duidelijk. Blijkbaar wilde de schrijfster de personages anonimiseren. Wil dat zeggen dat de gebeurtenissen net zo goed anderen hadden kunnen overkomen? Of zijn de personen niet zo belangrijk voor M? Maar waarom heeft ze zelf dan een naam die uit niet meer dan een letter bestaat? Het zou kunnen zijn dat het een verwijzing is naar Mariken van Nieumeghen, die haar ziel aan de duivel verkocht. Ze moest haar naam, die te veel leek op Maria, opgeven en hield alleen de eerste letter over: Emmeken.

In de loop van het boek ontdekt M dat ze op vrouwen valt. Als een soort voorbeeld wordt Martina Navratilova genoemd. Ook zij wordt slechts aangeduid met 'de vrouw' en blijft naamloos, evenals andere tennissters als Chris Evert en Steffi Graf. Ook hierbij ontgaat mij de functie ervan, aangezien toch iedereen wel weet over wie het gaat.

De liefde niet beslaat een lange periode: van 1977 tot begin jaren negentig. We volgen M vanaf haar verhuizing (als ze zeven jaar oud is), tot de tijd dat ze klaar is met de opleiding aan de Evangelische School voor de Journalistiek in Amersfoort. Wat er in die tijd in Nederland en in de wereld gebeurt, krijgen we steeds te horen: van een treinkaping (1977) tot de val van de muur (1989). Ook horen we welke popartiesten populair zijn. Soms hebben de actuele omstandigheden invloed op de personages, maar vaker zijn ze alleen een tijdsbepaling. Daarin is Van der Linden heel nauwkeurig; geen enkele keer heb ik haar op een anachronisme kunnen betrappen.

M groeit op in een christelijk gezin. Ze gaat naar een reformatorische school, verkeert tussen christelijke studenten, bezoekt van tijd tot tijd de kerk. In sommige passages duikt het geloof op, maar er zijn ook grote stukken waar het geen enkele rol lijkt te spelen.

Dat typeert de manier van werken van Van der Linden. Veel verhaallijnen pakt ze op en daarna laat ze ze tijden weer rusten. Navratilova komt bijvoorbeeld op bladzijde 21, voor als M voor het eerst over haar leest in een blad bij Oma Griet. Daarna horen we meer dan zestig bladzijden niets over de tennisster. M is een tijdje intensief in haar gedachten bezig 'de vrouw' en dan blijft het onderwerp weer rusten. Het lijkt wel of de schrijfster zichzelf af en toe moet herinneren aan waarover ze geschreven heeft. Voor mijn gevoel gaat dat ten koste van de doorgaande lijnen in het boek.

Er zullen ongetwijfeld mensen zijn die vinden dat het gezin of de school of de kerk in De liefde niet niet representatief zijn voor het christelijke milieu dat de lezers uit hun omgeving kennen. Dat zal wel kloppen, maar een schrijver heeft niet de taak om een representatief beeld van bijvoorbeeld een christelijk gezin of een christelijke school te geven, maar een geloofwaardig beeld. De profeet Jona is ook heel anders dan de gemiddelde profeet; toch is zijn verhaal opgenomen in de Bijbel.

De setting van De liefde niet vind ik wel geloofwaardig, dat is het probleem niet. Ik heb meer moeite met de stijl, die ik nogal droog vind. Er is op stilistisch gebied niet zo veel te beleven in deze roman. Een enkele keer kom je een zin tegen die oplicht. Zo beschrijft ze een speciale uitgave van de Statenbijbel als 'een boek ter grootte van het gasfornuis.'

Maar vaker trakteert Van der Linden ons op weinig opmerkelijke beschrijvingen, die we ook nog gemakkelijk hadden kunnen missen. De schrijfster had meer, veel meer moeten schrappen. We hoeven niet in detail te weten wie naast wie aan tafel zit of hoe een gerecht bereid wordt, als dat voor de loop van het verhaal niet uitmaakt. Het rare is dat Van der Linden op het ene moment heel erg gedetailleerd is in haar beschrijvingen en op andere momenten ineens weer vaag blijft. Van de popliedjes horen we bijvoorbeeld elke keer de titel, maar als M en een vriend (Remmelt) naar een concert gaan, lezen we alleen maar (verschillende keren) dat het 'het klassieke concert' is.

De liefde niet leest aardig weg, maar het is niet zo boeiend, doordat het niet strak genoeg gecomponeerd is. Personages spelen een tijdje een rol en verdwijnen daarna weer en het doet je als lezer niets. Slechts een enkele keer lukt het Van der Linden om emoties over te brengen, bijvoorbeeld als een vriendin van M, Hester, die getrouwd is en zwanger, bekent dat ze van M houdt.

De titel kan op twee manieren uitgelegd worden. Je zou kunnen zeggen dat M de liefde niet heeft. Ze wordt door verschillende mensen in haar omgeving als liefdeloos gezien. Je zou ook kunnen zeggen dat je leven waardevol is als je de liefde maar hebt en dat M het begin daarvan ontdekt in dit deel van haar leven.

Remmelt, een vriend die op mannen valt, zegt:
ik denk niet dat ik zondig ben, niet met dit in ieder geval, het gaat om het liefhebben van iemand anders, ook al klinkt dat zweverig misschien, wat kan daar mis mee zijn? Juist het niet hebben van de liefde, juist daarmee wordt al het andere waardeloos.
Dat M van vrouwen blijkt te houden, levert haar wel wat strijd op met haar religieuze achtergrond. Zo vraagt ze zich af:
Kun je met een gedoopt voorhoofd je tong in de mond van een andere vrouw rond laten gaan? Kun je het gedoopte voorhoofd tussen de benen van een andere vrouw duwen? Kun je een gedoopt voorhoofd als in een kramp optillen, om het seconden later terug te laten vallen?
Maar dat zijn gedachten die maar af en toe opkomen. Ze worstelt er niet voortdurend mee. Het is moeilijker voor haar om aan haar ouders te vertellen dat een schoonzoon er niet in zit.

Achter op De liefde niet staat een citaat van Xandra Schutte: 'Een ontroerend portret van een orthodoxe jeugd'. Die ontroering heb ik niet gevoeld. Grote delen van het boek deden me weinig en verder vond ik het boek niet zo goed, waardoor ik me af en toe verveelde onder het lezen.

De liefde niet zal wel zo'n boek zijn dat nu eenmaal geschreven moest worden omdat de schrijfster ervanaf wilde. Hopelijk geeft het haar ruimte voor ander werk. Dat wachten we dan maar af.