zaterdag 21 oktober 2017

Het smelt (Lize Spit)


Soms komt het er toch nog van: een boek lezen dat je al een tijdje hebt laten liggen. Dat overkwam me met Het smelt van Lize Spit. Ik had het gezien  in de boekhandel, Spit en spade op de de voorkant. Ik kon het niet nalaten om die flauwiteit te denken. Het boek kocht ik niet;  je kunt niet alles kopen.

Maar anderhalf jaar later blijk ik het toch ineens mee te nemen en te lezen. Op de achterkant staat dat de hoofdpersoon, Eva,  wraak neemt op een heel dorp. Ik wil toch wel weten hoe dat gebeurt.

Het heden in de roman is de dag waarop Eva's oud-klasgenoot Pim de 'bijna volledig geautomatiseerde melkerij' op zijn boerderij opent. Voor deze gebeurtenis nodigt hij mensen uit, onder wie Eva. In de uitnodiging noemt hij ook zijn broer Jan, die niet meer leeft en die in december dertig jaar oud geworden zou zijn. Eva is al jaren weg uit het dorp. Ze besluit naar het feest te gaan, met een blok ijs in de achterbak. We volgen haar die dag van uur tot uur.

Er worden nog twee lijnen getrokken. De ene is de geschiedenis van 'de drie musketiers', de enige drie kinderen die in 1988 in het Vlaamse dorp geboren werden en die op die manier wel samen op moeten trekken: ze vormen een bijzetklasje, dat dus bij een andere klas gezet wordt. Het klasje bestaat uit Eva, de boerenzoon Pim en de slagerszoon Laurens.

De derde lijn is die van de zomer van 2002, waarin de samenwerking van de drie musketiers uit de hand loopt en dramatisch eindigt. De drie lijnen wisselen elkaar met keurige regelmaat af.

Het verhaal blijft gaande door enkele vragen die de lezer al in het begin van het boek heeft: wat gaat Eva op het feest doen met het blok ijs? En ook: hoe is Jan om het leven gekomen? Honderd bladzijden voor het einde krijg je op de tweede vraag wel antwoord, maar dat antwoord blijkt verderop onvolledig te zijn. 

Er hangt vanaf het begin iets broeierigs in Het smelt. Sommige zaken worden aanvankelijk niet benoemd, maar je hebt al het gevoel dat er wat scheef zit. Eva komt bijvoorbeeld uit een niet zo prettig gezin, waarin moeder alcoholist is en vader ook wel een pintje lust. Eva's zusje Tesje ontwikkelt dwanghandelingen. Hoe erg het bij Eva thuis is, wordt pas in de loop van de roman duidelijk.

Spit heeft Het smelt keurig volgens de theorie opgebouwd. Als iemand voor de grap(?) zijn hoofd in een strop steekt, kun je verwachten dat er verderop nog ergens een strop opduikt. Zo zijn er (veel) meer vooruitwijzingen. Je kunt dat schematisch noemen, maar mij heeft het niet zo gestoord. Ik vind het wel prettig als een roman stevig geconstrueerd is.

Meer moeite had ik met het effectbejag. Sommige scènes worden wel erg vet aangezet. Na een dramatische verkrachting komt het slachtoffer aan in de slagerij, waar ze in elkaar zakt. Ze moet overgeven. Er staat een emmertje met smerig poetswater, waarin ook stukjes gehakt te zien zijn. De slagersvrouw dept het voorhoofd van het slachtoffer met de doek uit het emmertje. Ja, ja, we weten wel dat het erg is. Zoiets is me te grotesk. Er zijn meer van dergelijke passages aan te wijzen.

In de verhaallijn van de zomer van 2002 draait het om een raadsel, waarnaar ook de titel verwijst en het ijsblok dat Eva meeneemt naar het feest: een man wordt dood gevonden. In de ruimte is alleen een plas water te zien. Wat is er gebeurd? Het is (in Nederland in ieder geval) een bekend raadsel, te vergelijken met de dode visser in de telefooncel en het volk dat de 'r' niet blijkt te kunnen zeggen. Het is daarom opmerkelijk dat zo weinig meisjes in het dorp van het raadsel gehoord hebben. Er wordt ook gesuggereerd dat Eva het raadsel bedacht heeft, terwijl ze het waarschijnlijk ergens gelezen heeft. Dat bekende raadsel maakt ook dat het slot niet als een verrassing komt.

