dinsdag 31 maart 2015

Ad den Besten (1923 - 2015) overleden


Vandaag zag ik het op het internet oplichten: Ad den Besten is overleden, hij was twintig dagen geleden 92 jaar oud geworden. Den Besten was dichter, vertaler, psalmberijmer, essayist en uitgever.

Bij het christelijke publiek zal hij in ieder geval bekend zijn als liedtekstdichter. In het Liedboek voor de kerken staat onder zevenentachtig van de bijna vijfhonderd liederen zijn naam, als vertaler of als dichter. En men zal weten dat veel psalmen door hem berijmd zijn. 

Maar ook buiten het christelijke kamp dient met Den Besten te kennen. Hij zette immers de beroemde Windroosreeks op, waarvan hij tot in 1972 redacteur bleef. Man, man, wat een dichters kwamen daarin voor! 

In de eerste twee jaargangen treffen we onder anderen deze klinkende namen aan: Guillaume van der Graft, Simon Vinkenoog, Hans Andreus, Remco Campert, C. Buddingh' en Jan Hanlo. Een paar jaar later kwam Kouwenaar daar nog bij. De reeks werd legendarisch. De hele reeks kun je hier zien. In de jaren zeventig ging Den Besten verder met een soortgelijke reeks: Seismogram. De bekendste naam daarin is C.O. Jellema, vermoed ik. Een compleet overzicht kon ik zo gauw niet vinden. 

Den Besten wilde in de Windrooksreeks de jongere dichters een kans geven en dat is hem zeker gelukt. Kouwenaar, Campert, Andreus, Van der Graft zijn tot de grootsten gaan behoren. Niet iedereen redde het natuurlijk. In 1960 schreef Den Besten in Maatstaf over wat hij de post-experimentelen noemt. Dat waren toen twintigers. Hij noemt namen die we nog steeds kennen zoals Ellen Warmond en Nico Scheepmaker, maar ook die van Ed O. Roletto en Guus Valleide (ook met een bundel in de Windroos) die helemaal onder het stof verdwenen zijn. 

Ik kende Den Besten aanvankelijk alleen van zijn bloemlezing Stroomgebied (1953), die nog steeds goed meekan. Bijna alle namen van de dichters die Den Besten selecteerde, kennen we nog. Hij had een goed oog voor houdbaarheid. 

De gedichten van Den Besten kwam ik indertijd hier en daar in bloemlezingen tegen. In 1982 kocht zijn debuut, Dubbel Leven (1946). Het boekje met sonnetten was afgeprijsd van vijfentwintig gulden voor een tientje, zie ik. Degelijke sonnetten zijn het, maar ook wel een beetje bestoft. Een paar mooie zinnen, hier en daar een aardige strofe en dat is het wel. Het slot van 'Ouderlijk Huis I' treft nog steeds. Een man staat met zijn sleutel in de hand voor het ouderlijk huis.
Maar in mijn handpalm weegt het ijzer zwaar.
Staat moeder niet aan 't raam en doet mij open,
dan moet ik bellen als een bedelaar. 
Den Bestens tweede bundel, Verleden tijd (1950), kocht ik vier jaar later: juni 1986 staat er in dun potlood voorin. Een tijdje terug bladerde ik de bundel nog door. Iemand van een plaatselijke kerk had me gevraagd gedichten te leveren voor de vespers in deze week. Ik stuurde hem onder andere het onderstaande gedicht. Misschien is het vanavond, op zijn sterfdag, voorgelezen. Dan zouden de slotregels heel actueel kunnen zijn.
De laatste dagen
Ik leef in uw laatste dagen,
ik leef in uw laatste angst.
Gij zijt aan mijn kruis geslagen;
dit zijn uw laatste dagen,
dit is uw laatste angst.
En dit de mijne, bij vlagen:
ik leef, maar gij leeft het langst,
ik lijd, maar gij lijdt het langst
mijn noden en nederlagen.
Gij leeft in mijn laatste dagen,
gij leeft in mijn laatste angst.
Voor de rest staan er in de bundel weer veel vormvaste gedichten, waaronder veel sonnetten. Een hele afdeling is gewijd aan de stad Utrecht. 

Tegen mijn verlies (1957), Loflied voor tegenstem (1965) en Ik uw dichter (1968) staan niet in mijn boekenkast. Wel Een stem boven het water uit (1973), ook een koopje: van 3,50 voor 050. Ik weet niet meer of het hier guldens of euro's betreft. Ik geloof niet dat ik indertijd de hele bundel gelezen heb. 

Nu blader ik door de bundel, lees gedichten, delen van gedichten soms, en vind ze toch heel aardig. Dit bijvoorbeeld:
Boswachter
gebed in de storm

Slordig lopen bidden in het bos,
lopen stamelen tussen de stammen:
weerwal, houten wanden, aarden dammen -
zeggen: wortelwindsel, laat niet los.
Laat het niet gebeuren wat gebeurt
- roepen tegen 't woeden van de wind in -
dat dit huis van mijn bestaan tot blinde
stof uiteenvalt dat het weefsel scheurt
waar ik in verknoopt ben, aan verknocht;
laat het niet zo zijn... In grote dove
oren roepen: laat mij nog geloven,
Landheer, die het bos onder mijn grove
handen aan de hoge storm verkocht!
Daarna kocht ik niets meer van Den Besten. Niet Geding om het lied (1977), Poëzie om te zingen (1998) of Elke avond wordt het vroeger laat (2008) en ook niet zijn boek over het Wilhelmus (1983). 

Het laatste nummer van het tijdschrift Bloknoot (1998), vlak voor het opging in Liter, was geheel gewijd aan Den Besten en dat heb ik met interesse gelezen. De drijvende kracht achter dat nummer was Tjerk de Reus, die een kenner van het werk van Den Besten is; hij werkt aan een biografie. In deze Bloknoot staan ook niet eerder gepubliceerde teksten en gedichten. Voor Liter interviewde De Reus Den Besten over de Windroos. Ik kan het allemaal niet meer nalezen. De tijdschriften zitten in dozen achter het schot en De Reus heeft aan DBNL (nog) geen toestemming gegeven om zijn teksten te publiceren. Lees hier het in memoriam dat De Reus geschreven heeft in Friesch Dagblad.

In de geciteerde gedichten hierboven tref je vaak een 'ik' aan die worstelt met zijn geloof of met de wereld. Dat soort liedteksten (maar niet uitsluitend) schreef Den Besten ook in het Liedboek. Bijvoorbeeld Lied 149, dat als volgt begint:
O God die met ons zijt,
hoor ons verwarde bidden:
al zijt Gij in ons midden,
hoezeer zij wij U kwijt!
Of het begin van Lied 286:
Geef aan de wereld vrede, Heer,
in deze donkere tijden:
de groten slaan de kleinen neer
en honen en bestrijden
wie uw vrederijk belijden. 
Maar Den Besten schreef ook liederen die zo eenvoudig en rustgevend zijn, dat de kinderen op christelijke scholen ze al leren. 'Jezus, die langs het water liep', bijvoorbeeld.

Den Besten is er niet meer. Hij had een lang en productief leven. Sommige van zijn liedteksten zullen blijven terugkomen in liedbundels en sommige van zijn gedichten zijn nog altijd in orde. Dat is genoeg, een stuk of wat gedichten. Stroomgebied staat als bloemlezing nog altijd en de Windroos zal altijd genoemd worden in poëzieoverzichten van de periode na de Tweede Wereldoorlog.

Ook na zijn dood kunnen we Den Besten het woord geven. Hier krijgt hij het laatste woord, een klein gedichtje uit Een stem boven het water uit.
Het laatste
Als het laat gaat worden, later
in mijn hart dan in de tijd, -
waarop hoop ik in die nacht?
Dat als wind over het water
van mijn twijfelmoedigheid
komt die ik het laatst verwacht.  

Vier kandidaten voor het stadsdichterschap

Mijn huis staat in een rijtje op een winderige zandvlakte. Het is een uithoek, maar dicht bij het station en ik heb er nooit aan getwijfeld of ik in Ede woon. Nou ja, de Edese Post wordt nooit bezorgd op dit deel van het Enka-terrein, dus misschien wonen hier toch maar halve Edenaren.

Maar gelukkig is er internet en daarop zetten mensen wel eens wat ze uit de krant geknipt hebben. Dit bijvoorbeeld:

Ede krijgt een nieuwe stadsdichter en we weten bijna wie: Erik Hemelt, Harry Oonk, Arno Setz en Peter Vermaat. Twee ervan deden de bij de vorige verkiezing ook mee: indertijd stelde ik ze hier voor. In de loop van de jaren zijn er wat foto's weggevallen, zie ik. 

Harry Oonk onderschatte ik indertijd nogal. Hij bleek een heel goed performer en kwam tot de finale. Peter Vermaat, die ik als dichter hoger aansla, moest het meer van de jury hebben van het publiek bij de vorige verkiezingen. Misschien zou het helpen als de gedichten niet alleen voorgelezen, maar ook geprojecteerd zouden worden. Gedichten zijn immers niet alleen om naar te luisteren, maar ook om te lezen. 

Arno Setz is een bekende naam. Ik heb hem in Dante verschillende keren gezien: als spreker, als filmmaker, als theatermaker. Aimabel en gedreven, getalenteerd - dat is een mooie combinatie. Van zijn dichtkwaliteiten weet ik helemaal niets. Ik ben benieuwd. 

Erik Hemelt is een nog zwarter paard. Mij is niets van de beste man bekend. We zullen zien wat hij kan. 

Larissa Verhoeff, die het vorig jaar toch ook heel aardig deed, ontbreekt deze keer. Ze had mee willen doen, maar realiseerde zich te laat dat de deadline verstreken was. Die zien we nog wel een keer terug. 

