vrijdag 30 september 2022

Afgestoft: Geheime kamers (Jeroen Brouwers)

Er is al heel wat van Jeroen Brouwers dat ik in de loop van de jaren heb gelezen. Bij zijn dood had ik terug willen blikken op die leesgeschiedenis, maar mijn hoofd moest zich bezighouden met andere dingen. Misschien komt het er ooit nog van. 

Wat rondstruinend op Literom, waartoe ik sinds kort toegang heb, kwam ik de recensie van Geheime kamers (2000) die ik indertijd schreef. Dat stuk is eerder gepubliceerd in Nederlands Dagblad van 10 november 2000. 

Van de opmaak was weinig meer over, dus ik heb de verdeling in alinea's opnieuw moeten aanbrengen. Voor de rest heb ik weinig veranderd. Een enkel woord vond ik zo storend, dat ik het vervangen heb en ik heb wat tussenkopjes toegevoegd. Voor de rest is het de tekst van toen.  


De verwoestende kracht van de leugen

Het was 1980, het eerste jaar dat ik voor de klas stond, en ik had eigenlijk geen benul van literatuur. Wel had ik behoorlijk wat poëzie gelezen, maar het proza was voor mij een nog nauwelijks ontgonnen gebied. Ik had er wat in rondgestruikeld, was terechtgekomen bij Couperus, Reve en Hermans, maar ook bij Arnold Clerx, J.J. Cremer en P. van Limburg Brouwer. Geen idee waar ik mij bevond. Geen idee waar al die kronkelpaden heen leidden.

Toen ik mij weer eens door wat struikgewas geworsteld had en nog even mijn kleren afklopte, was daar ineens Jeroen Brouwers, met zijn Kladboek. Ik was meteen verkocht. Dat iemand zo kon schrijven! Zo betrokken, zo persoonlijk en vooral zo mooi! Totaal anders dan alles wat ik daarvoor had gelezen.

En ik kon er ook zo verschrikkelijk om lachen. Ik bezit een opgewekt gemoed, maar mocht ik ooit in somberheid vervallen, reik mij dan Brouwers' Kladboek aan en zoek daarin het stuk op 'Met D. van Tol naar de bedriegertjes' of het artikel over Dirk Ayelt Kooiman.

Liefde, literatuur, dood

Gelukkig bleek mij al gauw, dat er nog veel meer Brouwers was. Mijn Vlaamse jaren en Zonsopgangen boven zee en bovenal Zonder trommels en trompetten, een van Brouwers’ boeken die me het dierbaarst gebleven zijn. En in al die boeken kwam ik de Brouwerse thema's van toen tegen: liefde, literatuur en de dood.

Allemaal waren ze geschreven in Brouwersstijl. Brouwers had niet de stijl van een schrijver die maar gewoon deed, omdat hij dan eigenlijk al te gek deed. Brouwers schonk geen kopje thee met een koekje erbij. Brouwers vond niet dat het gazon nodig geknipt moest worden, want het gras was alweer vier centimeter lang. Brouwers beeldhouwde zijn zinnen met een knoeper van een hamer (en toch met eindeloos veel precisie). Hij verhief zijn stem, hij zwaaide met zijn armen. 'Kome er opnieuw schoonheid', riep hij. En ik vond het allemaal even mooi.

Signeren

De hele jaren tachtig las en herlas ik alles van Brouwers. Toen in 1988 De zondvloed verscheen, pakte ik al mijn Brouwersboeken in een koffer en reisde naar Arnhem, waar de schrijver zou signeren. In de winkel pakte ik die koffer weer uit, stapelde alle titels en daarvan weer al de verschillende drukken op elkaar en schuifelde met die stapel in de rij naar de tafel waarachter de schrijver zich bevond.

Graag had ik hem in alle boeken zijn handtekening laten zetten, maar Brouwers, die de hele sessie wel een bezoeking gevonden zal hebben, begon daar niet aan. Ik mocht de vijf meest dierbare boeken uitkiezen en de rest ging ongesigneerd weer mee naar huis. Ongetwijfeld koos ik de eerste druk van Zonder trommels en trompetten uit en de beide delen van Kroniek van een karakter. Wat ik nog meer koos, zou ik na moeten kijken.

De laatste tien jaar kwam Brouwers minder op mijn pad. Niet meer in de financiële positie zijnde om boeken te kunnen kopen (ach ja, het onderwijs), meed ik de boekhandels, las ik nauwelijks kranten en tijdschriften. Achter in Geheime kamers, de nieuwe roman van Brouwers, heb ik in de bibliografie opgezocht wat ik allemaal gemist heb en het is verbijsterend. Brouwers voegde alleen de laatste tien jaar al zo'n dertig titels aan zijn oeuvre toe. Ik moet nodig gaan sparen.

Soberder

Geheime kamers is de eerste roman in tien jaar, maar de vraag is niet waarom het zo lang geduurd heeft voor die roman er was, maar hoe Brouwers was veranderd, merkte ik. Of ik was veranderd. Of wij beiden. Zijn stijl was kaler geworden, soberder dan ik mij die herinnerde. Die stijl werd in recensies altijd barok genoemd. Het was een stijl met krullen, een stijl met kleuren die de aandacht trokken, niet zo'n sorry-dat-ik-besta-stijl. In Geheime kamers lijkt de stijl wat bescheidener. Wat sneller ook, meer in dienst van het verloop van het verhaal. Misschien is dat winst, maar ik hield ook erg van die krulstijl, waarin Brouwers gelukkig nog met enige regelmaat vervalt.