Nu Het smelt al meer dan anderhalf jaar uit is, mag ik waarschijnlijk wel wat van de plot verklappen. Als dat niet mag, moet je de volgende alinea's overslaan.

Dat Eva wraak wil nemen op een heel dorp is opmerkelijk. Heeft de dorpsgemeenschap schuld? Er zijn zeker schuldigen aan te wijzen en wellicht kun je de gemeenschap schuldig achten doordat er zaken toegelaten zijn. Daarover kun je van mening verschillen.

Maar Eva pleegt ook zelfmoord en die twee dingen kan ik niet met elkaar verenigen. Als wraak belangrijk voor je is, is de dorpsgemeenschap blijkbaar belangrijk voor je. Pleegt iemand zelfmoord voor wie er nog belangrijke dingen in het leven zijn? Dat lijkt me niet zo logisch.

En was de zelfmoord nodig voor de wraak? Ik denk het niet, al komt het voor de compositie van het boek wel goed uit.

Toch heb ik Het smelt geboeid gelezen. Misschien wel doordat Eva veel van wat er om haar heen gebeurt zo lang accepteert. De werkelijkheid waarin je leeft mag absurd zijn, maar je hebt geen andere, dus je kunt moeilijk anders dan erin meegaan. Dat laat Spit wel goed zien.

Het smelt toont ook het tweesnijdende van een kleine gemeenschap. Er kan veel goeds gebeuren in een besloten gemeenschap, maar ook veel kwaads. Er kan veel over elkaar verteld worden, maar ook verzwegen.

De opzet, terugkeren naar het dorp van je jeugd, is bekend. Titels als De helaasheid der dingen en Terug naar Oegstgeest liggen ter vergelijking voor de hand. Mij lijkt dat geen bezwaar.

Het smelt is geen vlekkeloze roman, maar het is interessant genoeg en voor een debuut is het krachtig. Nu is het afwachten of er nog meer in de pen van Lize Spit zit.

vrijdag 13 oktober 2017

De buurjongen (Jan Siebelink)


Niet alles van Jan Siebelink is even goed, maar toch lees ik zijn boeken meestal wel met plezier. Om ook voor mij duistere redenen heb ik in de loop van de jaren verschillende van zijn boeken overgeslagen. Wel las ik Een lust voor het oog, maar niet En joeg de vossen door het staande koren, wel Verdwaald gezin, niet Vera, wel Oscar, niet Margje, al ben ik vast van plan dat laatste boek alsnog te gaan lezen.

Nu De buurjongen dus. Die buurjongen is Henk Wielheesen, die naast het gezin Sievez woont, dat we kennen uit Knielen op een bed violen. Je zou ook de oudste zoon Ruben Sievez de buurjongen kunnen noemen, omdat hij dat immers is van de hoofdpersoon Henk Wielheesen.

Het is hoe dan ook een wat vreemde titel. Als de titel verwijst naar Henk, haakt Siebelink wel erg duidelijk aan bij het succes van het violenboek: de buurjongen van het gezin dat we zo goed kennen van de succesroman en de film. Als met de buurjongen Ruben wordt bedoeld, is de titel ook opmerkelijk. Ruben en Henk gaan vooral als broers met elkaar om, niet als buurjongens.

Henk is een aparte jongen, die niet naar de gewone school kan. Hij gaat naar het speciaal onderwijs, schrijft Siebelink, maar dat bestaat pas vanaf 1985. Tot die tijd heette het buitengewoon lager onderwijs. In mijn jeugd spraken we over kinderen die naar de B.L.O.-school gingen. Wielheesen heeft wat aparte trekjes. Op sommige momenten heeft hij last van dwanghandelingen; hij moet dan iets aanraken.

In De buurjongen gaat Siebelink met grote stappen door het gehele leven van Henk Wielheesen, vanaf zijn jeugd (met daarin de dramatische dood van zijn moeder en zijn stiefmoeder) tot aan zijn sterfbed. Meestal zijn de scènes boeiend om te lezen, maar het doortrekken van lijnen gaat Siebelink minder goed af.

Ineens lezen we bijvoorbeeld dat Wielheesen wel eens een jurk aantrekt. Dat is nog te begrijpen, omdat hij op die manier dichter bij zijn moeder is. Later koopt hij ook jurken. Dan ligt die verhaallijn weer een hele tijd stil, zodat je je gaat afvragen of de drang tot verkleden nog wel speelt bij Wielheesen. En daarna volgt er een dramatische passage waarin Wielheesen met jurk en al door het plafond van de kamer van zijn dochter komt zetten. Verhaallijn afgelopen.

