vrijdag 31 augustus 2012

De nieuwe man



Soms raak ik schrijvers een tijdje kwijt. Van Thomas Rosenboom las ik meteen zijn debuut, De mensen thuis (1983) en toen zijn tweede boek Vriend van verdienste (1985) uitkwam kocht en las ik dat ook meteen. En met waardering. Goed, Rosenboom had soms een wat aanstellerig woordgebruik. Hij schreef dan over 'vertreden ijsco's' in plaats van 'vertrapte ijsjes', maar dat vond ik ook wel weer iets hebben.

En daarna gebeurde er een hele tijd niets tussen het werk van Rosenboom en mij. Van een vriend kreeg ik Gewassen vlees (1994) cadeau, maar aan het eind van het jaar, toen ik weer eens krap bij kas zat, moest ik met tassen vol boeken langs antiquariaten. Zo raakte ik het boek kwijt.

Spitzen (2004) las ik natuurlijk, zoals bijna elk boekenweekgeschenk. Ik herinner me dat ik het aardig vond. Het zou nog tot 2010 duren (als ik mij goed herinner) voor ik Publieke werken (1999) ging lezen. Schitterend boek, vond ik. En toch ging ik niet meteen alles van Rosenboom lezen.

Bij De Slegte heb ik een paar maanden geleden De nieuwe man (2003) gekocht. Het ging niet mee op vakantie, maar nu heb ik het dan toch gelezen. Ook nu weer: een prachtig boek, een degelijke, klassieke roman.

Berend Bepol, directeur van een scheepswerf, is een ontroerend figuur. Je merkt aan alles dat hij zijn ondergang tegemoet gaat, maar zijn naïviteit zorgt ervoor dat hij het zelf niet ziet. Zijn vrouw Gaat zegt een keer tegen hem: 'Maak het nou niet erger' als hij enthousiast de vlag van zijn bedrijf wil hijsen op een dramatisch moment.

In De nieuwe man zie je dezelfde lijn als in Publieke werken: je weet dat het allemaal niet goed kan aflopen, maar je blijft toch hopen op een wondertje, omdat je het de hoofdpersonen zo gunt. Uiteindelijk wordt het één grote ellende.

Rosenboom is een degelijk schrijver, mooie en solide stijl, doordachte opbouw, klassiek verhaal. Sommigen zullen wellicht beweren dat de romans die hij schrijft niet meer van deze tijd zijn. Misschien is dat zo, maar dat vind ik niet erg. Ik hou van dit soort boeken, ook als dat inhoudt dat ik niet meer van deze tijd ben.

vrijdag 24 augustus 2012

Stem op Ellen ten Damme!


Al meer dan twintig jaar stelt Joop Stroeve de Eigenwijze 30 samen. Hij gaat daarbij op zijn eigen smaak af (40 %), kijkt naar andere charts (30%) en verwerkt stemmen van luisteraars (30%). De Eigenwijze 30 is een heel brede lijst, waarin wereldmuziek staat, maar ook rock, techno en zelfs af en toe klassiek.

De luisteraars kiezen bij het stemmen uit driehonderd nummers die Stroeve in een soort Top-300 heeft gezet. Alleen de bovenste dertig zendt hij uit. De uitzending is te downloaden. Dat doe ik eigenlijk elke week.


Afgelopen week kwam de nieuwste single van Ellen ten Damme op nummer 96 binnen en eigenlijk zou ik het wel leuk vinden als ze bij de bovenste dertig kwam. Vooral ook voor de tekstschrijver, good old Remco Campert. Het zou toch mooi zijn als hij op zijn leeftijd (hij is in juli 83 te worden) nog eens in een toplijst terechtkwam.

Daarom: stem allemaal op Ellen ten Damme. Stuur voor a.s. zaterdag 24.00 uur een mailtje naar eigenwijze30[at]golfbreker.com, met de platen van je voorkeur. Ik geef altijd mijn stemmen voor vijf nummers door.

Nog enkele andere suggesties: Faun: Pearl



The Moon and the Nightspirit, Felleg Útján




Of muziek uit Tadjikistan: The Alaev Family + Tamir Muskat: Zebo


en anders zijn er nog genoeg bekende namen: Florence and the machine, Handsome Poets en natuurlijk Muse. Of iets wat meer in de klassieke hoek zit? Ludovica Einaudi: Una mattina.


Nou ja, keus genoeg. Vooruit, nog eentje dan: Lianna la Havas + Willy Mason: No room for doubt.



Wat je ook stemt, stem in ieder geval!





woensdag 22 augustus 2012

Pierre H. Dubois over Willem G. van Maanen in 1960

Willem G. van Maanen
foto: Hans Roest
Pierre H. Dubois was de grote recensent van het blad Het boek van nu. Natuurlijk, mensen als P.H. Ritter jr., Hans Andreus en Raymond Brulez mochten er ook zijn, maar deze keer, ergens in de tweede helft van 1960, opende het blad met de beschouwing van Dubois. Over Willem G. van Maanen. Diens laatste roman, Taal noch teken, was niet zo gunstig ontvangen. Men vond dat de bedoelingen van Van Maanen niet duidelijk waren en dat de beweegredenen van de personages 'vaag en mistig' waren.

