donderdag 28 januari 2016

Roepstemmen (Josine)


Wie wel eens grasduint in een zaakje met tweedehands boeken, zal ze ongetwijfeld tegengekomen zijn: christelijke kinderboeken. Die van bijvoorbeeld W.G. van de Hulst zijn nog alomtegenwoordig; ze worden nog steeds herdrukt. Maar ook auteurs als Johanna Breevoort en E. Gerdes hebben een hele reeks boeken op hun naam staan, bestemd voor kinderen in christelijke gezinnen. Op de site 'Achter de rug' zijn heel wat zogenaamde zondagsschoolboekjes te vinden.

Soms neem ik zo'n boekje mee uit een antiquariaat. Er zijn boekjes met mooie illustraties bij en van andere ben ik benieuwd naar waarover ze gaan. Zo moet ik ooit Roepstemmen, een verhaal voor kinderen gekocht hebben. Ik weet niet meer waar of wanneer. De schrijfster noemt zich Josine. Er is een boekje met dezelfde titel van M.C. Camerlingh, maar gezien het omslag moet dat een ander boek zijn. Het boekje van Josine is uitgekomen in 1889 lees ik hier.

Mijn exemplaar van het boekje is gehavend: het achterblad ontbreekt, de voorkant is niet gaaf meer en ligt los. Voor op het boekje heeft Gerendina haar naam geschreven. Blijkbaar was het ooit van haar. 

Het woord 'roepstemmen' zegt me wel wat. De dominee gebruikte het vroeger wel, als er iemand overleden was. Dat overlijden was dan een roepstem voor de rest van de gemeente, een oproep tot bekering. Ik verwachtte dan ook enkele sterfgevallen in Roepstemmen. Dat is niet het geval. 

Hoofdpersoon in het boek is de negenjarige Nelly, die ergens achteraf woont: 'een schamel hutje, op eenigen afstand van de stad, tusschen 't gele heizand aan den rand van een sprarrebosch'. Haar moeder is overleden, vader heeft geen werk. Haar oudste zus, Anna, probeert het huishouden draaiend te houden en dan is er ook nog een jonger zusje, Geerte.

Nelly ziet er armoedig uit:
De zon koesterde Nelly's kleine, schrale gestalte en deed de vaalheid en vuilheid van haar eertijds rood gekleurde rokje duidelijk uitkomen. Van rood was waarlijk niet veel meer te bespeuren; hier en daar hingen de rafels en flarden er bij, menige scheur was te vinden en met stukken en lappen van allerlei onbestemde kleuren was het armzalige kledingstuk versteld. Maar het deed ook al zoo lang dienst; Nelly trok het getroost elken morgen weer aan en zou het blijven doen tot het geheel onbruikbaar zou zijn geworden, of totdat misschien de een of ander haar uit medelijden een afgedragen jurk ten geschenke gaf. Ze had een paar kousen vol gaten aan de dunne beenen, en schoenen - ja, die verdienden werkelijk dien naam niet meer, zóó gescheurd en leelijk waren ze.
Ge kunt begrijpen, dat Nelly er haveloos uitzag; daarenboven was haar gezicht met allerlei vuile streepen bedekt en droeg evenals hare kleine bruine handen de duidelijke sporen, dat ze doodbang waren voor water en zeep. Men zou waarlijk Nelly niet heel graag hebben aangeraakt. 
Zeker zo'n laatste zin doet de lezer wat afstand nemen van Nelly, maar natuurlijk roept haar beschrijving ook deernis op. De schrijfster geeft ons ook een wijze les mee:
't Was erg jammer, want ze kon er zoo heel anders uitzien als ze maar netjes en helder was geweest. Al is men ook nog zoo arm, men behoeft er toch niet vuil uit te zien - en eene herhaalde kennismaking met de pomp zou bij dit kleine meisje wonderen hebben verricht. 
Lelijk is Nelly bepaald niet. De schrijfster vertelt over haar ogen (kijkers), mond (rozemond) en krullen.

De oudere zuster, Anna, heeft het natuurlijk zwaar. Ze kan nauwelijks rondkomen met het geld dat vader maar zo af en toe mee naar huis brengt.
En had ze nu nog maar vroolijk en opgeruimd hare moeielijke taak volbracht, maar, neen! haar karakter had door dat aanhoudend zorgen eene onvriendelijke, ontevreden plooi gekregen.
Geen wonder, want ze had nooit geleerd den Heer hare droefheid te klagen en Hem om hulp te vragen. Morrende en ontevreden zag ze slechts op het ongelukkige van haar lot en dit maakte haar somber en onaangenaam.
Net als Nelly, die zich maar niet wast, krijgt Anna een tik op haar vingers, voor mijn gevoel. Een ellendige situatie, maar die had ze best wat blijmoediger kunnen dragen. Verderop in het verhaal komen we iets soortgelijks tegen met betrekking tot Anna:
Hoe jammer dat Anna zoo weinig beminnelijk was! Had zij den Heer maar eens om een nieuw hart gebeden. Hij zou haar wel vriendelijker hebben gemaakt. 
Nelly wordt er geregeld op uitgestuurd om te bedelen. 'Dat bedelen zondig was, daaraan dacht zij in 't geheel niet'.

Dat diefstal zondig is, kan ik me nog voorstellen. Het verbod om te stelen is immers opgenomen in de tien geboden. Maar bedelen? Daar zou ik ook niet aan gedacht hebben. Verderop in het verhaal betert Nelly haar leven: ze gaat bloemen maken van papier en verkoopt die. Blijkbaar zit het zondige erin dat je geld ophaalt zonder er iets voor te 'doen', al moet Nelly toch een hele tijd op pad zijn voordat ze tien of vijfentwintig cent bij elkaar heeft.

Er komt een kentering in het leven van Nelly als ze een museum in loopt en daar een schilderij ziet van Jezus als de goede herder. Ze ziet ook een schilderij van de lijdende Jezus. Ze raakt daarbij in gesprek met iemand die dat laatste schilderij aan het kopiëren is. Die mevrouw vertelt haar dat ze naar school moet en veel naar de kerk moet gaan.

Vlak daarvoor is ze aangesproken door een heer. Als hij haar aankijkt, vraagt Nelly zich voor het eerst af of bedelen slecht is. Blijkbaar speelt haar geweten op. De schrijfster gaat er misschien van uit dat we van nature een besef hebben van goed en kwaad, dat zo verfijnd is, dat we ook wel weten of we mogen bedelen of niet.

Uiteindelijk komt natuurlijk alles goed. Nelly stopt met bedelen (maar gaat bloemen verkopen), ze gaat naar de kerk en de mevrouw die aan het schilderen was, koopt een brood voor het gezin en nette kleren voor Nelly, waarmee ze naar school kan. Ze geeft ook nog een rijksdaalder, wat een geweldig bedrag geweest moet zijn.