Ook zijn er meteen alweer de herhalingen. Het kwastje van een baret, dat elke keer opnieuw beschreven wordt of de correctielak in brieven of de geheime kamers of de jojo. Ik heb dat altijd schitterend gevonden. Nog steeds herinner ik mij de mist en het eelt en het 'kwaak kwaak' uit Bezonken rood, die het hele boek door opdoken. Zoals de verschillend gekleurde blokjes op een klimwand de klimmer langs verschillende routes omhoog leiden, leiden de motieven die Brouwers gebruikt je door zijn boek. Soms herhaalt hij ze bijna letterlijk, vaak geeft hij er een tikje tegen, zodat ze net iets anders betekenen dan de vorige keer. Daardoor krijgt het boek samenhang, krijgt alles met alles te maken. "Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt", schreef Brouwers ooit.

Soms is zo'n herhaling wat overnadrukkelijk. Als aan het eind van het boek mensen bezig zijn een vertrek wit te schilderen, denkt zelfs de meest argeloze lezer meteen aan alle correctielak die in de loop van het boek genoemd is. Dat Brouwers het ook nog een keer 'correctiewit' noemt, stoort mij dan.

Verliefdheid

Ook qua inhoud is Geheime kamers typisch een Brouwersboek. De ik-figuur, de afgekeurde geschiedenisleraar Jelmer van Hoff, is verliefd op de operazangeres Daphne, de vrouw van een jeugdvriend. In veel van het eerdere Brouwerswerk komen verliefdheden voor op meisjes die Aurora heten, of Emmy of Iris of Nachtschade. De verliefde mannen dwepen met deze meisjes, cijferen zich weg, hebben alles voor hen over. De meisjes staan op een voetstuk en worden aanbeden.

Ook Jelmer wordt verliefd als hij na zo veel jaren Daphne opnieuw ziet. Zij lijkt ook iets voor hem te voelen, schrijft hem brieven en arrangeert afspraken waar vervolgens vaak wat tussenkomt. Jelmer is in de ban van Daphne, maar niet voortdurend. Hij ziet vanaf het begin van de hernieuwde kennismaking de leugenachtigheid van Daphne in en soms zegt hij haar dat ook.

Maar vaak is haar betovering sterker dan Jelmers bezwaren. Ik heb erg moeten grinniken om een telefoongesprek waar Jelmer Daphne steeds van repliek dient. Maar hij doet het alleen in zijn gedachten. Jelmer verschilt in die zin van eerdere ik-figuren bij Brouwers, dat hij genoeg momenten heeft, waarop hij zich wel degelijk realiseert wat er aan de hand is. Dan ziet hij dat hij aan het lijntje gehouden wordt.

Geheimhouding

Thematisch gezien draait het in Geheime kamers om het beeld dat Daphne gebruikt voor die dingen waar ze haar man buiten wil houden en dat zijn er nogal wat. Weliswaar is ze getrouwd met de hooggeleerde Nico Sibelijn, maar haar echte liefde is haar oud-docent Johann Fahrenfurth. Ook het contact dat Daphne met Jelmer heeft, heeft ze opgesloten in een geheime kamer. Jelmer verzwijgt tegenover zijn vrouw Paula het een en ander over Daphne en zij op haar beurt verzwijgt de relatie die ze heeft met haar collega.

Het huwelijk van Jelmer en Paula stelt niet veel meer voor. Na de geboorte van hun dochter Hanneke, die het syndroom van Down heeft, heeft Paula zich totaal van Jelmer (en trouwens ook van Hanneke) afgewend. Man en vrouw delen een woonboot en dat is het wel zo ongeveer. Daphne is uit leugens opgebouwd. Haar hele huwelijk is een leugen, aangezien ze het alleen gebruikt als dekmantel voor haar relatie met Johann Fahrenfurth, die overigens ondanks zijn huwelijk ook met iedereen het bed in duikt. Maar ze bedriegt Jelmer net zo makkelijk. Als Jelmer dingen die zij vertelt natrekt, blijkt er nooit wat van te kloppen en als hij er vragen over stelt, praat ze eroverheen. Haar achternaam is niet voor niets Uitwyck, ze heeft haar uitvluchten altijd bijdehand.

Hoe destructief de leugen kan zijn, blijkt als een roddelblad zich richt op de beroemde zangeres Daphne en haar man Nico. De artikelen hangen van hele en halve leugens aan elkaar. Er wordt onder andere in gesuggereerd dat Nico zich schuldig gemaakt heeft aan bedrog, bij zijn belangrijkste ontdekking, 'de steen van Sibelijn'. Aan die ontdekking en de publicaties erover dankt Nico zijn faam als wetenschapper en ook zijn baan. De verdachtmakingen ruïneren Nico's status. Ook wat er over Jelmer en Daphne geschreven wordt, is grotendeels verzonnen. Zelfs de foto's zijn gemanipuleerd.

Witblonde vitrage

Er valt trouwens helemaal niet zo veel spannends te vertellen over die twee. Een relatie bestaat er nauwelijks en eigenlijk valt er tussen hen niet werkelijk iets voor. Misschien werd dat al aangekondigd toen Jelmer Daphne voor het eerst terugzag. 'Bij onze poging tot kussen, haar haar viel als witblonde vitrage voor mijn gezicht, stootten onze neuzen tegen elkaar.' Die witblonde vitrage lijkt wel het negatief van de zwarte voile die tussen de hoofdpersoon van Bezonken rood en zijn moeder valt, als ze hem kust, waarna ze hem achter zal laten op het pensionaat.

