zondag 25 september 2011

Voordat hij voorgoed verdwijnt


Een opa met drie kleinzoons. De linkse kijkt een beetje stuurs, alsof hij geen zin heeft in de foto. Hij zal een jaar of zes zijn. De jongen daarnaast, met een keurig jasje aan, heeft zijn ogen dicht. We schatten hem op veertien. Daarnaast de opa, met een kleinzoon op zijn arm. Die heeft zijn ogen ook al dicht. Ouder dan een jaar of drie zal hij niet zijn.

Zo staan ze op de foto. Die linker, met dat hondje op zijn borstzakje, ben ik. Ik draag de naam die mijn twee neven op de foto ook dragen: de naam van opa. Vandaar natuurlijk ook dat opa zo glunderend kijkt.

Misschien is het wel voor het eerst sinds opa’s dood dat ik hem aankijk. Opa was de eerste dode in mijn leven. Denk ik. Ik moet toen acht jaar oud geweest zijn, reken ik nu uit. In mijn herinnering was ik jonger. Het geheugen is volstrekt onbetrouwbaar.

Ik weet nog dat ik de dode opa wilde zien. Hij lag in de slaapkamer op bed. Een inwitte man, met een paar kleine rode puntjes op zijn linkerslaap. Wat ik niet meer wist: daarna ben ik het huis uit gerend en ben voor in de auto gaan zitten. Jaren later vertelde mijn moeder het mij en prompt zag ik mij het huis uit rennen, over het grind, de auto in.

Dat was een volkswagenbusje, neem ik aan. Mijn vader heeft veel volkswagenbusjes gereden. In mijn herinnering was het een wit busje, maar ik vraag me af of wij wel ooit zo’n wit busje hebben gehad. Dat moet ik navragen.

Die opa is al lang begraven en voor een deel ook vergeten, natuurlijk. Een paar jaar geleden ging ik met mijn zoon naar de begraafplaats. Het was vreemd voor ons om voor een grafsteen te staan waarop mijn naam stond. Met andere jaartallen, natuurlijk.

Vandaag was opa ineens terug, na meer dan veertig jaar. Hij stak zijn vinger omhoog: luister eens! Er zal mooie muziek op de radio geweest zijn en opa hield van muziek. ‘Speul nog es een stukske, Hanneke’, zei hij vaak tegen mijn moeder. En dan nam mijn moeder haar mondharmonica uit haar schortenzak en speelde de wonderlijkste melodieën. Opa glom.

Opa en ik hebben lang tegen elkaar gezwegen, maar we zijn nog niet uitgepraat, merk ik. Mijn gedachten moeten hem af en toe maar eens opzoeken, voordat hij voorgoed verdwijnt.

De eerste hond in de ruimte


Na elke nacht is er een nieuwe dag. Het lijkt of die al kant-en-klaar op ons te wachten staat, maar volgens een van de personages van Jeroen van Rooij, duurt het een jaar om een dag te maken. De man die dat zegt, maakt de dagen. Maar de voorraad raakt op.

Van Rooij toont ons meer opmerkelijke personages in De eerste hond in de ruimte (2010): een jongen die de tweelingbroer van een wolf is, bijvoorbeeld of een man zonder geheugen, die elk moment weer nieuw beleeft. Er loopt ook nog ergens een popmusicus rond, in wie ik Brian Eno meende te herkennen, maar ik ben daar allerminst zeker van.

Opmerkelijke personages, een niet alledaagse thematiek, een soepele stijl - je ziet aan het boek niet af dat het een debuut is. Wat nog niet wil zeggen dat De eerste hond in de ruimte een uitzonderlijk goed boek is.

