donderdag 29 augustus 2013

Iemands lief / Histoire du Soldat



Eerlijk gezegd had ik nog nooit van Histoire du Soldat gehoord. Het is een stuk van Stravinsky voor zeven instrumentalisten, een spreker, twee acteurs en een danseres. De tekst is van de Fransman Charles Ferdinand Ramuz. Er was een Nederlandse vertaling, van de hand van Martinus Nijhoff. Het zou kunnen zijn dat ik die ooit heb gelezen, maar dat is zo ver weggezakt, dat ik er niets over zou kunnen vertellen.

Maar nu is er een nieuwe Nederlandse tekst! Van Bart Moeyaert, geschreven op verzoek van Janine Jansen. Het is een mooie tekst geworden, waarin een wonderlijk verhaal wordt verteld, over de soldaat Benjamin Popov:
Het is waar wat wordt verteld.
Benjamin Popov was geen held.
Benjamin Popov was gewoon
iemands lief en iemands zoon.
Hij was moe.
Hij was echt ontzettend moe.
Net als je alles hebt gehad
ben je een vogel voor de kat.
Benjamin Popov mag in oorlogstijd even op verlof, een halve maand. 'Dat is niet langer dan twee weken, / maar het klonk beter.'

Onderweg komt hij een oude man met een vlindernet tegen. Die wil Benjamins viool kopen, maar Benjamin weigert. Uiteindelijk ruilt hij hem voor een boek. Het boek brengt hem voordeel, maar hij wordt ongevoelig. Hij wordt rijk, maar is koud van binnen.

Ramuz baseerde zijn tekst op een Russisch volksverhaal. Het is een gegeven dat in meer volksverhalen voorkomt: de man die zijn ziel verkoopt. Uiteindelijk krijgt Benjamin de kans de viool terug te krijgen en alles lijkt goed te komen als hij ook nog de zieke prinses weet te genezen. Maar met een duivel als tegenstander weet je het nooit.

De tekst van Moeyaert leest prettig. Hij schreef Iemands lief in rijmloze verzen met een onnadrukkelijk metrum. Helemaal rijmloos is de tekst overigens niet. Moeyaert maakt veel gebruik van assonanties en een enkele keer van fraaie volrijmen:
Mannenmoed ter sprake brengen.
Wie de buit krijgt na de jacht.
Daarna over winst beginnen.
Wie de bruid krijgt na de nacht. 
Zoals Moeyaert het verhaal vertelt, boeit het van begin tot eind. Je leeft mee met de eenvoudige Benjamin Popov, tot aan het dramatische einde.

Het boekje is mooi uitgevoerd: gebonden, linnen rug, leeslint en illustraties van Korneel Detailleur. Iemands lief is slechts één keer uitgevoerd, met Janine Jansen op de viool en Bart Moeyaert als verteller. Het is een prachtige uitvoering geworden.


Als je de opname van de uitvoering hebt gezien, wil je waarschijnlijk toch het boek nog hebben. Als je het boek hebt gelezen, wil je de uitvoering horen en zien. Van Iemands lief krijg je niet gauw genoeg. 


Op YouTube vond ik nog een oude Italiaanse uitvoering van Histoire du Soldat, uit 1918. 

woensdag 21 augustus 2013

In de kou


Wat ik van Michel van der Plas heb gelezen, beschreef ik hier al eerder. Zijn gedichten las ik zo'n beetje allemaal, maar de door hem geschreven biografieën liet ik aan mij voorbijgaan. Na zijn dood besloot ik toch maar eens het boek te gaan lezen dat ik al een tijdje in huis had: In de kou. Op de kaft staat er onder de titel 'Godfried Bomans en Michel van der Plas over hun roomse jeugd en hoe het hun verder verging.'

Die jeugdherinneringen zitten wel in In de kou, maar eigenlijk gaat het boek ergens anders over. Het bevat vijfentwintig gesprekken tussen Bomans en Van der Plas, aan het eind van de jaren zestig. De gesprekspartners zijn bezorgde katholieken: er is veel veranderd de laatste jaren (mis niet meer in het latijn, opkomst van de beatmis) en de twee vragen zich af wat ze uiteindelijk overhouden.

Het pastoraal concilie in Noordwijk is op dat moment in volle gang. De laatste zitting zou zijn in 1970. Op die bijeenkomsten werden wel vragen gesteld, maar Bomans en Van der Plas constateerden dat er vragen leefden op een fundamenteler niveau. Bomans noemde de bijeenkomsten een spel, in die zin dat de deelnemers aan het concilie uitgingen van de regels en keurig binnen de krijtlijnen voetbalden. De vraag voor een nieuwe generatie is echter: zijn de krijtlijnen wel geldig. Bijvoorbeeld: bestaat God wel.

