Voor in het boek staat een hele lijst met boeken over Barendje. Barendje en het Hongaartje is het zevende deel. Mijn exemplaar is een derde druk en ik lees hier dat die uit 1959 moet zijn. Na lezing is me duidelijk dat het niet over een vluchteling gaat, maar over een bleekneusje dat in Nederland drie maanden lang kwam aansterken.
Nederland had ervaring met Hongaarse kinderen. Al snel na de Eerste Wereldoorlog werden ze opgenomen. Blijkbaar is de tijdelijke opvang van de kinderen nog heel lang doorgegaan. In het Historisch Beeldarchief Migranten bevindt zich onderstaande foto, uit ca. 1926, van een hele klas met Hongaarse kinderen in Den Haag.
Volgens deze bron zijn er zelfs 150.000 kinderen enige tijd in Nederland geweest. Dat getal vond ik overigens niet in andere bronnen terug. In het Algemeen Handelsblad van 28 mei 1953 (zie hier en hiernaast) wordt een aantal van 34.000 genoemd.
In het krantenbericht staat dat de minister van justitie goedgunstig heeft beschikt 'op een verzoek van de stichting Hulpactie voor Hongarije te Amsterdam, een transport van Hongaarse kinderen uit de vluchtelingenkampen in Oostenrijk en Duitsland naar Nederland te doen komen voor een tijd van drie maanden.'
Ook bij Barendje komt voor drie maanden een Hongaars jongetje in huis, Sigmund. Dat zou dus in 1953 geweest kunnen zijn. Er zijn verschillende krantenartikelen waarin bericht wordt dat er gedurende de maanden december, januari en februari Hongaarse kinderen in Nederland verblijven. Over het jaar worden in het boek geen aanwijzingen gegeven. Het was een strenge winter, maar die waren er meer in de jaren vijftig.
In de zomer van 1954 komen er Hongaarse kinderen voor een verblijf van zes weken. Ze komen, zo blijkt uit de Friese Koerier van 26 juni 1954 uit 'D.P.-kampen in Duitsland'. D.P. zal wel de afkorting zijn voor displaced persons.
Ook Sigmund komt uit een Duits kamp. Daar heeft hij het niet best:
En hij vertelt over het kampleven in Duitsland. Z'n vader is altijd ziek. Hij kan niet werken en dus ook geen geld verdienen. En zo zijn ze heel arm. 's Avonds krijgen ze allemaal één boterham. Als moeder het heeft, boter erop, en anders helemaal niks. Met z'n allen: vader, moeder en zeven kinderen, hebben ze één slaapkamer. Zomer en winter loopt Sigmund op een paar gymnastiekschoentjes en z'n hele voorraad ondergoed bestaat uit een versleten onderbroekje. Dat is allemaal héél erg.De onderwijzer van Barendje, meester Van Maanen, heeft het ook al met Barendje over het Hongaarse jongetje gesproken:
"Hij is nog zo klein, Barendje. Wie weet hoe bang hij is. Er zijn kinderen die thuis direct geslagen worden, als ze iets verkeerd doen. Hij weet nog niet dat jullie hem alles wilt geven: eten en kleren en ... liefde. Wees maar geduldig." Barendje knikt. Hij zucht. Hij had gedacht dat 't alleen maar fijn zou zijn: een Hongaartje in huis. Maar 't is ook verdrietig.Na de opstand in 1956 en het neerslaan ervan vluchten veel mensen uit Hongarije. Op 15 november 1956 houdt koningin Juliana een radiotoespraak waarin ze de vluchtelingen in het Hongaars toespreekt. Op maandag 19 november bezoekt ze de Jaarbeurs om de vluchtelingen te ontmoeten. Sinterklaas komt ook langs bij de vluchtelingen en ook hij spreekt hen in het Hongaars toe.
Behalve vluchtelingen zijn er ook in 1956 weer kinderen die tijdelijk komen om aan te sterken. Ze worden graag opgenomen door de Nederlanders. In De tijd van 9 november 1956 (zie hiernaast en hier) is te lezen dat zoveel Nederlandse gezinnen zich hebben aangemeld 'dat onmogelijk aan alle verzoeken zal kunnen worden voldaan'.
Het opnemen van de kinderen is overigens niet onomstreden. In De waarheid van 16 november 1956 (zie hier en hieronder) wordt gesproken over de 'import van Hongaarse kinderen in ons land'. Er wordt verwezen naar 'het dringende verzoek van de Hongaarse regering en alle oproepen van vertwijfelde ouders', waarmee gesuggereerd wordt dat de kinderen tegen de wil van de ouders opgenomen zijn.
Dat kwam ook al voor na de Tweede Wereldoorlog. De Hongaarse regering vraagt in 1951 de Verenigde Naties om repatriëring van Hongaarse kinderen die in West-Duitsland verblijven. Ze hebben hun ouders al zes jaar niet gezien.
In december 1956 gaat er een soortgelijk verzoek naar de Noorse regering.