Zoals het vanaf toen eigenlijk niet meer goed kon komen tussen die twee, lijkt hier bij de begroetingszoen meteen het afscheid zich aan te kondigen. Uiteindelijk kent de hele geschiedenis een dramatische afloop, die ik hier niet uit de doeken zal doen.

Het is een triest beeld dat Brouwers schetst van de relaties tussen mensen. Leugens, bedrog en onoprechtheid. In tegenstelling tot Daphne is Jelmer niet slecht. Hij biecht zelfs alles op aan Paula, maar die gelooft hem al niet meer door de publicaties en het roddelblad.

Dochter

Jelmer is zelfs uitgesproken sympathiek door de manier waarop hij omgaat met zijn dochter Hanneke. Hij bezoekt haar trouw in de inrichting en probeert het beste voor haar te regelen als ze daar niet meer kan blijven. Hanneke kent geen bedrog, zij is wie zij is. Wel probeert men ook haar om de tuin te leiden, als de zuster snel de foto van de hond verwijdert, na het verscheiden van het dier.

Maar Hanneke heeft prima in de gaten wat er aan de hand is. Jelmer probeert Hanneke dan ook voor Daphne in een geheime kamer te houden. Dan is er in ieder geval nog iets wat niet aangetast is door Daphnes leugens. Dat Jelmer zo veel geeft om zijn dochter, is misschien wel het enige hoopvolle in het boek. Het is dan ook het enige wat hij overhoudt, als hij alles is kwijt geraakt.

Ingenieus opgebouwd

Geheime kamers is geen boek om vrolijk van te worden, al heb ik bij sommige passages zeker moeten lachen. Wel is het weer een typisch Brouwersboek, dat ingenieus is opgebouwd. De stijl blijft heerlijk. Ik kan ervan genieten als Brouwers iemand beschrijft 'met een zo strakke scheiding in het geplakte haar, dat die er met een bijl in lijkt te zijn geslagen. 'Zo'n hoofd zou ik zo kunnen uittekenen, als ik daar talent voor had.

De stijl mag dan misschien wat ingehoudener zijn geworden dan hoe ik die mij herinner uit vroeger werk van Brouwers, in de situaties die hij beschrijft schuwt hij de overdrijving niet. Als het noodweer is, waaien de vissen het water uit en vliegen hele stadsparken in de lucht. En ook op andere momenten neigen Brouwers' beschrijvingen naar het extreme. Natuurlijk maakt dat het boek minder realistisch, maar waarom zou realisme een eis moeten zijn?

Voor mij was Geheime kamers een hernieuwde kennismaking met het werk van Brouwers en al zijn boeken bleven meeneuriën tijdens het lezen. Toen ik het sterven van de hond las, stierf opnieuw de kat in Zonder trommels en trompetten en de rode laarsjes van Daphne lieten meteen de laarsjes van Aurora uit Zonsopgangen boven zee door mijn hoofd lopen. Bij het opnieuw doorbladeren van zijn laatste boek zullen er steeds meer van die lijntjes getrokken worden, totdat ook Geheime kamers muurvast zit in het oeuvre van Brouwers.

woensdag 28 september 2022

Dichterlijke nalatenschap (E.A. Borger)

Elias Annes Borger (1784 - 1820) was ooit een beroemdheid. Toen hij stierf, op zesendertigjarige leeftijd, pakten heel veel dichters uit met een gedicht waarin ze Borger prezen. 

Zijn oeuvre was toen overigens niet zo groot: het past in het kleine boekje Dichterlijke nalatenschap, waarin ook nog ruimte ingenomen wordt door een levensbeschrijving, de vertalingen van de gedichten en de lofdichten na zijn dood. Mijn uitgave (van 1852) telt 218 bladzijden, maar het boek heeft een heel klein formaat: het is kleiner dan mijn telefoon.
 

Jeneverstoker

Borger kwam uit een eenvoudig milieu, lees ik op verschillende plaatsen. Zijn vader was koopman, brander en jeneverstoker. Hoe eenvoudig dat was, kan ik moeilijk inschatten. Volgens het biografietje voor in het boek, 'was zijne moeder eene vrouw van groote schranderheid, en onvermoeid werkzaam om zich dat eenige noodige te verwerven, op welks bezit de Heer zoo zeer aandrong.' Ze las veel, vooral in de 'Heilige Schriften'. Vader had minder die neiging: hij was druk met zijn beroep en moest hard werken om zijn gezin de onderhouden. Elias Annes was het vijfde van acht kinderen.
 
Op driejarige leeftijd kon Elias vlot lezen. Hij werd verder opgeleid door meester Hornstra, die hem ook  landkaarten liet tekenen en hem leerde dammen. In 1801 vertrekt de jongen, zeventien jaar oud, naar Leiden om daar theologie te studeren.

Zodra hij preekbevoegdheid krijgt, maakt hij naam als kanselredenaar. Hier begint zijn beroemdheid. Hij zal later buitengewoon en daarna gewoon hoogleraar in de godgeleerdheid worden en hij gaat ook doceren in geschiedenis en Grieks.
 

Aan den Rhijn

Zijn faam als dichter ontleent hij grotendeels aan een enkel gedicht: 'Aan den Rhijn, in de Lente van het jaar 1820.' Het gedicht komt bijvoorbeeld voor in de Camera obscura van Hildebrand, waar, in 'De familie Stastok' mevrouw Dorbeen 'Rhijntje' declameert.
 