In In de kou zijn twee vaders in gesprek. Ze vragen zich af of het geloof nog wel iets kan betekenen voor hun kinderen. Het rijke Roomse leven dat de twee mannen uit hun jeugd kenden, zullen hun kinderen niet meemaken. In de jeugd van Bomans en Van der Plas was er veel in de kerk te zien en te ruiken. Er waren onbegrijpelijkheden die als mysterie geaccepteerd werden. Maar nadat de mis in het Nederlands werd opgedragen, werd de nadruk meer gelegd op de verkondiging, zoals bij de protestanten.

In de kou is voor mij vooral een boek dat een beeld geeft van de tijd waarin het is ontstaan. Bomans en Van der Plas zijn kritische, maar oprechte katholieken, die hun zuil zien verdwijnen. Ze vragen zich af hoe de maatschappij zich zal ontwikkelen nu de driedaagse werkweek eraan komt. Dat die zal komen, lijkt voor hen geen discussiepunt. Volgens Bomans zullen mensen door de overvloed aan vrije tijd meer bepaald worden bij existentiële vragen. Van der Plas vindt dat te idealistisch.

Beide mannen gaan ervan uit dat mensen hoe dan ook een zin in hun bestaan zullen willen ervaren; dat ze niet kunnen leven met het idee dat er geen diepere bedoeling zit achter hun leven op aarde. Dat lijkt mij intussen een gepasseerd station. Mensen willen het een beetje leuk hebben en daar houdt het dan wel mee op. Als Bomans en Van der Plas zo'n vijfenveertig jaar geleden hadden kunnen weten wat er gemiddeld vertoond wordt op een hele reeks commerciële televisiezenders, zouden ze het niet hebben kunnen geloven.

Bomans en Van der Plas hadden het niet gemakkelijk met hun vaders. Het is te lezen in de gedichten van Van der Plas, die een hele bundel (Vaderland) aan zijn vader wijdde en aan anekdoten die Bomans beschreven heeft. In In de kou vertelt hij dat de communicatie met zijn vader vooral via briefjes ging, die de kinderen door de knecht lieten overhandigen.

Over de gevolgen van zijn opvoeding zegt Bomans:
Het voordeel van een Spartaanse en gevoelsarme opvoeding is dat alles later meevalt en steeds feestelijker wordt, maar het nadeel is ook niet mis. Je houdt je hele leven de trekken van een jongetje dat lief gevonden wil worden. 
Bomans geeft hier een karakterisering van zichzelf die raak is. Bomans was erg populair, maar hij had die populariteit ook nodig. Toen hij teruggeworpen werd op zichzelf, tijdens bijvoorbeeld zijn verblijf op Rottum, bleek hij kwetsbaar.

In de kou eindigt met een hoofdstuk over Anton van Duinkerken, over wie beide heren met bewondering spreken. Hij wordt in dat hoofdstuk getekend als een bourgondiër en een onwankelbaar katholiek met een enorme werklust. Van der Plas zou later een biografie wijden aan 'Toon', die hij goed kende.

Is In de kou de moeite van het lezen nog waard? Alleen als je interesse hebt in de Van der Plas en Bomans en in de tijd van zo'n vijfenveertig jaar geleden. Het is een boek dat nogal gedateerd aandoet, omdat veel zaken waarover de mannen met bezorgdheid spreken nu niet of nauwelijks meer spelen.

De jeugdherinneringen die beiden ophalen zijn anekdotes die je nog met plezier kunt lezen en het boek als geheel geeft een aardig tijdsbeeld. Indertijd moet het een enorm succes geweest zijn: ik las de elfde druk en wellicht heeft het boek meer drukken gekend. Dat is nu nog moeilijk voorstelbaar. Dit boek heeft zijn tijd gehad, denk ik.

vrijdag 16 augustus 2013

Skim


 Soms koop je een boek omdat je het wilt lezen; soms omdat het goedkoop is en er toch een kansje is dat je het gaat lezen. Dat laatste was het geval toen ik Skim aanschafte, een getekend dagboek. Het  kostte bijna niets en toen ik het een keer doorgebladerd had, bleek de kaft al los te laten. Daar had uitgeverij Sherpa best wat betere lijm voor mogen gebruiken.