Anna moet in het begin niets hebben van Nelly's verlangen om meer van Jezus te weten. Als God bestond, zou het gezin er wel beter aan toe zijn. Maar ook zij verandert en zegt:
'O Nel, wat was ik tot hiertoe slecht en ondankbaar! Vergeef mij toch, dat ik altijd zoo onvriendelijk was.'
'Och, Anna,' sprak Nelly, 'ik heb u werkelijk niets te vergeven; ik ben niet beter dan gij en was niets lief tegen u. Maar de goede God wil ons beiden vergeven; willen we samen tot Hem bidden?'
En zelfs de vader, Verdonk, raakt wat aangedaan als hij ziet hoe zijn kinderen veranderd zijn.

De titel is, ook achteraf bezien, opmerkelijk. In dit boekje is het eigenlijk niet het overlijden van de moeder dat een verandering bewerkstelligt. Ook als dat wel zo was geweest, was het meervoud in de titel niet te verklaren.

Opmerkelijk is dat in een protestants boekje Nelly's geloof niet op gang gebracht wordt door de preek (al is die wel een katalysator), maar door een schilderij. In de protestantse traditie ontstaat het geloof door het gehoor; dat beelden belangrijk zijn, is eerder rooms-katholiek. Zo rond de eeuwwisseling hoefde deze protestantse auteur zich blijkbaar niet meer af te zetten tegen het rooms-katholicisme.

Wat zouden de christelijke kindertjes er indertijd uit op hebben moeten pikken? Dat arme mensen niet per definitie slecht zijn, wellicht. Dat als zulke kinderen zich tot God keren, het gemiddelde lezertje dat zeker moest doen. En waarschijnlijk hebben ze veilig gegriezeld bij de nare omstandigheden van het gezin Verdonk.

Hedendaagse lezertjes zie ik niet genieten van Roepstemmen. Te veel toevalligheden, te moralistisch, te sentimenteel. Ik vermoed niet dat iemand het werk van Josine nog gaat lezen.

vrijdag 22 januari 2016

Vuurmakers (Johanna Geels/Kees van der Knaap)


Johanna Geels is een productief dichteres. Ik heb haar nieuwe bundel Vuurmakers voor me liggen, terwijl het nog geen jaar geleden is dat ik  haar vorige bundel, Wildberichten besprak. In de tussentijd heeft ze bovendien een bundel columns uitgebracht, Ongearticuleerd gorgelen.

Vuurmakers bevat niet alleen gedichten, maar ook tekeningen, van Kees van der Knaap. Die tekeningen, in zwartwit, passen goed bij de sfeer van de gedichten. Soms is een tekening zo ongeveer een illustratie bij een gedicht, soms is de link minder direct. De tekeningen zijn divers van aard: sommige zijn heftig, andere eerder verstild; soms werkt Van der Knaap strak en zijn de tekeningen evenwichtig, de andere keer lijken de tekeningen associatief ontstaan, alsof pas tijdens het tekenen duidelijk werd wat het moest worden.

In die laatste soort tekeningen toont Van der Knaap een mooie lijnvoering. De afbeelding doemt op uit de schetslijnen, die alle soepel zijn. Doordat Van der Knaap niet terugschrikt voor grote zwartvlakken, doen sommige tekeningen duister aan. Voor mij is dat een duisternis die eerder intrigerend dan beklemmend is.

Op de laatste tekening loopt iemand met een paraplu op een landweg. Op de voorgrond zien we een regenplas, waarvan de rand scherp getekend is. In de plas weerspiegelt zich de wolkenhemel. Door die weerspiegeling komt er veel ruimte in de tekening. Daarbij wordt onze blik ook naar de verte getrokken, door de weg die naar de horizon leidt. Het regent, jazeker, maar je hebt het idee dat de bui zo weg kan waaien. Dat geeft het tafereel iets lichts en iets hoopvols.

De tekening hoort bij het tweede gedicht van een tweeluik. Het eerste gedicht eindigt met:
en wees alles aan
ook de verschroeide mestkevers
de houtskoolarmen van de waaiden
beloof me alles te onthouden
mijn blanke nek die de zwarte stam raakt
het stuur van mijn fiets
scheef gevallen, de oranje bel
de boswachter in de verte
die zijn hand opsteekt
zijn groene boshoed
waar alle krekels van de wereld wonen
Daar zitten nogal wat zinsneden in die als dreigend of gewelddadig ervaren kunnen worden. Gewelddadigheid is overigens lang niet altijd negatief in Vuurmakers. Het staat ook voor tot de grens gaan en soms voor puurheid. De krekels zorgen voor een lichte afsluiting.


En dan komt het tweede gedicht, waarmee dus de bundel wordt afgesloten.
Niemand slaat alarm vandaag
niemand die jouw hand tussen mijn benen voelt gaan
de vinger die zacht bij me naar binnen glijdt
hier op het hard verbrande veld
waar we bijna niet kunnen bestaan
gedachten als dwingende kleuters door elkaar heen gillen
tot jij je met een luie grijns omdraait
je warmzoute hand om mijn hals legt
mij je vinger laat aflikken
mijn rok recht trekt
opstaat
zegt, dat we verder gaan
Niemand slaat alarm, maar door de ontkenning (niemand) wordt het alarm slaan toch opgeroepen. Verder is er een hard verbrand veld, waar de twee mensen 'bijna niet kunnen bestaan'. Maar aan het eind wordt de rok rechtgetrokken, de personen staan op en gaan verder. Het is een open einde: ze gaan op weg, maar je weet niet waarheen. Ik vind dat wel passen bij de richting die ook uit de tekening spreekt.

Over Wildberichten was ik nogal enthousiast en dat zorgde ervoor dat ik vol verwachting ben begonnen aan Vuurmakers. Ik heb mooie zinnen gevonden en ook mooie gedichten, maar ik merk ook dat ik toch een klein beetje teleurgesteld ben. Misschien komt dat doordat de verrassing een beetje weg is.

Geels houdt ervan barok te schrijven, met veel vaart in de gedichten. Het betekent wel dat in bijna alle gedichten hetzelfde register wordt opengetrokken. Zo'n relatief 'rustig' gedicht, als het slotgedicht is zeldzaam. Ik had dat toch als lezer wel nodig om op adem te komen.

Ook gebruikt Geels te vaak dezelfde constructies, bijvoorbeeld een verrassend bijvoeglijk naamwoord: 'verveelde lakens', 'boze laarzen', 'brutale handen', 'stoomgare hersens', 'radioactieve zwijnen', 'graafgulzige tong', 'laf handje', 'stamelende tenen'. Ik heb het idee dat dit soort zinsneden, hoe afwijkend ze ook zijn van het dagelijkse taalgebruik, bij Geels voor de hand liggen. Alsof ze een net iets te gemakkelijke oplossing zijn. Veel van de voorbeelden hierboven zijn personificaties; Geels gebruikt die blijkbaar graag.

In de hele bundel gaat het om twee gelieven die in een heftige relatie gewikkeld zijn en dat ook willen. Ze lijken elkaars grenzen te onderzoeken en zich daar allebei goed bij te voelen. De 'jij' is daarbij vaak dominant en daar geniet de 'ik' van. Ook in de tekeningen komt dat terug, bijvoorbeeld van iemand met handboeien om.