Dubois is het met die constateringen eens, maar hij vindt niet dat ze iets zeggen over de kwaliteit van het boek. Dat het boek zoveel interpretaties toelaat, pleit volgens hem niet tegen het boek, omdat dat nu juist het onderwerp van het boek is. Het boek heet immers niet voor niets Taal noch teken. Het is overigens de vierde roman van Van Maanen. De drie voorgaande hebben
stuk voor stuk het bewijs [...] geleverd, niet alleen van het talent van de schrijver, maar bovendien van wat typisch zijn eigen, persoonlijke thema is, hetgeen in dit nieuwe boek weer blijkt.
Van Maanens boeken gaan, volgens Dubois, over droom en werkelijkheid.
Het belangrijkste in zijn werk is inderdaad de identificatie van het leven en de droom, het leven dus dat als droom wordt gezien en ervaren, wat tot gevolg heeft dat de sacrosancte 'werkelijkheid' irreëel wordt en omgekeerd dat wat als onwerkelijk, als 'gedroom' betiteld pleegt te worden in de realiteit de toon gaat aangeven, - met al de kortsluitingen van dien.
De hoofdpersoon van Taal noch teken, Kazan, is een toneelschrijver en een van de bijfiguren, Merle, is een toneelspeler. Dan zijn 'andere' werkelijkheden niet ver weg. In Van Maanens boek is uiteindelijk niet duidelijk wat werkelijkheid is en wat verbeelding.
De lezer die zich voor het personage interesseert, die zich in het boek heeft kunnen inleven, moet voor zichzelf nagaan wáár de breuk ligt tussen droom en werkelijkheid, in de eigen werkelijkheid van het wereldje dat Van Maanen in zijn boek heeft opgeroepen.
 Dubois bedoelt dat 'wereldje' niet pejoratief, maar hij vindt het
een merkwaardige microchaos [...], waarvan de symboliek griezelig spits en griezelig rijk en veelvuldig wordt, wanneer men erover begint na te denken. Er zijn weinig hedendaagse Nederlandse romans die met zo weinig middelen en een dergelijke vanzelfsprekendheid binnen het gegeven van hun eigen kader, zoveel aanknopingspunten bieden met het denken en zulke associatieve mogelijkheden bezitten met betrekking tot de symboliek van de werkelijkheid.
'Een van de weinge Nederlandse romans'. Dat is nogal wat. In 1960, waarin Harry Mulisch en Willem Frederik Hermans al geweldige romans hadden afgeleverd. Wellicht kan Van Maanen zich met hen meten. Dubois signaleert bij Van Maanen de invloed van Kafka, ook al zo'n grote naam.

Dubois blijft overigens kritisch. Al eerder schreef hij over Haasse dat ze talentvol was, maar dat haar roman Cider voor arme mensen 'niet overtuigend' was. Ook bij Van Maanen heeft hij wel aanmerkingen. Bij een van de bijfiguren signaleert Dubois iets geconstrueerds. Dat is volgens hem ook de zwakke kant van het schrijverschap van Van Maanen: 'de verleiding van zijn thematiek tot een te starre, een te weinig bewegende fictie.
Maar dat mag toch geen reden zijn om aan Taal noch teken de waardering en de bewondering te onthouden, waarop dit verhaal wegens de bijzondere kwaliteiten, die de gebreken ervan wezenlijk overtreffen, aanspraak mag maken.  
 Ik kan mij voorstellen dat Van Maanen blij geweest is met deze recensie. Toen hij dit stuk las, was hij veertig, nog niet op de helft van zijn leven. Meer dan driekwart van zijn oeuvre moest hij nog schrijven. Hij had nog een lange weg te gaan naar de vergetelheid.

dinsdag 21 augustus 2012

Willem G. van Maanen (1920 - 2012) overleden



In mijn boekenkasten staat geen enkel boek van Willem G. van Maanen, zag ik net. Nu staat niet alles wat ik heb in kasten. Sinds 2007 ben ik drie keer verhuisd en sommige boeken zijn in dozen blijven zitten; mijn kasten zitten vol. Ook de boeken van Van Maanen moeten ergens in een doos zitten. Geen idee in welke.

In ieder geval heb ik de volgende boeken gelezen: Een onderscheiding (1966), Een eilandje van pijn (1981) en Vertelde tijd (1994). Verder zie ik de Salamandertjes voor me van De onrustzaaier (1954) en De dierenhater (1960). Die zal ik dus ook wel gelezen hebben. En misschien ook wel Helse steen (1970). Ik weet het domweg niet zeker meer en dat zegt wel iets.

Over Vertelde tijd heb ik ooit geschreven, maar ik ben nogal slordig met wat ik geschreven heb. Die recensie zit waarschijnlijk ergens opgesloten in een oude computer, die al lang gedumpt is.

Van Maanen was een zorgvuldig stilist. Hij bouwde vrij kale zinnen, ontdaan van sentiment. Meestal schreef hij niet al te dikke boeken en die zaten goed in elkaar. Het waren boeken die ik graag en met aandacht las. Maar behalve dat ik ze wel goed vond, heb ik er eigenlijk niets van onthouden. Ook wist ik niet meer of Van Maanen nog leefde, totdat ik hoorde dat hij overleden was.

Willem G. van Maanen heeft verschillende prijzen gehad: de F. Bordewijkprijs en de Constantijn Huygensprijs bijvoorbeeld. Voor Heb lief en zie niet om (2006) kreeg hij een nominatie voor de AKO-prijs. Ik wist het niet meer, ik moest het opzoeken.

Het zal mij niet verbazen als over enkele jaren Van Maanen vergeten zal zijn. Na de dood van een schrijver gaat dat soms verbazend snel. Leest iemand nog wel eens een boek van A. Alberts of Alfred Kossmann? Maar aan het werk van die schrijvers heb ik meer herinneringen dan aan dat van Van Maanen. Het is triest maar het is zo.

maandag 20 augustus 2012

'Het is veel erger wat ik voel' - Toneelstukken van Gerrit Komrij



Toen ik onlangs iets schreef naar aanleiding van het overlijden van Gerrit Komrij, kon ik het tekstboekje niet meer vinden van zijn toneelstuk Het chemisch huwelijk. Intussen ben ik druk in de weer geweest met het opruimen van boekenkasten en het boekje is boven water. De poster van de voorstelling zat er voorin. Op de speellijst kan ik zien dat ik op donderdag 17 of vrijdag 18 februari naar de voorstelling geweest moet zijn.

