donderdag 28 februari 2013

Nieuws

Ooit schreef Lévi Weemoedt een kort gedicht, dat hij een streekroman noemde. Het gaat over een vrouw, die na vijftig jaar het huis weer binnenkomt van de man die zij verlaten heeft. Ze schuift tegenover hem aan tafel onder de lamp en vraagt of er nog nieuws is sinds hun scheiding. De man denkt lang na en zegt dan: ‘De zeug het weer ‘ebigd’.

Na vijftig jaar is er geen ander nieuws dan dat de zeug weer gebigd heeft en zelfs dat zal nauwelijks nieuws zijn. De zeug bigt immers een paar keer per jaar. Voor de rest is er niets gebeurd.

Toen ik vanmorgen aan dit gedicht moest denken, leek het me opeens heel aantrekkelijk, zo weinig nieuws. Op de radio is elk heel uur nieuws en daartussendoor zijn actualiteitenprogramma’s die elk half uur hetzelfde vertellen. Op tv kan ik het kanaal Journaal 24 ontvangen, zodat er altijd nieuws is. Er is Facebook, dat je een paar keer op een dag moet checken, anders loop je hopeloos achter en aan Twitter ben ik niet eens begonnen. Dan kwettert en tsjilpt het de hele dag.

Het valt mij op dat tegenwoordig zo’n beetje alles nieuws is. Ik snap best dat een Rus twittert: ‘Meteoriet ingeslagen. Best wel schrikken’. Maar waarom moet ik op Facebook lezen: ‘Gezellig met de kinderen koekjes gebakken’? Ik had niets gemist als ik het niet geweten had. Nou ja, degene die het plaatst, wil natuurlijk een handvol ‘likes’. Pas dan heeft ze het idee dat ze een goede moeder is. Maar wat moet ik als argeloze lezer ermee? Niets.

Goed, dat particulieren het internet gebruiken als egodump, daarvoor kan ik nog wel begrip opbrengen. Maar ook mijn eigen krant plaatst allerlei berichten die nauwelijks nieuwswaarde hebben. In de Volkskrant staat vandaag, en dat ook nog op de voorpagina, wat de fractieleiders getwitterd hebben over het gesprek met minister Dijsselbloem. Wilders heeft gisteravond, even voor halfzeven, getwitterd: ‘Min. Dijsselbloem op bezoek gehad. Kop koffie gegeven en gezegd dat hij steun PVV voor asociaal beleid op zijn buik kan schrijven.’

Wie is hiervan rechtop gaan zitten? Heeft iemand gedacht: ‘Tjonge, Dijsselbloem drinkt geen thee maar koffie’? Of: ‘Vreemd dat een partij asociaal beleid niet wil steunen’?

Verderop in de krant: een foto van onze aanstaande koning en zijn vrouw. De foto blijkt genomen te zijn op 16 januari. Geen nieuwswaarde dus, maar blijkbaar moest er op de bladzijde nog een plaatje.

In de weekends passen de kranten nauwelijks door de brievenbus, maar hoeveel artikelen zijn werkelijk het lezen waard? Weinig. En dan is de krant nog heilig bij bijvoorbeeld de tv. Ik ben zo’n beetje gestopt met kijken. Programma’s als Pauw & Witteman en De wereld draait door bestaan uit meninkjes en emotietjes. Amusant, maar ik kan mij ook amuseren door met mijn lief over de hei te wandelen, een boek te lezen of een goede film te zien.

Het blijft, vind ik, een rare ontwikkeling. Eerst wordt zo ongeveer alles nieuws en dan moet het nieuws ook nog amusant worden. Als iets geen nieuws is, wordt er geen aandacht aan besteed.  Wat geen aandacht weet te trekken, bestaat niet.
En je krijgt alleen aandacht als je het leuk kunt brengen. Botheid is leuker dan nuance, de sneer is leuker dan de analyse, de oneliner is leuker dan de zoektocht naar de waarheid. En voor je het weet bestaat nieuws uit oneliners, sneren en botheden. Daar krijg je ‘likes’ mee.

En daarom kan ik soms met weemoed denken aan een tijd waarin nieuws een schaars goed was. Een tijd waarin we niet hoefden te praten over eieren die in een verkeerd doosje zitten, over twee voetballers die na een wedstrijd vervelend doen tegen elkaar en over de koekjes die iemand gebakken heeft, maar waarvan we niets mogen proeven.

Van tijd tot tijd onttrek ik mij graag aan de gebeurtenisjes en het geklets erover. Dan laat ik tv en radio uit en laat het internet aan mij voorbijgaan. Ik stommel naar de deur en schiet in mijn klompen. Even kijken of de zeug al gebigd heeft. 

Foto: Edwin Nieuwstraten


Als een tang op een varken (streekroman(

Toen zij na vijftig jaar, door Toeval's grillige leiding,
zijn stulp weer intrad, aanschoof in het licht
en vroeg of hij nog nieuws had sinds hun scheiding,
dacht hij lang na en sprak: 'De zeug het weer 'ebigd.'

Lévi Weemoedt

woensdag 27 februari 2013

Pierre Dubois over Bernlef, Wolkers en Krol (1961)

Ergens in 1961 schrijft Pierre H. Dubois in Het Boek van Nu een recensie over een stel dunne boekjes. Het dikste is 164 bladzijden. De prijzen lopen uiteen van twee gulden tot ƒ 4,50 voor de niet gebonden boeken. Het dikste, gebonden boek, van A.L. Schneiders kost ƒ 7,90.

De namen van de auteurs: A.L. Schneiders, J. Bernlef, J. Wolkers, P. van Gestel, Gerrit Krol en Gerdy Pendel. Ik licht in dit stukje alleen de gedeelten eruit die gewijd zijn aan Bernlef, Wolkers en Krol, auteurs die later bekend zouden worden bij een redelijk groot tot groot publiek. De namen van Schneiders en Van Gestel kunnen we waarschijnlijk ook nog wel plaatsen, Pendel is vergeten.

Bernlef had in 1959 de Reina Prinsen Geerligsprijs ontvangen voor zijn verhalenbundel Stenen spoelen en zijn dichtbundel Kokkels. Dubois noemt de verhalen in Stenen spoelen 'zeer kort; het zijn nauwelijks schetsen die vrijwel geen gelegenheid laten tot karakterisering van personages.' Het gaat in de deze bundel meer om de sfeer, 'een sfeer van wanhopig verzet tegen de dodelijke vereenzaming van het het isolement, een verzet dat soms op een vorm van krankzinnigheid uitloopt.'

Het eindoordeel van Dubois is positief:
Maar in de kort samengebalde anecdotes die Bernlef tot zijn verhalen ombouwt heeft hij toch kans gezien een talent te demonstreren dat niet zo gering is en dat, dunkt mij, wel dat van een echt verteller is, geen Scandinavische, maar eerder een Amerikaanse. Zijn gevoeligheid is misschien wat subtieler, maar zijn verteltrant even elliptisch, zakelijk en suggestief. Redenen te over om met belangstelling een verdere ontwikkeling te volgen waarvan de mogelijkheden ruimschoots voorhanden zijn. 
'Het meest oorspronkelijke talent van de jonge schrijvers die hier vermeld worden, lijkt mij zonder twijfel Jan Wolkers', schrijft Dubois. Hij bespreekt de verhalenbundel Serpentina's petticoat  en noemt het:
Een fascinerend, buitengewoon indringend boek, waarvan ieder verhaal een surrealistische obsessie bezit en geschreven is vanuit een bittere noodzaak.
Als onderwerpen noemt Dubois oorlog, ziekte en dood. Wolkers' verhalen doen hem denken aan die van Hermans in Paranoia.
Ze zijn glashard en helder en van de andere kant geladen met een bezwerende poëzie, die overigens niets liefelijks heeft, maar wreed en meedogenloos is. 
Dubois constateert dat van bijna alle verhalen 'een penetrant sadisme' uitgaat. Een indringend sadisme dus.
Of misschien moet men zeggen masochisme, want het is zo persoonlijk, zo dwingend, dat men zich afvraagt of het niet in de eerste plaats tegen de schrijver zelf gericht is.
Afrondend schrijft Dubois:
Het boekje van Jan Wolkers is een van de merkwaardigste publicaties van de laatste tijd. Niet alleen omdat het een oorspronkelijk en belangrijk talent is, maar ook omdat zich in zijn schrijverschap een geest symbolisch realiseert, die perspectieven opent op de psychologie van een tijd. Het zou de moeite waard zijn om uitvoerig studie te maken van deze eerste kleine bundel van Jan Wolkers, omdat die in wat hij openbaart zo verrassend veel doet vermoeden van wat hij verbergt.
Dubois herkent dus meteen het talent van Wolkers. Ik had altijd het idee dat het vroege werk van Wolkers ook morele oordelen opgeroepen heeft. Niet bij Dubois dus.