Op woensdag 15 april wordt de strijd dus gestreden. Wees erbij!

donderdag 26 maart 2015

Zelfacceptatie


De gemeente Ede heeft een cadeautje gekregen: een beeld. Ik heb er geen foto van gezien, maar het is ‘een mensvorm met veelkleurige vlakken op romp en gezicht’, lees ik op de site van De Gelderlander. De Commissie Beeldende Kunsten Ede vond het niks en adviseerde de gemeente om het cadeautje niet te accepteren. B en W namen het advies over, ook met het oog op de onderhoudskosten.

De schenker is de Stichting Zelfacceptatie. Eerlijk gezegd had ik daar nog nooit van gehoord. Het is een organisatie die het opneemt voor mensen die het lastig vinden om zichzelf te accepteren. Ze zetelt in Ede.

Op de website van de stichting lees ik dat kwaliteit en volledigheid van de informatieverstrekking als prioriteit gelden, maar over het beeld, de schenking en de weigering is er niets te lezen. Wel over wat de stichting doet en beoogt.

‘Bij uitvoering van taken en activiteiten wordt altijd een zorgvuldige afweging gemaakt tussen kwaliteit en kwantiteit’, lees ik op de site. ‘In eerste instantie zal kwaliteit de voorkeur genieten.’ Zou de Stichting ook bij het beeld zo’n afweging gemaakt hebben tussen kwaliteit en kwantiteit? Over de kwaliteit heeft de Commissie Beeldende Kunsten een oordeel geveld: die was niet best. Maar misschien was het wel een heel erg groot beeld en heeft de Stichting deze keer toch voor de kwantiteit gekozen. We weten het niet.

Op de site vond ik ook het ‘schema zelfacceptatie’. Bij sommige mensen gaat het accepteren van zichzelf min of meer ongemerkt. Anderen gebruiken blijkbaar een schema om tot zelfacceptatie te komen. Ik heb het eens bekeken.

Het schema begint bij ‘Geen zelfacceptatie’; dat is fase 1. Via Fase twee, (‘Niet lekker in je vel zitten. Ontevreden zijn. Onzeker zijn.’) komen we in de laatste fase, die eindigt met ‘Werkgerelateerde problemen’, ‘Financiële problemen’ ‘Gezondheidsproblemen’, ‘Relationele problemen’ en ‘Sociale problemen’. Als handleiding belooft het schema weinig goeds.

Terug naar het beeld. Het beeld was bedoeld als Nationaal Zelfacceptatiemonument. Hoe de Stichting het voor zich had gezien, weet ik niet. Was het de bedoeling dat er elk jaar een herdenkingsmoment zou zijn, compleet met het leggen van bloemen en daarna een stuk muziek door Kunst na Arbeid? Was het beeld bedoeld als bedevaartsoord voor iedereen die moeite heeft met zijn dikke buik, zijn flaporen of zijn voorkeur voor de PVV? Zou zo iemand dan een foto van zichzelf aan de voet van het beeld neer moeten leggen? Ik kan het mij maar moeilijk voorstellen.

Voor de Stichting Zelfacceptatie is de afwijzing door de gemeente natuurlijk een tegenvaller. Of was dat ingecalculeerd en was het beroerde beeld alleen maar een manier om gratis publiciteit te verkrijgen? Dat ik dat denk, getuigt natuurlijk van mijn slechte karakter, maar dat heb ik geaccepteerd.

En hoe moet dat nu met het monument? Dat komt er dus niet, maar gelukkig hebben we heel wat beelden in de gemeente die wel kwaliteit hebben. Op het Raadhuisplein staan twee meer dan levensgrote mensvormen met gekleurde vlakken op romp en gezicht. Daar moeten we maar veel naar kijken. Ze zijn een prima medicijn voor iedereen die zich niet zo prettig voelt.


Foto van Teunis Bunt: Edwin Nieuwstraten. Kijk eens op zijn site


zaterdag 21 maart 2015

Christelijke boekenweekgeschenken

De BCB (Brancheorganisatie voor het Christelijke Boeken- en Muziekvak) verzorgt voor christelijke boekhandels jaarlijks het christelijke actieboek. Je zou dat best een boekenweekgeschenk mogen noemen, want je krijgt het cadeau in de Boekenweek, maar de Boekenweek is van de CPNB en niet van de BCB en daarom is de term Boekenweekgeschenk beschermd. In mijn hoofd blijven de christelijke actieboeken gewoon christelijke boekenweekgeschenken en ik zal ze dus ook af en toe zo blijven noemen. Neem het me maar kwalijk.

Het eerste christelijke actieboek verscheen in 1977. De BCB bestond toen nog niet. We hadden het CLK (Christelijk Lektuur Kontakt), dat in dat jaar werd opgericht. Aan de spelling is het oprichtingsdecennium af te zien: het was de tijd dat mensen in de openbare ruimte van tijd tot tijd 'kado' en 'buro' gingen schrijven, afwijkend van de officiële spelling. Het 'Kontakt' durfde blijkbaar niet zover te gaan dat het zich ook 'Kristelijk' noemde.

In 2005 zou het CLK fuseren met de SCB (Samenwerkende Christelijke Boekhandels) en de BCB was een feit. In 2006 verscheen het eerste actieboek dat verzorgd werd door de BCB.

Het eerste christelijke actieboek was van W.J. Ouweneel: Vraag het de aarde eens. Volgens Het vrije volk van 23 maart 1977 konden de christelijke boekhandels zich niet verenigen met het officiële boekenweekgeschenk, dat over radio en tv ging. Zie het bericht hiernaast.

Ik heb dat CPNB-boekje indertijd ook gelezen. Het moet nog ergens in een doos zitten. Het probleem zal wel het gedicht zijn geweest van Michel van der Plas, waarin hij kritiek uit op de EO. Het was een ballade, eindigend met een Prince-strofe. Uit mijn hoofd geciteerd:
Prins Christus, zeg me dat op dit niveau
Uw woord naar blinden toe moet en naar doven.
Pas dan, en dan alleen, zal ik geloven
dat iemand christen wordt door de EO.
De boekenweekgeschenken van de CPNB fladderden indertijd nog alle kanten uit. Pas na het mislukte geschenk van 1983 van Wim Kan, koos men jaarlijks voor een literair geschenk.

Het CLK koos ook niet voor de literatuur. Ouweneel bestreed in zijn boekje de evolutieleer. De titels (en auteurs) uit de volgende jaren doen vermoeden dat het toen evenmin om literatuur ging:
1978:  Wie is mijn naaste? (J.J. Poort)
1979: Er gaat door alle landen (diverse auteurs)
1980: Vrede terwijl er geen vrede is (diverse auteurs)
1981: Lichten aan de kim (H. Algra)
1982: Het Onze Vader (in vijftig talen)

Het lijstje met titels werd mij welwillend toegestuurd door Nelleke Weeda - de Jong, die bij BCB 'Communicatie & Marketing' in haar portefeuille heeft. Er zijn nog wat open plekken in het overzicht. Naar enkele titels moet nog in de archieven gezocht worden. Helemaal onderaan treft u het lijstje aan.

Soms ging het CLK in gesprek met de CPNB, bijvoorbeeld naar aanleiding van het boekenweekgeschenk in 1983 (Wim Kan). Het aparte actieboek is echter gebleven. Of zou er in het jaar dat Marga Minco het boekenweekgeschenk schreef (1986) domweg geen christelijk alternatief verschenen zijn, omdat men met Minco geen problemen verwachtte?

Op het CLK-geschenk was overigens in eigen kring wel kritiek. In een bericht (Nederlands Dagblad 15 maart 1988) over een dag van Schrijvenderwijs (een vereniging van protestants-christelijke auteurs) wordt Hans Werkman geciteerd die van het actieboek van dat jaar (Mijn hart leest mee, diverse auteurs) zegt dat het 'een snel in elkaar gedraaid mengsel' is. 'Wat we nodig hebben is een literaire novelle,' zegt Werkman. 'Het CLK moet zich beter voorbereiden.'

Het boekenweekgeschenk van de CPNB van dat jaar, van J.M.A. Biesheuvel was voor een christelijke boekhandel niet acceptabel (zie advertentie onderaan): 'wij hebben er NIET met vreugde naar uitgekeken. Kun je nu zo'n boekenweek-geschenk als kadootje geven??? Nee!!! Wij kunnen althans niet best iets weggeven, waar we totáál niet achter staan. We hebben dan ook het boekje van Biesheuvel: Een overtollig mens NIET!'

In 1987 was er ook al gemor geweest in christelijke kring. Het CLK had op voorhand geprotesteerd tegen het boekenweekgeschenk van Tessa de Loo, hoewel de tekst nog niet beschikbaar was. Het actieboek van het CLK was Voor u de zegen die ons leven draagt van ds. G. Spilt. De Leeuwarder Courant van 21 maart 1987 merkte op de het Reformatorisch Dagblad nog nooit negatief over Tessa de Loo had geschreven. (zie hierboven)

Dat bleek ook wel. In het Nederlands Dagblad werd Het Rookoffer van Tessa de Loo positief besproken, wat weer een verontwaardigd stuk opleverde van een boekhandelaar: 'Kunt u zich voorstellen, dat de boekhandelaren, die tot de trouwe lezers en misschien adverteerders van het Nederlands Dagblad behoren, het als 'een dolksteek in de rug' ervoeren toen zij de lovende recensie van mevr. drs. M. Wilcke - van der Linden in de Boekenweek-Variant van het ND onder ogen kregen?'