Dat tekstboekje zocht ik vanwege een claus van Manfred, gespeeld door Huib Rooijmans. Hij begint met een prachtige homerische vergelijking, die ik nog vaak als illustratiemateriaal in mijn lessen heb gebruikt. Ook de rest van het citaat mag er zijn, trouwens:
Mijn jaloezie? Bewaar me. Jaloezie
Is als een geile, vette worm die om
Zijn kroost te voeden in ons lichaam kruipt.
Hij boort en knaagt en rolt zich in de etter.
Dat voel ik niet. Dat is een kleinigheid.
De jonge wormen doen zich aan ons hart
Te goed, ze zwemmen in die zee van slijm,
Ze knagen oorverdovend aan de wanden.
Dat voel ik niet, dat is een kleinigheid.
Een hele horde plant zich voort, er komt
Geen einde aan hun kindertal, de een
Heeft zich net volgevreten of de ander
Springt uitgehongerd in de rotte bron
Van long en nier en tong en speekselklier.
Dat voel ik niet. Dat is een kleinigheid.
Ons hele lichaam jeukt. De maagwand sist.
De hersens worden gek. De mergpijp smelt.
En niemand weet wat meer pijn doet, de worm
Die vol en dood is of de worm die knaagt,
Nog steeds op zoek naar flarden gillend vlees.
Dan valt in de poreuze ingewanden
- De lever is nog maar een hazelip,
Het is één wormennest van schurftig bloed -
Ineens een blinkend slagersmes. Loodrecht.
Dat voel ik niet. Dat is een kleinigheid.
Het roert en roert, het mes. De wormen muiten.
Ze slaan op hol. Er breken rellen uit.
Het koude mes maakt van het brullend bloed
Een draaikolk. Niemand weet meer wie wie eet.
En alles - speelt zich af in één seconde.
Dit is de jaloezie. Ik voel het niet.
Het is veel erger wat ik voel. Het is
Of ik maar half besta. Ik mis een helft.
Ik tol in een verloren ruimte rond
En vind geen houvast. Jou ontbeer ik.
Je bent, Max, van me weggerold - en zelf
Ben ik geen eenheid meer. Elk deel van mij
Is half, mijn woorden, mijn gedachten
Zijn half en half zijn al mijn moleculen.
Er zullen later dokters opstaan die
Beweren dat wij alles in ons hebben,
Dat wij onszelf, waar iets ontbreekt, aanvullen,
Dat wij wat in ons sluimert door ontbering,
Verdringing, amputatie en verlies
Naar boven kunnen halen, dat de geest
Naar gaafheid streeft, naar evenwicht, de ziel
Haar tegenhanger vindt op eigen kracht
En in zichzelf. Geloof die dokters niet. -
Ik ben op zoek en wat ik nodig heb
Ligt buiten mij. Jou of een ander, Max.
 In dat eerder genoemde blogbericht vertelde ik ook nog dat ik naar De redders was geweest, 'wat ik, geloof ik, wel aardig vond'. Nu besef ik dat dat niet klopt: ik heb De redders helemaal niet gezien. Wel ging ik naar De stem van het water, wat ik helemaal niet noemde, omdat het op dat moment niet omhoog borrelde uit het moeras van mijn geheugen. Maar nu weet ik het weer.


















Naar De stem van het water ging ik met een groep leerlingen. Vooraf kregen we uitleg van iemand van Theater van het Oosten. Ik herinner me dat er iets verteld werd over de tegelvloer die we te zien zouden krijgen. En natuurlijk over de opmerkelijke personages: Kniertje, Piet Heyn, Kortjakje, Meester Pennewip, P.A. Saaije Azn. en Jan Rap. De première was in 1991. Ik zal het stuk dus wel in 1992 hebben gezien, in De Reehorst in Ede.

De oerhollandse personages verblijven allemaal in Pension Kniertje. Kortjakje heeft een baantje aan de kassa bij de Hema en Meester Pennewip begint aan het eind van het stuk iets met Jan Rap. Verder veel satirische en dus hilarische scènes.

Een claus van Meester Pennewip:
Een vrouw hoort niet op het toneel
Ze zijn zichzelf dat is erg genoeg
Jongedochters ouwe moeren
Als vrouwen botsen ze botsen meestal
Botsen ze met een lichte plof
Met vuur dat sneller dooft dan het kwam
Van smart is nog nooit een vrouw gestorven
Als mannen botsen ze botsen meestal
Ik bedoel die bijzondere botsing
Slaat daar vuur uit dat laait en laait
Lekkend met nameloze tongen
Vuur dat de meest gevoelloze hoort
Zonder de bron van het vuur te kennen
Een knal
Wat doet een vrouw op het toneel?
Een vrouw kan breien haken tornen
Wol afwinden met een vriendin
Vriendschap en vrede die betekenen
Die betekenen bij twee vrouwen
Dat de ene doof is de andere blind
Toneel was altijd een zaak van mannen
het liefst zie ik mannen op het toneel
Toneel moet een zaak van mannen blijven
Vuur gaat boven zwakke sintels
Kunst gaat boven kunstigheden
Wie weet hoe nu een zekere man
Nog onbewust nog half bewust
De sintels aan de kant zal schuiven
Om voor zijn vuur een waardig doel
Een doel te vinden dat verlangt
Dat er onstilbaar naar verlangt
Verbrand verschroeid verteerd te worden
Aldus
Ach, er staat zoveel moois en zoveel leuks in De stem van het water. Het zou mooi zijn als het weer eens ergens te zien zou zijn.

Piet Heyn (Jules Croiset) en Meester Pennewip (Carl Ridders)
foto: Kees de Graaff

Kniertje (Rick Nicolet) en Kortjakje (Majorie Boston)
foto: Kees de Graaff


Johanna Breevoort (1869 - 1942)



















Johanna Breevoort is zo onderhand wel onder het stof verdwenen. Na lang nadenken en veel op het hoofd krabben weet iemand misschien te bedenken dat ze uit de christelijke hoek kwam en dat ze ook kinderboeken schreef, maar daarna houdt het meestal wel op.