Van de aanschaf heb ik toch geen spijt. Skim is het verhaal van de schrijfster Mariko Tamaki, gebaseerd op wat ze zelf als puber meemaakte, getekend door haar nicht Jillian Tamaki. Je zit al meteen in de sfeer van de middelbare school, door de uniformen die de meisjes dragen. De meisjeswereld wordt al in het begin van het boek geschokt door de zelfmoord van het ex-vriendje van een van de meisjes.

De hoofdpersoon, Kim, die door haar klasgenoten tegen haar zin Skim wordt genoemd, noteert haar belevenissen en haar gedachten in haar dagboek. Soms zijn die uitermate grappig, waardoor ze me deden denken aan de dagboeken van Adrian Mole, zoals die geschreven zijn door Sue Townsend.

Zo experimenteert Kim wat met Wicca, waardoor ze het idee heeft dat ze al bijna een heks is. Veel verder dan wat gepruts met tarotkaarten en een bezoek aan een kringbijeenkomst komt het niet, waardoor je er alleen maar glimlachend kennis van kunt nemen.

Dat grappige zorgt voor wat lichtheid in het verhaal. Verder is er veel dat minder vrolijk is. Kim heeft wel vriendinnen, maar is toch een beetje een buitenstaander. Dat vindt ze overigens niet zo'n probleem, ze gaat haar eigen gang. Wel maken anderen zich zorgen om haar; ze vragen zich af of Kim depressief is.

Het wordt voor Kim nogal gecompliceerd als ze verliefd wordt op haar lerares juf Archer, die later ook nog van school verdwijnt. Na wat gedobber krijgt haar leven weer wat vaart door het contact met Katie, het ex-vriendinnetje van de jongen die zelfmoord pleegde.

Het verhaal in Skim heeft niet echt een plot, maar dat heeft een dagboek bij voorbaat niet. Door het dagboek krijg je wel goed zicht op het niet eenvoudige leven van Kim, die vrij laconiek verslag doet van wat haar overkomt en waarover ze nadenkt. Binnen de kortste keren heb je dan ook sympathie voor de hoofdpersoon, wat het lezen prettig maakt.

Jillian Tamaki maakte de tekeningen met pen en inkt. Als er binnen het dagboek min of meer afgeronde verhalen verteld worden, bijvoorbeeld een jeugdherinnering, worden de plaatjes tegen een zwarte achtergrond geplaatst.

Tamaki tekent met fraaie, soepele lijnen. Soms houdt ze de decors eenvoudig, soms geeft ze meer details. Gezichtsuitdrukkingen weet ze met minimale middelen goed weer te geven, waarbij er voor de lezer ook nog wat te duiden overblijft. Bladzijden met kleine tekeningen worden afgewisseld met bladzijden die slechts uit één tekening bestaan, zodat er steeds aardig wat variatie is.

Hoe het verlopen is met de verkoop van Skim weet ik niet. Het kwam in 2010 in Nederland uit en een paar jaar later lag het in ieder geval in de ramsj. Jammer. Wie zoekt bij wat ooit De Slegte was, vindt misschien nog een exemplaar voor weinig geld. Na lezing heb je een los kaft in handen, maar ook een mooi dagboek in je hoofd.




woensdag 14 augustus 2013

Het testament van Kapitein Crown



















Piraten en strips, dat gaat goed samen. Als kind al las ik de avonturen van Roodbaard, een piraat met een goed hart. De piratenstrips van nu zijn een stuk gewelddadiger, maar het gegeven is in grote lijnen hetzelfde gebleven: vaak gaat het om een schat, waar verschillende mensen op jagen.

Dat is ook het geval in Het testament van kapitein Crown, een strip van Tristan Roulot (tekst) en Patrick Hénaff (tekeningen) over de nalatenschap van een kapitein die zijn bijnaam dankt aan zijn hand, waaraan de laatste kootjes van alle vingers ontbreken. Hij lijdt namelijk aan lepra. Ook zijn kinderen hebben of krijgen last van die aandoening. Strikt genomen kan dat niet - lepra is niet erfelijk. De verminderde weerstand ertegen overigens wel.

Nadat kapitein Crown vermoord is, moet zijn rechterhand Red de vijf bastaardkinderen van de kaper samenbrengen en hen leiden naar de schat van de kapitein. Het is een mooi divers gezelschap: een ingezwachtelde, een mooie vrouw, een kleerkast van een zwarte slavenhandelaar, een monnik en een klein meisje. Al snel vraag je je af hoe betrouwbaar het gezelschap is. En hoe reageert de bemanning op deze vreemde passagiers?