De rokken van Joy Scheepmaker van Gerrit Krol noemt Dubois: 'Niet zonder belang'. Nadat hij wat over de inhoud van het boek heeft verteld, schrijft hij:
In wezen is het boek een monoloog, de poging om uit de vereenzaming los te maken en weer contact met de mensen te krijgen.
Maar dit alles komt uit het boek wel los en het geeft er een sympathieke toon aan, terwijl Gerrit Krol erin geslaagd is om dit effect met literaire middelen te bewerken.
Dat klinkt vrij vaag, vind ik. Wat moeten we bijvoorbeeld met die 'sympathieke toon'? Zegt dat iets over de kwaliteit van het boekje? Het zou zomaar kunnen dat Dubois niet zo goed raad wist met Krol, maar er toch iets aardigs over wilde zeggen.

Ook voor de drie andere schrijvers is Dubois overigens behoorlijk vriendelijk. Over Van Gestel zegt hij nog wel dat diens verhalen 'op zichzelf niet zeer belangrijk' zijn, maar dat ze wel de capaciteiten tonen van een jong schrijver die tot belangrijker werk in staat is. Van Gestel zou later vooral geprezen worden om zijn werk voor jongeren, bijvoorbeeld de prachtige jeugdroman Winterijs. 

Dubois blijkt alweer aardig zicht te hebben op de schrijvers die later uit zouden groeien tot grotere of ronduit grote schrijvers. Zo onderkende hij ook het talent van Mulisch, Hermans, Claus en Haasse. Al constateerde hij ook dat niet al hun boeken even sterk waren. Tanchelijn van Mulisch kon op weinig genade rekenen. Dubois had een goede neus voor talent.

De foto die bij het artikel van Dubois afgedrukt was.


zaterdag 23 februari 2013

Een oudt liedeken

Wanneer ik het voor het eerst heb gelezen, weet ik niet precies meer, maar ik vermoed dat het was in de literatuurgeschiedenis van Frans Bastiaanse, waarvan ik het vierde deel indertijd voor een paar gulden kocht en dat me veel wijzer maakte over de literatuur in de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Daar las ik een gedicht van  Victor de la Montagne:


Een oudt liedeken
naar Jean Richepin 
Tsagh eens een cnape stervensgeern
een valsche, vreede boose deern.
Sei totten cnape: "hael mi terstont
din moeders herte voor minen hont."
Hi ging en sloech sin moeder doot
vluchtte mettet herte root.
Mer twijl hi loopt, stuict oppen steen
en valt, - dat erme hert meteen.
Als botsen op de harde baen,
vingh plots dat herte te spreken aen.
Al weenen vinghet te spreken aen:
"Och jonghe, hebs di seer gedaen?"

Er staan veel onbegrijpelijke zaken in dit 'liedeken'. Waarom is deze knaap 'stervensgeern'? En waarom voldoet hij zonder vragen aan het verzoek van de wrede deern om het hart van zijn moeder te halen voor haar hond? De dichter doet of het allemaal vanzelfsprekend is en wij volgen hem in dit intrigerende verhaal.

Het hart spreekt als het gevallen is, zoals ook het afgehakte hoofd nog kan praten in 'Het lied van heer Halewijn'. Zelfs als de moeder doodgeslagen is, is haar hart nog bekommerd om haar zoon. Wij wrijven een traan weg.

Het gedicht was ik nooit meer vergeten, evenals de naam Victor de la Montagne. Vanochtend luisterde ik naar de Top 50 van Radio Noordzee, van 16 februari 1974, inclusief de Troef 20. Op nummer 6 staat daar de Zangers zonder Naam met de smartlap 'Een moederhart'. Hetzelfde verhaal, ongetwijfeld.

Hier is de jongen niet 'stervensgeern', maar 'zo moedig en trouw'. Ook hier wordt niet uitgelegd waarom die jongen moedig is en waaraan of aan wie hij dan zo trouw is. Maar in het lied wordt wel uitgelegd waarom de jongen het hart van zijn moeder gaat halen voor de deern: hij is op haar verliefd en zij moet niets van hem hebben. Als zij hem dan vraagt het hart van zijn moeder te halen, doet hij dat waarschijnlijk om te laten zien hoeveel hij voor haar overheeft.

Het lied blijkt ook te vinden te zijn op YouTube, zelfs twee keer in één 'filmpje'. Luister en huiver. En luister ook naar de tekst van Victor de la Montagne, fraai voorgelezen door Jeanine Schevernels.





Naschrift: na maanden (oktober 2013) hoor ik het lied terug en kom erachter dat de jongen volgens de Zangeres helemaal niet 'moedig en trouw' was, maar 'goedig en trouw'.

woensdag 20 februari 2013

H.P. Lovecraft - Het onzienbare en andere verhalen




Horror is nooit erg aan mij besteed geweest. Verhalen over zombies die uit elkaar vallen, deden mij meestal gapen. Maar Edgar Allan Poe heb ik wel met plezier gelezen en waarschijnlijk zou ik dat ook gedaan hebben bij de verhalen van H.P. Lovecraft, als ik ze had gekend.

Maar ik kende ze niet. Gelukkig heeft Erik Kriek van enkele van die verhalen het stof af geklopt en er mooie stripverhalen van gemaakt. Zijn boek is intussen genomineerd voor de Stripschapsprijs en dat is niet voor niets.

Allereerst zijn het prima vertelde en geïllustreerde verhalen. Maar ook verder is het boek voorbeeldig verzorgd. Een voorwoord door Gerard Soeteman en een uitleiding door Milan Hulsing, met daarin opgenomen een biografische schets.

Het aantrekkelijke van de verhalen van Lovecraft is, vind ik, dat ze starten in het dagelijkse leven. Dan dringt er iets angstaanjagends dat leven binnen, iets wat ervoor zorgt dat je weet dat je niet meer de controle hebt, dat er krachten zijn die je leven ontregelen en het naar hun hand dreigen te zetten.

Eigenlijk zijn alle verhalen die Kriek gekozen heeft de moeite van het lezen waard. Het langste is 'Schaduwen boven Innsmouth', wat misschien wel het beste verhaal is: iemand belandt in een geheimzinnig dorpje, Innsmouth, waar hij gedwongen de nacht doorbrengt. Van een dronken oude man heeft hij het een en ander gehoord over de andere bewoners. De persoon blijkt zijn leven niet zeker te zijn en ontsnapt maar net.

Dat zou al een goed verhaal geweest zijn, maar Lovecraft gaat verder. Hoewel de gebeurtenissen achter de rug zijn, blijven ze de hoofdpersoon bezighouden. Hij ontdekt nog wat over zijn eigen afkomst en ziet uiteindelijk geen andere uitweg dan terug te keren naar Innsmouth.

De tekeningen van Kriek zijn prima. Ze zijn helemaal uitgevoerd in zwartwit, met mooi gebruik van grijzen. Qua sfeer deden ze me wel wat denken aan de piratenverhalen die Riff Reb's tekende (Aan boord van de Morgenster, zie hier en hier). Maar Kriek roept meer huiver op.

Het boek van Kriek is voor de Stripschapprijs genomineerd in de categorie Nederlands literair. De andere twee nominaties zijn: Michiel van de Pol, Scherpschutters en Teun Berserik, Vincent van Gogh - De jonge jaren. Die eerste nominatie kan ik wel volgen. Scherpschutters is een mooi, persoonlijk boek. Berserik tekent goed, maar de tekst vond ik minder en ik vond ook dat Van Gogh in zijn boek veel meer op een afstand bleef dan bijvoorbeeld in dat van Barbara Stok. Nou ja, meningen verschillen en dat is maar goed ook.



Zelfportret van Erik Kriek

Participatiecontract

Vandaag staat er in de Volkskrant een interview met minister Lodewijk Asscher. Die vindt dat we wat minder soepel moeten zijn voor nieuwe Nederlanders. Ze zullen moeten inburgeren en degenen die geen inburgeringscursus hoeven te volgen (omdat ze bijvoorbeeld van de Antillen komen) moeten een participatiecontract ondertekenen.

De minister:
We betalen anders een enorme prijs voor vrijblijvendheid. De culturele integratie hapert, er is zelfs sprake van achteruitgang in de manier waarop wordt aangekeken tegen homoseksualiteit, tegen joden, tegen vrouwen. We moeten duidelijker maken wat dit land zo geweldig maakt: de vrijheid jezelf te zijn.
Het klinkt bijna als cabaret. We zullen je snotverdorie dwingen om te erkennen dat we hier de vrijheid hebben om jezelf te zijn! Maar minister, mag ik ook mezelf zijn als mijn mening afwijkt van de uwe? Mag ik mezelf zijn als ik vrouwen minderwaardig vind aan mannen? Kom nou toch, minister. Een wezen dat een paar dagen per maand bloedt zonder dood te gaan, daar is toch iets mee?