Breevoort, die eigenlijk M.G. Bakhoven-Michels heette, was een productief auteur. Ze schreef meer dan zestig kinderboeken, ruim vijfentwintig romans en novellen en dan nog een stuk of tien 'Werken van Algemeenen Aard', waaronder Stomme zonden, Afschaffing van den Rotterdamsche kermis, Vader Cats en de vrouw en De Christenvrouw en het herhaald moederschap. Verder illustreerde ze ook boeken.

Breevoort heeft veel energie gestoken in de vrouwenbeweging. Ze vroeg zich af waarom een slechte man dingen mocht die een goede vrouw niet geoorloofd waren. Al in 1903 schreef ze in Ons Tijdschrift het artikel 'Waartoe een Chr. Vrouwenbond' en verder heeft ze in allerelei artikelen en boeken steeds weer aandacht gevraagd voor de positie van de vrouw.

Om een beetje een indruk van haar werk te krijgen, heb ik drie jeugdboeken van haar gelezen: In de vlegeljaren (1923), Onder Gods vaandel (1925) en Teruggeroepen (1926). Ach, met enige ironie zijn Breevoorts boeken nog wel te verteren. Eentje dan. Als je drie boeken leest, heb je toch het idee dat je drie keer hetzelfde boek leest, met iets andere personages en iets andere omstandigheden.

Grofweg gaat de loop van de verhalen als volgt: een jonge man of jonge vrouw uit een christelijk gezin dwaalt af, komt tot inzicht, dwaalt weer af, komt opnieuw tot inzicht en maakt een radicale keuze. Eind goed, al goed.

In elk boek komt een gezin voor waarin de vader overleden is. De moeder heeft moeite om aan de kost te komen. Breevoorts moeder overleed overigens toen haar dochter tien jaar oud was. Behalve een overleden ouder is er meer ellende: armoede, ziekte en nog meer dood.

De dood of de ziekte van een geliefde blijkt een goede katalysator om iemand weer op het rechte pad te krijgen. De armoede heeft de personages vaak op dat pad gebracht. In twee van de drie boeken komt diefstal voor. In Onder Gods vaandel  steelt Laurens rentezegels, omdat hij een regenjas nodig heeft en in In de vlegeljaren steelt Rudolf (Ru) een zilverzegel om het lidmaatschap van een voetbalclub te kunnen bekostigen.

Diefstal is wellicht nog niet het ernstigste. Breevoort laat haar personages wegdwalen van de principes waarmee ze zijn opgegroeid. Rudolf komt sterk onder de invloed van (o, schrik!) het socialisme en Charlotte (Teruggeroepen) lijkt veilig te zijn als ze omgaat met een gezin dat ook dolerend is, maar het gaat van kwaad tot erger: het begint met schaatsen onder kerktijd en bijna komt het zover dat Charlotte gaat dansen, maar dan trekt ze de streep, ook al weet ze dat ze daarmee het feest bederft. Reactie van de gastvrouw: ‘Ja, wij zijn hier de goddelooze beesten, Lot Ga jij maar.’ Men zal haar ook wel uitgescholden hebben voor 'fijne beschuit'.

Lot ziet wel in dat niet elke christen hetzelfde is. Haar moeder schrijft haar: ‘Je ziet nu weer dat uiterlijke Reformatie niet helpt wat je ziel betreft.Wat de Doleantie betreft, het gaat er net mee als met den uittocht van de kinderen Israëls, er liep toen veel ‘vreemd’ volk mede.’

In het begin van de vorige eeuw kon je nog heel andere ziekten krijgen dan tegenwoordig. Ik herinner me dat ook wel uit de boeken van Couperus. Als iemand zich eens behoorlijk in had moeten spannen, kon hij daarvan een terugslag krijgen, waardoor hij weken op bed moest liggen. In Teruggeroepen moet een klein meisje een paar liedjes zingen op het feest van haar ouders. Ze moet daarvoor veel oefenen en dat is voor het zwakke meisje te veel. Na de uitvoering (waarbij ze ook nog een liedje als toegift heeft gezongen) komt ze zwaar ziek op bed te liggen. Zenuwziek, waarschijnlijk. Ze zou ook last kunnen hebben van zenuwkoortsen. Gehyperventileerd werd er indertijd nog niet.

Drie keer Breevoort en nu is het wel even genoeg, vind ik; het is allemaal erg moralistisch. Wel krijgt Breevoort het voor elkaar om je mee te laten leven met de personages. En ook als de hoofdpersoon een jongen is, dan is er toch altijd een meisje (meestal een zus), die slim en gevat is en die zeker niet onderdoet voor de jongens. Dat neemt me dan toch voor Breevoort in. Naar dat boek Stomme zonden ben ik wel benieuwd. Maar ik weet niet of ik het op kan brengen het ook daadwerkelijk te gaan lezen. Voorlopig maar even niet.





vrijdag 17 augustus 2012

Ellen ten Damme/Adèle Bloemendaal, Ilja Leonard Pfeijffer/Frans Mulder



Omdat ik binnenkort over de laatste cd van Ellen ten Damme wat moet schrijven, zocht ik wat filmpjes op waarop ze aan het zingen is. Een daarvan was een opname van een optreden bij Omroep Brabant, waarop Ten Damme ´Ik moet nog zoveel leren´ zingt:


Mooi lied, tekst van Ilja Leonard Pfeijffer. Wel deed het me meteen aan een ander lied denken, gezongen door een andere grande dame van het Nederlandse lied, Adèle Bloemendaal. Als ik mij goed herinner, hoorde ik dat lied voor het eerst op het cassettebandje (ja, ja, van die generatie ben ik) Adèles keus. Het is 'Jaloezie', tekst van Frans Mulder. Op het filmpje lopen beeld en geluid helaas niet synchroon.


Bij beide liedjes gaat het erover dat de ik-figuur moet leren dingen te verdragen en te accepteren in een relatie. Misschien had Pfeijffer ooit de tekst van Mulder gehoord en heeft dat onbewust meegespeeld toen hij zijn liedtekst schreef; misschien ook is de overeenkomst toevallig.