De waarheid was een communistische krant en het is wel begrijpelijk dat die niet zo positief was over het opnemen van Hongaarse kinderen. Maar ook in De telegraaf van 2 november 1956 (zie hieronder en hier) wordt verteld dat de organisaties die de kinderen in Nederland plaatsen zich beraden en van mening zijn dat het niet wenselijk is de Hongaarse kinderen uit hun omgeving los te weken.
In 1957 (De waarheid van 20 november) vraagt het kamerlid Rie Lips minister Klompé om kinderen die onvrijwillig in Nederland verblijven terug te sturen: 'Wat heeft het vasthouden van Hongaarse kinderen in Nederland te maken met hulp in nood, vroeg zij.'
Zoals gezegd, het is niet duidelijk in welk jaar Sigmund bij Barendje komt. Hij is al een keer eerder in Nederland geweest, waardoor hij al een beetje Nederlands spreekt.
Het boek over Barendje kwam uit bij de christelijke uitgeverij Callenbach en natuurlijk wordt dat duidelijk in het verhaal. Sigmund moet niet veel van God hebben. 'Vater zegt: God luistert niet naar arme mensen.' Dat is wel even slikken voor het gezin van Barendje.
Moeder schrikt ervan. O, ze kan het zo goed begrijpen. Als je hebt moeten vluchten uit je eigen land, als je altijd gebrek hebt, als je ziek bent, als je je kinderen geen eten en geen kleren kunt geven, dan ga je denken dat God alleen rijke mensen helpt. Maar dat is niet wáár! God wil een Vader zijn voor alle mensen, rijk en arm, klein en groot. De één is rijk en de ander heeft bijna niets. En we zullen nooit begrijpen waarom God dat zo doet. Maar zoals Hij het doet, is het goed.Moeder heeft duidelijk de missie om Sigmund te bekeren. Als er verteld is over de ellendige toestand in het kamp waaruit Sigmund komt, schrijft Van der Steen-Pijpers:
Dat is allemaal héél erg.
Maar 't ergste vindt moeder nog dat Sigmund weinig of niets weet van God en van de bijbel. Als ze gaan eten en als hij naar bed gaat, vouwt hij z'n handen en doet z'n ogen dicht. Maar alleen omdat ze het allemaal doen en omdat het nu eenmaal zo hoort bij vreemde mensen in een vreemd land.De inspanningen van moeder hebben resultaat. Als Barendje Sigmund een keer aan zijn lot overlaat, weet Sigmund niet hoe hij thuis moet komen en dan bidt hij: 'Vader ien de hemel, iek ben zo alleen. Breng me toch weer bij tante en onkel. Om Jezus' wil. Amen.'
Als hij na drie maanden weer naar huis gaat, krijgt hij levensmiddelen mee en moeder heeft nog een paar mooie pyjama's voor hem genaaid. Maar onder in zijn koffer heeft ze ook een kinderbijbel gestopt.
Voor Barendje is het een leerzame periode geweest. Hij vormt met zijn vrienden een natuurclubje, De groene spechten. Het was lastig om Sigmund mee te nemen, omdat die met zijn harde gepraat de vogels verjaagt. Als ze Sigmund een tijdje alleen laten, blijkt hij daarna verdwenen.
Het komt allemaal weer goed, maar Barendje moet bij vader zijn band met de groene specht en zijn aantekenschriften inleveren. Voorlopig mag hij geen lid van de club zijn. Als avondeten krijgt hij alleen een paar droge boterhammen. In het vervolg moet hij laten zien dat hij niet meer allereerst aan zichzelf denkt, maar zich ook opoffert voor Sigmund. Dat doet hij en daarmee verdient hij het lidmaatschap van de club terug. In de slotzin van het boek zegt vader over Barendje: 'Ons vaatje buskruit houdt niet meer alleen van zich zelf. En daar ben ik blij om!'
Co van der Steen-Pijpers heeft weliswaar een behoorlijk moralistisch boekje geschreven, maar dat lijkt me niet uitzonderlijk. Veel van dit soort kinderboeken zal zo'n expliciete strekking hebben gehad. Dat ze zo duidelijk inspeelt op de actualiteit, lijkt me wel bijzonder. Voor mij was het boek in ieder de aanleiding om in de oude kranten te duiken.
Daaruit blijkt dat de welwillendheid ten opzichte van de Hongaarse kinderen groot was. Misschien wel omdat men wist dat ze maar tijdelijk zouden blijven, maar ook de Hongaarse vluchtelingen worden warm verwelkomd. Zelfs de koningin doet daaraan mee. Dat is toch wel een groot verschil met de actualiteit, waarin het feit dat er vluchtelingen zijn, vaak een crisis wordt genoemd.
Zowel de bleekneusjes van na de Eerste Wereldoorlog als de vluchtelingen in 1956 komen in dit collega aan de orde.
De opvang van Hongaarse vluchtelingen in België