Wie wel eens grasduint in een zaakje met tweedehands boeken, zal ze ongetwijfeld tegengekomen zijn: christelijke kinderboeken. Die van bijvoorbeeld W.G. van de Hulst zijn nog alomtegenwoordig; ze worden nog steeds herdrukt. Maar ook auteurs als Johanna Breevoort en E. Gerdes hebben een hele reeks boeken op hun naam staan, bestemd voor kinderen in christelijke gezinnen. Op de site 'Achter de rug' zijn heel wat zogenaamde zondagsschoolboekjes te vinden.
Soms neem ik zo'n boekje mee uit een antiquariaat. Er zijn boekjes met mooie illustraties bij en van andere ben ik benieuwd naar waarover ze gaan. Zo moet ik ooit Roepstemmen, een verhaal voor kinderen gekocht hebben. Ik weet niet meer waar of wanneer. De schrijfster noemt zich Josine. Er is een boekje met dezelfde titel van M.C. Camerlingh, maar gezien het omslag moet dat een ander boek zijn. Het boekje van Josine is uitgekomen in 1889 lees ik hier.
Mijn exemplaar van het boekje is gehavend: het achterblad ontbreekt, de voorkant is niet gaaf meer en ligt los. Voor op het boekje heeft Gerendina haar naam geschreven. Blijkbaar was het ooit van haar.
Het woord 'roepstemmen' zegt me wel wat. De dominee gebruikte het vroeger wel, als er iemand overleden was. Dat overlijden was dan een roepstem voor de rest van de gemeente, een oproep tot bekering. Ik verwachtte dan ook enkele sterfgevallen in Roepstemmen. Dat is niet het geval.
Hoofdpersoon in het boek is de negenjarige Nelly, die ergens achteraf woont: 'een schamel hutje, op eenigen afstand van de stad, tusschen 't gele heizand aan den rand van een sprarrebosch'. Haar moeder is overleden, vader heeft geen werk. Haar oudste zus, Anna, probeert het huishouden draaiend te houden en dan is er ook nog een jonger zusje, Geerte.
Nelly ziet er armoedig uit:
De zon koesterde Nelly's kleine, schrale gestalte en deed de vaalheid en vuilheid van haar eertijds rood gekleurde rokje duidelijk uitkomen. Van rood was waarlijk niet veel meer te bespeuren; hier en daar hingen de rafels en flarden er bij, menige scheur was te vinden en met stukken en lappen van allerlei onbestemde kleuren was het armzalige kledingstuk versteld. Maar het deed ook al zoo lang dienst; Nelly trok het getroost elken morgen weer aan en zou het blijven doen tot het geheel onbruikbaar zou zijn geworden, of totdat misschien de een of ander haar uit medelijden een afgedragen jurk ten geschenke gaf. Ze had een paar kousen vol gaten aan de dunne beenen, en schoenen - ja, die verdienden werkelijk dien naam niet meer, zóó gescheurd en leelijk waren ze.Zeker zo'n laatste zin doet de lezer wat afstand nemen van Nelly, maar natuurlijk roept haar beschrijving ook deernis op. De schrijfster geeft ons ook een wijze les mee:
Ge kunt begrijpen, dat Nelly er haveloos uitzag; daarenboven was haar gezicht met allerlei vuile streepen bedekt en droeg evenals hare kleine bruine handen de duidelijke sporen, dat ze doodbang waren voor water en zeep. Men zou waarlijk Nelly niet heel graag hebben aangeraakt.
't Was erg jammer, want ze kon er zoo heel anders uitzien als ze maar netjes en helder was geweest. Al is men ook nog zoo arm, men behoeft er toch niet vuil uit te zien - en eene herhaalde kennismaking met de pomp zou bij dit kleine meisje wonderen hebben verricht.Lelijk is Nelly bepaald niet. De schrijfster vertelt over haar ogen (kijkers), mond (rozemond) en krullen.
De oudere zuster, Anna, heeft het natuurlijk zwaar. Ze kan nauwelijks rondkomen met het geld dat vader maar zo af en toe mee naar huis brengt.