Van plagiaat lijkt me geen sprake. Het refrein van Pfeijffer gaat bijvoorbeeld een heel andere kant op dan dat van Mulder. 'Er wordt wanhopig bier besteld; geen mens is blij', schrijft Pfeijffer. Er is weinig troost en weinig uitzicht. De ik zegt wel dat hij/zij het een en ander moet leren, met de suggestie dat daarna de dingen beter worden. Maar het is misschien gemakkelijker om jezelf daarvan te overtuigen dan de luisteraar.

Bij Mulder zegt de ik tegen zichzelf dat hij/zij nog veel moet leren, bij Pfeijffer komt die gedachte van de ander: 'Je hebt gelijk: ik moet nog zoveel leren'. Van de ander wordt ook gezegd dat hij de ik 'beschouwt / als iets dat jij ook morgen nog kunt grijpen.'

Pfeijffers tekst gaat over gemis, Mulder schrijft over jaloezie. De houding van de geliefde wordt bij Mulder ook als positief beschreven: 'Ik kan erover praten, ik kan het bij je kwijt'. Er zijn goede dingen, maar er is ook angst, waardoor de ik het moeilijk vindt om de ander vrij te laten.

In beide teksten zit veel moois. Bij Pfeijffer vond ik de onvolledige zin 'en iedereen komt door de deur, behalve...' goed gevonden. Jammer dat er aan het eind van het lied toch 'jij' ingevuld wordt. Een lied met zoveel onvervuldheid, moet niet aan het slot een makkelijke invulling krijgen, lijkt me.

De laatste keer dat ik Adèle Bloemendaal het lied 'Jaloezie' hoorde zingen, was in een programma van Paul de Leeuw. Hij had haar gevraagd te zingen, maar ze zei dat ze dat niet meer kon. Toen De Leeuw 'Jaloezie' ging zingen, kon ze het lied blijkbaar toch niet weerstaan. En voorzichtig zong ze mee. Dat kon ze nog steeds.



'



maandag 13 augustus 2012

Franklin



Vroeger speelden we wel eens het spelletje ´bescheidenheid´: je noemt de titel van een boek waarvan je denkt dat de anderen in het gezelschap het gelezen hebben, terwijl jij het niet gelezen hebt. Je krijgt een punt voor elke medespeler die het boek inderdaad gelezen heeft. Heeft iedereen het boek gelezen, dan krijg je dubbele punten.

Een handvol jaren geleden had ik bij dat spel kunnen scoren met Tomas Lieske, want toen had ik nog niets van hem gelezen. Maar ja, je krijgt alleen punten als de anderen de auteur wel lezen en ik vrees dat Lieske een niet zo groot publiek heeft. Dat is jammer.

In 2010 las ik Een ijzersterke jeugd, Mijn soevereine liefde, Alles kantelt en Stripping & andere sterke verhalen, vorig jaar Grand Café Boulevard en nu heb ik eindelijk Franklin (bekroond met Libris Literatuurprijs en Inktaap) gelezen. Alle boeken zijn van hetzelfde hoge niveau.

In Franklin lopen veel opmerkelijke figuren rond. Allereerst natuurlijk de hoofdpersoon, een jongen met een rug die het niet helemaal doet, nadat hij als kind door zijn moeder is afgerost. Franklin heeft een wonderlijke fantasie, die schitterende verhalen oplevert. Verder lijkt hij geen angst te kennen en weinig scrupules. Het levert mooie scènes op, bijvoorbeeld in een duur restaurant waarin Franklin met zijn vriendin copieus gedineerd heeft, zonder dat hij een cent op zak heeft.

Franklins oom Charles heeft een duister oorlogsverleden en diens kompaan Niel is helemaal een vreemd figuur, met de doek voor zijn mond en zijn wijde rode jas aan. Charles bracht hem mee naar huis toen hij enkele jaren na de oorlog alsnog opdook. Zowel Niel als Franklin hebben zwarte kanten, wat ze fascinerend maakt. Met een zeker genoegen duwt Lieske ons achter hen aan, ook als we maar half willen. We zullen wel moeten, als we het verhaal willen volgen. Dan moeten we ook passages lezen die ons doen huiveren of kokhalzen.

Het leven van de ontheemde Franklin kruist dat van zijn oom Charles, die tegenwoordig in goede doen is, en van de wonderlijke Niel. En dan duikt ook nog het kleine zusje van Franklin op (Isabelle), dat hij eigenlijk niet kent. De dikke twaalfjarige ('Biggetje') wil haar grote broer voor zichzelf hebben en wil daarbij heel ver gaan.

Lieske toont ons een wereld die lijkt op de wereld die we kennen en die tegelijkertijd een stuk vreemder is, zodat je je er zowel vertrouwd als vreemd voelt. Maar het belangrijkste is Lieskes heerlijke stijl, die alles, alles, doet glanzen; die ervoor zorgt dat je niet meer kunt stoppen met lezen; die je opheft en meevoert en je weet niet waarheen. Het is gemakkelijk om nu met tien ondersteunende citaten te komen, maar ze doen alle de schrijver tekort. Lieske moet je gewoon lezen, maakt niet uit waar je begint; alles is goed. Ik ga Dünya aanschaffen.


zaterdag 11 augustus 2012

De gedichten (P.C. Hooft)



Waar zou ik P.C. Hooft voor het eerst ontmoet hebben? Ongetwijfeld heeft een docent op de middelbare school hem mij voorgesteld, maar ik herinner mij niet meer of ik hem toen de hand gedrukt heb. Lazen wij toen 'Galathea, ziet, den dag komt aan'? Dat vermoed ik, maar zeker weet ik het niet meer. Waarschijnlijk las ik in die tijd toch meer van Vondel, van wiens tragedies ik erg onder de indruk was.

In mijn boekenkast vond ik de bloemlezing Overvloed van vonken, samengesteld door M.A. Schenkeveld-van der Dussen, L. Strengholt en P.E.L. Verkuyl. Verdraaid, ik dacht altijd dat het het werk van alleen Schenkeveld-van der Dussen was. De stofomslag van het oranje boekje is wit versleten bij alle randen, de rug hangt een beetje los. Ik heb het boek kapot gelezen.