Mieke Wilcke handhaafde in een naschrift haar recensie, maar wees er wel op dat ze niet geschreven had dat ze het boekje 'literair en waardevol', maar 'literair waardevol' had genoemd. Ook in een christelijke krant heeft men soms last van het zetduiveltje.

In 1995 was er binnen het CLK gedoe over het actieboek van Mance ter Andere. Ik schreef daarover in mijn vorige stukje. In dat jaar was er geen christelijk actieboek.

Volgende jaar is het het veertigste jaar dat er een christelijk actieboek zal verschijnen. Het wordt geschreven door Mirjam van der Vegt. In het persbericht van de BCB staat dat het actieboek voor de veertigste keer uitkomt. Waarschijnlijk is het wel voor de veertigste keer dat de opdracht verstrekt is, maar is het pas de negenendertigste keer dat het boekje ook daadwerkelijk gepubliceerd wordt.

Dat Joke Verweerd voor de tweede keer het actieboek heeft geschreven, zoals ik beweerde, klopt overigens niet. Ze schreef het voor de derde keer. In 1992 Klappermelk en kinderkoffie, in 2002 Wapenbroeders en in 2015 Vindersloon. Ook de CPNB maakte drie keer van dezelfde schrijfster gebruik: Hella Haasse (Oeroeg, 1948; Dat weet ik zelf niet, 1959; Transit, in 1994). Als Joke Verweerd literatuur had geschreven, hadden we haar misschien de Hella Haasse van de christelijke literatuur kunnen noemen. Maar meer overeenkomsten dan het drie keer mogen schrijven van een boekenweekgeschenk zie ik niet.

De twee beste auteurs uit de christelijke hoek, Frans Willem Verbaas en Janne IJmker zijn tot nu gepasseerd. Wil de BCB liever geen literaire geschenken? Of zijn de auteurs in eigen kring omstreden? Opmerkelijk is het wel .


De meeste christelijke boekenweekgeschenken heb ik niet gelezen. Wel las ik Het bramenbeeld (1989). Ik herinner me dat er een verhaal van Dirk Zwart in staat, die verder nauwelijks verhalend proza heeft geschreven. Kaj (1998) was een aardig boek, maar ook Ronald Westerbeek publiceerde daarna geen enkele roman meer.

Een steenworp afstand (1990) en De glazen schelp (Jaap Zijlstra, 2000) moet ik ook gelezen hebben. Ik heb er echter geen herinnering aan. Over de boekenweekgeschenken van Rien van den Berg (2012) en Hans Werkman (2013) heb ik geschreven (hier en hier). Veel is aan mij voorbijgegaan. In mijn kast vond ik nog wel het boekje van Marianne Witvliet, van wie ik alleen de niet zo beste roman Kind van het water las. Enkele reis Aix las ik niet.

Voor zover ik het kan beoordelen, hebben de christelijke boekenweekgeschenken tot nu toe literair gezien weinig voorgesteld. Misschien is er domweg te weinig publiek voor een literair actieboek. De boeken van Janne IJmker worden goed verkocht, dacht ik. Maar ja, er zijn ook christelijke boekhandels geweest die haar boek Afscheid van een engel hebben teruggestuurd. Dan zal een boekenweekgeschenk voor IJmker er wel niet in zitten. Over een paar jaar wordt Joke Verweerd waarschijnlijk voor de vierde keer gevraagd. 



Overzicht CLK-actieboeken
1977 Vraag het de aarde eens, W.J. Ouweneel
1978 Wie is mijn naaste? J.J. Poort
1979 Er gaat door alle landen, Div. auteurs
1980 Vrede terwijl er geen vrede is. Div. auteurs
1981 Lichten aan de kim, H. Algra
1982 Het Onze Vader (in 50 talen)
1983 ?
1984 ?
1985 De koning sprak, M.G. Schenk /J.B. Spaans
1986 ?
1987 Voor u de zegen die ons leven, draagt G. Spilt
1988 Mijn hart leest mee, Div. auteurs
1989 Het bramenbeeld, Div. auteurs
1990 Dertien dagen in mei, Floris B. Bakels
1991 Dromen in Babel, Bert Hofman
1992 Klappermelk en kinderkoffie, Joke Verweerd
1993 Laat de aarde het u vertellen, L.J. Musselman & H.P. Medema
1994 De koninklijke weg, Ewoud Gosker
1995 Geen actieboek, manuscript werd afgewezen
1996 Atlas van Jeruzalem, R. Backhouse
1997 Eén en anders, Div. auteurs
1998 Kaj, Ronald Westerbeek
1999 Een steenworp afstand, Div. auteurs
2000 De glazen schelp, J. Zijlstra
2001 Zwart water e.a. Verhalen, M.R. van den Berg
2002 Wapenbroeders, Joke Verweerd
2003 Eindbestemming, Thom Lemmons
2004 Enkele reis Aix, Marianne Witvliet
2005 Est, Adrian Verbree

Sinds 2006 BCB-actieboeken
2006 Bladstil, Leendert van Wezel
2007 De schrijversclub, Adrian Plass
2008 Droomkind, Sjaak Verboom
2009 Wachten op Peter, Elisabeth Musser
2010 De tijd dat je zweeft, Cees Pols
2011 De trein van 10:12, Henk Stoorvogel
2012 Aslander, Rien van den Berg
2013 Een dagje naar huis, Hans Werkman
2014 Later, Lisette van de Heg
2015 Vindersloon, Joke Verweerd
2016 titel nog onbekend, Mirjam v/d Vegt

Naschrift maart 2016:
Het actieboek van Mirjam van der Vegt kreeg de titel Het naaiatelier.

vrijdag 20 maart 2015

Vindersloon (Joke Verweerd)


Van Joke Verweerd heb ik niet zo heel veel gelezen. Toen het tijdschrift Bloknoot nog bestond, heeft Dirk Zwart mij gevraagd een boek van Verweerd te recenseren; het zal haar derde boek geweest zijn. Maar ik kwam niet verder dan drie bladzijden en had de moed niet om de rest van het boek door te worstelen. Daarom gaf ik de opdracht terug. Volgens mij heeft Bloknoot verder nooit iets met het boek gedaan.

In 2002 schreef Joke Verweerd het christelijke boekenweekgeschenk (dat geen boekenweekgeschenk genoemd mag worden en daarom actieboek heet), Wapenbroeders. Het viel mij mee, herinner ik mij; een aardig boek. De actieboeken uit de christelijke hoek laat ik meestal aan mij voorbijgaan. Meestal zijn ze niet literair. Als ze dat wel dreigen te worden, komt er heibel. Ooit stapte een deel van het bestuur op toen een boek van Mance ter Andere op het laatste moment niet geschikt (b)leek voor de christelijke boekhandel.

Later kwam het boek van Ter Andere alsnog op de markt. Het was niet een heel goed boek, maar het was veel beter dan wat hij later zou schrijven. Daarover schreef ik hier.

Dat Joke Verweerd nu voor de tweede keer gekozen is als auteur voor een actieboek laat wel zien dat de schrijvers in christelijke kring dun gezaaid zijn. Omdat ik Wapenbroeders niet met tegenzin had gelezen, besloot ik om ook het nieuwe actieboek te lezen.

Het heet Vindersloon en de schrijfster wil ons meteen inwrijven dat die titel niet toevallig is. De hoofdpersoon, Hilly, werkt op Schiphol bij het bagagedepot Lost & Found. Ze woont in een huis dat de naam De eerlijke vinder draagt en alsof dat nog niet genoeg is, krijgen we op de eerste twee pagina's van alles te lezen over zoeken, vinden en kwijtraken.

Hilly is getrouwd met Siem, die overspannen thuis zit. Van tijd tot tijd ontsnapt ze naar haar volkstuintje. Siem is dan alleen: 'Hij snapt niet wat ze daar zoekt, hij begrijpt niet wat ze daar vindt.' Even verderop lezen we: 'Het hele leven bestaat overigens uit vinden en kwijtraken'.

De symboliek is wel erg nadrukkelijk. Als een schooljuf wijst Verweerd ons met een aanwijsstok aan wat we moeten zien. Siem, die doodongelukkig thuiszit, heeft ook nog eens de achternaam Geluk. Ja, ja, het komt goed aan het eind.

Op de eerste pagina wordt de volkstuin beschreven als een ander continent. Later blijken ook Siem en Raf continenten te zijn. Ook hier ervoer ik het beeldgebruik als te nadrukkelijk, te veel opgelegd. Raf heet eigenlijk Rafaël en Verweerd legt uit dat die naam 'God geneest' betekent. Dat hij een rol speelt in de positieve afloop van het boek is dan ook niet verwonderlijk.

De uitleggerigheid in Vindersloon zat mij danig in de weg. Het is iets waar ik vaker op stuit in christelijke boeken (hier en hier bijvoorbeeld). Te veel duiding, in plaats van gewoon te vertellen wat er gebeurt. De lezer hoeft zelf niet na te denken, geen conclusies te trekken.

Hilly werkt samen met een Turkse, christelijke, collega: Raf. Hij heeft veel aandacht voor haar en ze raakt van hem gecharmeerd. Van Raf krijgt ze aandacht, terwijl ze thuis vooral aandacht moet geven. Siem is niet alleen overspannen, hij weigert zijn medicijnen in te nemen en kampt met wanen. Hilly gaat ver met het opbrengen van begrip voor hem. Ze stelt geen grenzen en geeft zoveel mogelijk toe aan Siems luimen.

Van tijd tot tijd valt haar zus Matthy binnen. Matthy's man is piloot en van hun relatie lijkt het beste af te zijn. Zij is begaan met Siem en kan tegen Hilly rechtstreeks zeggen wat ze van de situatie vindt. Ze laat Hilly zien hoe ernstig de situatie is. In een paar dagen tijd gaat het met Siem van kwaad tot erger. Hij wordt opgenomen en uit de epiloog blijkt dat het weer de goede kant op gaat.