Het autobiografische gedicht maakt bij herlezing nog steeds indruk. Borgers eerste vrouw, Abrahamina van der Meulen, stierf in het kraambed. Twee jaar later trouwede Borger met Cornelia Scheltema. Ze kregen een dochtertje dat al snel overleed en daarna overleed ook Cornelia. We lezen het in 'Aan den Rhijn'.
 
Voor onze begrippen is Borger dan nog jong (hij werd in 1820 zesendertig jaar), maar hij schetst zich als oud:
En nu - ik kan mijn haren tellen,
Maar wie telt mijner tranen tal?
Borger weet dat God alles bestiert en maar als zelfs Job in zijn verdriet de dag van zijn geboorte vervloekt, is het niet vreemd dat hij verdriet heeft:
Dien slag, die mij ten tweeden male 
De kroon deed vallen van het hoofd, -
'k Heb steeds, mijn God, aan U geloofd,
En zal zoolang ik adem hale,
Mij sterken in uw vadertrouw,
Die nimmer plaagt uit lust tot plagen:
Maar toch, het valt mij zwaar te dragen
Dien zwaren last van dubblen rouw!

Dramatisch beeld

Borger beschrijf nauwkeurig wat er gebeurd is. Als zijn tweede vrouw overleden is,  wordt het kistje met het al begraven kind opgegraven en haar lichaampje wordt bij moeder in de grote kist gelegd. 

Dat is een beeld dat de lezer voor zich blijft zien en als dan in hetzelfde jaar de dichter overlijdt is het drama compleet. 

Tollens

Veel dichters herdenken hem. De gedichten zijn opgenomen in de Dichterlijke nalatenschap, maar Tollens geeft geen toestemming tot publicatie van zijn 'Lijkzang op Elias Annes Borger, uitgesproken na de lijkrede van den hoogleeraar J.H. van der Palm, in de kerk der Luthersche gemeente te Leyden, op den 20 van den wintertmaand, 1820.'

In het gedicht wordt Borger vergeleken met een boom die boven de andere oprijst, maar in hem knaagt een worm en uiteindelijk wordt de boom door de wind geveld. 
Dat, Borger! is uw beeld. Zoo stondt gij, opgestegen, 
Bewonderd, onbereikt, van rang tot rang gesneld;
Zoo stort gij eensklaps neer, met al uw glans gezegen,
Geplonderd in uw bloei en in uw kracht geveld. 
Het gedicht telt maar liefst achtentwintig strofen van acht regels. Je merkt dat Tollens een ervaren dichter is; hij neemt je moeiteloos mee in zijn verhaal. Hij noemt nog even zijdelings de Rijn, maar meer opvallend is dat hij God niet noemt. Er zijn drie pijlen afgeschoten. De eerste twee troffen de echtgenoten van Borger (het kind blijft onvermeld) en de derde treft dan de dichter. 

Grote woorden

Dat Tollens God niet noemt, valt des te meer op, omdat alle andere dichters dat wel doen. Ten eerste valt in de gedichten op dat er, in hedendaagse ogen, nogal overdreven wordt. Men schuwt de grote woorden niet. Het hele vaderland moet treuren, omdat Borger overleden is. Mr. H.A. Spandaw:
Treur, treur, mijn Vaderland!
in leed en rouwe zinkend;
G.W. van Motman, Jr.:
Treur, stervling, treur o Borger's dood!
Nee, juich, hij was deze aard te groot;-
J.T. Wielandt:
O! dat was Borger! - Nimmer blonk
Des menschen adel zoo in waarde,
Als waar, tot licht en heil der aarde,
De Heer der schepping Borgers schonk.
A. Moolenaar:
Onder vele duizendtalen
Vond men nauwlijks één zo groot.

God is erbij

Verder wordt in veel gedichten God erbij gehaald. Blijkbaar is het geloof de norm en het valt op als iemand niet naar God verwijst. Dat kan iets zeggen over de negentiende eeuw, maar misschien maakt het ook uit dat Borger een theoloog is. 

Aangezien God over alles gaat, was het dus Gods wil dat Borger overleden is. Daarom mogen er eigenlijk niet getreurd worden. Bovendien is Borger nu in de hemel en die wil men hem ook niet onthouden. Een gedicht uit de Vaderlandsche Letteroefeningen, zonder vermelding van de dichter:
Wij treuren, ed'le!... nee, wij staren
Op 't heil u reeds zoo vroeg weêrvaren;
Wij blijven u verknocht met onverbreekbren band.
Gij wilt niet dat wij troostloos weenen;
Gij weet, het uur genaakt van eeuwig blij hereenen;
Het oord, waar gij verblijft, is ook ons Vaderland.
De hereniging, in de hemel, is die tussen de dichter en Borger. In een ander gedicht wordt ook wel gesuggereerd dat hem 'een hemelsche eerkroon' door zijn vrouwen wordt aangeboden. 

Sterfbed

Een enkel gedicht, dat van D. Bax, is heel plastisch. In een passage zien we zelfs Borger op zijn sterfbed:
Daar ligt hij magteloos; het doodzweet op 't gelaat,
En de adem koud als ijs, het hart dan nauw meer slaat,
De zwaar beklemde borst, die, onder 't angstig hijgen,
Naar lucht, naar ademtogt, toch naauwlijks lucht kan krijgen;
Dat ingezonken oog, dat naar den Hemel staart,
En zich niet eens meer wendt naar deez' rampzalige aard;
't Verkondigt al den dood, het plegtig uur van scheiden
Borgers moeder leefde nog toen haar zoon overleed en zij wordt ook in dit gedicht genoemd. 
Vaak is er iets van troost, al is het maar dat Borger te groot was voor deze aarde of dat hij het nu beter heeft. Er is een verhaal nodig om te kunnen leven met het leed. 