Zo gaat het eigenlijk ook met de moeilijke relatie die dochter Guusje heeft met haar ouders Henk en Anna. Soms komt die uitgebreid aan de orde, later ligt die weer een tijdje stil. Siebelink moet het hebben van de afzonderlijke passages, niet van het geheel.

Dialogen zijn nooit het sterkste punt van Siebelink geweest. Ook in De buurjongen komen heel wat onnatuurlijk klinkende gesprekken voor. Bij Henk en Anna in de straat woont Joop Ruysch, voor wie Anna lijstjes 'tikt'. Ze moet duizenden schilderijlijstjes in elkaar zetten. Ik snap niet waarom dat allemaal handwerk moet zijn als de handel zo goed loopt, noch waarom Ruysch al dat werk alleen door Anna laat doen.

Deze Ruysch heeft Ruben ontmoet op een verdachte boerderij net over de grens en vertelt daarover aan Anna:
Het was een mooie avond. We hebben nog op het terras gezeten, keken uit over het kalkrijke parklandschap, waar ooit de zee was. Er worden veel oude fossielen van reuzenvissen gevonden. Ruben zei dat hij van deze vage, onbepaalde grensstreek hield.
Dat de middenstander Ruysch op deze manier vertelt, is volstrekt ongeloofwaardig. Hier is duidelijk de schrijver Siebelink aan het woord, die even tussen de lezer en Ruysch in gaat staan. Dat gebeurt vaker. Het grootste deel van het boek is geschreven vanuit Henk Wielheesen, maar als het de schrijver uitkomt, kiest hij eventjes een ander perspectief om dingen wat nader uit te leggen.

Ruben, die in Knielen op een bed violen veel weg had van de schrijver Siebelink, speelt een belangrijke rol in De buurjongen. Hij gaat met Henk Wielheesen om als een broer, noemt hem broertje, zoent hem en bijt hem zelfs in een schouder. In een passage heeft hij een smetteloos wit pak aan.

In de loop van het boek begon het me te irriteren dat Ruben steeds de reddende engel is. Hij wordt opgehemeld tot het ongeloofwaardige. Tegen het slot worden er wat verdachtmakingen tegen hem uitgebracht door de zeer negatief getekende Joop Ruysch, maar dat kan het totale beeld niet meer veranderen. Te goed, te zoet.

Siebelink houdt van heftige gebeurtenissen. Ik noemde al het door het plafond zakken van Henk, maar er is meer: een beschuldiging van incest en een storm bijvoorbeeld. Ook daarbij is de ontwikkeling van de gebeurtenissen niet altijd logisch en daardoor raakte de schrijver mij wel eens kwijt bij zo'n passage.

Als tekening van een persoon, Henk Wielheesen, vind ik De buurjongen nog wel geslaagd en ik heb ook met plezier de verschillende passages gelezen. Als roman, die ook een geheel zou moeten zijn, lijkt me De buurjongen niet geslaagd. Daar komt nog eens hier en daar het gebrek aan realisme bij, de houterige dialogen en het karikaturaal heilige karakter van Ruben. De buurjongen is bepaald niet Siebelinks beste boek. 

Dat Siebelink het desondanks voor elkaar gekregen heeft om het boek goed leesbaar te houden, is een geluk bij een ongeluk.

Eerder besteedde ik aandacht aan Siebelink:
Jan Siebelink en de werkelijkheid
Oscar

woensdag 4 oktober 2017

La Casa (Paco Roca)


Er is een vader gestorven. Zijn huis staat al een jaar leeg en de kinderen gaan het op orde brengen en opknappen, zodat het misschien verkocht kan worden.

Het gegeven van La Casa van Paco Roca is niet eens zo sensationeel, maar we weten uit de literatuur hoe heftig zoiets kan zijn. We lazen immers bijvoorbeeld Gesloten huis van Nicolaas Matsier. Elk voorwerp kan de aanleiding zijn voor een herinnering.