Van Rooij wisselt bijvoorbeeld vaak van perspectief, wat hij ook tot uitdrukking brengt door te wisselen van lettertype. Maar dat grafische hulpmiddel heeft de lezer helemaal niet nodig. Verder zijn de verschillende stukjes vrij kort, zodat je als lezer nauwelijks de tijd krijgt om zo in het verhaal te komen dat je een beetje gaat meeleven. Dat laatste is trouwens toch lastig. Tijdens het lezen van de eerste helft van het boek, moest ik erkennen dat het allemaal wel goed gedaan was, maar het deed me verder niet veel.

Ook vroeg ik me af waar Van Rooij nu eigenlijk met zijn boek heen wilde, wat hij ermee wilde zeggen en wat wij er dus als lezers mee moesten. Eigenlijk weet ik dat nog steeds niet. Misschien moet het geheel aan personages, die bijna allemaal alleen zijn en zichzelf maar moeten zien te redden, een beeld geven van onze samenleving.

Een trieste wereld, zoveel is zeker. Als een goed geschreven boek daarin de enige troost is, is dat toch wat mager.

donderdag 22 september 2011

Gevoel

Er kan in Nederland niets gebeuren of er wordt gevraagd hoe gewone mensen erover denken. Bij Prinsjesdag krijgen ome Henk en tante Ingrid uitgebreid de kans om te zeggen dat ze wel snappen dat er bezuinigd moet worden, als er een moord gepleegd is, mag de buurvrouw van de dader vertellen dat ze het best wel erg vindt en dat ze zoiets nooit verwacht had van een man die altijd keurig de kliko aan de weg zet met de wieltjes naar voren en als een voetbalclub verloren heeft, mag de eerste de beste supporter drie keer ‘Kanker!’ roepen.

Ik snap wel dat die uitspraken niet representatief zijn voor de Nederlandse bevolking. Je krijgt er als tv-kijker ook geen extra informatie door, maar misschien voel je je gerustgesteld omdat de gewone man ook gehoord is en ook zijn zegje mag doen. En wij zijn immers allen gewone Nederlanders.

Wíj hadden ook bij de Blokker kunnen staan toen de cameraploeg langskwam om ons te vragen hoe we dachten over de bezuinigingen op cultuur, de hoedjes bij Prinsjesdag of het sexappeal van koningin Beatrix. Wij zouden onze kelen geschraapt hebben en we zouden televisiekijkend Nederland deelgenoot gemaakt hebben van onze diepe inzichten. Het stukje journaal zouden we op Facebook hebben geplaatst en al onze bekenden zouden geklikt hebben op de knop met het duimpje omhoog. Respect!

Het is natuurlijk lekker makkelijk om zo televisie te maken: je schiet tien landgenoten aan, veegt de vijf opvallendste reacties bij elkaar en je hebt je itempje weer af.

Echt onderzoek doen is lastiger. Als je wilt weten of je agressief wordt van het eten van vlees, of het behandelen van je haar met waterstofperoxide het denkvermogen aantast en of Nederlanders inderdaad vinden dat alle Marokkanen terug moeten naar Turkije, moet je veel meer inspanning leveren.

Diederik Stapel dacht het gemakkelijker te doen en verzon de data waarop hij de uitkomsten van zijn onderzoeken baseerde. Aanvankelijk merkte niemand het. Nu is hij toch door de mand gevallen en dat is jammer. Stapel vertelde goede verhalen en dat die niet overeenkomen met de werkelijkheid is niet zo belangrijk.

Dat we in Nederland massa-immigratie hebben, dat er sprake is van islamisering, dat we in een onveilig land leven waar oude omaatjes niet meer de straat op kunnen zonder pepperspray, een gummiknuppel en een boksbeugel in het handtasje, klopt ook niet en sommige kranten, sommige politici en heel wat andere Nederlanders malen er niet om.

Het gaat om het gevoel, zeggen ze. Misschien zijn er niet zoveel moslims, maar het voelt wel alsof er heel veel zijn. Misschien is het aantal overvallen, verkrachtingen en diefstallen afgenomen, maar het voelt alsof het elk moment kan gebeuren. Ik heb drie sloten op elke deur, een alarminstallatie die gekoppeld is aan een sirene en een hond die eigenlijk in Nederland niet gefokt mag worden. Je weet maar nooit.