Als ik paardenvlees lekkerder vind dan rundvlees, dan mag dat zeker niet? Als ik vind dat iemand die in zijn contract heeft staan dat hij een bonus krijgt, die bonus ook moet krijgen, dan denk ik zeker verkeerd? Wat houdt die vrijheid om jezelf te zijn eigenlijk in?

Natuurlijk weet ik het antwoord al. De minister wil helemaal niet dat mensen de vrijheid hebben om zichzelf te zijn, maar hij wil dat ze net zo denken als hij. Als mensen anders dan hij gaan denken over homoseksualiteit, joden (er zal wel bedoeld zijn: Joden) en vrouwen dan noemt hij dat: 'achteruitgang'. Blijkbaar zijn er niet verschillende meningen waarover je kunt discussiëren, maar is er een juiste mening en andere meningen zijn niet alleen anders, maar ook minder goed.

Het ligt voor de hand dat iedereen zijn eigen mening de beste vindt. Anders had hij wel een andere mening gehad. Maar het is toch kortzichtig om te denken dat mensen met een andere achtergrond, op een andere plaats of in een andere tijd of gewoon andere mensen net zo moeten denken als jij? Als SGP'ers vinden dat vrouwen niet op de kieslijst moet en als de SGP-vrouwen dat ook vinden: laat ze dan. Niemand is verplicht op de SGP te stemmen of lid van de partij te worden. Als er mensen op stemmen, hebben ze bestaansrecht. Zo niet, dan verdwijnen ze vanzelf.

Ik raak geïrriteerd, merk ik, door de gedachtepolitie die voorschrijft wat je moet denken. Die hele inburgeringscursus vind ik al onzin. Nou ja, het is handig als mensen de taal een beetje spreken, zodat je tegen een dokter kunt vertellen wat eraan scheelt. Maar verder? Als iemand weigert om boerenkool te eten, naar de Nederlandse televisie te kijken, naar Jan Smit te luisteren, zijn tuin te wieden, spijkerbroeken te dragen? Laat hem. Zolang iemand zich aan de wet houdt, belasting betaalt en geen overlast veroorzaakt, geef hem dan in ieder geval de vrijheid om zichzelf te zijn. Dat is toch wat de minister uiteindelijk wilde?

Nog een keer de minister:
De grootste verplichting ligt bij de migrant om zich te verdiepen in het land waar zijn toekomst en die van zijn kinderen ligt. Die moet de Nederlandse waarden en verworvenheden verinnerlijken. En ernaar leven.
Het is maar de vraag of je wel kunt weten wat 'de Nederlandse waarden en verworvenheden' zijn. Met zijn allen in een tuin gaan staan bij een pedofiel die zijn straf al heeft uitgezeten? Fans van een andere club in elkaar slaan? Lingo kijken? Bijnakonining Máxima zei ooit al dat de Nederlander (in de betekenis van de Nederlander) niet bestaat. Velen vielen over haar heen, maar ze had natuurlijk gelijk.

En dan nog: als ik zou kunnen aangeven hoe de gemiddelde Nederlander denkt en wat hij vindt, waarom zou ik diens waarden en verworvenheden moeten overnemen? Mag ik niet zeggen: goed, dat zijn jouw waarden. Ik respecteer die, maar ik heb andere?

Verderop in het interview gaat het nog over moskee-internaten, die bijdragen aan de segregatie. De minister, ruimhartig:
Als iemand voor zichzelf de keus maakt om zo religieus te zijn dat hij daardoor bijna niet maatschappelijk kan slagen, is dat zijn eigen verantwoordelijkheid. 
Dat klinkt toch een beetje als: Goed, jongen. Als jij zo nodig wilt mislukken, dan moet je dat maar zelf weten. Iemand die op een moskee-internaat zit, kan immers bij voorbaat maatschappelijk niet slagen. Hoeveel ministers hebben er op een moskee-internaat gezeten? Hoeveel topmannen bij banken? Nou dan.

De minister is nog niet klaar. Iemand mag dus zelf uitmaken of hij zo religieus is dat hij daardoor maatschappelijk niet kan slagen.
Maar hij heeft wel de plicht zijn kinderen de mogelijkheid te geven om succesvol te worden in Nederland.
Ja meneertje, we leven wel in Nederland, hè. Het gaat er niet om dat u uw overtuigingen, uw geloof, uw waarden overbrengt op uw kinderen, maar de Nederlandse waarden. Dat wil zeggen dat het er niet om gaat of uw kind gelukkig wordt of een goed mens wordt. Nee, hij moet succesvol zijn. Laat hem dus maar stoppen met die studie van de Koran, laat hem alsjeblieft ophouden met dat vrijwilligerswerk bij bejaarden, en ook dat gamen moet afgelopen zijn. Je moet succesvol zijn en succesvol wil zeggen dat je veel geld gaat verdienen. Nou ja, ook weer niet te veel, want dan zeggen de Nederlanders dat je een graaier bent. Inburgeren is geen sinecure.

Als ik als Arubaan of Turk of Belg in Nederland zou komen wonen, zou ik dat contract natuurlijk ondertekenen. Zeker als het een voorwaarde zou zijn om bijvoorbeeld een hypotheek af te kunnen sluiten (een eigen huis aanschaffen behoort tot de Nederlandse waarden, huren is voor niet-ingeburgerden). Maar zou ik daardoor anders gaan denken? Natuurlijk niet.

Zo'n participatie-contract kan nooit meer dan een wassen neus zijn. Iemands opvattingen veranderen niet zo snel en zeker niet op commando. Dat contract is er dan ook niet voor de nieuwe Nederlanders, maar voor de minister die een daad wil stellen. Als we over vier jaar geen vreedzame multiculturele samenleving hebben of als we niet alleen maar aangepaste en ingeburgerde allochtonen hebben, kan de minister zeggen dat het aan hem in ieder geval niet gelegen heeft. Hij heeft het participatiecontract immers ingevoerd? Hij is ingedekt.

Gelijk heeft hij. Voor je het weet eisen de gewone Nederlanders dat hij een deel van zijn salaris terugstort. Moeilijk slag mensen, die Nederlanders. Als ik er niet zelf een was, zou ik er niets mee te maken willen hebben.

maandag 18 februari 2013

Getekend leven


Robert Crumb is een grootheid in de stripwereld. Zijn manier van tekenen heeft velen beïnvloed. In Nederland bijvoorbeeld Peter Pontiac. Veel van zijn werk was al in het Nederlands te krijgen. Nu zijn ook de verhalen beschikbaar die hij samen met zijn vrouw Aline maakte.

Robert en Aline zijn de hoofdpersoon in de verhalen die ze samen schreven en tekenden. De verhalen verschenen als afleveringen van bijvoorbeeld Dirty Laundry Comics en Self-Loathing Comics. Het grootste deel is getekend door Robert, waarbij Aline steeds zichzelf tekent. Maar er zijn ook wel verhalen die Robert alleen tekende en ook een verhaal dat geheel van de hand van Aline is. Hun dochter Sohpie heeft ook meegetekend en soms was er een gasttekenaar (Art Spiegelman, Charles Burns). De tekenaars staan steeds nauwkeurig vermeld en ook het jaar waarin het verhaal verscheen. Er had ook best vermeld mogen worden waar de verhalen eerder te lezen waren, maar dat is niet gebeurd. 

Crumb heeft een fraaie stijl van tekenen, met uitgekiende arceringen. Alines tekeningen zijn kwalitatief wat minder, maar wel altijd als die van haar herkenbaar. Veel lijn zit er meestal niet in de verhalen. Ze moeten het bijvoorbeeld niet van een plot hebben. 

Het belangrijkst zijn de personages, waarvoor het echtpaar Crumb (en later het gezin Crumb) model stond. Ze zijn getekend met hun onhebbelijkheden en met enorm veel zelfspot. Dat maakt dat je altijd weer om ze kunt glimlachen.

In 1994 besloot het echtpaar te emigreren naar Frankrijk. Crumb was in Amerika omstreden en hij was nogal bekend geworden na een documentaire over hem (trailer hieronder). Zijn broer pleegde zelfmoord na het uitkomen van deze documentaire. 

Crumb houdt van de rafelranden. Geweld bijvoorbeeld en pornografische seksscènes komen in verschillende verhalen terug, zij het nou ook weer niet zoveel in deze verzameling. Bovendien is er altijd de humor die het verteerbaar maakt. 