Overvloed van vonken schafte ik aan toen het uitkwam, in 1981 en ik las en herlas het. P.C. Hooft kwam daardoor dicht bij mij staan. We zongen samen zijn onvergetelijke beginregels: 'Mijn lief, mijn lief, mijn lief, zo sprak mijn lief mij toe'; 'Klare, wat heeft er uw hartje verlept?'; 'Amaril, de deken zacht / van de nacht'; 'Lieve lichte Leonoor'.

En wat kon Hooft geestig zijn! Later heb ik nog vaak zijn 'Deuntje' gereciteerd: Sijbrech wil wel met Jan trouwen, maar alleen als het bij hem echte liefde is. Hij zegt dat ze daar zeker van kan zijn. Maar als ze getrouwd zijn, slaat Sijbrech Jan, waarvoor ze zelfs een zweep uit Polen laat komen. Als Jan er iets van zegt, zegt Sijbrech: 'Reine liefd' kan niet vergaan!'Jan, heeft het zich blijkbaar een tijdje laten aanleunen, maar dan  doet hij toch wat terug: 'Wel verdraagt dan ook mijn smijten.' De liefde kan immers niet van één kant komen:
Wilt ge reine liefd' doen duren,
Voegt er reine liefde bij;
Want de liefde aan ene zij
Kan in korte tijd verzuren.
Hangt ze beide zijden aan,
Reine liefd' kan niet vergaan.
 Dat Jacob Cats grappig kon zijn, wist ik al eerder, maar dat ook P.C. Hooft mij kon laten grijnzen, ontdekte ik toen pas. Ook heerlijk vond ik het gedicht/lied over Cephalus en Amarilis. Cephalus is zo verliefd als loeiende kachel en vertelt dat aan Amarilis, maar zij doet alsof hij ziek is:
C: Ach, Amarilis!
A: Zeg wat uw wil is.
C: Mijn harte gloeit als vuur van binnen.
A: Wel, neemt de zoete wei van geiten inne.
C: Maar zo 't geen baat en voelt?
A: Neemt cichorei, die koelt.
C: Al waar 't ermee bespoeld,
't En lest geen minne
Als dan het hoge woord eruit is, geeft Amaril nog geen krimp:
A: Zou 't minne wezen?
C: Ja 't, zou ik vrezen.
A: Die, hoor ik, pleegt een mens te schenden.
C: Och, 't is een zware ziekte vol ellenden.
A: Is 't ziekte die besmet?
C: Och ja zij, altemet.
A: Zo wil ik dan mijn tred
Van u gaan wenden.
 En zo gaat het dan nog een paar bladzijden door. De spitse Amaril laat de arme Cephalus alle hoeken van het kamer (of van het weiland) zien. Heerlijk.

Hooft zingt. Hij huppelt, hij is licht, hij heeft een techniek die imponeert. Ach, wat een dichter! Maar de inhoud? Waar wordt het meer dan prachtig gespeeld spel? Ik heb het mij indertijd niet afgevraagd. Ook niet toen ik in de jaren tachtig de Sonnetten en zangen uit de reeks Poëtisch erfdeel der Nederlanden aanschafte en de Sonnetten die al meer dan tien jaar daarvoor uitgekomen waren bij Atheneum-Polak & Van Gennep. Op een rommelmarkt tikte ik het mooie, kleine boekje Van liefde en min op de kop, amoureuze liederen van Hooft, uitgegeven in 1946. Er stond niets in wat ik nog niet kende, maar het was zo'n lief boekje.

En nu is er dan een dik boek, met alle gedichten van P.C. Hooft, verzorgd en uitgegeven door Johan Koppenol en Ton van Strien. De muzikale redactie had Natascha Veldhorst. Zij heeft alle melodieën opgespoord waarop de liederen van Hooft te zingen zijn en er zit zelfs een cd bij het boek, waarop te horen is hoe Hooft klinkt. Jammer genoeg ontbreekt de cd bij het boek dat ik heb. Op de redactie van de krant zoeken ze er nog na. Ach, die komt wel.

De gedichten is een voorbeeldig uitgegeven boek: handige registers, uitgebreide annotaties, goede uitleidingen, prettige bladspiegel, mooi gebonden. De spelling van de gedichten is aangepast aan de huidige, net als in Overvloed van vonken. Dat vergemakkelijkt het lezen zeer. Ik heb het boek een paar weken lang met plezier gelezen, waarbij ik mezelf een rantsoen van vijfentwintig gedichten per dag oplegde. Je moet niet al het lekkere achter elkaar opeten.

De gedichten zijn chronologisch gerangschikt, waardoor de bundel ook gaat werken als een soort dagboek en de aantekeningen als een biografie. Wordt het trouwens geen tijd voor een goede biografie over Hooft? En als die er is, waarom weet ik dat dan niet?

De gedichten van Hooft aan Huygens vielen mij op. Zo vaak zagen de dichters elkaar niet, maar je merkt dat er een warme vriendschap is, waarvan de basis wederzijdse bewondering is. Hooft was vijftien jaar ouder dan Huygens en zal voor de laatste wel een soort voorbeeld geweest zijn, maar Hooft heeft ook al snel het talent en de virtuositeit van Huygens herkend. De beide dichters bieden tegen elkaar op: Hooft schrijft een gedicht aan Huygens, waarna Huygens een gedicht terugschrijft met exact dezelfde rijmwoorden, waar Hooft dan weer met een gedicht overheen gaat. Macho's in de poëzie.

Als Hooft nog maar een jong broekje is, schrijft hij vanuit Italië een rijmbrief aan de kamer 'In liefde bloeiende'. Goed, misschien een beetje gekunsteld, misschien ook ronkt het een beetje, maar de dichter was nog geen twintig! Ik las de rijmbrief geïmponeerd.