Niet voor niets heet de bundel Vuurmakers. De gelieven wakkeren het vuur bij elkaar aan. Dat zie je ook aan de afbeelding op de omslag, waar Van der Knaap een leren jasje heeft getekend, dat voor een deel opengeritst is. Door de opening zie je vlammen, die geassocieerd kunnen worden met een brandend hart of een vurige liefde. De stofuitdrukking op de tekening (het leer van het jasje, het metaal van de rits, het vuur) is trouwens uitstekend.

Het vuur van het omslag vormt een tegenstelling met de 'vrouw met het porseleinen decolleté', die opduikt in een van de gedichten. Natuurlijk zal dat te maken hebben met haar bleke huid, maar er gaat ook kou of koelheid van uit. De vrouw is in het museum waar ook de twee gelieven zijn en ze zijn allerminst koel: 'waar je mij behoedzaam / bij mijn keel greep omdat ik daar zacht / kreunend om smeekte'.

Het gewelddadige dat er overduidelijk in de relatie zit, grenst soms aan ritualisering. Er wordt bijvoorbeeld ook gesproken over 'offerstronk' en 'vers geofferd haar'. Juist door de regels kun je je overgeven aan het grenzeloze.

Zoals gezegd: in de gedichten heb ik verschillende mooie zinnen en passages aangestreept. Bijvoorbeeld het slot van gedicht XIV:
waarna je mijn klauwteentjes, vingers
en al mijn uitwaaierende gedachten
bij elkaar graait
zoals je zwerfhout sprokkelt
het te rusten legt op een droge, warme zolder
het strak bijeen bindt met ruw vlastouw
opdat het nooit meer kwijtraken kan
Een troostende en liefdevolle passage. Het zou me niet verbazen als er ook daadwerkelijk iemand vastgebonden wordt in het liefdesspel. Je kunt dat gewelddadig noemen, maar in de perceptie van de 'ik' is het een van de liefste dingen die de 'jij' doet.

Tot slot nog een compleet gedicht (XVIII)
Vannacht waren we zeehonden
nee, eerst zeventien en thuiswonend
waar je mij met brutale handen
en een vette grijnskop
je moeders kast in trok
daarna werden we zeehonden
op een onbewaakt strand
maar we kletsten teveel
misten de juiste golfslag
en kon ik niet meer naar huis
jij wel, jij woont overal
daarna zwommen we door de stadsgrachten
met normale mensenlijven
hielden onze mensenhoofden onder water
want niemand mocht ons zien
ook niet jouw hand
die stiekem mijn dijen streelde
mijn benen die loom uiteen dreven
vanmorgen was je weg, maar dat geeft niet
jij woont overal 
Titel: Vuurmakers
Tekst: Johanna Geels
Tekeningen: Kees van der Knaap
Uitgeverij: Marmer
Baarn 2015, 80 blz.

zaterdag 16 januari 2016

Weg met de literaire canon?


In NRC Handelsblad van donderdag 14 januari las ik een artikel van Christiaan Weijts: 'Ontlezing? Geen wonder met zo'n stoffige boekenlijst'. Weijts vertelt daarin dat hij een boekenlijst heeft gezien die gehanteerd wordt op een gymnasium. Hij is zich 'kapot' geschrokken. Op die lijst staat namelijk niet alleen hedendaagse literatuur, maar ook historische. Als voorbeeld noemt Weijts Karel ende Elegast, Vondel, Hooft, Bilderdijk, Rhijnvis Feith.

Mij verbaast het dat Weijts zo geschrokken is. Als iemand een beeld wil krijgen van de Nederlandse literatuur zal hij toch ook een beetje moeten weten wat er voorafgegaan is aan Peter Buwalda, Maartje Wortel, Niña Weijers en Marente de Moor.

Maar volgens Weijts is aandacht vragen voor historische literatuur misdadig. 'Die docent hoort in een strafkamp'. Ik ben overigens zo'n docent en ik verdien volgens Weijts straf. Maar waarom eigenlijk? Omdat de historische boeken, en vooral Max Havelaar, geloof ik, elke literaire interesse de kop indrukken. Weijts zegt het anders, hij heeft het over een vonkje dat sluimert en dan vermoord wordt, maar hij bedoelt hetzelfde, neem ik aan.

'Fuck de literaire canon', schrijft Weijts. Geef ze Gimmick!, Tirza, Joe Speedboot. Geef ze Kartonnen dozen, Giph of De helaasheid der dingen.
Er zijn zoveel geweldige boeken geschreven - ook door de jongere generaties tjokvol talent. Het ontbreekt alleen aan de juiste gidsen. Maar met de moderne technologie moet het verdorie toch een eitje zijn om de juiste lezers aan de juiste boeken te koppelen?
Aan het slot van zijn artikel schrijft Weijts nog een keer 'Fuck de literaire canon' En:
Lezen is vrijheid, avontuur. Geen enkel boek is geschreven om als afschrikwekkend museumstuk te eindigen dat genot doet omslaan in angst en weerzin. Geen enkel boek hoort het geestelijk equivalent te zijn van een besnijdenis. 
Die laatste vergelijking snap ik niet, maar dat zal wel aan mij liggen.

Tja. daar is nogal wat op te zeggen. Laat ik eerst mijn situatie duidelijk maken. Ik geef les op een middelbare, particuliere school, waar literatuur nog als apart vak op het rooster staat en mijn vwo-leerlingen moeten inderdaad ook historische literatuur lezen. Soms doen ze dat zelfstandig, soms doen we dat klassikaal. We lazen dit jaar bijvoorbeeld Opkomst en val van een koffiehuisnichtje van Jacob Campo Weyerman. Daarvan kun je zeggen dat het oud is, maar niet dat het stoffig is en ook niet dat leerlingen zich er niets bij kunnen voorstellen.

En Karel ende Elegast? Nog nooit een leerling over horen klagen. De lezers vinden het leuk om kennis te maken met een boek uit een andere tijd en met de propaganda die erin te vinden is; de niet-leeslustigen zien het als een dun boekje waar ze snel doorheen zijn. Ja, ze lezen het tegenwoordig in hertaling.

Dat interesse in literatuur belemmerd wordt door historische literatuur, daar geloof ik niets van. Als die oudere literatuur goed wordt aangeboden, blijkt elke keer weer hoeveel mensen met elkaar gemeen hebben, ook al zitten er eeuwen tussen hen. We lezen in de klas de drie  grafschriften van P.C. Hooft op Brechje Spiegel, waarvan het laatste luidt:
Groot van geest en klein van leden,
groen van jaren, grijs van zeden,
lieflijk zonder lafferij,
goelijk zonder hovaardij,
rein van hart inzonderheid
was zij, die hieronder leit.
Het is nooit wat geworden tussen Hooft en Brechje. Ze hielden van elkaar, maar de familie was ertegen. Brechje sterft jong en Hooft schrijft de grafdichten. Pas veel later hoort hij dat Brechje zelfmoord gepleegd heeft. In zijn rijmkladboek begint hij aan een gedicht, maar hij krijgt het niet voltooid. Iedereen in de klas kan zich dat geworstel van Hooft voorstellen. De eeuwen tussen Hooft en ons zijn weggevallen.