Die humor en de manier van tekenen - dat is wat ik in Crumb waardeer. Als verhalenverteller vind ik hem minder goed. Soms is de vaart helemaal uit het verhaal en blijft het steken in gesprekjes over onbeduidende zaken. De liefhebbers van het werk van Crumb, zullen ook dit dikke, mooi uitgevoerde boek graag willen hebben. Degenen die hem afwijzen, wellicht op morele gronden, zullen ook door dit boek niet overtuigd worden. 











Alles wat er was



Acht mensen zitten in een schoolgebouw voor de opname van een tv-programma. Dan horen ze een knal. Ze vernemen dat ze ramen, deuren en gordijnen moeten sluiten en op verdere instructies moeten wachten. Maar die komen niet. Ze zullen het met elkaar moeten zien te redden.

Dat is de setting in Alles wat er was, de nieuwe roman van Hanna Bervoets. Ik moest meteen denken aan het theaterprogramma Bij mij zijt ge veilig van Wim Helsen, waarin ook het idee wordt opgeroepen dat er buiten het theater niets meer is.

Bij Bervoets had ik van tijd tot tijd wel wat moeite om mee te gaan in de fictie. Je hebt namelijk geen idee van wat er buiten gebeurd is. Er hangt een dikke mist en meer weten we niet. Telefoons hebben geen bereik en vaste telefoons doen het blijkbaar ook niet meer. Ook radio, tv en internet zijn uitgevallen. Maar elektriciteit is er wel en de waterleiding doet het ook nog. Hard kan de knal niet geweest zijn, want alle ramen zijn nog intact en het gebouw lijkt onbeschadigd. Er is dus grote kans dat er in andere gebouwen heel wat mensen zitten die het overleefd hebben. Maar in het verhaal spelen ze geen rol.

De jonge vrouw Merel houdt een dagboek bij van wat ze in de school beleeft. Ze heeft een bijna lege agenda van een leerling achterover gedrukt en daarin schrijft ze. Via haar leren we de andere personages kennen: het jongetje Joeri met zijn moeder Natalie; Kaspar, de onderwijzer van Joeri; Kaylem, de conciërge; en Barry en Leo, die net als Merel werken bij het bedrijf dat de tv-opname moest verzorgen. De cameravrouw Lotteke is al weg.

De blaadjes van het dagboek liggen door elkaar en later wordt ook duidelijk waarom. Dat betekent dat het boek begint met dag 91, overspringt naar dag 5 en zo verder. Dat is een handige manier om de lezer nieuwsgierig te houden, zowel naar dingen die al gebeurd zijn als naar dingen die nog zullen gebeuren. Het boek leest dan ook lekker weg, mede door de korte hoofdstukken. Dat bladert lekker door.

De personages zijn, begrijpelijkerwijs, erg op elkaar en op zichzelf gericht. Toch verbaast het me hoe weinig ze met de buitenwereld bezig lijken te zijn. Ze proberen het zo lang mogelijk uit te zingen en dat is het dan.

Als je met een stel mensen op een kluitje zit, lopen de spanningen natuurlijk op en als de honger erger wordt, merken de personen hoe hun grenzen verschuiven en hoe ze tot dingen in staat zijn die ze in het gewone leven nooit gedaan zouden hebben. Het zijn niet altijd even frisse passages en ze zullen ook wel geschreven zijn om ons te doen gruwen.

Gek genoeg had ik niet zo met de personen te doen. Ik kon me hun situatie nog wel voorstellen, ik kon de gedachtegang van Merel wel volgen, maar het deed me allemaal niet zo heel veel. Dat komt waarschijnlijk doordat Merel de situatie nogal gelaten geaccepteerd heeft. Van Merel krijgen we nog wel een aardig beeld, maar de andere personages leren we nauwelijks beter kennen, waardoor ze op een afstandje blijven. Dat vind ik wel een nadeel.

Verder vraag ik me af wat Alles wat er was nou meer is dan een gedachte-experiment: stel dat alles wat er was er ineens niet meer is. Dat mensen in tijden van nood veranderen, of misschien juist wel zichzelf worden, wisten we al en ook dat mensen altijd wel een manier vinden om de situatie waarin ze zich bevinden voor zichzelf aanvaardbaar te maken. Maar verder?

Met hoeveel plezier ik Alles wat er was ook gelezen heb, toch bevredigt het boek me niet. Misschien is er een ernst die ik niet zie en misschien mis ik belangrijke dingen die er wel door de schrijfster in gebracht zijn, maar voor mij blijft het te veel een aardigheid, te veel een stel-je-voor-dat. Dat is me net niet genoeg.


zondag 17 februari 2013

Niet (in) het minst

Lastig, hoor: twee uitdrukkingen die bijna hetzelfde zijn, maar die niet dezelfde betekenis hebben. Dat is het geval bij 'niet het minst'/'niet in het minst'.

Nog maar even voor duidelijkheid: Heb je er bezwaar tegen dat ik je in je hals zoen? Niet in het minst. Helemaal niet, dus. Nog niet in het minste heb ik er bezwaar tegen.

En zonder 'in'. Deze politicus is bijzonder geliefd. Niet het minst doordat hij altijd doet wat hij zegt. Daardoor vooral dus.

'Niet het minst' is een litotes. Je zegt iets door het tegendeel te ontkennen. Je zegt: Dat was niet zo slim van je, wat betekent: Dat was dom van je. Je zegt: Niet het minst, wat betekent: het meest, vooral.

Dat er nogal wat fouten gemaakt worden met de uitdrukkingen 'niet het minst'/'niet in het minst' komt niet het minst door de ontkenning die erin staat. En doordat de twee zo op elkaar lijken natuurlijk.

Geregeld gaan er dan ook mensen in de fout. Soms zijn dat mensen die best het verschil tussen beide uitdrukkingen weten, maar even niet opletten. En als de fout gedrukt staat, weet je nooit of de auteur ervoor aansprakelijk is of een redacteur die het beter dacht te weten en die met een verandering een fout binnen de tekst gebracht heeft.

Vrijdag 15 december was het weer raak in NRC/Handelsblad: Arjen Fortuin schrijft in zijn recensie van het boek Vele hemels boven de zevende van Griet Op de Beeck:
Er zijn van die debuten die door zoveel tromgeroffel worden begeleid, dat de auteur al een gevestigde naam lijkt te zijn, voordat het boek in de winkel ligt. Dat geldt zeker voor het romandebuut van Vlaamse journaliste Griet Op de Beeck (1973), Vele hemels boven de zevende. Het zoemt al een paar weken rond als een van de opmerkelijkste boeken van het voorjaar, niet in het minst door lyrische aanprijzingen van even uiteenlopende als gearriveerde auteurs als Peter Verhelst en Tom Lanoye. 
'Helemaal niet door de aanprijzingen' staat er, maar Fortuin bedoelt: 'vooral door de aanprijzingen'. Dus had het moeten zijn: 'niet het minst'. Kan gebeuren. Fortuin zal zich eraan ergeren als hij het terugleest. En misschien krijgt een redacteur een geïrriteerd mailtje. Het zou me niet in het minst verbazen.

zaterdag 16 februari 2013

Trits

Hoe vaak iets voorkomt, is moeilijk te zeggen. Wanneer je ergens op gaat letten, zie je het immers eerder. Het is bijvoorbeeld bekend dat zwangere vrouwen overal dikke buiken zien. Een tijdje geleden viel me op dat het woord 'trits' nogal eens verkeerd gebruikt wordt. En nu zie ik het overal.

Het meest recente geval is de recensie van Sebastiaan Kort in de NRC van gisteravond over En een nacht van Elisabeth Steintz. Kort schrijft:
De voornaamste verhaallijn uit En een nacht is die waarin het losbandige liefdesleven van Isabelle belicht wordt. Ze houdt er een hele trits minnaars op na, ondanks een relatie met de rustige Arjen, een flat character aan wiens zure lot Steintz overigens weinig woorden vuil maakt.
Een trits is een drietal. Maar dat bedoelt Kort niet. Anders had hij geschreven: 'Ze houdt er een trits minnaars op na' en niet 'een hele trits'. 

Dat zegt mijn gevoel tenminste. Ik heb het voor de zekerheid maar eens opgezocht in Van Dale, waarin 'drietal' inderdaad als eerste betekenis wordt gegeven, maar als tweede betekenis wordt ook 'reeks, serie' gegeven, met als voorbeeld 'een hele trits deskundigen, voorstellen'. Dat laatste woord snap ik in deze context niet, maar dat doet er niet toe. 

Volgens het Woordenboek der Nederlandse Taal is de herkomst van 'trits' onduidelijk; misschien komt het van het Franse triche. Aanvankelijk werd het alleen in het kaart- en dobbelspel gebruikt en als zodanig werd het voor het eerst in 1634 aangetroffen.

Al snel ging Vondel ermee aan de haal (1639), die het had over 'een trits van kruisen'. In het WNT wordt gesuggereerd dat Vondel mogelijk 'een trits van azen' in zijn achterhoofd had. 