Het mooist vond ik een gedicht over Brechje Spiegel. Hooft had best wat met haar willen beginnen en zij voelde er ook wel voor, maar de familie was tegen. Brechje overlijdt al jong. Hooft schrijft drie gedichten op haar graf. Het derde:
Groot van geest en kleen van leden,
groen van jaren, grijs van zeden,
lieflijk zonder lafferij,
goelijk zonder hovaardij,
rein van hart inzonderheid
was zij, die hieronder leit.
Een eenvoudig gedicht, waarin niet eens zo heel veel bijzonders staat, misschien. Maar het trof mij in zijn uitgekleedheid, in zijn verstilling. Iets groots heel klein houden - dat kon Hooft dus ook.

Brechje stierf waarschijnlijk ten gevolge van zelfmoord. Hooft hoort dat pas enkele jaren later en schrijft een gedicht in zijn rijmkladboek, dat onvoltooid is gebleven. Hierin vertelt hij dat ze zich eerst verwondde, maar dat ze niet doodbloedde. Vervolgens nam ze pijnstillers, maar doordat ze moest braken, werden ook die haar niet fataal. Wel werd ze ernstig ziek, maar ze genas. En dan breekt de tekst af. Ook die tekst is schrijnend, maar ik hou de voorkeur voor het eenvoudige grafgedicht.

Wie van poëzie houdt, moet maar gewoon dit dikke boek kopen. Ja, er staan ook moeilijke en taaie gedichten in, waarbij je de aantekeningen hard nodig hebt en, inderdaad, sommige gedichten spreken niet meer aan. Maar er staat ook zoveel moois in.

Laat ik eindigen met de slotstrofe van een lied uit Theseus en Ariadne dat Hooft schreef toen hij goed twintig was:
Het geile vee naar lust
zijn honger plechtig blust
van steile rotsen vlieten
de beken zeewaart in:
maar ik draag leide min
en kan ze niet genieten.

vrijdag 10 augustus 2012

Mijn naam is Asjer Lev



Van Chaim Potok heb ik genoeg boeken in boekenkasten zien staan en in kamers rond zien slingeren. Nooit las ik iets van hem. Dat moest ik wel doen, werd mij gezegd. Eigenlijk kom ik aan buitenlandse literatuur nooit toe, omdat ik de Nederlandse al niet bij kan houden. Maar in een vakantie wijk ik wel eens af van wat ik gewoonlijk lees en Mijn naam is Asjer Lev ging mee in de koffer.

Asjer Lev is Joods jongetje dat opgroeit in Brooklyn. Hij blijkt een uitzonderlijk tekentalent te hebben, dat hij in de loop van de jaren verder ontwikkelt. Daardoor komt hij in conflict met het orthodox joodse milieu dat hem omgeeft. De joodse traditie, die Asjer Lev zou willen behouden, botst met artistieke traditie, die hij zich eigen wil maken. Hij zal dan bijvoorbeeld naakten moeten schilderen of een kruisiging en dat is voor zijn omgeving, vooral voor zijn vader, onaanvaardbaar.

Voor mij is Mijn naam is Asjer Lev vooral een boek over iemand die erachter komt dat je alleen kunstenaar kunt zijn als je al het andere daaraan ondergeschikt maakt, hoe pijnlijk het ook is. Waarschijnlijk geldt dat voor alles waardoor je werkelijk gegrepen wordt. Misschien is de parallel met een geloof nog het meest frappant. Kunstenaar worden is dan je kruis opnemen en de ideeën in je hoofd volgen. Wie vader of moeder liefheeft boven de kunst, is de kunst niet waardig. Zoiets.

Het is mooi als je een ideaal weet na te streven, maar het heeft ook altijd een prijs. Jacob Katadreuffe, in Karakter van Bordewijk, wordt advocaat, ondanks tegenwerking van zijn vader. Maar hij verspeelt daardoor wel Lorna te George. Asjer Lev wordt een vooraanstaand kunstenaar, maar hij raakt het milieu en het gezin kwijt dat hem mede gemaakt hebben tot wie hij is. Wie een integer kunstenaar wil zijn, kan niet anders dan radicaal zijn.

Het was voor mij een verrassing om te ontdekken dat Mijn naam is Asjer Lev vertaald is door Lennaert Nijgh. Van hem heb ik nu weer wel veel gelezen. Of het boek van Potok goed vertaald is, weet ik niet. Op een kleine eigenaardigheid na ('Ik staarde naar de tekening, scheurde haar toen uit het schetsboek en gooide hem weg.') stoorde de vertaling me niet en misschien is dat het beste wat een vertaling kan doen. Die moet je eigenlijk niet merken.

donderdag 9 augustus 2012

Kamertjeszonde



Meer dan vijfentwintig jaar geleden besloot ik Kamertjeszonde van Herman Heijermans te lezen. Ik kende toen al verschillende toneelstukken van Heijermans, van De opgaande zon tot Eva Bonheur en van Op hoop van zegen tot Schakels en ik las Heijermans´ Falklandjes, Kronkels van voor de geboorte van Carmiggelt. Misschien had ik ook de roman Droomkoninkje al gelezen. Mijn docente, Ellen Krol, vertelde terloops dat sommige boeken haar niet dik genoeg konden zijn, Kamertjeszonde Heijermans bijvoorbeeld.

Op dat moment besloot ik dat ik dat boek ooit wilde lezen, maar het kwam er niet van. Een paar jaar geleden schafte ik het aan en legde het op de stapel boeken voor de vakantie. Bij het inpakken van de koffer viel het dan toch weer af. Dit jaar ging het mee en moesten Tegels lichten van Hofland en De nieuwe man van Rosenboom thuisblijven.

Kamertjeszonde is een heerlijk boek, al is het geen meesterwerk. Heijermans zelf sprak over ´dit zéér onvolkomen boek, dat de fouten en kwaliteiten van jongelingsonstuimigheid bezit -mede de sporen van een vermoeiend driejarig journalistiek scholierschap.' Het werd in 1896 geschreven en verscheen in 1898 onder het pseudoniem Koos Habbema.