Tegen het einde krijgen we een wijsheid mee: 'Sommige mensen zijn aldoor op weg naar ramp, anderen zijn aldoor onderweg naar een wonder.' Na het gesprek met Raf krijgt Siem meteen 'een sprankje leven in zijn ogen'. Dat vind ik ongeloofwaardig. Siem leeft helemaal in een eigen wereld en is lastig bereikbaar. Het is niet aannemelijk dat één gesprekje zo'n uitwerking heeft, ook niet als de gesprekspartner 'God geneest' heet.

In Vindersloon gaat het alleen maar over deugdzame mensen. Ze spelen wel eens met een gedachte om een beetje af te dwalen, ze vragen zich af of wat ze doen goed is, maar in principe deugen ze. Dat maakt dat het boekje iets lievigs heeft, waar je (ik, bedoel ik) behoorlijk de kriebels van krijgt.

Af en toe zijn er rare zinnen ('Dan komt hij, zonder dat hij wakker wordt, bovendrijven uit een vulkaan die op uitbarsten staat'), soms zijn er rare opmerkingen (van een digitale wekker: 'Nooit eerder tikte de wekker zo hard.'), maar dat laat ik maar even zitten. Ze zijn niet kenmerkend voor het boekje, waarin het verhaal verder redelijk vlot verteld wordt.

Tot de literatuur kun je Vindersloon niet rekenen. Op het gebied van de stijl is er niet zoveel aan te beleven, de personages zijn te eenzijdig, de boodschap te expliciet, de loop van het verhaal te ongeloofwaardig. Blijkbaar mikt de Brancheorganisatie voor het Christelijke Boeken- en Muziekvak (site) niet op een publiek dat gewend is om literatuur te lezen.

Dit boekje zal dan ook wel zijn publiek vinden: mensen die graag een verhaal lezen waarbij je niet te veel na hoeft te denken. Het christelijke ligt er overigens niet dik bovenop. Natuurlijk wordt er verwezen naar de bijbeltekst 'Zoekt en gij zult vinden' of liever gezegd wat er op volgt: 'Want wie zoekt die vindt, wie klopt die wordt opengedaan.' Van Hilly wordt gezegd: 'Eigenlijk kan ze daar al zo lang niets meer mee.' Rafaël is nodig om haar weer te laten geloven dat ze het goed vindbaar is.

Vindersloon blijkt een lekkermakertje voor een boek dat eind dit jaar, begin volgend jaar verschijnt. Het zal Vogelvlucht gaan heten. En reken maar dat daar veel vogels in voor zullen komen. Ik beschouw Vindersloon als afdoende waarschuwing.


zaterdag 14 maart 2015

De zomer hou je ook niet tegen (Dimitri Verhulst)


Van Dimitri Verhulst heb ik vier boeken gelezen. Wat ik over zijn werk beweer, kan dus alleen maar gebaseerd zijn op die vier boeken: De helaasheid der dingen, Goverdomse dagen op een godverdomse bol, De laatkomer en het boekenweekgeschenk dat ik zojuist gelezen heb, De zomer hou je ook niet tegen.

Wat aan al die boeken opvalt, is de toon. Bij het vorige boek noemde ik een man die naast je aan de bar zit. Hij heeft wat gedronken, zodat hij wat smeuïger kan vertellen en wat minder genuanceerd hoeft te zijn. Er is een zekere ruwheid, die tegelijkertijd duidt op een zekere vertrouwelijkheid. 

In dit boekenweekgeschenk is Pierre aan het woord, die op stap is met Sonny, een zwakbegaafde jongen. Op de eerste bladzijde wordt daarover gezegd:
En een vegetatieve imbeciel? Nou ja, het etiket dat dit maaksel van een schelere Schepper bij dezen kreeg opgekleefd zou wellicht niet het meest wetenschappelijk correcte zijn. Zo er al een term voor dat bijzondere geval was. Behalve zo nu en dan een spastische snok met zijn hoofd of zijn krakkemikkige arm zat er weinig beweging in die jongen.
Zo'n beschrijving kun je hard of liefdeloos noemen, maar dat is maar ten dele waar. Natuurlijk vertelt de verteller zo, dat hij de aandacht vasthoudt en dat doet hij in dit geval door het allemaal iets dikker aan te zetten. Hij hoeft zich niet aan te passen aan de conventies. We zijn immers onder elkaar en dan zeg je dat soort dingen. 

Die vertrouwelijkheid is er tussen de verteller en de lezer, maar ook tussen Pierre en Sonny. Het grootste deel van het boek steekt Pierre een verhaal af tegen de jongen. Hij heeft hem ontvoerd uit de inrichting en neemt hem mee naar bergtop in Frankrijk. Daar trakteert hij de jongen op 'een vertelling'. De jongen staat namelijk op het punt om zestien te worden en het verhaal dat Pierre hem vertelt, gaat over het verleden: hoe Pierre Sonny's moeder leerde kennen, hoeveel ze van elkaar hielden, hoe het uiteindelijk afliep. 

Al op de tweede bladzijde krijgen we een eerste verwijzing naar de moeder: 'Vegetatieve imbeciel... Diegene die Pierre de juiste beschaafdere term voor dit geval had kunnen zeggen, was er niet meer.' Het is het geweer van Tsjechov dat al in het eerste bedrijf aan de muur hangt, als het in het derde bedrijf af moet gaan. De afwezige is geïntroduceerd en dus aanwezig. Verderop in het boek zal ze, hoewel nog steeds afwezig, steeds aanweziger worden.

Het verhaal is nauwelijks opmerkelijk, een verhaal zoals zoveel liefdesverhalen. Het gaat niet om wat er gebeurt, maar om hoe het verteld wordt en dat vertellen kan Verhulst wel. Wel kun je je afvragen of het genoeg is, een aansprekende toon, een prettige verteltrant. In Godverdomse dagen wist ik het na een tijdje wel en ging ik steeds minder makkelijk door het boek heen. Hier bleef ik lekker doorlezen en misschien moet je van een boekenweekgeschenk ook niet veel meer verlangen.

De zomer hou je ook niet tegen heet het boek, wat een uitspraak is van de vrouw op wie Pierre zo verliefd was. Het geeft de onvermijdelijkheid van alle gebeurtenissen aan. Uiteindelijk moest het blijkbaar uitlopen op deze scène: Pierre en Sonny op een berg.

Pierre gebruikt overigens meestal niet de naam Sonny. Eerst heeft hij de jongen aangesproken met latijnse plantennamen, nu is hij in een fase dat hij namen van componisten gebruikt, vooral Chopin. Maar op een gegeven moment, als Sonny het in zijn broek gedaan heeft, noemt hij hem toch Sonny. Blijkbaar vertelt Pierre zich dichter naar Sonny toe.

Er zitten aardige dingen in De zomer hou je ook niet tegen. Soms schiet de schrijver wat door en zwelgt hij me net wat te veel in zijn retorisch talent, maar er zijn ook mooie zinnetjes die oplichten in het verhaal. Bijvoorbeeld deze passage:
Ik kan geen fraai relationeel parcours voorleggen, dat erken ik. Ik ben een man van vele sleutelbossen. Geleefd als een zwerfkat, soms. Waar er een schotel melk stond fleemde ik mij naar binnen. Als een roos van Jericho rollebollend over de eindeloze zandvlakten tot waar een kreekje water mij weer even rust schonk.
Of deze:
Een eunuch was hij nooit geweest, maar hij kon zich trots op de borst kloppen dat hij al zijn amoureuze rooftochten uit het verleden had gehouden buiten de makkelijke wouden van de dancings, alwaar het wildbestand gewoon rechtstreeks vanuit de kwekerij werd aangesleept.
Of het moment dat Pierre ziet dat zijn geliefde de delen van de Divina Commedia in de verkeerde volgorde in de boekenkast heeft staan: eerst de hemel, dan de louteringsberg, dan de hel. Je voelt meteen dat dat de gang samenvat die de twee gelieven zullen gaan.

Dat soort details maken De zomer hou je ook niet tegen tot een prettig boek. Genietbaar voor hen die niet zo vaak een boek lezen, maar ook voor degenen die een beetje thuis zijn in het werk van Verhulst. Geslaagd geschenk dus. 

donderdag 12 maart 2015

Refomeisje (Annemarie van Heijningen - Steenbergen)


Een paar keer zag ik het voorbijkomen in een berichtje, en ik zag een interview in een krant: er was een nieuw boek: Refomeisje. Goede titel. Je onthoudt hem makkelijk en de associaties komen vanzelf op gang. In het kader van de boekenweek besloot ik het boek te gaan kopen. Dan kon ik meteen het christelijke boekenweekgeschenk (dat geen boekenweekgeschenk mag heten) meenemen.

Ik ging naar een christelijke boekhandel en vroeg of ze het boek hadden. De man bij de kassa wees me de juiste tafel, maar ik zag het boek niet. Ik had namelijk verwacht dat het om een roman ging, waarbij de schrijfster geput zou hebben uit haar eigen jeugd. Zoiets als Dorsvloer vol confetti. Refomeisje blijkt geen roman te zijn, maar een vierkant boekje, 80 bladzijden dun. Het ziet eruit als een boekje met gedichten voor moederdag of met recepten voor eenpersoonshuishoudens.

In eerste instantie was ik wat teleurgesteld: geen roman. Maar de titels van de hoofdstukken trokken me wel aan: de tale Kanaäns. 'Arglistig is ons hart, meer dan enig ding'; 'Weg wereld, weg schatten'; 'Als een vuurbrand uit het vuur gerukt'; 'Minder zonden doen en een groter zondaar worden'. Dat zijn de uitdrukkingen die ik me uit mijn jeugd herinner. Over eentje twijfelde ik: 'Des Heeren tempel zij deze'. Volgens mij moest dat zijn: 'Des Heeren tempel zijn deze.'  Ik kocht het boekje. 