Het eerste deel houdt de spanning goed vast. In enkele flashbacks kom je het een en ander te weten over de herkomst van enkele van de bastaardkinderen en aan het eind van het deel gebeurt er iets wat je niet vaak in stripboeken ziet: het perspectief verandert dusdanig dat je gedwongen wordt op een andere manier mee te leven met de personages.

Red is degene die de lezer door het verhaal geleid heeft. Je weet hoe hij twijfelt aan de betrouwbaarheid van enkele van de bastaardkinderen, doordat hij dat wantrouwen tegen een van de kinderen uitspreekt. Je bent verder benieuwd of hij de nazaten van de kapitein tot bij de schat krijgt. Maar aan het eind van het eerste deel wordt de lezer gedwongen afstand te nemen van Red en zijn sympathie bij de bastaards te leggen.

Dat valt nog niet mee. In deel twee blijken de vijf halfbroers en -zusters wolven voor elkaar. Je vraagt je af of er nog eentje tussen zit die een beetje deugt. Er zijn in dat tweede deel wel erg veel plotwendingen. Het lot wijst steeds een andere begunstigde aan en stort anderen in het ongeluk.

Mij werden die wendingen soms wat te veel. De heldere verhaallijn uit deel 1 werd er minder helder door. Voor mij waren het net iets te veel toevallige omstandigheden, en het handelen van de personages kwam niet op elk moment geloofwaardig over. Maar blijkbaar wilde Roulot vooral inzetten op de spanning en die is er ook in dit deel voorop.

De slotpagina van deel twee is prachtig, al kan ik er vanwege een van de plots niet al te duidelijk over zijn. De stormen zijn geluwd, de overlevende is in rustiger vaarwater terechtgekomen. De adelbrieven die de oudste dochter van de kapitein van haar stiefvader heeft meegekregen hebben de beide delen lang van tijd tot tijd een rol gespeeld. Nu vinden ze hun bestemming. Op het laatste plaatje realiseer je je wat de belangrijkste nalatenschap van de kapitein is en hoe schrijnend dat eigenlijk is.

De tekeningen van Hénaff zijn heerlijk. Hij is erg goed in expressieve gezichten, zijn personages bewegen zich soepel en van tijd tot tijd kiest hij onverwachte camerastandpunten. Dat alles maakt zijn tekeningen dynamisch. Hénaff maakt veel gebruik van schaduwpartijen, die goed passen bij het duistere karakter van het het verhaal. De inkleuring door Jean-Noël le Moal benadrukt dat nog eens. Om de lezer af en toe wat lucht te geven, zijn er ook lichter ingekleurde natuurpassages, met bijvoorbeeld heldere groenen. Maar dan weet je al hoe verraderlijk de natuur is en dat alles een bedreiging kan zijn voor de personages.

Roulot en Hénaff hebben met Het testament van kapitein Crown een stevig verhaal toegevoegd in het segment piratenstrips. Zij hebben een harde wereld geschapen waarin iemand tot het uiterste moet gaan om zich staande te houden en zijn huid te redden. Het verhaal sleurt je gemakkelijk door de twee delen heen. En als je het laatste deel dichtslaat, besef je hoe veilig de wereld is waarin je gewoonlijk leeft. Gelukkig maar.


Het testament van kapitein Crown telt per deel 48 blz. De hardcovers werden uitgegeven door Silvester.




dinsdag 13 augustus 2013

Bezweringen



De bundel Bezweringen van Willem van Toorn opent met ‘Bentlage’, een serie van vier gedichten. Het eerste: 
Zetstukken van de herfst in beeld geschoven
waar je maar kijkt: wijnrode muren van hoeven,
vergulde akkers, dwarrelend blad. Hoe slim
je ook over je schouder spiedt – nergens verkeerde
schaduwval, geen naad te zien
waar een kier is geplakt. Je loopt erin.
Theater van vroom najaar. Scherp
tot in de verste diepte. Maar een vermoeden
van iets hoogst ongeziens waar je haast U
tegen zou zeggen als je niet beter wist.
Het klooster door een oude kinderhand
uitgeknipt wit tegen de achterwand.
Kloster Bentlage ligt in Duitsland, aan de Ems. De dichter loopt in de omgeving daarvan rond in een landschap dat bedacht lijkt. Het doet zich voor als een decor, maar zo dat je het niet kunt zien. ‘Je loopt erin’, schrijft Van Toorn, wat zowel duidt op letterlijk lopen in het landschap als op je laten bedriegen.