Hoofdpersoon is de schrijver Alfred Spier, die liefde opvat voor de getrouwde actrice Georgine Casper, wier man in Amerika verblijft. Zij heeft twee dochtertjes. Hij gaat met haar samenwonen op een kamer, al moet dat voor sommige kamerverhuurders (die altijd 'onder' wonen) verborgen blijven, wat Spier niet wil. Niet het papieren huwelijk telt voor hem; als twee mensen uit liefde bij elkaar blijven ís dat een huwelijk. Maar uiteindelijk daagt natuurlijk wel de verre echtgenoot van Georgine op.

Eigenlijk vond ik het boek niet in de eerste plaats interessant vanwege het verhaal, maar vanwege het milieu dat getekend wordt. Bijna iedereen in het boek woont op een kamertje. Het is een gezelschap dat baantjes heeft in het wat artistieke circuit, of geen baan heeft. Het leven begint laat in de avond en gaat tot diep in de nacht door. Aan geld is er altijd gebrek.

Je komt als lezer in onfrisse ruimten, waar groezelige kinderhandjes zich vastgrijpen aan je broek; je hoort de keffende stem van de kamerverhuurster; je hoopt dat er vandaag geen 'beertje' langs zal komen om te vertellen dat je je schulden moet voldoen. Iedereen probeert er in deze wereld het beste van te maken, maar veel uitzicht is er niet. Heijermans was er de man niet naar om wat zoete troost over de ellende te gieten.

Alfred en Georgine zijn levendig getekend; het zijn figuren die me nog wel even bij zullen blijven. Verder zijn de dialogen van Heijermans natuurlijk goed. Je merkt dat hij wel een tik van het impressionisme meegekregen heeft. Bijvoorbeeld in een zinnetjes als 'De fletse, de grauw-witte burgerjuffrouwen glimlachen, glím-lachen, glim-lachen.' Meteen daarna volgt een heerlijke zin: 'Tussen twee van zúlke glimlachen ligt een stinksloot van kamertjesmufheid.'

Het is meer dan honderd jaar geleden dat Kamertjeszonde geschreven is, maar het boek is voor zo'n bejaarde nog behoorlijk kwiek. Over honderd jaar is er waarschijnlijk nog steeds iemand die schrijft dat hij zo genoten heeft van dit boek. Ik zal mij dan nergens meer over kunnen verbazen, maar had ik het gekund, dan zou ik het niet gedaan hebben.


maandag 6 augustus 2012

Tonio



Het is lastig om iets te schrijven over een boek als Tonio van A.F.Th. van der Heijden. Je weet als lezer immers dat er zaken in staan die zó uit de werkelijkheid komen. Het boek heeft wel de vorm van een roman, maar is het niet.

Als ik schrijf dat Tonio een beetje pathethisch is, bedenk ik meteen dat dat wel begrijpelijk is als iemand zoiets ingrijpends als het verlies van een kind heeft meegemaakt. Een kritische opmerking over het boek wordt al gauw een kritische opmerking over de auteur. In het boek wordt bijvoorbeeld opmerkelijk veel sterke drank gedronken. Het woord 'gezopen' dringt zich op. Zo gauw je het noemt, lijk je een oordeel te hebben over het drinkgedrag van de Van der Heijdentjes. Dat heb ik niet. Ze mogen zich klem drinken; als lezer wil ik alleen een goed boek.

Dat is Tonio ook, laat daar geen misverstand over bestaan. Wel kwamen er af en toe herhalingen in voor, waarvan ik meende dat ik ze had kunnen missen en ook zat er op een enkele plaats een 'gat' in de informatie.  Maar dat doet eigenlijk niet af aan het boek als geheel.

Het boek is gedrenkt in een schuldgevoel over de dood van de zoon, waarvan de vader ook wel zal weten dat het irrationeel is. Hij had immers niets kunnen doen om het verkeersongeluk te voorkomen dat zijn zoon fataal is geworden. Dat schuldgevoel lijkt een poging om achteraf alsnog invloed te krijgen op de loop van de gebeurtenissen, of anders: een weigering om te accepteren dat je op sommige zaken nu eenmaal geen enkele invloed hebt.

Die irrationaliteit is ook weer heel begrijpelijk. Je moet toch iets als je het onaanvaardbare moet aanvaarden. Van der Heijden volgt het irrationele wel heel ver. Zo beschrijft hij hoe Tonio na zijn dood wellicht nog iets wil zeggen via het apneumasker van zijn vader.

Over zijn zoon, zijn vrouw en zichzelf schrijft Van der Heijden als een driemanschap dat ook door de dood niet verbroken is. Daarmee roep je een soort hiernamaals op: Tonio is overleden, maar is blijkbaar nog ergens, waarmee hij tegelijkertijd minder dood is.

Al overal is Tonio geroemd als een indrukwekkend boek en het heeft ook al een fikse prijs gekregen. Daarbij mag niet meespelen dat het een hele prestatie is om zo'n boek te schrijven als je kind omgekomen is.
Ik kon die gedachte toch niet ontlopen, hoewel die afbreuk doet aan het boek. Het doet een beetje denken aan de kalenders van ReMoVos die bij ons thuis vroeger bezorgd werden. Daarop stonden schilderijen die met de mond of met de voet geschilderd werden. Heel knap, zei mijn moeder, en dat de schilderijen toch slecht waren, hoefde ik dan niet meer te zeggen: we hadden het over verschillende dingen.

Ook als 'roman' blijft Tonio waarschijnlijk wel overeind, maar ik heb het idee dat ik dat niet zuiver meer beoordelen. Ik herinner me dat Asbestemming (over de dood van de vader van de schrijver) me niet zo veel deed en dat ik De sandwich (ook een requiem, maar meer gefictionaliseerd) veel beter vond. Ik heb de neiging om Tonio boven die beide boeken te plaatsen, waarbij ik me realiseer dat een oordeel in dezen nauwelijks wat waard is.