In mijn jeugd bestonden er geen refo's en dus ook geen refomeisjes. Ik vermoed dat de term pas in de loop de jaren zeventig, of misschien zelfs pas tegen het einde ervan, in zwang is gekomen. Het kan ook zijn dat de benaming 'refo' al wel bestond, maar dat ik die niet hoorde. Het Reformatorisch Dagblad werd opgericht in 1971, mijn ouders werden meteen abonnee. Behalve ooms en tantes kende ik geen andere mensen die deze krant lazen.

Bij ons in de buurt (een paar dorpen verderop) kwam pas een reformatorische school toen ik in de hoogste klas van de lagere school zat. Mijn broertje en zusje zijn daar met het busje naar toe gegaan; ik bleef op de hervormde school waar ik zat. In 1974 werd het Van Lodenstein College opgericht en later kwamen er ook andere reformatorische scholen. Ik vermoed dat daar de term 'refo's', misschien wel als een soort geuzennaam, is ontstaan.

In Refomeisje vertelt Annemarie van Heijningen hoe ze opgroeide op het erf des verbonds, in de Gereformeerde Gemeente. Als kind ging ik met mijn ouders naar de Gereformeerde Gemeente in Nederland, net een tikje zwaarder. Aan een buitenstaander is het verschil nauwelijks uit te leggen. Het heeft te maken met het voorwaardelijk of het onvoorwaardelijk aanbod van genade.

In de gemeente van Annemarie zijn er bij de avondmaalsviering wel drie avondmaalstafels. Wij kerkten in een grote gemeente, waar ook toen al meer dan duizend leden waren, maar daar kon men makkelijk aan één tafel: 'Eén uit een stad, twee uit een geslacht'. De dominee zei wel eens dat hij er dankbaar voor was dat er bij ons niet een doorbraak als der wateren was, zoals in andere kerken, waar men in drommen naar het avondmaal ging.

In de gergem waren jeugdverenigingen, die er in de gergem in ned niet waren. Dominee moest niets van die menselijke organisaties hebben. Er was bij ons alleen catechisatie, waarin we de antwoorden op de vragen van Hellenbroek uit ons hoofd leerden.

Annemarie van Heijningen schrijft hoe ze als refomeisje de wereld beleeft. Ze vraagt zich bijvoorbeeld af welke juf of meester er bekeerd is:
Juf Linda had het er vaak over dat de Heere je tranen droogt, als je naar de hemel mag. Ze zei dat Hij dat deed met een heel zacht doekje. Ik zag het voor me, hoe de Heere Jezus mijn tranen zou drogen. Met zijn ene hand onder mijn kin en met in Zijn andere hand zo'n zachte, gele stofdoek. Ik wist precies hoe Zijn ogen zouden staan, maar dat kon ik niet goed uitleggen. Juf Linda bad dat we de Heere zouden dienen met eenparige schouder. Na het bidden legde ze uit wat dat betekende: de duivel zou er niet tussen passen. Iemand die zo veel over de Heere praatte, was misschien toch bekeerd. Ze had een zwarte trouwjurk aan op haar bruiloft. Dat was ook een teken. Als je bekeerd was, droeg je zwarte kleren. Omdat je eigenlijk in de rouw was vanwege je zonden. 
Die hand onder die kin, dat zie je wel voor je. Het refomeisje dat Van Heijningen schetst, is niet alleen een meisje dat over veel dingen nadenkt, maar dat ook goed om zich heen kijkt. De vragen die ze stelt, kan de lezer (deze lezer, althans) wel navoelen.

Refomeisje is een mild en misschien zelfs wel een liefdevol boekje, maar de moeilijke kanten van de refogemeenschap worden niet ontweken. Ze vertelt dat er jongeren door de kerkenraad ondervraagd werden als ze meededen aan bijbelstudiekampen.
Hoewel er tijdens de weekenden uit de Statenvertaling gelezen werd, meisjes en vrouwen een rok droegen en we op zondag naar een gereformeerde gemeente gingen, werden de organisatoren aan de tand gevoeld. De kampen waren immers niet kerkelijk georganiseerd en er was geen sprake van ambtelijk onderwijs.
Ik hoorde meer. In sommige, hopelijk incidentele gevallen, werden mensen onder (stille) censuur gezet, als ze bijvoorbeeld een bijbelstudie-  of gebedskring bezochten of organiseerden. Dergelijke zaken zouden evangelisch zijn. Er zouden kwalijke invloeden van uitgaan. Men zou massaal denken dat men bekeerd was.
 Kritiek of twijfel uit Van Heijningen meestal in de vorm van vragen. Haar kritiek is nooit scherp. Eerder spreekt er onbegrip of verbazing uit.

Uiteindelijk verlaat Van Heijningen de Gereformeerde Gemeente. Om het exitgesprek moet ze vragen, maar dan krijgt ze het ook: 'Ik weet niet meer precies wat er gezegd is tussen de ouderlingen en mij. Wel dat het goed was om elkaar even in de ogen te kijken en om elkaar de hand te schudden.'

Voor en na de hoofdstukjes waarin Van Heijningen haar gang door kerk en geloof schetst, is er nog het een en ander te lezen: een stukje over de titel, een inleiding, een slotwoord, een dankwoord en daarna nog een bijlage, een 'minicursus tale Kanaäns'. Die cursus is niet nodig voor wie in een zware kerk is opgegroeid, maar voor anderen kan het zeer verhelderend onderdeel zijn.

Van Heijningen beseft zelf niet altijd hoeveel allusies ze in haar tekst opgenomen heeft. Zo begint ze het hoofdstuk 'Allerlei wind van leer' met 'Terwijl ik van kamp tot kamp steeds voortging (...)', wat me een duidelijke verwijzing lijkt naar Psalm 84 (berijmd): 'Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort'. Zoiets laat ze in de bijlage ongenoemd.

In het slotwoord concludeert Van Heijningen dat ze nog steeds een refomeisje genoemd mag worden. Ook een refomeisje met een broek aan blijft een refomeisje. Zo'n afkomst verloochent zich niet.

Eerlijk gezegd viel Refomeisje mij mee. Het boekje is bescheiden van omvang en het lijkt met weinig pretentie geschreven. De stijl is vaak helder. Af en toe struikel je over een cliché ('Herinneringen waarvan mijn hart nog altijd sneller gaat kloppen'), hier en daar had het van mij minder lievig gemogen, maar ik heb niet de neiging gehad om het boekje maar weg te leggen. Nog wel een te ziften mug: in het slotwoord noemt Van Heijningen haar man 'criticaster', wat bepaald geen compliment is. Er zal wel 'criticus' bedoeld zijn. Zie ook hier.

Over het beoogde publiek schrijft Van Heijningen in de inleiding. 'Dit boek is geen theologische verhandeling, maar een persoonlijke zoektocht. Geschreven voor wie het lezen wil. Herkenbaar voor mensen die een vergelijkbare weg zijn gegaan. Spiegelend voor mensen die in het nest zijn gebleven.' De inleiding is vrij beroerd geschreven, maar daar gaat het mij even niet om. Ik vroeg mij af of dit inderdaad een boekje is voor mensen die opgegroeid zijn in de zwaardere kringen. Siebelink en Treur trokken ook publiek uit heel andere segmenten. Ik kan mij voorstellen dat dat bij Refomeisje ook gebeurt. We zullen zien. Over publiciteit in christelijke media heeft Van Heijningen - Steenbergen niet te klagen. Daarbuiten blijft het nog even stil.




Van Heijningen schrijft ook over het gewaad en het gelaat. Daarover schreef ik ooit hier.
Misschien heb je ook belangstelling voor: Eredienst aan huis.

dinsdag 10 maart 2015

H.H. ter Balkt (1938 - 2015) overleden


Het kraakt in het woud van de literatuur: de woudreuzen vallen: nog niet zo lang geleden Leo Vroman en Gerrit Kouwenaar, en nu Ter Balkt. Een groot dichter, daarover is geen twijfel.

Na mijn middelbare-schooltijd probeerde ik wat greep te krijgen op de Nederlandse literatuur, door veel te lezen. Veel romans, verhalenbundels en gedichtenbundels, maar ook veel over literatuur. Mijn boekhandelaar in Zetten bewaarde de kranten waar een boekenbijlage bij zat en die haalde ik dan op zaterdag op. In enkele artikelen kwam ik een dichter tegen met een  opmerkelijke naam: Habakuk II de Balker.

De naam Habakuk zei me wel wat: dat was een profeet uit het Oude Testament. Wij rijmden wel eens: 'Maleachi, waarom lach-ie? Habakuk zijn broek is stuk. Daniël, die maakt hem wel.' Ik zou zo gauw niet weten wat er in het bijbelboek Habakuk staat. Habakuk is een van de kleine profeten, met niet zo'n vrolijke boodschap, vermoed ik.

Niet alleen de naam van de dichter, ook de titels waren opmerkelijk: Uier van het oosten (1970) bijvoorbeeld en De gloeilampen, de varkens (1972). Ooit nam ik een afgeschreven bundel uit de bibliotheek mee: Oud gereedschap, mensheid moe (1975), ongetwijfeld omdat ik het een mooie titel vond. Voorin was een briefje geplakt met een erratum.