Maar als dat landschap zo voor je is neergezet, wie heeft dat dan bedacht? Wie is de regisseur van het toneelstuk waarin je speelt? Van Toorn noemt het ‘iets hoogst ongeziens waar je haast U / tegen zou zeggen als je niet beter wist.’ Die ‘U’ (met een hoofdletter) doet wel erg aan God denken. Maar blijkbaar weet de dichter beter. Zijn verstand zegt dat het God niet kan zijn.

Die U komt terug in de volgende gedichten. In het tweede gedicht zingen er ’s avonds kinderen met lampions ‘Ruh’n in Frieden alle Seelen. // Maar zijn dit kinderen, is dit niet het zingen / van de stoet lieve doden in ons hoofd, of van U?’ In dat laatste geval zou het God zijn, die geruststellend zingt dat de zielen in vrede rusten.

In de geciteerde regels maken we kennis met het belangrijkste thema uit de bundel: de lieve doden, die nog dichtbij zijn, doordat ze nog steeds in het hoofd zitten. En de U, de hogere instantie, die niet bestaat, maar die op sommige momenten onontkoombaar lijkt. Van Toorn heeft het ook wel over ‘de goden’.

In het gedicht ‘en Erik’ schrijft hij: ‘Maar boze goden / waar hij niet in geloofde / vonden dat het mooi was geweest / met dat zorgvuldige leven.’ De dood of de aankondiging ervan valt blijkbaar zo buiten onze menselijke systemen, dat we, zelfs als we er niet in geloven, goden creëren, die het leed veroorzaken. Erik schrijft, als hij niet meer praten kan: ‘niemand heeft schuld’. Maar de verteller zoekt blijkbaar toch naar een bedoeling of een zin, wellicht doordat de gedachte dat ons leed zinloos is onverdraaglijk is.

Er is ook een gedicht met de titel ‘Goden’, waarin Van Toorn zegt:
Ik hoef niet tot ze te bidden,
noch kaarsen te ontsteken,
omdat ze niet bestaan
al doen we soms samen van wel
als hun wreed godenspel
steeds weer wonden komt kerven
te diep in wat dan even
ook maar ziel moet heten.
En dan eindigt hij het gedicht  niet met de anonieme goden, maar met: ‘Here zegen deze / lieve doden amen.'

De titel Bezweringen doet vermoeden dat Van Toorn de dood wil bezweren, maar eigenlijk vind ik dat niet zo duidelijk terug. Dit is vooral een bundel waarin de dichter de doden herdenkt. Daar zitten dichters tussen, zoals Guillaume van der Graft, C.O. Jellema, Hans Faverey en Herman de Coninck, en verder vooral familieleden.

Degenen over wie hij schrijft zijn dood, maar doordat hij over hen schrijft, zijn ze weer even levend, zoals ze in het hoofd van de dichter steeds levend zijn. Over zijn schoonzus Ella schrijft hij:
(…) Als ik haar
terughoor in dat hoofd van mij
is ze nog nooit dood, haar lach
klinkt nog door kamers. Ze slaat
een mooi been in een zijden kous
over het andere. Ze wacht -
In het gedicht ‘Amstelpark met gezelschap’ is de verteller alleen in het Amstelpark, maar in zijn hoofd wordt het een déjeuner sur l’herbe, met de altijd aanwezige doden. ‘Ik stel niemand voor, jullie kennen / elkaar uit dat hoofd van mij, mijn doden van plezier.’

Het doet  me denken aan het verjaardagsfeest uit het debuut van Fleur Bourgonje, waar ook alle doden en verdwenenen aanwezig zijn. Zo is er meer in Bezweringen dat andere literatuur oproept. Soms verwijst Van Toorn naar bekende zinnen, zoals ‘Eens liep zij hoog te spreken / langs de Noordzee’ uit Een winter aan zee van Adriaan Roland Holst. Van Toorn plaatst de verwijzing (‘van wie hier met ons in dit landschap liepen, hoog / te spreken tegen de horizon’) in de afdeling ‘Een winter in Le Petit Jouhet’ en dat zal niet voor niets zijn.

Het tweede gedicht uit de serie ‘Bezweringen voor T.’ doet mij qua toon denken aan de in memoriams die C. Buddingh’ schreef in de bundel Het houdt op met zachtjes regenen (1976)
Zoals gezegd, de herdachten in Bezweringen zijn voornamelijk familieleden en schrijvers, die misschien ook een soort familie zijn. Familie is er met een zekere vanzelfsprekendheid, waardoor je vaak niet onder woorden brengt wat die familieleden voor je betekenen. Van Toorn verwoordt wat hij tot dan toe ongezegd gelaten heeft.