Het WNT geeft ook 'Benaming voor een verzameling van meer dan drie' als betekenis en geeft aan dat die betekenis vooral in het noorden en oosten van ons land zou voorkomen. 'Mogelijk is er in sommige gevallen invloed geweest van rist (jongere vorm rits). 

Ik zou bij een reeks altijd het woord 'rits' gebruiken. Battus had het ooit over verzamelingen: een berg alpinisten, een hok concubines maar ook 'een rits knopen', wat ik indertijd geestig vond. Ook ik heb nog rondgelopen in broeken die dichtgeknoopt in plaats van dichtgeritst moesten worden. 

Ik herinner me nog het beteuterde gezicht van het jongetje Theo Lijbers toen zijn vader tegen hem zei dat hij zijn gulp dicht moest doen. Theo: 'Da kan nie. Herman het alle kneupen eraf gesnejen'. 

Dat men in het noorden en oosten gewend is om 'trits' te zeggen tegen een serie, geeft ook het Woordenboek der Friese Taal. Daarin is namelijk de eerste betekenis: 'lange rij, reeks, sleep' en pas de tweede betekenis is: trits, drietal, waarbij er ook nog bij vermeld wordt dat het in die betekenis weinig wordt gebruikt. 

Opvallend is wel dat als vertaling voor het Friese 'trits' het Nederlandse 'trits' wordt gegeven, waarbij er blijkbaar van uitgegaan wordt dat in het Nederlands de betekenis van 'trits' alleen maar 'drietal' is. 

Dat is ook wat mijn taalgevoel mij zei toen ik dit stukje begon te tikken. Maar blijkbaar loop ik, zoals elke schoolmeester op leeftijd, achter, zoals de regels altijd achterlopen op de werkelijkheid, maar ik loop alweer achter op die regels (als we het woordenboek tenminste als normatief beschouwen), omdat 'trits' in de betekenis van 'reeks, serie' al in het woordenboek staat. 

Wanneer het woord in die betekenis in het woordenboek is gekomen, kan ik op dit moment niet nagaan. De vorige druk van Van Dale staat bij mijn geliefde en die is op dit moment onbereikbaar. Daarbij neem ik aan dat ze ergens is waar ook dat woordenboek voor haar onbereikbaar is. Ik heb nog wel een handwoordenboek van Koenen uit 1992/1993 (waarom staan die beide jaartallen vermeld?), waarin 'trits' nog alleen 'drietal' betekent. 

In het Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal van Calisch en Calisch (1864) staat er bij 'trits': 'drietal, drie; drie geworpen dobbelsteenen met evenveel oogen op ieder; drie azen (in het kaartspel). Een voorbeeld van buiten het kaart- of dobbelspel wordt er niet gegeven. 

In het Verklarend Handwoordenbeok der Nederlandse Taal (tevens vreemde-woordenboek) van Koenen uit 1937 vind ik alleen maar 'drietal' met het voorbeeld 'een trits van zonen'. 

Maar ik ging school in de jaren zestig en zeventig en die zijn van na deze woordenboeken. Bovendien groeide ik op in de Betuwe, waar niemand in mijn bijzijn het woord 'trits' gebruikte. Wel 'een hele rits'. 

Kan iemand misschien in een woordenboek van een tijdje geleden kijken of toen 'trits' ook al de betekenis van 'reeks, serie' had? En ben ik de enige bij wie op dit gebied het taalgevoel achterloopt bij het woordenboek?

vrijdag 15 februari 2013

Zwart gat


Pas de laatste jaren houd ik mij bezig met beeldromans (graphic novels). Ik heb mijn best gedaan zoveel mogelijk bij te blijven en alsnog te gaan lezen wat in voorgaande decennia verschenen is. Maar sommige grote werken moet/mag ik nog. Zo moet ik Om mekaar in Dokkum (2004) van Guido van Driel nog steeds lezen

Charles Burns is een topauteur en ik kende hem al wel. Hier schreef ik bijvoorbeeld over De korf. Maar zijn belangrijkste werk, Zwart gat, was nog steeds aan mij voorbijgegaan. Tot nu.

Zwart gat gaat over een geheimzinnige ziekte waarmee jongeren besmet worden. Er is al gesuggereerd dat die ziekte een metafoor zou zijn voor AIDS, maar zo simpel lijkt het me niet te liggen. Misschien is het zelfs helemaal niet zinvol om de ziekte te duiden. Misschien is die ziekte een beeld van iets, maar het kan ook gewoon een geheimzinnige ziekte zijn. Ook dan is Zwart gat een mooie roman over jongeren die het maar moeten zien te redden in het leven.

Op de achterflap staat de volgende tekst:
Het was een verschrikkelijk spelletje tikkertje. et duurde een voordat ze doorhadden dat het een nieuwe ziekte betrof, een ziekte waar alleen tieners gevoelig voor waren. Ze noemden het de 'tienerplaag'of 'het insect' en de symptomen waren niet te voorspellen . Voor sommigen was het niet zo erg - een paar bulten, misschien wat uitslag - maar anderen vderanderden in monsters of kregen ineens nieuwe ledematen. Hoe dan ook, de symptomen deden niet ter zake, als je eenmaal aangetikt was, was je 'm voor altijd.
Burns laat zien hoe een paar jongeren aangetikt worden of zijn: Kieth en Eliza, Bob en Chris. Ze proberen er het beste van te maken en soms lijken ze toch wat controle over hun leven te hebben. Maar vaker moeten ze maar meedrijven in de maalstroom, hebben ze niemand anders dan andere uitgestotenen, die ook niet altijd te vertrouwen zijn. Het is een eenzaam leven, waarbij het moeilijk is om perspectief te houden op te toekomst.

De jongeren weten zelf ook niet precies wat hun nu allemaal overkomt. Een van hen blijkt bijvoorbeeld een staart te hebben, een ander kan zijn huid afstropen als een slang en sommigen zien er afzichtelijk uit. Ook als lezer verkeer je in onzekerheid. Doordat je het idee hebt dat er informatie ontbreekt, kun je je goed inleven in de onzekerheid van de jongeren.

Burns heeft een bijzonder strakke stijl van tekenen, met veel gebruik van zwart. Soms heb je het idee dat je naar houtsneden kijkt. In die beheerste stijl, weet hij toch ook de chaos over te brengen. Bij flashbacks vervangt hij de rechte kaderlijnen door golvende en ik denk dat dat eigenlijk niet nodig is.

Zwart gat is een overweldigende beeldroman, die kan wedijveren met het beste wat de stripliteratuur heeft opgeleverd. Burns is alweer bezig met een volgend project, waarvan nu twee delen zijn verschenen, X en De korf. Ook die serie ziet er veelbelovend uit: een wonderlijke wereld waarin je als lezer met veel vragen blijft zitten. Maar je kunt je niet onttrekken aan het verhaal.

Het werk van Burns heeft horrorachtige trekken en eigenlijk hou ik helemaal niet van horror. Toch werd ik gegrepen door Zwart gat. Dat moet wel door de kracht van het verhaal komen en door het onontkoombare idee dat het echt ergens over gaat, dat Burns zich niet bezig houdt met amusement, maar dat hij ons wat wil laten zien. We kijken graag naar wat dat dan is.






woensdag 13 februari 2013

Boven jezelf uit zingen


Al in 2010 verscheen Boven jezelf uit zingen van Dirk Zwart, maar ik las het nu pas. Het is een 'kerkmuzikaal dagboek'. Het begint bij het begin van het jaar en op de achterflap kunnen we lezen dat dat 2009 is. Per maand is er een hoofdstuk gemaakt en daarbinnen is soms wel en soms niet aangegeven welke dag het betreft.

Zwart heeft bijna een jaar lang (op 8 december houdt hij het voor gezien) bijgehouden wat zijn activiteiten zijn geweest op het gebied van de kerkmuziek. Hij componeerde, hield zich bezig met het nieuwe Liedboek, bezocht studiedagen en andere bijeenkomsten, was druk met de Stichting Nieuwe Kerkmuziek, beluisterde cd's, schreef artikelen en las veel op het gebied van kerkmuziek en eredienst.