'Het ontbreekt aan de juiste gidsen', schrijft Weijts. In sommige gevallen gaat dat op, maar de beste gids lijkt mij een enthousiaste docent, die de leerling wijst op alles wat vonkt en gloeit in de literatuur, zowel in de historische als de hedendaagse.

Maar dat soort docenten komt Weijts blijkbaar niet tegen en ook niet de leerlingen die van zo'n docent les hebben. Weijts haalt een onderzoek aan dat aantoont dat veel kinderen na groep 6 een weerzin tegen lezen ontwikkelen. 'Ik hoor maar al te vaak over basisschoolleerlingen die nog gretig in hun Thea Beckmans en Tonke Dragts verdwijnen en dan ineens met lezen stoppen op de middelbare school.'

In zijn uitstekende reactie wijst Jan Dirk Snel erop dat er nog wel iets zit tussen groep 6 en de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en dat het causale verband dat Weijts suggereert tussen het aanbieden van historische literatuur en het verdwijnen van leesplezier waarschijnlijk niet bestaat.

'Maar al te vaak' hoort Weijts over deze basisschoolleerlingen. Zou het? Gezien de namen van Thea Beckman en Tonke Dragt vermoed ik dat het over generatiegenoten van Weijts gaat. Beckman is al overleden, Dragt schrijft nog steeds, maar al in de jaren zestig, zeventig en tachtig schreef ze boeken die door veel kinderen gelezen zijn. De basisschoolleerlingen van nu lezen andere auteurs. Daan Remmerts de Vries bijvoorbeeld. Prima schrijver.

Er zouden moderne boeken gelezen moeten worden, vindt Weijts, want dan houden de leerlingen hun leesplezier. Natuurlijk, maar waarom denkt Weijts dat die moderne boeken niet gelezen worden of dat de docenten die niet gelezen hebben? Weijts noemt een stel voorbeelden, maar het opvallende is dat een deel van die boeken meer dan vijftien jaar oud is: Gimmick!Kartonnen dozenGiph. Het zijn wellicht de boeken die Weijts las toen hij jong was.

Als examinator bij de staatsexamens krijg ik een indruk van wat er landelijk gelezen wordt. Joe Speedboot wordt veel gelezen, Tirza ook en De helaasheid der dingen is niet zeldzaam op boekenlijsten van leerlingen, maar scoort minder dan Het diner of Mama Tandoori. Bij mijn leerlingen doen op dit moment Philip Huff en Karin Amatmoekrim het goed. Er zijn ook jaren geweest dat Nest van Sanneke van Hassel, Achttien van Graa Boomsma of De mooiste dagen zijn het ergst van Anke Scheeren ineens veel gelezen werden.

Volgens Weijts moet het met de moderne technologie een eitje zijn om de juiste lezers aan de juiste boeken te koppelen. Er bestaat al tijden een site waarop leerlingen kunnen opzoeken hoe moeilijk een boek is en waarover het gaat. Niet alle boeken van die site mogen leerlingen van mij lezen, maar er is nog altijd heel veel waaruit ze kunnen kiezen.

De meeste leerlingen vragen trouwens tips. Ze hebben genoten van enkele boeken (of vonden ze 'wel te doen') en willen nu weten welke boeken nog meer voor hen geschikt zouden zijn. Er zijn ook leerlingen die komen met boeken die ik nog niet gelezen heb. Dat overkwam me met Herman Stevens. En deze week nog vroeg een leerling me of ik Haruki Murakami had gelezen. Daar had ze toch zo van genoten.

Die leerling is niet representatief, dat weet ik, maar dat soort leerlingen is er dus nog steeds. Leerlingen die erachter komen wat er te ontdekken is in de literatuur.

Ook in de historische literatuur is veel te ontdekken. Wie dat niet weet, hoeft alleen maar hier en daar wat te lezen in De leeslijst. Soms moeten beginnende lezers een handje geholpen worden. Ze moeten ingeleid worden in de context en misschien moeten ze sommige boeken niet lezen. Maar dat laatste geldt net zo goed voor recentere literatuur. Er zullen ook leerlingen zijn die afhaken bij Erwin Mortier, Saskia de Coster of Joost de Vries.

'De helft van alle tieners leest niet voor zijn plezier', schrijft Weijts. Als dat impliceert dat de andere helft wel voor zijn plezier leest, zie ik het probleem niet. Het lijkt me een geweldige score. Niet iedereen houdt van lezen; dat lijkt me een gegeven, in bijna alle leeftijdscategorieën. Maar elke bevlogen docent Nederlands is wel een lezer en hij zal elke week enthousiast vertellen over wat gelezen heeft. Daar hoort ook de oude literatuur bij.

Ik ben ervan overtuigd dat leerlingen nog steeds net zo goed ontroerd kunnen raken door het Egidiuslied als door 'Egidius' van Jan Eijkelboom en dat ze Lucifer van Connie Palmen meer gaan waarderen als ze ook Lucifer van Vondel lezen.

Weijts kent de namen van de schrijvers uit de canon, dus hij weet iets af van literatuurgeschiedenis. Maar blijkbaar kijkt hij met weinig enthousiasme terug op de tijd dat hij De wiskunstenaars, De uitvreter of Karakter las. Dat is jammer. Wie die boeken wel ooit met plezier las, wil dat verder vertellen. De film Dead poets society geeft een goed voorbeeld van zo'n docent. Zo'n docent is geen misdadiger en ik zie niet in waarom die in een strafkamp zou moeten. Het enthousiasme van zo'n docent fnuiken door hem een deel van zijn vakgebied af te nemen is erger. Daarmee doet Weijts docenten en leerlingen tekort.

vrijdag 15 januari 2016

Aâma (De Geur van warm stof. De onzichtbare menigte)



















Veel striplezers zijn omnifoor: ze verslinden net zo gemakkelijk een detective als een western en ze kunnen zowel genieten van een humoristische strip als van een gewelddadige. Maar ieder blijft natuurlijk wel zijn voorkeuren houden.

Bij mij staat science fiction niet op de eerste plaats, maar ik heb in mijn jeugd ook Luc Orient en Ravian gelezen en onlangs kwam een deel van Arman en Ilva op mijn leestafel. Nu liggen er de eerste twee delen van de serie Aâma: De geur van warm stof en De onzichtbare menigte.

Frederik Peeters (zijn naam is  zowel met als zonder accenten terug te vinden op internet) is een Zwitserse striptekenaar en scenarist. Hij maakte onder andere het autobiografische boek Blauwe pillen, dat ik overigens niet gelezen heb. Wie wat over hem wil weten, kan dat met behulp van zoekmachines gemakkelijk vinden.