En had ze nu nog maar vroolijk en opgeruimd hare moeielijke taak volbracht, maar, neen! haar karakter had door dat aanhoudend zorgen eene onvriendelijke, ontevreden plooi gekregen.Net als Nelly, die zich maar niet wast, krijgt Anna een tik op haar vingers, voor mijn gevoel. Een ellendige situatie, maar die had ze best wat blijmoediger kunnen dragen. Verderop in het verhaal komen we iets soortgelijks tegen met betrekking tot Anna:
Geen wonder, want ze had nooit geleerd den Heer hare droefheid te klagen en Hem om hulp te vragen. Morrende en ontevreden zag ze slechts op het ongelukkige van haar lot en dit maakte haar somber en onaangenaam.
Hoe jammer dat Anna zoo weinig beminnelijk was! Had zij den Heer maar eens om een nieuw hart gebeden. Hij zou haar wel vriendelijker hebben gemaakt.Nelly wordt er geregeld op uitgestuurd om te bedelen. 'Dat bedelen zondig was, daaraan dacht zij in 't geheel niet'.
Dat diefstal zondig is, kan ik me nog voorstellen. Het verbod om te stelen is immers opgenomen in de tien geboden. Maar bedelen? Daar zou ik ook niet aan gedacht hebben. Verderop in het verhaal betert Nelly haar leven: ze gaat bloemen maken van papier en verkoopt die. Blijkbaar zit het zondige erin dat je geld ophaalt zonder er iets voor te 'doen', al moet Nelly toch een hele tijd op pad zijn voordat ze tien of vijfentwintig cent bij elkaar heeft.
Er komt een kentering in het leven van Nelly als ze een museum in loopt en daar een schilderij ziet van Jezus als de goede herder. Ze ziet ook een schilderij van de lijdende Jezus. Ze raakt daarbij in gesprek met iemand die dat laatste schilderij aan het kopiëren is. Die mevrouw vertelt haar dat ze naar school moet en veel naar de kerk moet gaan.
Vlak daarvoor is ze aangesproken door een heer. Als hij haar aankijkt, vraagt Nelly zich voor het eerst af of bedelen slecht is. Blijkbaar speelt haar geweten op. De schrijfster gaat er misschien van uit dat we van nature een besef hebben van goed en kwaad, dat zo verfijnd is, dat we ook wel weten of we mogen bedelen of niet.
Uiteindelijk komt natuurlijk alles goed. Nelly stopt met bedelen (maar gaat bloemen verkopen), ze gaat naar de kerk en de mevrouw die aan het schilderen was, koopt een brood voor het gezin en nette kleren voor Nelly, waarmee ze naar school kan. Ze geeft ook nog een rijksdaalder, wat een geweldig bedrag geweest moet zijn.
Anna moet in het begin niets hebben van Nelly's verlangen om meer van Jezus te weten. Als God bestond, zou het gezin er wel beter aan toe zijn. Maar ook zij verandert en zegt:
'O Nel, wat was ik tot hiertoe slecht en ondankbaar! Vergeef mij toch, dat ik altijd zoo onvriendelijk was.'En zelfs de vader, Verdonk, raakt wat aangedaan als hij ziet hoe zijn kinderen veranderd zijn.
'Och, Anna,' sprak Nelly, 'ik heb u werkelijk niets te vergeven; ik ben niet beter dan gij en was niets lief tegen u. Maar de goede God wil ons beiden vergeven; willen we samen tot Hem bidden?'
De titel is, ook achteraf bezien, opmerkelijk. In dit boekje is het eigenlijk niet het overlijden van de moeder dat een verandering bewerkstelligt. Ook als dat wel zo was geweest, was het meervoud in de titel niet te verklaren.
Opmerkelijk is dat in een protestants boekje Nelly's geloof niet op gang gebracht wordt door de preek (al is die wel een katalysator), maar door een schilderij. In de protestantse traditie ontstaat het geloof door het gehoor; dat beelden belangrijk zijn, is eerder rooms-katholiek. Zo rond de eeuwwisseling hoefde deze protestantse auteur zich blijkbaar niet meer af te zetten tegen het rooms-katholicisme.
Wat zouden de christelijke kindertjes er indertijd uit op hebben moeten pikken? Dat arme mensen niet per definitie slecht zijn, wellicht. Dat als zulke kinderen zich tot God keren, het gemiddelde lezertje dat zeker moest doen. En waarschijnlijk hebben ze veilig gegriezeld bij de nare omstandigheden van het gezin Verdonk.
Hedendaagse lezertjes zie ik niet genieten van Roepstemmen. Te veel toevalligheden, te moralistisch, te sentimenteel. Ik vermoed niet dat iemand het werk van Josine nog gaat lezen.