Antonio, de vader van de drie kinderen in La Casa is al een jaar niet meer in leven, maar hij is nog steeds verbonden met het huis. Vicente, José en Carla komen bij elkaar op de plek waar zoveel van hun verleden te vinden is. Ze worden geconfronteerd met hun herinneringen en zien zich gedwongen om zichzelf af te vragen hoe goed ze hun vader eigenlijk gekend hebben.

En hoe zit het met hun onderlinge verhouding? Ziet Vicente de andere twee nog steeds als de kleine kinderen?

Daartussendoor scharrelt de oude buurman Manolo, die een vriend van Antonio was en hem heeft meegemaakt op de momenten dat de kinderen er niet waren. Hij weet ook herinneringen van Antonio de anderen niet weten. Hoe vader als kind in een vijgenboom klom en daar een geluksmoment beleefde en hoe hij daarom later moeite deed om zelf een vijgenboom op te kweken.

La Casa is een aangrijpend boek, al heb ik voor mezelf nog niet helemaal helder waar dat in zit. Misschien zijn het de omtrekkende bewegingen waarin we Antonio leren kennen. Of de tekening van het niet spectaculaire leven dat hij geleefd heeft. Zoals Carmiggelt schreef over Juffrouw Nifterink: 'U zong uw liedje zacht, maar het klonk welluidend'.

Misschien is het omdat je als lezer aan het denken gezet wordt over je eigen zoonschap en vaderschap, over het verglijden van de tijd en hoe die alles aantast en over wat er uiteindelijk overblijft.

Ik denk dat ik ook gegrepen werd door de intimiteit die soms in ogenschijnlijk onbetekenende gebeurtenissen schuilt. De dochter bijvoorbeeld die met vader in de wachtkamer zit voor de maandelijkse controle. De ene keer lijkt Antonio energiek en zegt hij dat hij de aardappels wil poten en de augurken wil zaaien. De andere keer lijkt hij uitgeblust.

Je ziet twee mensen naast elkaar zitten en de lege kuipstoeltjes ernaast. Ze hoeven niets te zeggen. Ze zijn er, dat is genoeg. De nabijheid, de zorgzaamheid, de vanzelfsprekendheid - en de tederheid waarmee die opgeroepen worden.

Als een tekenaar zo dicht bij basale emoties kan komen, moet hij diep in zichzelf gegraven hebben. Je merkt aan alles dat La Casa een persoonlijk boek is en als je aan het eind van het boek een foto tegenkomt van de auteur met zijn vader, word je in dat idee alleen maar bevestigd.

En dan heb ik het nog helemaal niet gehad over de tekeningen. Dat ze sfeervol zijn. En treffend. En fraai ingekleurd. Hoe er mooie series van plaatjes zijn, waarin maar weinig verandert en toch veel gebeurt. Hoe Paco Roca de stilte en de bewegingloosheid tekent. Ja, daar kan ik het over hebben. Maar dat stelt alleen maar het lezen uit.

Hup! Naar de winkel! Kopen! Lezen! Herlezen!

La Casa is uitgegeven door Soul Food Comics

dinsdag 3 oktober 2017

Appels van ooit

yellows

Het huis waar ik geboren werd en waar ik de eerste tien jaren van mijn leven doorbracht, is al jaren geleden gesloopt en over de plaats waar het stond loopt nu de A50. Achter het huis lag een boomgaard. Een deel van dat perceel ligt er nog, maar het is geen boomgaard meer en er leven steeds minder mensen die weten dat er ooit een boomgaard was.

Ik hoef mijn ogen niet eens dicht te doen om weer te lopen op het niet helemaal rechte pad de boomgaard in, naar de brug naar de achterste bongerd. Een brug die mijn vader zelf vlak na aankoop van huis en boomgaard gebouwd heeft.

Links van het pad, naast de sloot, staat een rij jonathans. Sinds de Jonathan en de Golden Delicious (wij zeiden: ‘Golden Liesjes’) gekruist zijn tot Jonagold, bestaan er geen jonathans meer, behalve in boomgaarden waar oude rassen geconserveerd worden.

Onder die bomen moet ik als uk in een veilingkist gestaan hebben terwijl mijn moeder de rode appels plukte van de ‘laagstammen’. ‘Struiken’ werden ze ook wel genoemd. Als box was een kist misschien een beetje klein, maar moeder kon zo wel toezicht op mij houden en ze zal ook wel voor mij gezongen hebben, zoals ze vaak deed.