En in veel gedichten is er een verwijzing naar het beroemdste gedicht van Borger.

Iets voor mijn kind

En hoe houden zijn gedichten het na zo lange tijd? De gelegenheidsgedichten, bij bijvoorbeeld een huwelijk, maken op mij niet veel indruk meer. Zelfs een gedicht voor zijn eerste vrouw lijkt niet uitzonderlijk. Het gedicht aan zijn kind ('Iets voor mijn kind') komt meer binnen, waarschijnlijk ook door de concrete autobiografische elementen. Zo beschrijft hij dat kort daarvoor zijn schoonvader overleden is. 

Borger schrijft dat God hem zijn gade gaf en zijn afgod heeft ontnomen. Alsof God hem wilde behoeden voor afgoderij. 

Verder is er nog een fantasie dat het in de toekomst niet allemaal goed zal gaan met het kind en dat de moeder dat niet meer mee hoeft te maken. Daarbij corrigeert hij zichzelf ook weer, trouwens. Aan het slot draagt hij zijn kind op aan God.
 
'Vasthi', een verhalend gedicht, waarvan alleen maar een fragment is geschreven, staat ook nog steeds. Je gaat makkelijk mee in het verhaal en het gedicht houdt vaart. 

Maar 'Aan den Rhijn', het laatste wat Borger schreef, voor zover ik weet, is het meest indrukwekkend. Het is niet eens zo lang, dus je kunt het gemakkelijk even nalezen. Je vindt het bijvoorbeeld hier

Dat zou misschien genoeg moeten zijn: een enkel goed gedicht, dat je tweehonderd jaar later nog kunt lezen en waarvan je het verdriet dat erin verwoord is nog kunt meevoelen. Het heeft niet kunnen verhinderen dat de eens zo beroemde Borger nu door velen vergeten is. 

Hoe groot de faam van Borger was, is te lezen in een artikel van  Rick Honings, uit 2014. Er werden straten en een bloem naar hem genoemd, hij kreeg een zuil. Louis Saalmink schreef een artikel over iemand die als colporteur boekjes van Borger aan de man bracht. Dat vind je hier. Uit dat artikel heb ik het portret gejat, dat uit een particuliere collectie komt. 

zaterdag 24 september 2022

De dikke Stok (Barbara Stok)


Van Barbara Stok heb ik zo'n beetje alles gelezen en eigenlijk altijd met plezier. Nu zijn haar autobiografische strips een een dikke verzamelbundel uitgebracht: De dikke Stok. Een mooie gelegenheid om al die strips te herlezen. 

De verhalen (en de losse tekeningen) gaan over het leven van Barbara Stok. Ze zijn dus persoonlijk. Maar als ze alleen maar persoonlijk zouden zijn, zou de lezer er misschien niets aan hebben. Dus tegelijkertijd ontstijgen ze het persoonlijke en tonen ze het algemeen menselijke, de menselijke conditie, hoe het is om te leven. 

Leven gaat niet altijd gemakkelijk. Er is tegenslag, er is klunzigheid, er is verdriet en Barbara Stok toont het ons. Daarin blijft ze dicht bij zichzelf en ze schuwt de schaamte niet. Dat maakt de verhalen spannend: je merkt dat er iets op het spel staat, ondanks de vaak achteloze manier van vertellen. 

Ontwikkeling

We maken ook de ontwikkeling van Barbara Stok als striptekenaar mee. De tekeningen hebben al vanaf het begin het handschrift van Stok: ze vereenvoudigt en probeert tot de kern van de afbeelding te komen. In het begin zijn de lijntjes dunner dan in haar latere werk. Daarnaast zijn in het begin de decors vaak drukker dan later. 

Goed vergelijkingsmateriaal bieden de verhalen over zeiltochten. Het eerste, 'Windkracht negen', kent nauwelijks witvlakken: alles is volgetekend. Dat de situatie dreigend is, is duidelijk. Maar ook bij de latere verhalen, 'Onze eerste IJsselmeertocht' en 'Onze eerste oversteek' is de situatie spannend. Stok weet dan met kleinere middelen hetzelfde gevoel over te brengen. 

In deze laatste verhalen zijn de tekeningen overigens ingekleurd en kleur doet natuurlijk ook wat. In de losse tekening 'Zeilen op het Paterswoldsemeer' gaat de vereenvoudiging nog verder. Je zou  de afbeelding zelfs minimalistisch kunnen noemen: een deel van het zeil en de mast tegen een strakblauwe lucht, met daarin alleen een klein vliegtuigje dat een wit streepje trekt. 

Op deze tekening staan geen mensen en dat is uitzonderlijk voor Barbara Stok. Ook bij een dagboektekening komt het voor: de kruinen van bijna kale bomen in de herfst met twee vliegende ganzen erboven. Bij beide tekeningen kun je de mens bedenken die naar boven kijkt en waarneemt wat we op de tekeningen zien, zodat de mens impliciet aanwezig is. Maar meestal op de meeste tekeningen zijn personen prominent aanwezig. 

Veel verhalen ontstaan in de menselijke interactie, in wat mensen zeggen en doen en hoe het personage Barbara daarop reageert. De gebeurtenissen brengen de gedachten op gang. In de strips zien we dan wat er gebeurt en de reflectie daarop.