In de laatste afdeling, ‘Naar het leven’,  doet hij dat bij de (nog) levenden, bijvoorbeeld bij Remco Campert. Hij vertelt eerst dat hij Campert ergens ziet staan, maar hem niet aanspreekt. Daarna:
Ik dacht: Remco niet storen en liep door
en dacht hoe vaak ik dat al niet gedacht had
(want je woont in de buurt, ik zie je toch wel
eens in de maand) en dan dus niet zei
wat ik zo vaak al eens had willen zeggen: dat je
en zoveel jaren lang en glazen en sigaretten
en veel gelachen ook en hoe

 Dus zeg ik dat nu maar.
Het lijkt alsof de dichter in de grote witruimte alle herinneringen oproept waarin Campert voorkomt, alles wat hem dierbaar is en waar hij nooit iets over gezegd heeft. In dergelijke gedichten lijkt hij al een voorschot te nemen op het gemis, waartegen uiteindelijk weinig te doen zal zijn.
Er is geen troost dan liefde, denk ik nu.
Liefde mag dan niet helpen tegen de dood,
maar maakt dat slepen met het rotsblok draaglijk,
of soms zelfs feestelijk. Wat voor naam
we dan bedenken voor het Groot Gemis
maakt weinig uit.
In een ander gedicht roept Van Toorn op om naar buiten te gaan en te genieten van wat je daar ziet: ‘Pluk de dag / die voor je ligt zolang het duren mag.’ En misschien is dat maar kort. Zoals schoonzus Ella zei: ‘Pas maar goed op je leven (…), het is zo lang niet meer als het leek.’


Bezweringen is een liefdevolle bundel over vergankelijkheid. Over wat verdwijnt en desondanks blijft, over de doden die in je hoofd blijven leven, over de onontkoombaarheid van de dood en het machteloze verweer van de liefde daartegen. Een krachtige bundel van een oudere dichter, wiens werk nog geen enkel sleetplekje vertoont. 

zondag 11 augustus 2013

maandag 5 augustus 2013

Allerzielen


Elk jaar weer gonst het rond de tijd dat bekend wordt gemaakt wie de Nobelprijs voor de literatuur krijgt en altijd valt dan weer de naam Cees Nooteboom. Terecht natuurlijk. Nooteboom heeft een omvangrijk oeuvre van hoog niveau. Bovendien heeft hij zijn kwaliteiten laten zien in diverse genres. In zijn reisverslagen, maar ook in romans, verhalen, gedichten en toneelstukken.

Nooit werd Nooteboom genoemd bij de De Grote Drie, maar dat zegt niet zoveel. Ook giganten als Claus en Haasse vielen daarbuiten en aan dichters (Kouwenaar, Vroman, Campert, Ter Balkt) hoefde in dezen blijkbaar ook niet gedacht te worden.

Van Nooteboom las ik veel en dat ook nog met plezier. Maar sommige van zijn beste werken liet ik, zonder reden eigenlijk, ongelezen. De omweg naar Santiago bijvoorbeeld en ook Allerzielen. Vakantie is de tijd om dat soort scheefheden recht te zetten. Ik las Allerzielen (1998).

Eerlijk gezegd duurde het even voor het boek me veroverde. Het begin vond ik nogal traag. Mooi geschreven, want bij Nooteboom is de stijl altijd in orde. Maar ik had moeite om het verschil te zien tussen de gesprekspartners van de hoofdpersoon, de cineast Arthur Daane.

Dan ontmoet Arthur een mysterieuze vrouw (Elik Oranje), met een litteken in haar gezicht. Ineens krijgt het boek vaart. Arthur wordt gefascineerd door Elik, maar hij krijgt weinig vat op haar. Hij weet niet waar ze woont en ze verdwijnt vaak voor hij erop bedacht is.

Dat Allerzielen  daarvoor weinig vaart heeft, klopt thematisch ook wel. Arthur is zijn vrouw en zijn zoon verloren bij een ongeluk en misschien heeft dat zijn leven wel min of meer stilgezet. Hij doet zijn werk (documentaires maken en zich verhuren als cameraman), maar tussendoor werkt hij aan zijn project: het filmen van het onaanzienlijke; die dingen waar niemand op let.

Zelfs wat belangrijk is, verdwijnt in het verleden. Wat onaanzienlijk is, lijkt al bijna meteen verdwenen. Arthur wil dat aandacht geven, al is nog niet duidelijk wat hij daar nu mee wil. Het zal te maken hebben met wie uit zijn leven verdwenen zijn.