Verderop gaat het pad onder yellows door. Yellow Transparante heette het ras; wij noemden de appels kortweg yellows. Het waren de vroegste appels, die we vooral in de appelmoes gebruikt zullen hebben. Als ze goed rijp waren, smaakten ze wel aardig. Maar als de groene appels geel werden, kon je ze (als ik het mij tenminste goed herinner) niet zo heel erg lang meer bewaren.

Rechts van het pad was het veldje bramen, frambozen en bessen en daar weer achter, aan de straatkant stonden drie hoogstambomen. Twee transparanten en een notarisappel, meen ik mij te herinneren. Ook dat waren groen/gele appels. Ik heb gegoogled om erachter te komen wat voor transparanten dit dan waren. Het zal het ras Transparante de Croncels geweest zijn, vermoed ik. Mijn vader zal in grote letters alleen maar ‘Transparant’ op de veilingbrief geschreven hebben.

Sterappels
Wij hadden nog een boomgaard, een kilometer of drie verderop, die van mijn opa geweest was. Daarin stonden goudreinetten (Schone van Boskoop) en nog vroeger stond er een rijtje sterappels langs de weg. Die heb ik als klein jongetje samen met mijn opa opgeraapt. De appels werden uitgespreid op een bedje van stro en regelmatig moesten ze gekeerd worden, totdat ze aan alle kanten donkerrood waren. Zelfs het vruchtvlees had dan een rode vleug.

In de boomgaard stonden ook een paar bomen met vroege appels, wij noemden ze ‘Stark Allies’. Pas later realiseerde ik me dat dat het ras ‘Stark Earliest’ geweest moet zijn.

Golden Liesjes hadden we niet, maar die konden we in de aangrenzende boomgaard van mijn oom plukken. Wel hadden we de rassen James Grieve en Lombarts Calville. Groene appels, die hoogstens een beetje geel werden. Soms was er een lichte rode blos.

Achter in de boomgaard stond een enkele hoogstam met zoete appels: de bloemee. De spreeuwen waren er dol op en ik heb nog wel eens op een zondagmiddag, na kerktijd de wacht moeten houden onder de boom en de spreeuwen al ratelend en roepend weg moeten houden.

Appelschilmachine
Werken op zondag, dat was toch een beetje een raar idee. Maar als de vogels zich rustig hielden, kon je, liggend in het gras onder de boom lekker je jongensboek lezen.

De zoete appeltjes werden door mijn moeder, soms geassisteerd door een paar tantes, geschild. Ze gebruikten zelfs een schilmachientje. Je prikte de appel eraan en draaide dan snel de zwengel rond. Als de appel klaar was, werd hij door het apparaat zelf van de vork geworpen. Wel moest er altijd nageschild worden.

De appels werden in partjes gesneden en gedroogd. Dat kon bij de kachel, maar het snelst ging het als mijn oom ze in een katoenen zak meenam naar de steenoven.


Blik waarin de zoete appeltjes bewaard werden
Gedroogde appels werden bewaard in een biscuitblik op de achterzolder. Vanzelfsprekend snoepten wij daar wel eens uit.

De lekkerste appel vond ik indertijd de Mantet. Dat was eind jaren zeventig (schat ik) een vrij nieuw ras en mijn vader had er ook een paar rijtjes van aangepoot, zo’n beetje om en om met de James Grieve.

Dat de Mantet het niet gered heeft, snap ik wel. Het was een heerlijke appel, maar je moest hem eigenlijk met handschoentjes aan plukken, anders kneusde je hem al. En de bomen zelf waren ook niet sterk. Mijn vader heeft heel wat kankerplekken uit de takken moeten wegsnijden.

Rassen komen, rassen gaan. De Elstar en de Jonagold bleken blijvertjes. Nadat mijn broer het bedrijf had overgenomen, hoorde ik namen als Elan, Benoni, Alkmene, Gloster, Karmijn, Odin, Summerred, Delcorf. Geen idee of die het uiteindelijk gehaald hebben. Aan de glosters meen ik nog wel herinneringen te hebben. Lekkere appels, met een net iets te dikke schil.

De goudreinetten uit mijn jeugd en de coxen zijn er nog steeds. Verder liggen er in de winkels, naast de al genoemde jonagolds en elstars de rassen Fuji, Gala, Kanzi, Junami, Pink Lady, Braeburn en natuurlijk de lelijke Granny Smith.