Het titelgedicht staat voor in de bundel. De eerste strofe:
Oud gereedschap ver van huis
bedenkt geen rondeel om te klagen.
Oud gereedschap huilt niet in het donker
Het gereedschap wordt een persoon; je kunt je ermee identificeren. Achteraf bedenk ik dat ik ook door de gedichten getroffen zal zijn, omdat ik opgroeide op een boerderij waar nog veel oud gereedschap was. We hadden bijvoorbeeld een 'harkmachien', waarmee mijn vader op kleine stukjes land (het weitje achter ons huis, bijvoorbeeld) het hooi op 'kitsen' reed. De harkmachine was vroeger door een paard getrokken. Het gevaarte was zo omgebouwd, dat het achter de trekker kon. Maar er moest wel iemand op zitten die op tijd de rij kromme tanden omhoog haalde. Dat mocht ik doen.

Bij mijn oom stond nog een vorkjesschudder, die ik ook nog wel eens in bedrijf heb gezien. De vorkjes leken op de schoppende pootjes van een dier.
Het waren apparaten uit een vervlogen tijd, waar eigenlijk niemand meer mee werkte. Ze hadden nog ijzeren wielen zonder luchtbanden en daarmee zullen ze door mijn hoofd gereden hebben toen ik de gedichten van Ter Balkt las over de eg, de hooikeerder, de slijpsteen.

In het titelgedicht staat dat het oude gereedschap geen rondeel bedenkt om te klagen. Maar de bundel eindigt wel met een rondeel:
Oud gereedschap mensheid moe
zwierf door de zeeën en de landen
stem- en roemloos als kontrabande
oud gereedschap mensheid moe,
zonk onder voetstap en haaietanden
sloot nerf en handvat, handgreep toe
oud gereedschap mensheid moe
stierf toegetakeld onder stranden
onder velden, pleinen, onder toe-
gesloten ogen, schedels, handen
werd ingemetseld achter wanden
als Suster Bertken droef te moe,
oud gereedschap mensheid moe.  
Zo'n rondeel zingt en als je het een paar keer gelezen hebt, krijg je het niet meer uit je kop. De volgende bundel die ik van Ter Balkt kocht, ook tweedehands, was Waar de burchten stonden en de snoek zwom (1979). Daarna keek ik lang niet naar Ter Balkt om en dat was vreemd. Zijn werk kreeg goede kritieken en ik las die geïnteresseerd. Waarom kocht ik die bundels niet? Ik kan het niet meer nagaan.

Ik ging Ter Balkt pas weer uitgebreid lezen toen de dikke, blauwe verzamelbundel uitkwam: In de waterwingebieden . Daarover moest ik schrijven voor het Nederlands Dagblad. Ik las de bundel langzaam, van voren naar achteren en dompelde me onder in de poëzie. Gedichten om met je laarzen aan doorheen te lopen: je ruikt ze, je voelt de modder aan je laarzen trekken. Vaak loop je buiten, als je door Ter Balkts gedichten loopt en altijd wordt er een beroep gedaan op al je zintuigen.

Als ik mij goed herinner, schreef ik boven mijn stuk 'De turfrook van weleer'. Dan moet ik dit gedicht geciteerd hebben:
Hymne aan de turfrook van weleer
Smeulende turf in veenland, turfrook traag
stromend over de gewassen, joeg nachtvorst
weg van de grond, licht van de nog lege maan.
Opdat de brullende koude niet kwam. Mooier,
wasdom te bereiken dan snel eindigen, of 't
om stemmen gaat of om leeuwen. Groei verder,
zoete lathyrus, fonkelende kool. Nachtvorst
verkilt ons, wij missen de bleke schildwacht.
Het gras tekent 'Gij zijt gruwelen': helgroen
vlammend braille aan de hemel; turfrook uit
een wit jaar in bladeren, beenderen overgegaan.
Verloren zoon van de gelovige eeuwen, teister
oud zout mijn tafel. Duist en ruige windhalm
spelen in het schoppenaas Daal af, veldleeuwerik.
Het is een van de laaglandse hymnen, die Ter Balkt later nog veel meer zou schrijven. Bij het overtikken en overlezen ben ik opnieuw onder de indruk van de grote gebaren. Ter Balkt schildert pasteus, met minder hoeven we het niet te doen.

Door het lezen van In de waterwingebieden  was het mij weer eens duidelijk geworden hoe goed Ter Balkt was. Ik schreef hem een briefje en kreeg een aardige brief terug. Die zal wel ergens in een doos zitten; goed bewaard, onvindbaar.

Een jaar of tien geleden zag ik Ter Balkt. Ik was naar Landgraaf gereden, omdat daar een stel dichters zouden voorlezen. Jane Leusink, bijvoorbeeld. En Ilja Leonard Pfeijffer, van wie ik toen alleen nog maar Het geheim van het vermoorde geneuzel gelezen zal hebben. Remco Campert, die me erg zenuwachtig leek, wat ik niet snapte. Die man hoefde toen al niets meer te bewijzen. Maar hij las mooi.

En Ter Balkt dus. Hij kwam moeilijk het podium op, ging achter het spreekgestoelte staan en greep zich eraan vast, alsof hij moest voorkomen dat hij om zou vallen. Maar toen begon hij te lezen! Met een stem als een bronzen klok, die de hele zaal platblies. Als ik aan Ter Balkt denk, denk ik natuurlijk het eerst aan zijn poëzie, maar meteen daarna aan die man op dat podium.

De laatste tien jaar heb ik weinig van Ter Balkt gelezen. Zijn verzamelde gedichten (Hee hoor mij ho simultaan op de brandtorens, 2014) heb ik niet gekocht. Ik had geen enkele reden om het werk ongekocht te laten en toch is het gebeurd. Zo gaat dat blijkbaar.

Ter Balkt is al die jaren gestaag door blijven schrijven. In de loop van zijn leven heeft hij heel wat prijzen gekregen. Prijzen die genoemd zijn naar Jan Campert, Herman Gorter, Henriëtte Roland Holst, Charlotte Köhler, Karel de Grote, Constantijn Huygens. En de P.C. Hooftprijs, in 2003. Ze waren verdiend en iedereen gunde hem de eer en het plezier ervan.

Er zullen geen nieuwe gedichten meer toegevoegd worden aan het oeuvre van Ter Balkt, niets aan te doen. Wat er is, is veel en goed. Ter Balkts stem zal blijven klinken in al die gedichten.

Nog een gedicht, omdat je nooit genoeg gedichten van Ter Balkt kunt lezen. Over een dode:
Toen wij oom Gerrit ten grave droegen 2
't Graan van december geoogst
Knikkende halmen van de bushaltes
Aar van de stationsklok: 12 korrels
In de taxi tikkelt de meter als ijzel
Ze hebben wegwerpsneeuw gestrooid
uit de wolk als een staalfabriek rokend
Met hoofden als mesheften roert
de familie met apostel-lepels door
de ooievaarwitte koffie; 't kerkhof
blaast een treurzang op de kazoo
van zijn sparren; zoals de oostenwind
op 't melkachtig steen van de graven
O neergestorte tarwe, o loze aren
van al wie op de dorsvloeren lucht,
lucht indronk maar 't was ijzerkaf
Je ijskoude kleren in je kast, oom
Gerrit, de scheepsmotoren door jou
gezandstraald brommen in de zeeën
Maar die zang van de sparren, dat
lied dat ze zongen, jou achterna -
zo verdwijnen, dat niet, ach zo niet


Foto Ter Balkt: eerlijkefoto.nl

maandag 9 maart 2015

Bindend studieadvies



Eerlijk gezegd volg ik het nieuws niet zo. Van tv-kijken komt het meestal niet en de krant lees ik alleen in het weekend, zodat ik voor de nieuwsberichten afhankelijk ben van af en toe een journaaltje van twee minuten op de radio en van wat ik voorbij ziet schieten op het internet. Soms hoor ik een discussie, in een gepodcast radioprogramma; NTR Academie, De kennis van nu en OBA live beluister ik vaak wel.

Onlangs was in een van die programma's een gesprek over de studentenprotesten. Daarin viel de term 'bindend studieadvies' en later nog een keer. Het leek er niet op dat de term ironisch gebruikt werd. Ik ben het op gaan zoeken en vond er zelfs een pagina over op Wikipedia. Daar wordt ook de afkorting BSA gebruikt, die ik voor het laatst hoorde in het liedje Oerend hard, maar daar ging het over een motor: 'Bertus op zijn Norton en Tinus op de BSA.'

Een advies is een raad of voor mijn part een raadgeving. Je hoort een raad aan en volgt die op of slaat hem in de wind. Daar ben je vrij in; het is maar een advies. Ik kan iemand een koopadvies geven: een HDMI-kabel kun je het best bij de Action kopen: zo'n kabel doet het prima en werkt nauwelijks minder dan een veel duurdere kabel die je bij een gespecialiseerde zaak koopt. Degene tegen wie ik dat zeg, mag zelf uitmaken of hij nu zo'n kabel bij de Action koopt of bij bijvoorbeeld BCC.

Een studieadvies is een raad omtrent je studie: je kunt beter in Groningen dan in Leiden Noors gaan studeren (of andersom). Of: je kunt beter een jaartje langer over je studie doen. Of: het is handiger als je dit jaar nog een paar studiepunten binnenhaalt.

Maar wat is een bindend studieadvies? Dat is een advies dat opgevolgd moet worden. In de meeste gevallen betreft het een negatief bindend advies: je moet stoppen met je studie. Maar als je zegt dat iets moet, is het geen advies meer. Dan is het een bevel, een commando, een gebod, een dwingende opdracht, een order - hoe je het maar wilt noemen.

Een bindend studieadvies kan dus eigenlijk niet. Het is een bevel, maar het heeft een andere gevoelswaarde. Als een sergeant een bevel geeft (Voorwaarts, mars!), noemen we dat niet een bindend marsadvies. Het is een bevel. En een vrijblijvend bevel bestaat niet.

