Een opa met drie kleinzoons. De linkse kijkt een beetje stuurs, alsof hij geen zin heeft in de foto. Hij zal een jaar of zes zijn. De jongen daarnaast, met een keurig jasje aan, heeft zijn ogen dicht. We schatten hem op veertien. Daarnaast de opa, met een kleinzoon op zijn arm. Die heeft zijn ogen ook al dicht. Ouder dan een jaar of drie zal hij niet zijn.
Zo staan ze op de foto. Die linker, met dat hondje op zijn borstzakje, ben ik. Ik draag de naam die mijn twee neven op de foto ook dragen: de naam van opa. Vandaar natuurlijk ook dat opa zo glunderend kijkt.
Misschien is het wel voor het eerst sinds opa’s dood dat ik hem aankijk. Opa was de eerste dode in mijn leven. Denk ik. Ik moet toen acht jaar oud geweest zijn, reken ik nu uit. In mijn herinnering was ik jonger. Het geheugen is volstrekt onbetrouwbaar.
Ik weet nog dat ik de dode opa wilde zien. Hij lag in de slaapkamer op bed. Een inwitte man, met een paar kleine rode puntjes op zijn linkerslaap. Wat ik niet meer wist: daarna ben ik het huis uit gerend en ben voor in de auto gaan zitten. Jaren later vertelde mijn moeder het mij en prompt zag ik mij het huis uit rennen, over het grind, de auto in.
Dat was een volkswagenbusje, neem ik aan. Mijn vader heeft veel volkswagenbusjes gereden. In mijn herinnering was het een wit busje, maar ik vraag me af of wij wel ooit zo’n wit busje hebben gehad. Dat moet ik navragen.
Die opa is al lang begraven en voor een deel ook vergeten, natuurlijk. Een paar jaar geleden ging ik met mijn zoon naar de begraafplaats. Het was vreemd voor ons om voor een grafsteen te staan waarop mijn naam stond. Met andere jaartallen, natuurlijk.
Vandaag was opa ineens terug, na meer dan veertig jaar. Hij stak zijn vinger omhoog: luister eens! Er zal mooie muziek op de radio geweest zijn en opa hield van muziek. ‘Speul nog es een stukske, Hanneke’, zei hij vaak tegen mijn moeder. En dan nam mijn moeder haar mondharmonica uit haar schortenzak en speelde de wonderlijkste melodieën. Opa glom.
Opa en ik hebben lang tegen elkaar gezwegen, maar we zijn nog niet uitgepraat, merk ik. Mijn gedachten moeten hem af en toe maar eens opzoeken, voordat hij voorgoed verdwijnt.
Zo staan ze op de foto. Die linker, met dat hondje op zijn borstzakje, ben ik. Ik draag de naam die mijn twee neven op de foto ook dragen: de naam van opa. Vandaar natuurlijk ook dat opa zo glunderend kijkt.
Misschien is het wel voor het eerst sinds opa’s dood dat ik hem aankijk. Opa was de eerste dode in mijn leven. Denk ik. Ik moet toen acht jaar oud geweest zijn, reken ik nu uit. In mijn herinnering was ik jonger. Het geheugen is volstrekt onbetrouwbaar.
Ik weet nog dat ik de dode opa wilde zien. Hij lag in de slaapkamer op bed. Een inwitte man, met een paar kleine rode puntjes op zijn linkerslaap. Wat ik niet meer wist: daarna ben ik het huis uit gerend en ben voor in de auto gaan zitten. Jaren later vertelde mijn moeder het mij en prompt zag ik mij het huis uit rennen, over het grind, de auto in.
Dat was een volkswagenbusje, neem ik aan. Mijn vader heeft veel volkswagenbusjes gereden. In mijn herinnering was het een wit busje, maar ik vraag me af of wij wel ooit zo’n wit busje hebben gehad. Dat moet ik navragen.
Die opa is al lang begraven en voor een deel ook vergeten, natuurlijk. Een paar jaar geleden ging ik met mijn zoon naar de begraafplaats. Het was vreemd voor ons om voor een grafsteen te staan waarop mijn naam stond. Met andere jaartallen, natuurlijk.
Vandaag was opa ineens terug, na meer dan veertig jaar. Hij stak zijn vinger omhoog: luister eens! Er zal mooie muziek op de radio geweest zijn en opa hield van muziek. ‘Speul nog es een stukske, Hanneke’, zei hij vaak tegen mijn moeder. En dan nam mijn moeder haar mondharmonica uit haar schortenzak en speelde de wonderlijkste melodieën. Opa glom.
Opa en ik hebben lang tegen elkaar gezwegen, maar we zijn nog niet uitgepraat, merk ik. Mijn gedachten moeten hem af en toe maar eens opzoeken, voordat hij voorgoed verdwijnt.