Soms wordt het verhaal onderbroken door een ‘wij’. Dat heeft wat weg van een koor, zoals we dat uit klassieke drama’s kennen. De ‘wij’ wil geen oordeel geven, maar ziet alles. Daardooor krijgen we een blik in wat de andere personages doen.

De reiziger Arthur Daane verblijft een groot deel van heet boek in Berlijn, waar hij een stel oude vrienden heeft. Tussendoor moet hij voor opdrachten naar andere delen van de wereld (Estland, Japan). Hij reist ook naar Spanje waar hij Elik vermoedt. Zij doet onderzoek naar een vrij obscure Spaanse koningin. Alweer iemand die in het verleden verdwenen is dus.

Over de plot wil ik verder weinig zeggen. Het boek eindigt met Allerzielen. Iemand legt Arthur uit wat de katholieke gedenkdag inhoudt.
Hij wist niet precies wat hij zich daarbij voor moest stellen, maar het leek hem of dat woord meer met levenden dan met doden te maken had.
Het moesten doden zijn die zich nog ergens ophielden, het was onmogelijk ze helemaal weg te krijgen, je moest ze nog bloemen brengen.
Aan het eind van het boek draait Arthur Daane de auto de grote weg op. Hij moet weer verder, zoals altijd alles verder gaat, hoeveel reden je ook hebt om terug te denken.

Allerzielen was weer een echt Nooteboom boek: stilistisch uitstekend, een belezen verteller die gemakkelijk van het ene naar het andere zwenkt, een plot waar je bijna vat op krijgt, maar net niet helemaal. Er zijn in ons taalgebied maar een handvol schrijvers die in de buurt van Nooteboom kunnen komen. 

vrijdag 2 augustus 2013

Blauwziek


In 2010 won Bernard Dewulf de Libris Literatuurprijs met Kleine dagen, een boek met korte stukjes over zijn kinderen. Ik heb het na de bekroning gelezen en snapte niet dat een jury juist dat boek uitgekozen had.

De stukjes zijn goed geschreven, dat wel. Keurige stukjes, nauwkeurige observaties, netjes opgeschreven in een verzorgde stijl. Maar na verloop van tijd kreeg ik er toch een beetje jeuk van. Misschien wel juist omdat het allemaal zo keurig is, omdat het allemaal over deugende mensen gaat, omdat het zo beheerst is. Van het leven was kunst gemaakt en voor mijn gevoel was het leven zelf eruit verdwenen.

Iets soortgelijks ervaar ik bij Dewulfs gedichten in zijn bundel Blauwziek. Ook nu weer: verantwoorde gedichten, doordacht in elkaar gezet. Paradoxje hier, woordspelinkje daar. Maar nergens vliegt Dewulf uit de bocht, nergens schrijnen de gedichten, nooit overschreeuwen ze zichzelf, boeren ze, zijn ze onhandig. Het leven vind ik er niet in terug.

Laat ik een voorbeeld geven.

Langzaam oog
Men zit zijn tijd met kijken uit,
er is geen andere mogelijkheid.
Er is niet ergens niets te zien.
Lijkt het leeg, dan kijkt iets
ons nog aan dat wij vergeten zijn.
Zo zit men dus de tijd te kijken,
de wijdte tussen alles en zichzelf,
hopeloos door elkaar. En ziet
door staren in het wak niet meer
dat ook een langzaam oog,
liefst ademloos, ons overkijkt.
Er is geen andere mogelijkheid. 
Kijken is kenmerkend voor Dewulf. Hij is een observator die zo precies mogelijk noteert wat hij waarneemt. Je hebt het idee dat hij het liefst niet aan het leven zou deelnemen. In het openingsgedicht, ‘Notitie’, schrijft hij: ‘Nooit wil het bij kijken blijven.’

In het bovenstaande gedicht constateert de verteller dat er altijd wat te kijken is, ook als je het idee hebt dat er weinig of niets te zien is. Alles wat er is, wil gezien worden.

Het midden van het gedicht vind ik het interessantst: ‘Zo zit men dus de tijd te kijken.’ Aan de ene kant zit men de tijd uit met kijken of zit men de hele tijd te kijken, maar tegelijkertijd kijkt men de tijd, neemt men de tijd waar.

De verteller gebruikt hier het onpersoonlijke ‘men’, terwijl hij waarschijnlijk ‘ik’ bedoelt. Maar Dewulf wil afstand houden. Door naar de ruimte te kijken, neemt hij de tijd waar, ‘de wijdte tussen alles en zichzelf, / hopeloos door elkaar.’