Het gaat om het gevoel, niet om de feiten. Daarom interviewen we in het journaal Johnny en Anita, daarom stemmen we op partijen waarbij we ons goed voelen, zonder dat we precies weten wat de standpunten zijn, daarom geloven we Diederik Stapel.

Mijn gevoel zegt dat het jammer is dat Stapels bedrog uitgekomen is. Ik had nog graag het onderzoek gelezen waaruit blijkt dat het kijken naar commerciële zenders oogkanker veroorzaakt, dat wijndrinkers slimmer zijn dan bierdrinkers en dat mensen die naar een cultureel café gaan meer en betere seks hebben dan mensen die hier nooit komen. Of dat laatste klopt, zult u dus niet in de krant lezen. Ga maar af op uw gevoel.


(Column voor cultureel café Dante)

zondag 18 september 2011

Venijnige dominees

In 1836 nam dominee Nicolaas Nieveen afscheid van de gemeente in Rouveen. De band tussen predikant en gemeente was blijkbaar niet zo hartelijk. Nieveen liet tijdens de dienst de gemeente psalm 95:6 zingen:

‘k Heb aan dit volk, dat Mij vergat,
Een langen tijd verdriet gehad,
Ja, veertig jaar hun hoon verdragen;
En zei: ‘Dit volk, dat steeds Mij sart,
Heeft een verdwaasd en dwalend hart;
‘t Schept in Mijn wegen geen behagen.'

Tussen predikanten en ouderlingen is het ook niet altijd pais en vree. Om welke predikant het gaat, weet ik niet, maar hij vertrok uit een gemeente, omdat hij een controverse met een ouderling had. Dat liet hij fijntjes merken door de tekst in zijn afscheidspreek. Hij preekte namelijk over het offer van Izak. Abraham gaat met Izak alleen de berg op en vraagt de rest van het gezelschap achter te blijven. De tekst: ‘Blijft gij hier met den ezel.’ (Genesis 22: 5).

In een anekdotenboekje las ik dat een predikant een ouderling pestte door hem voor verschillende diensten de tekst van steeds dezelfde psalm voor te laten lezen. De ouderling, die een bochel had, moest Psalm 38: 6 lezen: ‘’k Ben door Uwe wet te schenden, / Krom van lenden.’

Iets soortgelijks maakte ik mee in de kerk waar ik als kind elke zondag was. Daar was een diaken met een glimmend kale schedel. Als hij door het gangpad liep, kon je de lampen in dat glimmend oppervlak weerspiegeld zien. Als kind vond ik dat prachtig. Dominee Van Beek liet deze diaken het volgende vers lezen: Men telt veeleer de haren van mijn hoofd, / Dan hen, die mij, doch zonder oorzaak, haten’ (Psalm 69:2). Een redelijk onschuldig grapje, lijkt me. Ik zag er indertijd de humor wel van in. Mijn ouders dachten dat er geen opzet in het spel was.


Wie wil, kan meezingen. Het tweede vers begint op 2.00

woensdag 14 september 2011

Moslimenclave Gorazde





En weer Joe Sacco. Nu over de moslimenclave Gorazde, die wellicht vergelijkbaar is met Srebrenica, zij het dat Gorazde uiteindelijk niet in Servische handen is gekomen.

Net als in zijn boek over Gaza tekent Sacco uit de mond van ooggetuigen op wat er gebeurd is. Ook hier weer: gruwelen. Hoe Serviërs hun vroegere buren naar het leven staan bijvoorbeeld en hoe verminkt de lijken later teruggevonden worden.

Maar ook het dagelijks leven in de enclave. Hoe saai het daar soms is. En hoe gebrekkig het onderwijs is. Er vallen grote gaten in het schooljaar, Servische docenten zijn weggetrokken en de andere docenten moeten van tijd tot tijd naar het front. Een lerares computerkunde verzucht dat ze alleen nog maar theorielessen heeft gegeven, omdat er geen computers zijn.