Waarom spreken we over een advies als het geen advies betreft? Ik denk dat we bevelen, verordeningen, commando's, vervelend vinden. We willen de illusie in stand houden dat we iets te kiezen hebben.

Bij een loket moest ik iets ophalen. 'Dan mag u hier uw handtekening zetten', zei de mevrouw achter het loket. Strikt genomen had ze gelijk: ik had de vrijheid om de handtekening wel of niet te zetten. Maar als ik het document mee wilde hebben, was ik wel verplicht de handtekening te zetten.

Als je erop gaat letten, kom je het vaker tegen: mensen zeggen 'mogen' als 'moeten' meer op zijn plaats zou zijn. Het lijkt op een voorrecht, maar het is een verplichting. 'U mag uw mond wat verder opendoen' zegt de tandarts en hij bedoelt: 'U moet uw mond verder opendoen, wil ik er goed bij kunnen'. 'U mag uw wapen hier inleveren', 'U mag even op dit pijpje blazen', 'U mag even een vuist maken, als ik de naald in uw ader steek'.

Dat klinkt allemaal vriendelijk, dat is waar, dus misschien is het niet zo erg. Maar een bindend advies gaat me te ver. Kledingadviezen, trainingsadviezen, gezondheidsadviezen, voedseladviezen - je zou ze niet meer durven te vragen. Voor je het weet, zijn ze bindend en zit je eraan vast.

vrijdag 6 maart 2015

Ede krijgt binnenkort een nieuwe stadsdichter


Drie jaar geleden werd Arjan Keene verkozen tot stadsdichter van Ede. Kijk bijvoorbeeld hier. Ik had wethouder Evert van Milligen al verschillende keren lastiggevallen over het feit dat Ede geen stadsdichter had. Aanvankelijk hield hij het nogal af, maar op een keer zei hij: 'Kom maar met een voorstel.'

Ik schreef een column, las die voor bij Dante en stuurde die daarna naar alle raadsfracties. Edese Post pikte het op en een paar maanden later was het gepiept.

Arjan Keene is als stadsdichter goed zichtbaar geweest. Voorbeelden hoef ik niet te geven; u kent ze. Of Keene erkiesbaar is, weet ik niet. Ik kan mij voorstellen dat hij na drie jaar iemand anders de kans wil geven. Op woensdag 15 april wordt in Cultura een nieuwe stadsdichter gekozen.

Wie kans wil maken op het stadsdichterschap, moet uiterlijk op woensdag 18 maart een mailtje sturen naar redactie.ep@wegenermedia.nl. Je moet in (de gemeente) Ede wonen en bij je aanmelding stuur je een gedicht. Dat mag gaan over de verkiezing, maar het hoeft niet. Aan de hand van deze gedichten selecteert een jury degenen die een optreden mogen verzorgen op de verkiezingsavond.

Op de avond zijn er een paar voorrondes, waarbij ook het publiek zijn stem kan laten horen. Tijdens de finale kiest de jury. We verheugen ons op een spannende strijd.

donderdag 5 maart 2015

De tjilpmachine (Joke van Leeuwen)


Joke van Leeuwen is allround schrijver: ze publiceerde kinderboeken, gedichtenbundels en romans. Onlangs werd ze uitgeroepen tot Dichter der Nederlanden (hier). Eerder won ze de AKO Literatuurprijs met Feest voor het begin.

De gedichten van Van Leeuwen heb ik wel gelezen (al heb ik er nooit over geschreven) en ik waardeer ze. Ook sommige van haar kinderboeken heb ik met veel plezier tot mij genomen. Ik heb jaren geleden een lezing van haar meegemaakt, waarbij ze zomaar een christelijk gezang ging zingen. Ik weet niet meer of het 'Op bergen en in dalen' was of 'Wat de toekomst brengen moge'. Nog onlangs hoorde ik haar spreken, in het kerkje waar ooit haar vader predikant was. Maar haar proza las ik niet. Waarom het zo gegaan is, weet ik niet; van lezen kwam het domweg niet. Een paar jaar geleden kocht ik De tjilpmachine (1990), een afgeschreven bibliotheekexemplaar. Nu pas las ik het.

Het boekje gaat over Zoë, die vastgelopen is in haar leven. Ze studeert niet meer, probeert wat baantjes, maar die lukken niet zo. Af en toe gaat ze bij een oude mevrouw op bezoek om voor te lezen en een jonge man, Tor, vraagt haar om het licht te bedienen bij zijn optredens.

Zoë heeft het niet gemakkelijk, maar Van Leeuwen weet dat licht te houden. De stijl vraagt nadrukkelijk om aandacht. Een voorbeeld:
Pier en ik, we proberen geen ruzie te maken, maar het lijkt vanzelf te gaan: legt hij zijn jas over de bank, zeg ik iets over de kapstok, zegt hij dat hij het zó zal doen, zijn jas ophangen, zeg ik dat hij dat altíjd zegt, dat hij wat dan ook zó zal doen, en dat ík het altijd moet doen, dan zegt hij, ik zal mijn jas ophangen, en hangt hij hem over zijn schouders, zo onbeweeglijk als een kapstok, en ach, als we geen ruzie hebben zij we net twee eenden die naast elkaar in een te wijde vijver zo'n beetje grondelen.
De toon van zo'n fragment zit dicht tegen de spreektaal en de taal van sommige gedichten van Joke van Leeuwen aan. Van verschillende zinnen, door het hele boek heen, vond ik dat ze fraai waren, maar soms leidde het nadrukkelijk poëtische me ook af, vond ik het te veel krullendraaierij.

Op verhaalniveau had er wat mij betreft wel wat meer mogen gebeuren, er had iets meer vaart in het boek gekund, maar dat is misschien een kwestie van smaak. Wel een minpunt vind ik dat ik me niet zo betrokken voel bij Zoë. Ze blijft een beetje op een afstand. Ik leef wel met haar mee, maar eigenlijk kan het me niet echt schelen hoe het met haar afloopt.

Joke van Leeuwen heeft De tjilpmachine ergens een vingeroefening bedoeld en misschien moet haar er na zoveel tijd maar niet te hard om vallen. Ongetwijfeld is haar bekroonde boek veel beter. Maar hoe lang zal het duren voor ik dat ga lezen?

woensdag 4 maart 2015

Wachtkamers (Saskia Stehouwer)


Het duurt even voor je vat krijgt op de poëzie van Saskia Stehouwer. Misschien omdat de aandacht meer door een deel dan door het geheel wordt getrokken: de strofe in plaats van het gedicht, het gedicht in plaats van de afdeling of de hele bundel.
Misschien zit het verstand er teveel tussen. Met beredeneren kom je niet zo heel ver in de gedichten van Stehouwer. Vaak zijn er momenten waarop de lezer de weg kwijtraakt. Toch zijn haar gedichten niet warrig. Dat je al lezende soms verdwaalt in de gedichten is misschien wel de bedoeling. De onzekerheid die het oplevert past wel bij een thema waarin veel onzekerheid woelt. Weliswaar wordt er vaak op een stellige manier vooruit gewezen naar een toekomst, maar misschien gebeurt dat alleen om die onzekerheid te bezweren.
morgen ontmoet hij een jongen
die een helder beeld heeft van zijn toekomst
morgen zal hij iets kwijtraken en in een hotel gaan wonen
om het terug te vinden

Het lijken zinnen die iemand zegt om zichzelf gerust te stellen: morgen wordt het beter.

Lees de rest hier, op de site van Literair Nederland. 

zondag 1 maart 2015

Een nachthutje in de komkommerhof (Liesbeth Labeur)


Wie op het orthodoxe, bevindelijke erf is opgegroeid, verstaat de tale Kanaäns. Hij is grootgebracht met de Statenvertaling, die meestal driemaal per dag voorgelezen werd en hij luisterde naar de dominees die een geheimzinnige taal gebruikten, die buiten de kerk vaak niet voorkwam.

De dominees konden je vertellen dat het geloof een voet te hoog zat (in het hoofd in plaats van in het hart); dat er nog honing aan de roede was; dat je stenen hart vervangen moest worden door een vlezen hart; dat je met een ingebeelde hemel naar de hel kon gaan; dat er uurtjes van korte duurtjes zijn; dat er gebedeld moet worden aan de troon der genade en dat iemand geen rust vindt voor het hol van zijn zielenvoet.

Het is de taal waarmee Liesbeth Labeur is opgevoed. Die wereld van woorden en het Woord is al jarenlang een bron van inspiratie voor haar. Van haar beeldroman 'Op weg naar Zoar' tot haar installatie 'De brede en de smalle weg', van haar filmpjes als 'Casino wit' en 'Laat ons den  rustdag wijden' tot haar nieuwste installatie 'Een nachthutje in de komkommerhof'.

Laat ons den rustdag wijden

Dat nachthutje kennen we uit Jesaja 1: 8 en 9: 'En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. 

In het programmaboekje (Binnenkamers. Een overdenking) duidt Laurie Cluitmans het nachthutje als 'een schuilplek te midden van rumoer, een plek van geborgenheid waar reflectie mogelijk is.' Hm. Ik zie het nachthutje hier als 'een weinig overblijfsel', een schamel onderdak. Zo'n hutje dreigt voor mijn gevoel in elkaar te zakken, zoals een belegerde stad kan vallen. De hoop lijkt bijna vervlogen, maar in die benauwde omstandigheden is God er om op te vertrouwen. 

De uitleg van Cluitmans lijkt me wel te passen bij het begrip 'binnenkamer'. Het WNT, het Woordenboek der Nederlandsche Taal, geeft drie betekenissen voor 'binnenkamer':
1. In 't algemeen. Eene meer naar binnen gelegen kamer.
2. In 't bijzonder. Eene kamer, niet aan de straat, noch aan een tuin.
3. In Bijbelsche taal, met het denkbeeld dat men daar van de wereld is afgezonderd. 