Een terugkerend thema is Zwarts strijd voor kwaliteitsmuziek en tegen populistische, evangelicale muziek. Het project Psalmen voor Nu moet het ook nogal eens ontgelden. Aan het eind van zijn dagboek verzucht hij:
Het lijkt soms allemaal zo weinig resultaat te hebben. Ik put moed uit de dagboeknotities van Barnard, en denk maar: volhouden! De verplatting is niet te stuiten, maar is misschien ook wel van alle tijden. Er zullen daartegenover altijd mensen blijven die op de bres staan voor kwaliteit en schoonheid. Gewoon maar doorgaan.
Zwart geeft geregeld zijn oordeel over muziek. Vaak is dat muziek die ik helemaal niet ken, maar de duidelijkheid van Zwart is aangenaam. Ook weet hij zijn oordeel vaak humoristisch te verwoorden:
En wat een suffige melodie en een nikserige harmonisatie, door Loonstra op zijn website gekarakteriseerd als 'orgelpartij in de stijl van Duruflé/Vierne'. Als dat zo is, dan is het werk van Nel Benschop geschreven in de stijl van Lucebert/Kouwenaar.
 Over het algemeen heeft Zwart een prettige stijl, waardoor ik makkelijk kon doorlezen, ondanks dat kerkmuziek niet direct een van mijn interessegebieden is. Doordat ik op dit terrein slecht op de hoogte ben, hikte ik soms wel aan tegen afkortingen die verder niet uitgelegd werden: ISK, DNSGV, NSGV - mij zegt het allemaal niets, maar insiders weten ongetwijfeld wat er bedoeld wordt.

Ook als ik wel wist wat er bedoeld wordt, stoorde ik me soms aan afkortingen. Waarom ND in plaats van Nederlands Dagblad en waarom schrijft Zwart 'geref. kerk (vrijgem.)' niet voluit?

Steeds weer is de dagboekhouder bezig om de Stichting Nieuwe Kerkmuziek op gang te krijgen. Met verschillende tijdschriften worden er flyers meegestuurd en in zijn naïviteit verwacht Zwart steeds weer dat er mensen zullen reageren. Hij is daarna teleurgesteld als de respons tegenvalt.

Aan de andere kant kan hij ook heel blij zijn als iemand iets aardigs zegt over zijn muziek. Die gevallen zijn dan ook allemaal genoteerd, ook als het slechts een kort zinnetje in een mailtje betreft. Voor een deel zal het ijdelheid zijn dat hem ertoe bewogen heeft om dat elke keer weer opnieuw te noteren. Maar het lijkt Zwart ook oprecht goed te doen.

Zwart kan ook genieten van zijn eigen muziek, die hem kan treffen als die uitgevoerd of gerepeteerd wordt. Soms ook valt zijn eigen muziek hem tegen of vindt hij die geforceerd. Ook dat noteert hij.

Interessant is hoe Zwart zijn gedachten ordent over de functies van kerkmuziek. Hij leest hierover boeken en artikelen en overweegt in hoeverre die kloppen. Beetje bij beetje ontwikkelt hij hierover zijn gedachten, totdat hij een systeem heeft dat voor zijn gevoel klopt.

Wat bijblijft na lezing is toch vooral de betrokkenheid van Zwart bij de kerkmuziek. Hij leest alles wat los en vast zit op dat gebied, blijft strijden voor kwaliteit en werkt hard in zijn verschillende functies. Iemand die niet gegrepen door de kerkmuziek zou dat niet op die manier vol kunnen houden.

Boven jezelf uit zingen leek me vooraf een boek dat eigenlijk niet zo voor mij bestemd was, maar ik heb het met interesse gelezen. Blijkbaar is Zwart in staat om te schrijven voor een breed publiek: voor kenners, geïnteresseerden en nauwelijks geïnteresseerden. Die man zou meer moeten schrijven.

maandag 11 februari 2013

Bordes

Wat een bordes is, weet ik wel. Dacht ik. Was er niet bij elk nieuw kabinet een bordesscène? En toen wij Juliana nog als koningin hadden trok het defilé ook langs het bordes. Dacht ik.

Maar deze week hoorde ik het lied 'Kom van dat dak af!' van Peter Koelewijn. Nu had ik dat lied natuurlijk wel eens vaker gehoord. Het nummer stond zo'n beetje elke tien jaar in de hitparade. Eerst in 1961, toen het  op de eerste plaats terechtkwam; daarna in 1971, waar het tot plaats 8 reikte; in 1981 werd het veertiende en in 1989 kwam het tot plaats twintig. Ik hoorde de versie uit 1971 en luisterde voor de verandering eens naar de tekst:
Jan Jansen zijn vrouw was een koorddanseres.
Bij gebrek aan een touw klom ze op het bordes.
Het eten werd koud en Jan Janssen werd heet
en door de straat weerklonk zijn kreet:
Kom van dat dak af!
De vrouw van Jan Jansen is dus op het bordes geklommen, want ze had geen touw. Ze doet daar blijkbaar iets wat bij een koorddanseres hoort. Op een bordes? Loopt ze over het randje van dat bordes? Maar waarom roept Jan Jansen dan dat ze van het dak moet komen?

Ik vermoed dat Peter Koelewijn domweg niet wist wat een bordes was. Maar de vraag is wat hij dan bedoeld kan hebben? De vrouw van Jan Janssen is op het dak, maar waar bevindt ze zich precies? Loopt ze over de balustrade van het dakterras? Zoiets vermoed ik.

Jan Jansen zegt ook nog dat zijn vrouw van het dak moet komen of ze gaat in de goot. Zou dat de dakgoot kunnen zijn? Daar denk je wel aan als het over het dak gaat, maar als er op het dak een bordes kan zitten, is er van alles mogelijk.

Wellicht is er iemand die het raadsel in deze diepzinnige liedtekst kan oplossen. Hij verdient een plaatsje op het bordes.



vrijdag 8 februari 2013

De hemel is van zout



Een lezer heeft het recht om een boek niet uit te lezen. Maar zelden maak ik gebruik van dat recht. Ik geloof dat een boek van Dick Schouten me een keer zo tegenstond dat ik halverwege ben gestopt, maar verder weet ik eigenlijk geen voorbeelden. Als ik weinig van een boek verwacht, begin ik er niet aan en als ik aan een boek begonnen ben, lees ik het uit. Het zal wel een boodschap zijn die ik bij mijn opvoeding heb meegekregen: als je ergens aan begint, maak je het ook af.

Maar bij De hemel is van zout van Mance ter Andere heb ik wel vaak de neiging gehad om het boek maar terzijde te leggen. Ter Andere houdt niet van handelingen, denk ik. In het boek gebeurt dan ook nauwelijks wat. Er wordt veel gepraat, veel gedacht. Er worden conclusies getrokken, er wordt gepreekt, er worden meningen verkondigd. Tja, en dat is het dan wel zo ongeveer.

De auteur heeft het erg getroffen met zijn personages. Die deugen namelijk. Ze zijn allemaal zonder meer goed, vinden zichzelf goed (al zullen ze dat bescheiden ontkennen) en vinden elkaar goed:
'Ik wist meteen al bij onze ontmoeting vooraf aan de proefles dat ik bij jou veilig was,' belijdt Frieda. 'Jouw werkelijke aandacht, jouw stem gaven me rust, de zenuwen waren zomaar weg.
'Die uiterlijke kalmte was vaak camouflage,' wierp ik tegen.
Stilistisch is het ook niet veel met dat 'belijdt' en 'wierp ik tegen', maar veel erger is dat de personages niet interessant zijn. De hoofdpersoon is een oude, zelfingenomen man die moppert op alles wat veranderd is: de nieuwe directeur van de school doet het anders dan hij vroeger deed, in de kerk gaat het anders dan het vroeger ging,

Het gemopper van de hoofdpersoon (dat niet als gemopper over mag komen), lijkt ook over te  slaan op de andere personages. Zijn vriendin Frieda moppert dat het souterrain niets anders is dan een 'betonnen showroom voor trotse en vaak rivaliserende auto-eigenaren' en zijn aangenomen dochter moppert bij het zien van een Indiase leerlinge: 'bijna weer weggesaneerd door een minister die op last van een gedoogpartij met kruideniersgewichten woog, hij had maar de ruimte voor een paar grammetjes meer.'

Ter Andere is vooral bezig geweest meninkjes in zijn boek te stoppen. Nou ja, hij zal ze kwijt gemoeten hebben en het zal hem wel opgelucht hebben, maar ik had graag een verhaal gelezen. Ik had graag gezien dat er van tijd tot tijd iets gebeurde. Dat zat er niet in.

Eerlijk gezegd kan ik geen enkele reden bedenken waarom iemand De hemel is van zout zou willen lezen. De vorige roman van Ter Andere kwam terecht in de CLO-top 15. Ik heb al eerder mijn bedenkingen uitgesproken bij dat lijstje, waarin ook uitgesproken slechte boeken staan. Maar misschien is Jij wel een stuk beter dan De hemel is van zout. Slechter kan het onmogelijk zijn.