Sacco volgt de inwoners van de enclave tot aan de vrede, waarvan ze nauwelijks kunnen geloven dat die er daadwerkelijk is.

Hoe zou het nu zijn in Gorazde? En in de andere plaatsen in Bosnië? Hebben buren die ooit goede kennissen waren en die later vijanden waren elkaar in vredestijd weer ontmoet? Hoe moet iedereen verder leven met wat er allemaal gebeurd is? We zullen het in geen krant lezen. Misschien moeten we wachten tot Sacco het ons vertelt.



donderdag 8 september 2011

Chopin?



Het is weer eind augustus geweest. Mijn podcastprogramma haalt allerlei stukken radio binnen waarin er wordt teruggedacht aan de laatste dag dat Radio Veronica als zeezender mocht uitzenden, 31 augustus 1974. Zo beluisterde ik ook de top 40 van die dag.

Daarin stond Jack de Nijs, zingend onder de naam Jack Jersey, op nummer zes, met Papa was a poor man. Ik kon het nummer nog steeds meezingen. Dacht ik. Maar toen ik nauwkeuriger ging luisteren, kreeg ik het vermoeden dat J.J. iets anders zong dan wat ik als vijftienjarige verstond.

Ik zong altijd:

Let’s talk about papa.
He was the poor, richest man in town.
I never saw a man who wants Chopin
like papa. He was the only friend of mine.  

Een man die niks te makken heeft, maar wel van klassieke muziek houdt; dat vond ik wel een mooie combinatie. Nu blijkt dat Chopin in het hele lied niet voorkomt:

Yeah talking 'bout papa
He was the poor, richest man in town
My dad he was a man who was so fine
My papa he was the only friend of mine


 

Jammer. De tekst stelde toch al niet veel voor en nu nog veel minder. Op papier tenminste. Maar elke keer als ik Jack Jersey hoor zingen, is Chopin weer terug. Mijn oren weigeren iets anders te horen.

zondag 4 september 2011

Noach



‘De lucht werd somber en vloekte af en toe.
er vlokte wat speeksel uit de lucht.
Noach veegde het weg en bereikte de moerassen.
Daar trof hij Koelbloedigheid aan.
Het gaat regenen, zei Noach, heel veel regenen. Aan één stuk door.
Ik heb een boot, zei Noach nog.
Honderd meter lang, vijftig meter breed en twintig meter hoog.
Hij is klaar, zei Noach. En warm.

Ach wat, zei Koelbloedigheid. En hij zei het nog eens:
Ach wat, we houden het hoofd graag koel.
Maak je maar geen zorgen om ons. We redden ons wel.
Ook zonder boot houden het hoofd boven water.

Noach veegde wat speeksel uit de vacht van Dier
en keerde zich om.’

Zo doe je dat dus: een verhaal vertellen dat iedereen al kent. Geert de Kockere laat het ons zien in Noach en Koen Fossey heeft er prachtige platen bij gemaakt.

De Kockere schrijft in een stijl waar kleine vonkjes vanaf komen en hij vertelt het verhaal op zijn eigen manier. Daarna kun je Noach niet meer vergeten. Hij heeft iets in zijn hoofd wat niet helemaal van hemzelf is en het drijft hem voort. Zelfs als anderen niet aan zijn kant gaan staan.

De Noach van De Kockere is een eenzame figuur, die uiteindelijk alleen met Dier in de ark zit. En toch wordt het geen somber verhaal. Sommige dingen blijken te blijven, ook na een zondvloed.

‘Zie jij nog Vrolijkheid? Kom jij vandaag nog Koppigheid tegen? Is er nog Moed? Zag je onlangs nog Vriendelijkheid? Liefde? Een moederziel misschien? Wel dan!’