Over het tekenwerk in Aâma ben ik wat ambivalent. De getekende personages hebben iets houterigs en als ze bewegen is dat meestal niet vloeiend. Ik heb bij een bewegend personage vaak het gevoel dat ik kijk naar een still uit een film. Er wil maar geen vaart in de bewegingen komen.

Vrouwengezichten gaan Peeters ook niet goed af en zijn arceringen vind ik soms ronduit lelijk. Hij arceertbijvoorbeeld om schaduw weer te geven, maar in mijn ogen wordt het dan geen schaduw, maar blijven het arceringen. De baard van hoofdpersoon Verloc wil ook maar geen baard worden. Nooit krijg ik de indruk van haar, het blijven pennenstreepjes op een gezicht.

De decors zijn vaak sober (wat ook wel met de setting van juist dit verhaal te maken zal hebben), maar Peeters weet wel sfeer op te roepen door de landschappen die hij tekent. Bovendien schept hij wel personages met wie de lezer mee wil leven en hij vertelt het verhaal boeiend.

Het eerste deel begint met Verloc Nim, die huilend bij bewustzijn komt of wakker wordt. Even later komt er een gorilla op blote mensenbenen naar hem toe. Het blijkt een robot te zijn, Churchill. Verloc heeft geen idee wat er gebeurd is, maar gelukkig heeft de robot Verlocs dagboek bij zich. Via dat dagboek komen wij, samen met Verloc, te weten wat er gebeurd is.

In die fictie moet je als lezer wel mee willen gaan. Het ligt voor de hand dat een dagboekschrijver noteert wat er op een dag gebeurd is, maar dat hij herinneringen die hij die dag aan iemand verteld heeft ook uitgeschreven heeft, is minder geloofwaardig. Maar goed, storend vind ik dat niet. Als lezer wil je immers ook weten wat er gebeurd is.

Samen met zijn broer Conrad is Verloc op missie gegaan naar de planeet Ona(ji) aan de grens van de melkweg, wat maar een paar dagen reizen is van de planeet Radiant. Op Ona(ji) is een nederzetting gesticht door acht wetenschappers. Het bedrijf dat ze uitgezonden heeft, heeft al een paar jaar geen contact met ze.

De wetenschappers hebben een 'soep' van picorobots bij zich, Aâma. De robots zijn in staat 'zich op eigen kracht te reproduceren en materie op subatomair niveau te manipuleren en te transformeren.' Conrad, Verloc en Churchill (die net als zijn naamgenoot sigaren rookt) gaan naar Ona(ji) om Aâma terug te halen.

De eerste twee delen van de serie beschrijven de missie van Conrad en Verloc. Gezien het begin van het verhaal is die niet helemaal goed verlopen. Daarnaast is er de verhaallijn van het persoonlijk leven van Verloc. Hij is een tragische figuur: het winkeltje van zijn vader is hij kwijt, hij heeft zijn huwelijk niet goed kunnen houden en hij mag geen contact meer hebben met zijn dochtertje, dat niet spreekt. Vlak voordat hij Conrad ontmoette, is hij in elkaar geslagen omdat hij wel probeerde dat contact te leggen.

Op Ona(ji) blijkt een meisje rond te lopen dat erg op Verlocs dochter lijkt. Ze is op een dag in de kolonie komen aanlopen. Ook zij spreekt niet.

Als lezer word je gemakkelijk meegenomen in het verhaal van Aâma. Net als Verloc wil je weten wat er de dagen ervoor gebeurd is. Bovendien gaat daardoor Verloc voor je leven, zodat je je gemakkelijk met hem kunt identificeren. Hoewel het verhaal zich in een verre toekomst afspeelt (denk ik), komt Verloc dicht bij ons, alsof wijzelf dat personage zouden kunnen zijn.

Daarnaast is het verhaal van de stof Aâma intrigerend. Professor Woland blijkt niet meer op de kolonie aanwezig te zijn. Ze heeft Aâma meegenomen. Wat voor gevolgen zal dat hebben? Ona(ji) is een woeste planeet, vergelijkbaar met de aarde in bijvoorbeeld het cambrium. Wat kan deze stof allemaal in gang zetten? Daarover lezen we ongetwijfeld meer in de delen drie en vier, die binnenkort uitkomen.

Aâma lees je vanwege het verhaal en dat is wel in orde. Er is maar één passage die me te lang duurt: het gevecht tussen Churchill en een andere robot. Dat gaat een paar  bladzijden lang door. Op die uitzondering na, stuwt het verhaal de lezer wel voort. Maar met een andere tekenaar zou Aâma beter geslaagd zijn.
bladzijde uit De geur van stof

Bladzijde uit De onzichtbare menigte
Titel: Aâma. Deel 1 De geur van armoede. Deel 2 De onzichtbare menigte
Tekst en tekeningen: Frederik Peeters
Uitgever: Sherpa
Softcover, 88 blz., €19,95 per deel

dinsdag 12 januari 2016

Maan en zon (Stefan Brijs)


Natuurlijk heb ik indertijd genoten van De engelenmaker van Stefan Brijs. Het was het boek waarmee hij in één klap een groot publiek bereikte. Daarvoor had ik Arend gelezen en Twee levens; aardige boeken, waaraan ik verder weinig herinneringen heb. Ook las ik in De standaard enkele stukken van Brijs over vergeten schrijvers; die vond ik mooi.

De vorige roman van Brijs liet ik aan mij voorbijgaan; je kunt niet alles lezen. Maar bij de NTR Academie hoorde ik een interview over Maan en zon en ik besloot het boek te gaan kopen en te gaan lezen. Volgens het interview gaat het boek over een opstand op Curaçao waarbij enkele doden en heel wat gewonden vielen. Winkels werden leeggeroofd en er werden branden gesticht. Het Korps Mariniers werd ingezet om de orde te herstellen. Trinta di mei heet die dag, 30 mei 1969.

Mij was niets bekend over zo'n opstand. Daarom wilde ik wel eens weten hoe het zat. Over Curaçao weet ik niet zo heel veel. Ik heb wat gelezen van Cola Debrot (die gouverneur van de Nederlandse Antillen was tijde van Trinta di mei), enkele romans van Boeli van Leeuwen en Tip Marugg en Dubbelspel van Frank Martinus Arion. Die romans staan mij wel bij, maar de Antillen bevinden zich gewoonlijk in de periferie van mijn aandacht.

Een van de eerste boeken die ik recenseerde, is Kinderen van de fraters van Jules de Palm. Het speelt zich af in de tijd voor de Tweede Wereldoorlog. Daarin wordt bijvoorbeeld verteld hoe het onderwijs op Curaçao afgestemd is op de  behoefte in Nederland. Ook in Maan en zon komt het voor dat een leerling de provincies van Nederland moet leren en ook nu zijn het de fraters die onderwijs geven. Broeder Daniel bijvoorbeeld, een zwarte broeder. Later zal hij schooldirecteur worden. Ik vermoed dat we zijn naam op zijn Engels moeten uitspreken, gezien het ontbreken van het trema.