Pierre H. Dubois over Willem Brakman in 1962



Al verschillende keren heb ik geschreven over de stukken van Pierre H. Dubois in het tijdschrift Het Boek van Nu, eind jaren vijftig, begin jaren zestig. Ik had die jaargangen er nu eenmaal liggen en ik was benieuwd hoe Dubois oordeelde over jonge auteurs, die later tot de groten zouden behoren. Ik las Dubois' stukken over onder anderen over Mulisch, Claus, Hermans, Haasse en Campert. En ook over Willem Brakman. Bij het debuut van Brakman signaleerde Dubois 'een niet geringe literaire begaafdheid' en dat leverde een boek op 'dat zeer goed geschreven is'.

In 1961, het jaar waarin hij debuteerde, publiceerde Brakman ook zijn tweede boek, Die ene mens. Ook daarover schreef Dubois, begin 1962, onder de titel 'Protest tegen de menselijke maat'. In mijn ingebonden jaargangen kan ik niet nagaan wat de exacte datum was.

Dubois begint met te verwijzen naar Een winterreis van Brakman, dat hij 'klaarblijkelijk autobiografisch' noemt. Ook de nieuwe roman is 'kennelijk autobiografisch', de hoofdpersoon is opnieuw Willem Akijn. In het eerste deel van de roman staat de verhouding van Akijn tot zijn moeder centraal. Dubois is enthousiast over Brakmans tekening van dat personage:
men moet erkennen dat Brakman er uitstekend in slaagt niet alleen om die binding suggestief te beschrijven, maar bovendien om een buitengewoon knappe en levensechte schildering van de slovende, krachtige, onoverwinnelijke moeder te geven. Dat is een prestatie op zichzelf, die men los van het boek kan waarderen, in zekere zin een meesterstuk, op zijn minst een sterk staal van literaire potentie. Maar die prestatie staat allerminst op zichzelf. Ook in het geheel van het boek is de creatie van deze indrukwekkende vrouwenfiguur een bijzonder belangrijk element.
Dubois vraagt zich wel af of de schrijver dat allemaal zo bedoeld heeft. 'Of is de kracht van deze figuur hem dank zij haar realiteit ontsnapt?' Hij denkt dat dat laatste het geval is geweest.

Dubois vat kort het tweede en derde deel van Die ene mens samen en kijkt dan terug op het hele boek:
De nieuwe roman van Brakman maakt door zijn opeenvolging van episodes een enigszins verbrokkelde indruk. Het is niet een homogeen geheel geworden zoals het vorige boek. Toch is het, lijkt mij, van kwaliteit niet minder, wanneer ik die kwaliteit althans binnen bepaalde perken zien wil.
Daar is in de eerste plaats de stijl en de verteltrant van Brakman: intelligent, ironisch, met een eigenaardige humor, die in zijn spotternij een duidelijke overgevoeligheid probeert te bedwingen en daar dan ook vrijwel steeds in slaagt. Zijn beelden zijn dikwijls oorspronkelijk.
Iets anders is het met de toon van zijn roman. Die toon is voor een deel gewild onverschillig, wat binnen een bepaalde akoestiek cynisch kan klinken. Maar werkelijk cynisch is toch iets anders. Brakman kan niet verbergen - en dat behoort tot de beste kwaliteiten van zijn boek - dat achter zijn uitingen zijn angst voor de dood en voor de vernietiging doorklinken.
Het minst geslaagd vindt Dubois de gesprekken die Akijn in het tweede hoofdstuk heeft met de heer Koetsier en met de 'jezuïet'. Dubois noemt die 'gezocht, kwasi-grappig en los geschreven, maar in feite doen zij nogal krampachtig aan. Beter vindt hij de gesprekken met zuster Grijp.

Een van die gesprekken citeert hij. Volgens hem vormt de geciteerde passage de sleutel tot een goed begrip van Akijn '(en waarschijnlijk ook van Willem Brakman)'.
Er zijn mensen die van de dood uitgaan en het leven aanvaarden wanneer het zich onweerstaanbaar aan hen opdringt, en er zijn mensen die van het leven uitgaan en de dood pas aanvaarden, wanneer zij er niet aan kunnen ontsnappen.
Akijn en zijn auteur behoren volgens Dubois tot de eerste groep:
het is zelfs het diepere motief waarom dit boek werd geschreven. Dat dit thema zo duidelijk en overtuigend overkomt, is de voornaamste positieve hoedanigheid van Brakman's schrijverschap. 
Dat betekent trouwens nog niet dat Die ene mens een gaaf boek is.
Het had zonder twijfel aanzienlijk sterker kunnen zijn, wanneer hij niet teveel had overgelaten aan een instinctief drijven op een zekere spontane reflex. 
Dubois heeft het idee dat Brakman wat te veel drijft op zijn talent en
al te gemakkelijk toegeeft aan de aandrang om bepaalde momenten uit te schrijven in plaats an ze in te perken en functioneel in het verhaal in te voegen.
Aan het eind wil Dubois toch nog even benadrukken dat Die ene mens wel degelijk een goed boek is:
Ondanks die compositie-zwakte is "Die ene mens"een opmerkelijk boek, dat het schrijverschap van Brakman ten volle bevestigt als een innerlijke noodzakelijkheid, een afgedwongen protest tegen de menselijke staat.
Eerlijk gezegd weet ik niet eens meer of ik Die ene mens wel heb gelezen. Misschien wel niet. Ik ga niet beloven dat ik dat wel zal gaan doen of dat ik andere boeken van Brakman ga (her)lezen. In dit geval staan er geen wetten tussen droom en daad, maar wel praktische bezwaren. Bijvoorbeeld dat dat een etmaal maar vierentwintig uur heeft.

(foto is overgenomen uit Het Boek van Nu)

donderdag 7 februari 2013

Niet zo, maar zo!



Van Joost Swarte ken ik geen slechte tekeningen. Altijd is de compositie doordacht en de lijnvoering is immer trefzeker. Vaak moet ik glimlachen om de ironie, die ik op elk plaatje aantref.

Wanneer ik het werk van Swarte leerde kennen, weet ik al niet meer. Misschien was dat wel in Vrij Nederland, decennia geleden. Hij tekende daarin tweeluikjes: Niet zo, maar zo! Je moest even kijken hoe je ze moest lezen (eerst het onderschrift, dan de eventuele tekstballonnetjes) en dan kon je genieten van de licht absurde adviezen die Swarte gaf voor het oplossen van dagelijkse problemen.

Nu zijn honderdvijftig van deze lessen in lotsverbetering gebundeld in een mooi gebonden boekje. De adviezen zullen wel niet opgevolgd worden en soms is dat maar goed ook. Een paar voorbeelden: mensen kijken beter uit in het verkeer als ze een ambulance horen. Veroorzaak dus een ongeluk, dat is beter voor de veiligheid. Als een schilder op bijvoorbeeld een pas geschilderde bank het woord 'nat' schrijft, is dat maar eventjes waar en daarna een leugen. Omdat je beter een kleine dan een grote leugenaar kunt zijn, kan de schilder beter 'droog' schrijven op iets wat net geschilderd is.

Niet elk tweeluik is even grappig en van eentje vermoed ik dat de plaatjes verwisseld zijn. Maar hoe dan ook: altijd zijn het goede tekeningen.



Eerder schreef ik over Joost Swarte hier en hier.

woensdag 6 februari 2013

Het boek Ont



Nooit eerder las ik iets van Anton Valens. Indertijd had ik positieve dingen gelezen over Vis en ook Het boek Ont werd goed ontvangen. Intussen heb ik dat laatste boek ook gelezen. Ik vind het een goed boek, maar eigenlijk had ik er toch iets meer van verwacht.

Een objectieve beoordeling van een boek is onmogelijk. Ik wil niet uitsluiten dat ik onder andere omstandigheden het boek van Valens beter had gevonden: vorige week was ik nogal grieperig, waardoor ik weinig heb gelezen. Dat betekent dat ik niet in staat was om het boek achter elkaar uit te lezen. Een boek met wat tussenpozen lezen - daar wordt het niet beter van, vermoed ik.

Valens heeft een paar mooie personages geschapen. Isebrand Schut is de oprichter van de gespreksgroep Man&Post, waarbij mannen elkaar helpen met het wegwerken van hun post. Die gespreksgroep wordt opgeschud door de komst van de kleurrijke Cor Meckering.

Het leven van Isebrand speelt zich verder af in onbeduidendheid: hij draait zijn diensten in een ondergronds openbaar toilet. Dat is beneden zijn niveau en dat wordt ook wel tegen hem gezegd. Om hem heen zijn figuren die ook al niet zo geslaagd zijn in het leven. En Meckering heeft wel flair, maar uiteindelijk lopen al zijn zaakjes op niets uit.

Het is een vreemd wereldje dat Valens tekent, maar hij zet het als vanzelfsprekend voor ons neer, zodat we het accepteren. Daarbij heb ik verschillende keren moeten glimlachen, want met ironie weet Valens wel raad.  De stijl waarin het boek geschreven is, is niet opvallend, maar juist in onopvallende zinnen kan Valens heel scherp zijn. Bijvoorbeeld: 'Sylvio's plan klonk Isebrand zowel logisch als totaal desperaat in de oren.'