En over veertig jaar zullen er mensen zijn die daar dan weer met weemoed aan terugdenken.
Mantet. Plaatje gepikt van de genoemde site.

zondag 1 oktober 2017

Remington (Bert Natter)


Volgens de titelpagina verscheen Remington van Bert Natter in 2015, maar ik kocht in een boekhandel, afgeprijsd, een gesigneerd exemplaar waarin de auteur 'Ede, 2014' had geschreven. Vanwege de lage prijs nam ik het boek mee, wetend dat ik het zou gaan lezen. Vaag meende ik mij te herinneren dat ik dat al ooit van plan was.

Terugkijkend in mijn lijstjes met niet gelezen boeken kwam ik wel een Natter tegen in De beste romans van 2015 (die ik niet gelezen heb): Goldberg. Het moet ongeveer tegelijkertijd uitgekomen zijn met Remington. Ik meen in die tijd ook een interview met de auteur beluisterd te hebben, waardoor ik geïnteresseerd raakte. Erg helder staat het me allemaal niet meer bij.

Ooit las ik Natters roman Hoe staat het met de liefde? die goed leesbaar was, maar ik vond het niet zo'n goed boek. Waarschijnlijk heb ik daar indertijd wel over geschreven in het Nederlands Dagblad, maar ik moet tegenwoordig betalen om dat te kunnen nalezen. Beter vond ik Begeerte heeft ons aangeraakt.

En nu dus Remington, het beste wat ik ooit van Natter las. Een kunstenaar gaat naar Hamburg om zijn vader op te halen. Die heeft last van een tremor en durft het niet  aan om met zijn oude Mercedes naar huis te rijden. Vader is geboren in Hamburg; hij heeft de stad als kind verlaten, in de oorlog. Later realiseert de zoon zich:
Misschien had ik eerder door moeten hebben dat mijn vader al sinds hij me donderdag belde bezig was met afscheid nemen. In Hamburg ging hij op zoek naar zijn verleden, al beweerde hij van niet, hij wilde de sporen van zijn ouders vinden om zijn leven af te sluiten. Hij had gezocht, niets gevonden, en toe hij klaar was, vroeg hij mij om te komen, zodat hij werd ingesloten door wat was geweest en wat volgde. (...)[D]eze hele reis was één lang vaarwel.
Tot nu toe is er veel onuitgesproken gebleven tussen vader en zoon. Nu verkeren ze een tijdje in elkaars onmiddellijke nabijheid. Wegens autopech moeten ze zelfs een nacht doorbrengen in hetzelfde bed.

Al aan het begin van het boek lees je dat de reis dramatisch is afgelopen, maar niet wat er gebeurd is. Dat is het zetje dat je als lezer nodig hebt om aan de gang gehouden te worden en daarna het boek door te komen. Je wilt weten wat er heeft plaatsgevonden en daarom blijf je lezen.

Het zijn geen grote, spannende gebeurtenissen die je meeslepen. Er gebeurt wel wat (vader en zoon komen bijvoorbeeld op een vreemd feest terecht), maar het zijn meer de gesprekken en de herinneringen die je met plezier tot je neemt. Je komt ook nog te weten dat de zoon in het nabije verleden een heftige gebeurtenis heeft meegemaakt.

Het aantrekkelijke van Remington vind ik dat er een intimiteit opgeroepen wordt, waarin zowel vader als zoon zich enigszins onhandig voelen. Vader is dichter. Hij gebruikt de taal niet alleen om zich in uit te drukken, maar soms ook om de afstand te bewaren. De zoon ziet zijn vader in situaties waarin deze van zijn zoon afhankelijk is: zo moet vader door de zoon geschoren worden.

Tijdens de reis van Hamburg naar de Afsluitdijk leren we het leven van vader en zoon gaandeweg de roman kennen. Naarmate ze minder tijd over hebben samen, krijgen wij meer zicht op de weg die ze hebben afgelegd, niet alleen in de Mercedes, maar ook in de jaren ervoor. Alsof we mee mogen kijken in de achteruitkijkspiegel.

Remington is een sobere roman. Geen poespas, geen aanstellerij. Een degelijke roman die ook nog goed geslaagd is. Goed gedaan. Van het lezen van Goldberg zal het bij mij wel niet op korte termijn komen. Maar wie weet, kom ik ook dat boek nog eens afgeprijsd tegen. Als ik het koop, ga ik het ook lezen. Daar zal ik dan zeker over berichten.