Door zijn afkomst is Daniel verbonden met de plaatselijke bevolking, maar doordat hij geestelijke is, behoort hij ook tot de blanke wereld. Een middenpositie waardoor hij twee kanten op kan kijken. Je kunt ook beweren dat Daniel daardoor eigenlijk nergens bijhoort.

Bij de uit de hand gelopen staking op 30 mei 1969 wordt broeder Daniel bijna gedwongen tot een keuze.
Hoe langer ik erover nadacht, hoe moeilijker ik het vond om de uitbarsting van geweld een plaats te kunnen geven. Iedere keer als ik in Willemstad kwam en het puin zag, voelde ik me diep beschaamd. De vraag of het nog mijn volk was dat dit had gedaan, kwelde me. Tegelijk raakte ik doordrongen van mijn eigen machteloosheid, een besef dat me steeds zwaarder viel, zozeer zelfs dat ik op den duur mijn roeping in twijfel trok. 
Een redacteur had 'een plaats te kunnen geven' natuurlijk door moeten strepen, omdat dat te veel naar hulpverlenersproza riekt. Je merkt wel aan het fragment dat de opstand broeder Daniel aan het twijfelen heeft gebracht. De zwarte taxichauffeur Roy gaat nog verder. Hij heeft al 'Rotnegers!' geroepen als reactie op de onlusten. Hij plaatst zich blijkbaar buiten de groep. Niet zijn volk.

De broeders praten over wat er gebeurd is. Broeder Bonifaas:
Ze hebben zich gedragen als kleine kinderen. Eerst hebben ze lange tijd zitten mokken, toen verloren ze hun kop en maakten hun eigen speelgoed kapot en de volgende dag stonden ze te huilen bij de stukken. Laat ze nu maar eens bewijzen dat ze zich ook als volwassenen kunnen gedragen en de verantwoordelijkheid nemen. En geloof me, ik hoop dat ze die kans krijgen, heus.  
Ook broeder Daniel moet zijn oordeel geven:
'Dat is een hard oordeel, broeder Bonifaas,' begon ik, 'maar met spijt in mijn hart moet ik toegeven dat in uw vergelijking een grote kern van waarheid zit. En net als u hoop ik dat wij... zij de kans krijgen zich te bewijzen.' 
Broeder Daniel aarzelt bij welke groep hij moet gaan staan en neemt dan afstand van de plaatselijke bevolking. Je zou het een vorm van lafheid kunnen noemen, die des te schrijnender wordt als broeder Jan, degene met de meest Nederlandse en dus blanke naam, het onverbloemd opneemt voor de opstandelingen.

Een tijdje later gaat broeder Daniel een periode naar Nederland. Als hij terugkomt legt hij zijn habijt af, wat niet betekent dat hij uittreedt. Hij blijft hetzelfde werk doen, maar hij beseft intussen waarom hij dat habijt al die tijd heeft aangehouden, hoewel andere geestelijken al in burgerkleding rondliepen: door zijn kleding heeft hij zich al die tijd minder zwart gevoeld.

Doordat ik zo uitgebreid inga op de opstand, wek ik de indruk dat die de kern van het boek is en dat is niet zo. Door het hele boek heen loopt het verhaal van de taxichauffeur Roy, die door zijn vlotte babbel en zijn gedrag wel wat doet denken aan sommige personages in de boeken van F. Springer, zoals King Velderman in Quissama. Maar Roy valt eerder door de mand.

Zijn zoon Max is een leerling van broeder Daniel. Hij doet het uitstekend op school en wil onderwijzer worden, maar door de omstandigheden gedwongen wordt hij, net als zijn vader taxichauffeur. Als hij volwassen is, wil hij dat zijn zoontje Sonny het beter krijgt dan hij.

Max is met het vliegtuig onderweg naar Nederland. Maan en zon begint op 18 juli 2001, om 19.25 uur. Het vliegtuig zal weldra opstijgen vanaf Hato. Bij het begin van bijna elk hoofdstuk bedenkt broeder Daniel waar Max op dat moment zal zijn. Blijkbaar blijft hij de hele nacht op. Er zal dus nogal wat afhangen van de reis. Tijdens die nacht passeert het hele verleden van Max en van zijn ouders (Roy en Myrna) de revue en daarmee een deel van de geschiedenis van het eiland.

Dat is weinig opwekkend. We merken hoezeer Roy en later Max moeten sappelen om rond te komen; hoe uitzichtloos hun situatie is; hoe ze wel af en toe opleven en hoop hebben, maar je vermoedt dat dat maar zeer tijdelijk is.

Na het lezen van Maan en zon snap je een beetje hoe het kan dat de criminaliteit onder Antilliaanse jongeren in Nederland groot is, hoe het kon dat er een tijdlang 'bolletjesslikkers' waren, die grote risico's namen door het smokkelen van cocaïne. Curaçao is voor toeristen een heel ander soort oord dan voor de plaatselijke bevolking.

De titel van het boek is ontleend aan een lied: 'Luna ku solo laga mi pasá kon todo mi yu ku Dios a duna mi': Maan en zon laat me door met al de kinderen die God me gegeven heeft. Voor Max zijn zijn vrouw Lucia en zijn zoon zijn maan en zon. Niet voor niets heet die zoon Sonny. Zodra Max vertrokken is, moet broeder Daniel aan Lucia vertellen dat zij Max' maan is, die zijn nachten verlicht.

Niet alleen de personen zijn belangrijk in Maan en zon, maar ook een auto, een zeegroene Dodge Matador, nog nieuw aan het begin van het boek. Die auto benadrukt de waardigheid die Roy wil behouden. De auto maakt alles mee, komt bij de opstand gehavend uit de strijd en is aan het eind van het boek een oude bak, die nog wel bijzonder is. Vintage, zouden we zeggen. Max zegt tegen zijn vader dat hij naar Nederland gaat om nieuwe onderdelen voor de Dodge te halen.

De staat van de auto loopt zo'n beetje parallel met de staat van het eiland en van de personages. Ze worden ouder en kampen met ongemakken.

Brijs schrijft boeiend. Afgelopen week ben ik zelfs op een avond vergeten uit te stappen bij het station in mijn woonplaats, omdat ik verdiept was in Maan en zon. Ik heb niet eens gemerkt dat de trein stopte. Ik wilde weten hoe het verderging met Roy, met Max, met Lucia. Of ze het uiteindelijk zouden redden.

De schrijver krijgt het ook voor elkaar dat het eiland dichter op je huid gaat zitten en dat je gaat beseffen hoe lastig het is voor sommige mensen daar om een beetje een bestaan op te bouwen.

De enige die me af en toe in de weg zat, was broeder Daniel. Tijdens de opstand toont hij zich niet zo moedig, maar verder staat hij wel erg duidelijk aan de goede kant. Die braafheid was me van tijd tot tijd te zoet.