Loopbaan

Niet alleen zien we hoe het tekenen van Stok zich ontwikkelt, maar ook hoe het gaat met haar loopbaan. In het begin heeft ze een baan naast het tekenen om in haar onderhoud te voorzien, maar die baan put haar uit en het is een bevrijding als ze die op kan zeggen. Daarna wordt het striptekenen haar baan en nog weer later wordt het haar succes, als ze wereldwijd doorbreekt met Vincent. Maar ook succes heeft een keerzijde: na alle drukte is er de leegte. 

De laatste tekening is een blik op de zee vanuit een vliegtuigraampje. Weer leegte, maar die lijkt niet vervelend. Er is nog van alles mogelijk. We weten intussen dat Stok doorgegaan is en een mooie graphic novel heeft gemaakt: De filosoof, de hond en de bruiloft.

Met het herlezen van de autobiografische verhalen heb ik mij geen moment verveeld, terwijl het toch zo'n 450 pagina's zijn. Als je zo lang met een personage optrekt, leef je met haar mee, wil je dat het goed gaat met haar. En Barbara Stok laat de lezer dicht bij het personage komen en het personage staat, voor mijn gevoel, dicht bij de stripmaker, al zal er altijd wel sprake zijn van een zekere vertekening. 

Relativeren

Veel tekeningen en korte verhalen zijn een reflectie op het eigen handelen en de relativerende kijk brengt de luchtigheid aan. Maar soms zijn dingen niet te relativeren, zoals bij de dood van Guus, de broer van de partner van Barbara. Maar ook hier heeft ze oog voor het detail dat toch doet glimlachen: de uitvaartondernemer zegt dat de as vlak boven de grond uitgestrooid moet worden, omdat je die anders op je schoenen krijgt. Zo'n glimlach relativeert het leed overigens helemaal niet. Prachtig zijn de drie tekeningen erna: Ricky die op de rand van het bed zit, Barbara die stil de kamer binnenkomt en bij hem gaan zitten. Er is veel leegte en stilte op de tekeningen, maar er is ook nabijheid. 

Barbara Stok is een vakvrouw, die weet hoe je een goed stripverhaal moet maken. Ze kan vertellen en ze kan tekenen. Maar bovenal is haar werk menselijk, waardoor je het herkent wat ze tekent, ook al maak je zelf heel andere dingen mee. Het zijn nabije strips. Je ontkomt er niet aan, je moet er wel van houden. 

Titel: De dikke Stok
Auteur: Barbara Stok
Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
Amsterdam 2022, 448 blz. 30,00 euro (hardcover)

Eerder schreef ik over:






vrijdag 23 september 2022

Traag


Waar blijf ik toch! Waar hang ik toch uit! Waar blijven mijn bijdragen, nog wel aan mijn eigen weblog! Ja, ik weet het, ik ben traag. Daarom maar enige uitleg. 

Er is een tijd geweest dat ik drie bijdragen in de week plaatste en dat is niet eens zo lang geleden. Maar ik ben na de vakantie begonnen aan een nieuwe baan en die vraagt veel van me. Het werk is leuk, zeker, maar soms zit mijn hoofd vol, voor mijn gevoel. En dan moet ik even in de pauzestand. 

Ik had gedacht dat ik het ietsje rustiger zou krijgen: van vijf dagen werken ging ik naar vier, al wist ik ook wel dat een eerste jaar op een nieuwe werkplek altijd druk is. De woensdag is mijn vrije dag. Op woensdagochtend kan ik meestal rustig aan doen, maar in de middag ben ik toch bezig voor mijn werk: voorbereiden, corrigeren. 

De dikke Stok

Ook afgelopen woensdag heb ik een stuk geschreven, over De dikke Stok, een mooie verzameling strips van Barbara Stok. Ik vroeg illustratiemateriaal aan de uitgever, maar ik kreeg een pdf, in plaats van een jpg en nadat ik de bestanden geconverteerd had, was de kwaliteit niet goed. Ik wacht nog even op beter materiaal en anders moet ik het maar doen met wat ik nog elders heb. 


De bijdrage van deze week komt dus heus nog wel en er komt zeker nog wel meer. Ik lees de Dichterlijke nalatenschap van E.A. Borger, een dichter uit de negentiende eeuw, die een beetje vergeten is, maar zijn gedicht 'Aan den Rijn' was ooit heel populair en er wordt zelfs naar verwezen in de Camera Obscura van Hildebrand. Het gedicht werkt nog steeds, merk ik. Daar ga ik zeker over schrijven. 

Onderweg naar De Hartz

En verder? Ik herlees De engelenmaker van Stefan Brijs, omdat twee mijner klassen dat klassikaal lezen. Ik lees gelijk met ze op en ben op de helft. Verder lees ik Onderweg naar De Hartz van Wessel te Gussinklo. Ook dat is gerelateerd aan mijn werk. De leerlingen die meedoen aan De Inktaap lezen het. 


Het boek van Te Gussinklo is dik (vijfhonderd pagina's) en mijn leestempo is laag bij dit boek (dertig bladzijden per uur, schat ik). Dat is niet erg, want het is goed geschreven, maar er gaat dus wel veel tijd in zitten. 

Het gereformeerdenboek

Onlangs las ik Het gereformeerdenboek van Willem Bouwman. Dat is geen recent boek, maar ik tikte het ergens op de kop en ben het gaan lezen. Het bevat een schat aan anekdoten en aan markante figuren. Ik weet nog niet goed hoe ik daarover iets coherents kan schrijven, maar ik ga mij daar wel toe zetten. 