Met zo’n zinnetje pakt Dewulf me. Het waarnemen van de dingen wordt het waarnemen van de tijd en van zichzelf in die ruimte en die tijd – de verhouding van ‘ik’ tot ‘alles’. En dan raakt alles ‘hopeloos door elkaar’.

Een blik op die verhouding noemt Dewulf ‘staren in het wak’. Ik vond dat ‘wak’ wel mooi gevonden. Nijhoff komt natuurlijk even om de hoek kijken bij zo’n woord, maar ook is een wak een gat waarin je kunt verdrinken, een plek waar je niets stevigs meer hebt om op te staan.

Eigenlijk had ik daar in dit gedicht wel meer over willen lezen, maar Dewulf komt met de notie dat de waarnemer ook zelf waargenomen wordt. Door de dingen of door een hogere instantie, dat mag de lezer zelf uitzoeken.

Dat is weer niet zo bijster origineel en vooral trekt het ons weg van bij het wak. Dewulf maakt het gedicht mooi rond door af te sluiten met een regel die ook al in de openingsstrofe staat. Dat is een beproefde methode, die Dewulf ook gebruikt in de gedichten ‘Groei’ en ‘Winterhuis’. Voor mijn gevoel is het een maniertje, een technisch dingetje dat de balans moet herstellen na de onbalans die even in het gedicht dreigde te sluipen. Daardoor stelde dit gedicht me uiteindelijk toch teleur.

Zo vergaat het me vaak als ik de gedichten van Dewulf lees. Soms heeft hij werkelijk fraaie vondsten, maar hij draait ze, voor mijn gevoel te vaak weer de nek om. Ik vond ‘goedgelovige lichamen’ mooi gevonden, maar ook hier herhaalt Dewulf dat in de laatste strofe en weg is het effect.

Sommige zinnen houden het overigens ook bij herlezing. Bijvoorbeeld ‘de daghaast van lichamen’ of in het vijfde gedicht van de ‘Litanie van Marthe Bonnard’ waarin de vrouw beschrijft hoe dienstbaar ze is aan de man: ‘Als een dagelijks, dienstplichtig ding.’ Hier wordt het woord ‘dienstplicht’ ontdaan van alle stof, zodat het opnieuw glimt en in datzelfde gedicht gebeurt dat ook bij het verwante woord ‘lijfeigen’. Dat had ik vaker willen zien.

Op die momenten lees ik dingen die nieuw zijn of als nieuw gemaakt. Maar vaker lees ik bij Dewulf zinnen waarvan ik denk dat ik ze al vaker heb gelezen. Die paradoxen bijvoorbeeld! ‘Omdat mijn haast vertraagt’; ‘dat ik haar in de tuin te zwijgen leg / opdat zij spreekt.’ Of zinnen als ‘Ik zal niet rusten voor ik je ontmasker. / Ik zal je niet ontmaskeren voor ik rust.’

In verschillende gedichten schrijft Dewulf over schilders. In ‘Alle vogels stil I’ schrijft hij clichématig: ‘dat hij wachtte voor zijn muur / van verf // op een muziek van elders’.

Veel gedichtten van Dewulf of passages eruit overtuigden me dan ook niet. Vaak vond ik de zinnen net iets te bedacht, te gemaakt, te geconstrueerd, te gemakkelijk ook. Ambachtelijk best in orde, maar ook niet zo heel veel meer dan techniek.

Een enkele keer tintelde er meer in de gedichten. Bijvoorbeeld in sommige passages van de cyclus ‘Insomnia’ die opent met ‘(Liefste) / Hoe is het met ons.’ Een indringende vraag, die niet eens een vraag is, want het vraagteken ontbreekt. De cyclus zakt verschillende keren in, maar sommige zinnen zullen me bijblijven.

Dat geldt ook voor de laatste afdeling van de bundel, ‘De blauwzieke kamer’, waarin eerst Marthe Bonnard aan het woord komt in zeven gedichten en daarna Pierre Bonnard in vijf gedichten. Als ik ooit nog Blauwziek opensla, zal het vanwege deze gedichten zijn. Bij veel andere zal ik doorbladeren.

Pas nadat ik deze recensie geschreven had, kwam ik erachter dat Blauwziek niet een nieuwe dichtbundel is, maar een herdruk van een bundel uit 2006, die in 2007 een tweede druk kreeg. Blijkbaar is er nog steeds vraag naar.