Dat neemt niet weg dat Maan en zon een degelijke roman is, die goed in elkaar zit en meestal goed geschreven is. Sommige beelden zullen me bijblijven, zoals de dikke rookwolken die 'als zwarte vuisten' boven het eiland hingen.  Als ik dit jaar geen slechtere romans te lezen krijg, heb ik een prima leesjaar.


Na het schrijven van dit stukje vond ik nog een interview met Brijs op Tzum.

donderdag 7 januari 2016

Wildzang (Woorden die je weinig hoort 8)


Onlangs las ik een paar bladzijden in het curieuze kinderboekje Roepstemmen, een verhaal voor kinderen, door Josijne. In een latere bijdrage kom ik op dat boekje terug. Op de eerste pagina wordt de hoofdpersoon geïntroduceerd, een negenjarig meisje. Ze heeft eerst een tak opgeraapt, maar die is intussen gebroken.
(...) ze trok en rukte aan een jongen buigzamen struik, tot ze een tak, waaraan enkele knoppen schuchter te voorschijn kwamen, had losgerukt en nu zette ze voldaan hare wandeling voort. Arme jonge tak! zoo wreed afgescheurd en dat door zulk een onbedachtzame wildzang!
Mij viel het woord 'wildzang' op, een woord dat je nog maar weinig hoort. De laatste keer dat ik het tegenkwam was als titel van een roman van Gijs IJlander, een aardig boek. In die roman is Wildzang de naam van een boerderij, die waarschijnlijk verwijst naar het gezang van vogels.

In het WNT wordt dat ook als eerste betekenis gegeven. Er zijn restaurants, scholen en zelfs een uitvaartcentrum te vinden die, waarschijnlijk mede daarom, Wildzang heten.

In 1976 werd er een groot kunstwerk (80 bij 25 meter) met die naam geplaatst op de Bijlmerweide in Amsterdam-Zuidoost. Dat was een verbeelding van het gedicht 'Wiltzangh' van Vondel. Dat gedicht begint met 'Wat zongh het vrolijck vogelkijn / dat in den boomgaert zat!' Onder de titel staat 'Op de zelve hofstede', wat erop duidt dat er ook toen al een boerderij was die naar het gezang van de vogels was genoemd.

Maar het gaat mij om de betekenis die 'wildzang' heeft in het kinderboek en die komt overeen met de indruk die ik daarvoor er al van had: een wildebras, een jong iemand die haar eigen gang gaat en zich van niemand iets aantrekt. Voor mijn gevoel past het woord meer bij een meisje dan bij een jongen.

Het WNT geeft als betekenissen:
1.Het natuurlijk gezang van één of meer vogels.
2.De in het wild levende zangvogels.
3.Muziek die, gezang dat niet aan de eischen of normen voldoet; niet door de normale of correcte ordeningsprincipes geleid(e) muziek of gezang; wilde muziek, wild gezang.
4. Gepraat dat geen steek houdt; onzin, nonsens, wartaal.
Dan pas krijgen we de persoon die een wildzang is:
5. Iemand wiens optreden door onbezonnenheid en wildheid gekenmerkt wordt; wild, onbesuisd, onstuimig persoon.
6.Persoon die in eenig opzicht nog ongevormd is.
7. Wild, onbesuisd en onbezonnen gedrag; gekkigheid.
Zoals 'wildzang' zowel op het gezang als de zanger kan slaan, kan het blijkbaar ook zowel op een persoon slaan als op zijn gedrag.

Enkele citaten die het WNT geeft:
Men seght: hy heeft den worm int hooft.
VVaer uyt verstaen wort en ghelooft,
Dat daer men dese spreuck van seght,
Een wilt-sangh is, en gheiren veght 
P. Croon, Almanach voor heden en morgen (1665), zie hier. Ook Bernard ter Haar kent de wildzang (1843), zie hier, blz. 32 (1844):
'k Verbied den wildzang keer op keer —
Daar steelt de schalk den bezem weêr
En neemt den stok tot paardjen
Nog een citaat uit het WNT, van A. Snieders (1876):
Terwijl de non … de lekkernijen uitdeelde en de wildzangen beurtelings liet drinken, gaven deze aan hunne kwaadspitserij vollen teugel.
En P.A. Daum schreef (Hoe hij Raad van Indië werd, 1888):
Zij zong en sprong van de trap in de achtergalerij, zooals ze gedaan had, toen ze nog 'n wildzang was van vijftien jaren.
Vooral dat laatste citaat past bij het beeld dat ik altijd van een wildzang heb gehad. Weliswaar iemand die zich niet aan de regeltjes houdt, maar over wie je ook met enige vertedering kunt spreken.

Al die citaten passen bij een wild, onbesuisd, onstuimig persoon, betekenis nummer 5 dus. Ook bij een persoon die 'in eenig opzicht nog ongevormd is' geeft het WNT citaten. Een mooi voorbeeld van de hand van Wolff en Deken (Brieven van Abraham Blankaart, 1787 - 1789):
Wildzangen …, dat zyn ook al van die steenen, daar God de Heer … Abraham, Kinderen uit zal verwekken.
Multatuli gebruikte de benaming ook voor schrijvers die zich niet aan de regels hielden:
Al die wildzangen (t.w. auteurs als Shakespeare, Sophokles en Euripides) hadden nooit 'n behoorlyk reglement op 't "ontroeren" der toeschouwers in handen gehad. De stumperts zochten waarheid in Natuur.
'Wildzang' komt waarschijnlijk af van 'wildvang', jachtvogel die pas als volwassen dier wordt afgericht. Dat is terug te vinden op verscheidene plaatsen, bijvoorbeeld hier, in Van Dale Etymologisch woordenboek.

Zomaar zoeken op internet geeft niet zoveel resultaten. Theo Thijssen maakt korte metten met een boek van L.T. Meade, dat in vertaling Een wildzang heet. U vindt zijn stuk hier. De schrijfster is niet goed wijs, vindt hij.

Wat zij onder een wildzang verstaat, wordt wel duidelijk:
Irene is het grootste mirakel, waar ik ooit van gelezen heb. Iedereen in het dorp rilt, als hij haar naam hoort. Zij jaagt alle bedienden, juffrouwen en meesters in één week weg; loopt uren in den regen, ligt uren in de sneeuw, als ze zin heeft. De meeste nachten gaat ze varen op het meer. Ze komt spoken bij de keukenmeid. Ze draagt altijd een vuurroode jurk; haar manier van rouwen, zegt ze. Als ze een gouvernante weg wil werken, neemt ze haar in een storm mee op het meer, stuurt de boot in een stroom, die naar een waterval voert.
Inderdaad, iemand die zich bepaald niet aan de regeltjes houdt. Dat een wildzang bij voorkeur een meisje is, klopt niet. Bij Ludwig Franz von Bilderbeck trof ik een mannelijke wildebras aan in Wezenlijkheid en schijn. Een tafereel der zeden van onzen tijd (1829), deel 2 blz. 25



Hier heeft de benaming wildzang absoluut niets vertederends. Het is duidelijk dat de verteller het gedrag van de wildzang afkeurt. Bovendien is het hier een jongeman. Mijn indruk dat wildzangen meisjes en jonge vrouwen zijn, klopt dus niet, wat ook al bleek uit het citaat van Multatuli. 