Er ligt nog heel wat waaraan ik wil beginnen, zoals de strip De wereld van Sofie. Die kan misschien wel een keer tussendoor. Er is ook een nieuwe Siebelink heb ik gezien en hoewel veel van zijn laatste boeken mij tegenvielen, wil ik dit boekje toch wel lezen. 


Het komt, echt. Uiterlijk morgen zet ik het stuk over Stok online, desnoods met excuses voor de plaatjes. En dan verdiep ik mij nog even in Wormmaan van Mariken Heithuizen, waarover ik wat ga vertellen op de lokale omroep. 

Het is allemaal geen luiheid, maar soms duurt het even. Graag geduld met mijn traagheid. 

woensdag 14 september 2022

Max, Mischa & het Tet-offensief (Johan Harstad)


Men heeft een de neiging een dik boek overmatig te prijzen, alleen al vanwege dat men het uitgelezen heeft. Zoiets heb ik ooit ergens gelezen, maar ik weet niet meer waar en ook niet meer van wie de uitspraak was. De dikte (1230 bladzijden) zal toch wel niet de enige reden zijn waarom Max, Mischa & het Tet-offensief  van de Noor Johan Harstad de Europese Literatuurprijs heeft gewonnen. 

Er komen in het dikke boek niet eens zoveel belangrijke personages voor. De hoofdpersoon is de regisseur Max Hansen. Verder Mischa Grey, met wie hij een deel van zijn leven een relatie heeft, zijn vriend Mordecai, een acteur en zijn oom Ove/Owen. 

Max groeit op in het Noorse Stavanger, maar zijn ouders verhuizen naar Amerika. Daar leert hij Mischa en Mordecai kennen. Mischa is zeven jaar ouder dan hij, wat best wel een verschil is: hij is zestien als hij haar leert kennen. Maar ze krijgen een relatie.

Alles verandert in shit

In de loop van het boek springen we wat heen en weer in de tijd: in het begin is Max al een geslaagd regisseur en hij kondigt aan dat hij het verhaal van de mensen om hem heen gaat vertellen:

Ik schrijf dit tenslotte voor jullie, voor ons, voor mijzelf. Ik schrijf dit voordat ik het vergeet, zoals jullie het misschien al vergeten zijn, zoals alles vroeg of laat in shit verandert, zoals Wohlman ook altijd zei (...).

Degenen die ertoe doen in zijn leven zijn er op dat moment niet:

Ik raak jullie langzaam maar zeker kwijt. Owen is dood, ik heb alleen zijn papieren nog, een soort aan niemand gericht dagboek. En Mischa is terug naar Canada, naar Montreal. Mordecai zit in Californië, ik zou hem vaker moeten bellen. Mijn vader woont op de parkeerplaats bij LAX. En mijn moeder? Die heeft zich ingekapseld in Howard Beach. 

Max vertelt over de toneelstukken die hij geregisseerd heeft en hij vraagt zich af wat dat over hem zegt. Uiteindelijk gaat het over ontheemd raken, of de angst ervoor. Bezig zijn met leven en toch nooit helemaal je plek kunnen vinden. Dat begint natuurlijk al met weggaan uit Noorwegen, maar eigenlijk geldt het voor alle personages. 

In het begin van het boek zegt Max ook nog:

Ik ben moe. Ik wil naar huis. Ik weet alleen niet waar dat is. 

Pogingen grip te krijgen

Alle personages zijn bezig met het vormgeven van hun leven. Max door toneelstukken te regisseren, Mischa door schilderijen te maken, Mordecai door te acteren, Owen door piano te spelen. Het is alleen niet genoeg. Het zijn pogingen grip te krijgen, maar het leven ontglipt hun telkens weer. 

De jeugd in Noorwegen, waarbij de kinderen het Tet-offensief naspelen is bijna idyllisch, al komt Max er niet zonder kleerscheuren af. Maar het leven is nog spel. En later is Max gefascineerd door de film Apocalypse now, maar Owen gaat echt naar Vietnam en daarna moet hij weer proberen zijn leven op te pakken. 

De worsteling van kleine mensen in een gecompliceerd leven geeft Harstad goed weer. Het mooie is ook dat hij het alleen maar laat zien, zonder verklaringen te geven. Max en Mischa houden erg veel van elkaar, maar soms kunnen ze het niet bij elkaar uithouden. Ik moest hierbij denken aan De wereld een dansfeest van Arthur van Schendel, waarin een jongen en een meisje goede dansers zijn, maar ze hebben elk een eigen ritme, wat het moeilijk maakt om bij elkaar te zijn. 

Max snapt ook niet altijd waarom het tussen hem en Mischa zo loopt, waarom Mischa soms lang zonder hem moet en waarom het dan weer lang duurt voor hij naar haar op zoek gaat. 

Mateloosheid

Het zijn vooral de losse scènes die me zullen bijblijven en de mateloosheid in de manier van schrijven. Harstad veroorlooft zich zijpaden, teksten uit catalogi, allerlei details, stromen van gedachten en omdat hij zichzelf de ruimte heeft gegeven, lijkt er geen rem op te zitten. Soms is dat heerlijk en dan heeft het boek een soort polsslag die je als lezer voortdrijft. Maar soms leek het me ook een handigheidje en toen ik de kaap van duizend bladzijden had gerond, was ik er ook wel een beetje klaar mee. Als ik dan weer hele bladzijden zag zonder een nieuwe alinea had ik toch de neiging om er diagonaal doorheen te lezen. Ik bracht het domweg niet op om alles tot in detail te lezen. 