In het programmaboekje verkent Fred van Lieburg het woord. Hij noemt natuurlijk de passage uit de Bergrede (Mattheüs 6: 6): 'Maar gij, wanneer gij bidt, gaat in uw binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bidt uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden.'

Hij laat beknopt zien hoe in de loop der eeuwen de binnenkamer getypeerd is en hoe die gefunctioneerd heeft. Een citaat: 'Gebed en meditatie, bezinning en boetedoening - dat gold dus allemaal als noodzakelijk binnenkamerwerk, als tegenhanger van het buitenkamerwerk in een plaatselijke kerk.'

Door die beknoptheid neemt Van Lieburg de bocht wel eens kort: zo beroept hij zich (zondere nadere bronvermelding) op 'een kenner' om aan te tonen dat een rijmpje wordt aangeduid 'als de meest geciteerde dichtregels in bevindelijke preken'. Maar vooruit, zijn bijdrage is zeer lezenswaardig.

Wie op Delpher kranten raadpleegt, komt vanaf de zeventiende eeuw 'binnenkamer' vooral tegen in de eerste twee betekenissen die het WNT geeft. Ook in andere bronnen wordt 'binnenkamer' vaak op die manier gebruikt. Ik geef twee voorbeelden.

In 1852 verschijnt het boek De binnenkamer van een kruidenier. Oorspronkelijke schetsen en tafereelen naar het burgerlijke leven, uit de papieren van Oudoom Jakob, geschreven door Bartholomeus Theodorus Lublink Weddik. Al in hoofdstuk 1 komt er een binnenkamergesprek voor:
De heer Pieterse, beëedigd makelaar, zat in de tamelijk naauwe, donkere binnenkamer (want het licht van den dag werd eerst door de winkelruiten, dan door die van het binnenvertrek zelve behoorlijk getemperd en gefiltreerd) tegenover het waardige echtpaar, en knipte altijd met het regteroog; hij had reeds gedurende omstreeks vijf minuten met het quasi-zilveren lepeltje in het kopje koffij geroerd en begon eindelijk:— Beste vriend! ik heb iemand noodig in mijn zaak, want mijn bediende gaat naar de Oost, 't was anders een fiksche jongen, eerlijk, trouw, braaf, patent! — op de beurs t'huis en met de zaken bekend; nu heb ik gedacht of vriend Mispelboom ook ambitie had, om zijn oudsten jongen, Jozef, je weet wel wien ik meen, aan mij over te doen, eerst om te proberen: maar het zal wel gaan, dat weet ik al vooreerst, en later (hij roerde nog al-wat harder) om... als alles wèl gaat... in mijne affaire te komen. Jelui moet er nu maar rond en ferm voor uitkomen, vrienden, we kennen elkaar reeds lang, kom aan, kan de koop heden nog gesloten?
In 1867 gaat Multatuli de strijd aan met ex-minister J. Bosscha in Een en ander over Pruisen en Nederland. Bosscha had een brochure geschreven over Pruisen en Nederland. Daarin schreef hij ook over het nationaal gevoel: 'Het sprak in veler binnenkamers en in de geestdrift van den dichter van de Hollandsche Natie.' Multatuli reageert:
Dat men, onder het continentaal-stelsel ontevreden was aan de thee (zegge: aardbeienbladen-extract -) tafel, geloof ik. Dat men ongaarne aftreksel van gebrande rogge slurpte voor koffi, en zelfs niet tevreden was met eikelkoffi (schoon die zoo goed is voor de klieren, zeggen ze) zie, ook dat geloof ik. Maar ik vind zulke ontevredenheid in de “binnenkamers” geen blyk van nationaliteitszin. Die binnenkamer bederft alles.
Nationaal gevoel openbaart zich niet in de binnenkamer, maar op straat, zegt Multatuli.

In beide voorbeelden is de binnenkamer een aanduiding voor binnenshuis, voor wat niet openbaar is. Die betekenis heeft het ook in de derde mogelijkheid die het WNT geeft, maar het gebruik van de binnenkamer is daarbij specifieker. 'Gebed en medidatie, bezinning en boetedoening', zoals we al bij Van Lieburg lazen.

Zo komt de binnenkamer voor in een preek van Jodocus van Lodenstein (1620 - 1677), geciteerd door John van Schaik in In het hart is hij te vinden. Een geschiedenis van de christelijke mystiek. (2005). De preek ging over 'De koning heeft mij gebracht in zijn binnenkameren' (Hooglied 1 : 4).
Onder binnenkameren moeten wij verstaan de hemel, het huis van de vader, waar veel woningen zijn (Joh. 14:2). Deze plaats wordt afgebeeld door het heilige der heiligen, dat daarom het binnenste van het voorhangsel wordt genoemd, waar Jezus voor ons is binnengegaan (Hebr. 6:19-20). Deze plaats word[t] in Hebreeën 9:24 hemel genoemd. Omdat de gelovige hier op aarde de hemel reeds bezit, moet men onder binnenkameren de totale verborgenheid van het koninkrijk der hemelen verstaan. We moeten eronder verstaan alle schatten der wijsheid en der kennis van de verborgenheid van God de Vader en van Christus. Wij verstaan eronder de gevoelige liefde van Christus en de meest innige gemeenschap van de zielen met hem.
Volgens Van Lodenstein zijn er drie hindernissen die voorkomen dat de gelovige ingetrokken wordt in de binnenkamer:
1. de bruid is van nature onbekwaam;
2. we hebben te veel wereldse opvattingen;
3. we hebben te veel uitwendige plichten van de godsdienst ‘waaraan duizenden mensen blijven hangen zonder daarbij op te klimmen tot iets hogers’.

Maar nu terug naar Liesbeth Labeur. Haar binnenkamer gaf ze vorm in De vleeshal in Middelburg. In de fraaie ruimte bracht ze een systeemplafond aan, waarin vijf openingen gelaten zijn. Met ladders kun je omhoog klimmen en je hoofd aan de andere kant van het plafond steken, in de bovenwereld.

Boven is het donkerder. Er liggen uitgeknipte teksten, die door lampjes beschenen worden. De teksten zijn niet altijd goed te lezen. Ik las 'komen staan te gebeuren' en ik moest denken aan de domineestaal: 'Mocht het toch eens komen staan te gebeuren dat wij gewillig gemaakt werden.' Dit soort teksten nam Liesbeth Labeur als uitgangspunt. Soms liggen ze in elkaar gekronkeld, zoals ze kunnen kronkelen in je hoofd.


Wie de ladder beklimt, komt in een andere wereld. Een bovenwereld, maar wel een duistere, met duistere teksten. En orgelmuziek. Als onderwereld en bovenwereld tegenover elkaar worden gezet, is meestal de onderwereld duister en de bovenwereld licht. Hier is het andersom. Het deed me denken aan een beeld uit de Batmanfilm The dark knight (2008). Bruce Wayne (Batman) loopt daar met zijn vertrouweling in een lichte ruimte. Ze lopen naar de opening in het plafond waardoor Wayne zal opstijgen. Die bovenwereld is duister, in de ban van het kwade.


Het kwade zie ik niet in de bovenwereld bij Liesbeth Labeur, wel het duistere, het niet geheel bevatbare. De ladders die ons naar de bovenwereld leiden, doen denken aan de ladder die Jakob bij Bethel zag. Die ladder reikte tot in de hemel, maar wat nu als er geen hemel is of een lege hemel? Of als de hemel alleen bestaat uit teksten?


En hoe zit het eigenlijk met dat nachthutje? De ruimte waar we doorheen lopen is licht, maar moeten we ervan uitgaan dat het nachthutje zomaar kan bezwijken en dat de duisternis ons kan overweldigen? Die sfeer hangt er niet. Het is vredig, waarschijnlijk ook door de orgelmuziek. Die is van Margaretha Christina de Jong, die voor deze tentoonstelling een Kleinood voor orgel schreef.

In het boekje staat ook nog een stukje van Franca Treur, die schrijft: 'Nu weet ik eigenlijk niet wat bidden is, maar ik vermoed dat schrijven enigszins in de buurt komt.' Schrijven doe je dus in de binnenkamer, ook als je er later mee naar buiten treedt. Via het geschrevene kijken we in die binnenruimte, zien wat daar in het verborgene gedaan wordt. We zullen het in het openbaar prijzen.

Misschien is voor Liesbeth Labeur de kunst wel zo'n nachthutje, de ordening die je in stand houdt tegenover de chaos buiten; de belegerde stad waar je als wachter op de muur staat. Het moet bijna wel.

Een nachthutje in de komkommerhof oogt eenvoudig: je komt binnen en ziet een lege ruimte met vijf ladders. Die klommen we op, waarbij we onze last onder aan de ladder neerlegden. We staken ons hoofd in de wereld van de woorden, probeerden de teksten te lezen en daalden de ladder weer af. We liepen rond, bleven staan bij het gehalveerde beeld zonder tenen, keken rond in een ruimte waar weinig te zien was. En toch hadden we het idee dat er veel gebeurde.

We hadden buiten in de regen gelopen, we waren naar binnen gekomen en we betraden een wereld, die ons ongemerkt opnam. Ondanks de strakke lijnen van de tegels, de steile ladders, het sobere plafond, voelde de ruimte niet afstandelijk aan, maar juist verwelkomend. We verwonderden ons erover dat met zo weinig zoveel gedaan kon worden.

We spraken erover en gingen naar buiten. Deze ervaring namen we mee naar onze eigen binnenkamer.