En toch kom ik in een soort eindoordeel niet zoveel verder dan 'wel goed' of 'apart'. De personages zullen me bijblijven, misschien enkele zinnen en dat is het dan. Echt onder de indruk was ik niet, al erken ik dat Valens een goed boek heeft geschreven. Misschien is het omdat het me toch niet lukte om werkelijk mee te leven met de personages. Misschien ligt dat aan het feit dat ik het boek niet achter elkaar uitgelezen heb, misschien ligt het ook aan het boek.

Ik was er bijvoorbeeld niet zo van onder de indruk als van Dit zijn de namen (Wieringa) en ook boeken als Dorst (Gerritsen) Post Mortem deden mij meer. Qua compositie is Het boek Ont ook minder. Cor Meckering blijkt bijvoorbeeld aan het eind van boek gewoon weggeschreven te zijn. Maar goed, literatuur is geen wedstrijdje en met Het boek Ont als cadeau kun je veel mensen ongetwijfeld een plezier doen.

maandag 4 februari 2013

J. Eijkelboom, Verzamelde gedichten





Voorval op Java
Bij een waringin lagen wij te wachten,
ik weet niet meer waarop, waarschijnlijk
op wat toen de vijand werd genoemd,
ik weet niet meer waarom.
De nachten hadden duizenden geluiden
waarvan ik na twee jaar er
minstens zeven kende, tot dusver
daarom niets bijzonders.
Maar plotseling of langzaam
-dat viel niet meer te zeggen-
groepeerden de geluiden zich
tot een traag hemelkoor. 
Het werden schurende planeten,
treinen in eindeloze bocht
op rails van louter zilver
krimpend en zwellend, langste adem 
ooit door een sterveling gehoord.
Er was een voorgevoel van dood,
of ik al was gesneuveld en
pijnloos door de ruimte opgetild.
Ik was geneigd soldaten aan te stoten,
te vragen of ook zij die nachtmuziek
vernamen. Ik deed het niet. Je werd
daar toen al gauw voor gek versleten.
Ook vreesde ik, niet meer te zullen horen
wat tot de dageraad waarneembaar bleef.

Jan Eijkelboom was verschillende jaren op Java, waar hij betrokken was bij wat toen 'politionele acties' werden genoemd. Hij heeft erover verteld in interviews, erover geschreven in Het krijgsbedrijf en in gedichten.

In dit gedicht beschrijft hij hoe hij met een groep soldaten ligt te wachten 'op wat toen de vijand werd genoemd' en hoe hij dan in de geluiden een soort koor meent te horen. De dood zingt mee in het geluid. Er is een voorgevoel van dood, maar ook  is het 'of ik al was gesneuveld'.

Het is een zo bijzonder geluid, dat hij het wil verifiëren bij zijn strijdmakkers of zij het ook horen, maar dat durft hij dan weer niet, omdat hij bang is voor gek versleten te worden. Bovendien wil hij graag blijven luisteren naar het geluid, dat hij tot de ochtend blijft horen.

'Voorval op Java' lijkt me een typisch Eijkelboomgedicht. Daar heb ik niet lang naar hoeven zoeken, want veel van Eijkelbooms gedichten zijn typerend voor zijn manier van schrijven. Het gedicht heeft een praattoon, alsof iemand naast je loopt en je vertelt wat er gebeurd is. Verder is de aanleiding iets alledaags, maar door de waarneming van de dichter en de verwoording van die waarneming, wordt het bijzonder.

Steeds weer valt op hoe scherp Eijkelboom waarneemt, hoe hij de gewone dingen ziet en ze daardoor ongewoon maakt. De praattoon, die er altijd is, maken zijn gedichten bereikbaar. Alsof jij als lezer hetzelfde had kunnen zien en misschien heb je zelfs wel even het idee dat je het ook zo had kunnen zeggen, al weet je dat dat niet zo is.

Eijkelboom groeide op in een godsdienstig nest. De taal van zijn jeugd is hem altijd nabij gebleven en in veel gedichten vind je er restanten van terug. Als je er oog voor hebt, tenminste. Kees van 't Hof heeft de Verzamelde gedichten van Eijkelboom bezorgd en hij heeft aantekeningen aan de gedichten toegevoegd. Dat zijn vreemde aantekeningen. Woorden die zo ongeveer iedereen kent, legt hij toch uit: hansop, Thalys, Earl Grey, haiku. Andere woorden legt hij juist weer niet uit: arpeggio, bevindelijk, steelsteek.

Soms heb je niet heel veel aan de uitleg. Zo legt Van 't Hof wel uit wat een ketter is, maar niet wat de uitdrukking 'Elke ketter heeft zijn letter' betekent en die komt nu juist voor in een gedicht. Hij vertelt dat je Vox Humana kunt vertalen met 'menselijke stem', maar aangezien het gedicht gaat om een harmonium, was het ook wel passend geweest om verband te leggen met een register op het harmonium. Pas veel later, bij een gedicht dat een paar honderd bladzijden verderop staat, krijgen we de uitleg wel. Als je wilt weten wat 'De Spaanse scharen zijn gestut' betekent, vertelt Van 't Hof het wel, maar hij vertelt er niet bij dat Eijkelboom daarmee naar het lied 'Merk toch hoe sterk' verwijst.

Verwijzingen naar andere teksten geeft Van 't Hof mondjesmaat. Bij 'Ik ga maar en ben' vermeldt hij Van Schagen wel en bij 'de vaas met de bloem-ploem-ploem' noemt hij Van Ostaijen, maar vaak zwijgt hij. 'O, en voorgoed'? Bloem wordt niet genoemd. Als Eijkelboom schrijft over 'rampspoed die geboren / zou worden' noemt Van 't Hof niet het het rijmpje 'Indië verloren, rampspoed geboren',

En verder dus bij veel verwijzingen naar de Bijbel. 'Gelijk het gras, /zong het, is ons hardnekkig leven' verwijst naar Psalm 103:8 (berijmd): 'Gelijk het gras is ons kortstondig leven.'. 'Je kende wel het briesend paard / van horen zingen' verwijst naar Psalm 33: 9: 'Het briesend paard moet eind'lijk sneven'. 'God weet nog niet / dat hij dood is en heeft alzo de wereld lief' verwijst naar de beroemde tekst die begint met 'Alzo lief heeft God de wereld gehad' (Johannes 3:16). Verschillende keren schrijft Eijkelboom een zin als 'die je voet voor struikelen behoedden', ('Eenzijdig ontluisterd', 'De stem') daarmee verwijzend naar de brief van Judas of misschien Psalm 121.

Op dat punt heeft Van 't Hof veel laten zitten. Er zijn meer voorbeelden, veel meer. Over enkele regels van Eijkelboom is indertijd zelfs gedoe geweest, omdat ze in een tunnel te lezen waren: 'Er ruist langs de wolken een boer / op een fiets'. ChristenUnie wilde die regels zelfs verbieden, geloof ik, omdat ze verwezen naar 'Daar ruist langs de wolken een lieflijke naam'. Van 't Hof zwijgt erover.

Verder verbaast het me dat kennelijke fouten in gedichten niet stilzwijgend verbeterd zijn. Waarom nog steeds 'statie' (in plaats van 'staatsie'), 'vadzig' in plaats van 'vadsig', ''t uitvergrootte raam' in plaats van ''t uivergrote raam' en heel vaak fouten in aaneenschrijven of juist niet. Hier had de bezorger best wat minder scrupuleus of meer zorgvuldig mogen zijn.

Wel vermeldt Van 't Hof nauwkeurig in welke tijdschriften of gelegenheidsuitgaafjes de gedichten van Eijkelboom terug te vinden zijn. Eijkelboom bood eenzelfde gedicht gerust aan verschillende tijdschriften aan, zo blijkt.

Maar het belangrijkste is dat we de gedichten bij elkaar hebben en dat we avondenlang de poëzie van Eijkelboom kunnen lezen. Bijvoorbeeld dit gedicht:

Verschijning 
's Nachts stond hij bij me.
Zijn huid had de kleur van reuzel.
Zijn jaeger ondergoed was grijzer 
Hij keek mij aan met zijn bleekblauwe ogen.
Hij kon niet spreken want hij was dood.
Wat hij echter beoogde te zeggen
was dat hij van mij hield
maar dat er iets was voorgevallen
wat hem nog altijd niet beviel.
Ik wist wel wat het was
maar had er geen woorden voor.
Het was iets van destijds
en van nog steeds.
Had ik 't hem kunnen zeggen
dan was het er nooit geweest.