Voor mijn gevoel had het boek zeker de helft dunner gekund, strakker geschreven en gecomponeerd, maar daar heeft Harstad dus niet voor gekozen. Blijkbaar laat hij liever de volle breedte van het leven zien en gezien de prijs die hij gekregen heeft, wordt dat ook gewaardeerd. Mij was het te veel. Aan het eind wilde ik gewoon van het boek af. Ik heb er ook best lang over gedaan. Het is druk en veel van mijn tijd lekt weg. Ik wilde wel weer naar een volgend boek. 

Natuurlijk zijn er ook aan het eind genoeg scènes die me toch weer grepen, maar ik zal niet gauw een ander boek van Harstad gaan lezen. Ik heb wel even genoeg gehad. 

woensdag 7 september 2022

Mijn lagen (Pénélope Bagieu)


Je zou kunnen zeggen dat iemands persoonlijkheid is opgebouwd uit lagen en als je die afpelt, kom je bij de kern uit. Het lijkt me een dubieus beeld, maar ik denk dat Pénélope Bagieu toch zoiets bedoelt. In ieder geval noemde ze haar nieuwe boek Mijn lagen en alle verhalen erin gaan zeer over haarzelf.

Het zijn scènes, korte en lange verhalen die samen het beeld geven van kanten van de vertelster. Lagen  heb ik niet zozeer ontdekt, maar ik zie wel dat de ene gebeurtenis bepalender is dan de andere. Er komen wel grote gebeurtenissen langs, zoals het overlijden van een oma, maar meer zien we de dagelijkse dingetjes van de vertelster, in veel gevallen als terugblikken op haar jongere ik.  

Vaak hou ik daar wel van: de stripmaker die zichzelf beziet, liefst met enige ironie, scherp observerend wat het nu eigenlijk betekent om juist die persoon te zijn. In veel van haar vroegere boeken heeft Barbara Stok dat gedaan en ook van een boek als Waarom ik mensen niet in mootjes hak, van Renske de Greef heb ik zeer genoten.

Tobben en struikelen

Pénélope doet hetzelfde: kleine scènes uit een leven, die vooral het getob laten zien en die ons duidelijk maken hoe iemand door het leven struikelt. Dat is natuurlijk troostend voor de tobbende en struikelende lezer en de manier van vertellen laat je glimlachen. 

Toch duurde het een tijd voordat ik gewonnen was. Mijn lagen begint met een lang verhaal over het hebben van een kat. Ik snap nog wel dat zo'n kat belangrijk is voor de vertelster, maar ik kwam niet verder dan het ophalen van de schouders. Gewoonlijk geniet ik ervan als een er een klein deel uit een leven gelicht wordt, omdat juist die kleine dingen zo bepalend kunnen zijn. Maar in dit geval wordt het ook meteen groot gemaakt, alsof er niets anders meer is dan de kat. Dan is er wel erg weinig afstand en blijkbaar laat ik mij die kattenproblemen niet opdringen. 

Bij veel verhalen zie ik wel dat het leuk gedaan is, dat er ook wel goed geobserveerd is en er wordt onderhoudend verteld en getekend, maar het doet me niet zoveel. De details zijn vaak wel interessant. Het verhaal over het kouwelijke van de vertelster is sprekender geworden met het gedoe over een muntjesautomaat die gevuld moet worden om het huis warm te krijgen. 

Wensbeentje

Indrukwekkend is 'Een verhaal over een wensbeentje', waarin een vertelster op weg naar school in een overvolle metro bevriest bij ongewenste aanrakingen. In de cruciale scène is er eigenlijk geen tekst en wat er gebeurt wordt meer aangeduid dan getoond, maar het is een heftige passage. En daarna loopt de metro leeg en gaat het leven verder. 'Dit was het eerste jaar waarin ik zelfstandig van school terug naar huis mocht gaan' is de zakelijke beschrijving. We zien het meisje lopen, in een dikke jas, met een sjaal voor haar mond. En boven de flats kijken de ogen van de aanrander nog steeds naar haar. 

Juist doordat het verhaal verder gaat, zit er een zekere terloopsheid in de gebeurtenis. Maar dat maakt het, voor mijn gevoel, alleen maar schrijnender. 

De dag van de muziek

Ook het verhaal over 'De dag van de muziek' is een goed verhaal: het meisje is verliefd (zoals ze dat heel vaak is), maar ze wil er ook wat mee doen: ze spoort de naam van de jongen op en zijn telefoonnummer en ze belt hem op. Hij speelt in een band en ze gaat mee naar een optreden. Hij ziet haar niet staan, maar ze heeft in ieder geval gedaan wat ze kon. Haar latere ik troost haar en complimenteert haar: wat ze deed was eigenlijk heel dapper, al is het allemaal op niks uitgelopen. 

Zo'n laatste plaatje vind ik te expliciet. Het is een nadrukkelijke moraal en daar wordt het verhaal niet beter van. Ik denk dat Bagieu de conclusie uitstekend aan de lezer had kunnen overlaten. 

Het beste uit Mijn lagen is echt goed, maar er staat te veel in dat me niet raakt. Misschien ligt dat aan mij. Bagieu is niet de eerste de beste. Met de twee delen Wereldwijven had ze groot succes: vertaald in twintig talen en bekroond met een Eisner Award. Dan moet je wel wat kunnen. In dat licht bezien was Mijn lagen voor mij toch een beetje een tegenvaller. 

Titel: Mijn lagen
Tekst en tekeningen: Pénélope Bagieu
Uitgever: Scratch Books
Vertaling: Toon Dohmen
Lettering: Frits Jonker
z.pl. 2022, 144 blz. 17,50 euro (paperback)