Het christelijke kinderboekje waarmee ik dit stukje begon is niet het enige in zijn soort waarin een wildzang voorkomt. Er blijkt ook nog een boekje Nellie, de kleine wildzang te zijnGoogle Books geeft als inhoud:
Kleine Nellie is omgeven door luxe, maar hoort nooit iets over de Heere God. Pas als ze door haar eigen onbedachtzaamheid blind geworden is, hoort ze van een nieuwe gouvernante geschiedenissen uit de Bijbel en leert ze de Heer liefhebben. Zo wordt Nellies ongeluk haar tot een zegen.
Die 'onbedachtzaamheid' past wel bij de titel. Verder kwam ik onderstaand boek nog tegen. Daar wordt 'wildzang' waarschijnlijk toch met iets luchtigs geassocieerd. In ieder geval is het een blijspel.

En nog eentje: De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees, van C. de Kinder (1920): 
Wanneer het gebeurde, en zeldzaam was het niet, dat hij en zijne makkers door hunne brutale guitenstreken heel de buurt in rep en roer hadden gezet, dan kwam Moeder Neeltje hijgend en kijvend aangetrippeld, en recht op den deugniet af. Deze, zonder zich tegen de bestraffing te verzetten of de plaat te poetsen, liet zich gedwee bij het oor grijpen en bukte zich dan zelfs, opdat de oude vrouw den arm niet te hoog zou moeten rekken. Zoo keerden zij naar huis, en meer dan eens was het al gebeurd dat Jan, zijn Grootje buiten adem ziende, haar doodeenvoudig met zijne sterke armen optilde en licht als een pluimpje voortdroeg, zonder dat zij daarbij zijn oor losliet of ophield hem te bekijven. Wee echter degenen, die op zijn doortocht het waagden te lachen of met hen te spotten! Ze konden er stellig op rekenen 's anderdaags met zijn duchtige knuisten in aanraking te komen. Was Jan een wildzang van de ergste soort, toch had hij hoedanigheden, die veel goed maakten: hij had een onoverwinnelijken afkeer van veinzerij en logentaal en kon geen onrecht zien plegen.
 Weliswaar wordt Jan 'een wildzang van de ergste soort' genoemd, maar hij is sympathiek en wat hij uithaalt zijn 'guitenstreken'. Op boekwinkeltjes.nl kwam ik ook nog verschillende keren Juffertje Wildzang tegen.

De natte vinger in de lucht: hoe staat het met het woord 'wildzang'? Wildzang, in de betekenis van onbesuisd persoon, komt tegenwoordig nauwelijks nog voor. Ik ben het niet tegengekomen in recente teksten.

Een wildzang is iemand die zich niet aan de regeltjes houdt. Er zijn meer jonge vrouwen / meisjes die een wildzang genoemd worden dan jonge mannen / jongens, maar het woord kan op mensen van beiderlei kunne van toepassing zijn.

Ten slotte: een wildzang kan vertederend zijn, maar soms is het iemand die echt te ver gaat en over wie slechts afkeurend gesproken wordt.

De typering 'wildzang' voor een persoon is zo ongeveer verdwenen. Nog een tijdje en niemand weet meer of hij of zij ooit een wildzang is geweest. En hoe zou het eigenlijk staan met 'wildebras'?

zaterdag 2 januari 2016

De beste poëzie van 2015


2015 was een mager leesjaar, merk ik. Niet dat er weinig te lezen was, maar ik ben aan te weinig toegekomen; dat vertelde ik al bij de lijstjes met beste romans en de beste strips/beeldromans.  Wellicht dat het lijstje met de romans die ik het afgelopen jaar niet las nog het beste beeld van 2015 geeft.

Ook bij de poëzie las ik heel veel niet. Er liggen nog wel bundels onder handbereik, wachtend om gelezen te worden. Idyllen van Ilja Leonard Pfeijffer bijvoorbeeld, waarvan en van wie ik veel verwacht, een dikke verzamelbundel van Hans Tentije, bundels van Johanna Geels, Lucas Hirsch, Hedwig Selles en Maartje Smits.

Voor mijn toplijstje van 2015 kwam ik niet verder dan zes bundels:
1. Jane Leusink, Een grazende streep in de lucht (recensie)
2. Juliën Holtrigter, Raadselwater (recensie)
3. Ruth Lasters, Lichtmeters (recensie)
4. Saskia Stehouwer, Wachtkamers (recensie)
5. Pauline Pisa, Halfrust (recensie)
6. Runa Svetlikova, Deze zachte witte kamer (recensie)
De recensies heb ik niet allemaal meer nagelezen. Ik ben dus bij dit lijstje afgegaan op mijn geheugen, op wat er van de gedichten is blijven hangen. Voor mijn gevoel steken de bovenste drie bundels er bovenuit en zijn de onderste drie gelijkwaardig. Goede bundels, maar ze zijn  me minder bijgebleven dan die van Leusink, Holtrigter en Lasters. Er is verder nog heel veel poëzie die ik wel aardig vind, maar die heb ik buiten het lijstje gehouden.

De bundels van Stehouwer, Pisa en Svetlikova kwamen uit bij uitgeverij Marmer. Op poëzie is over het algemeen niet zo heel veel te verdienen, maar Marmer geeft gestaag gedichtenbundels uit. Hulde!

Dit jaar hoop ik meer (goede) poëzie te lezen, zodat ik aan het eind van het jaar een lijstje van tien aan kan bieden. Er zijn trouwens meer jaren geweest dat ik niet aan tien bundels kwam. Voor de vorige lijstjes: 201420132012.

vrijdag 1 januari 2016

De beste beeldromans van 2015


Het jaar is vers en eigenlijk moeten we vooruitkijken. Omdat niet iedereen die achteromkijkt in een zoutpilaar verandert, wil ik toch een blik over mijn schouder werpen en eens op een rijtje zetten wat nu de beste beeldromans zijn die ik het afgelopen jaar gelezen heb.

Dat deed ik ook in 20142013 en 2012. Zoals ik al meldde bij mijn lijstje met de beste romans van het afgelopen jaar, heb ik door allerlei drukten minder gelezen. Daarom een lijstje met acht nummers in plaats van tien. Daarbij heb ik me beperkt tot de beeldromans. Het boek van Burns is niet zoveel dikker dan de nieuwe Asterix, maar het is het sluitstuk van een reeks die ik als één boek beschouw. Daarom is het toch in deze lijst opgenomen.

Dit zijn ze geworden:
1. Ibrahim R. Ineke, The white people (recensie)
2. Peter Pontiac, Styx (recensie)
3. Milan Hulsing, De aanslag (recensie)
4. Pablo Auladell, Het paradijs verloren (recensie)
5. Charles Burns, Suikerschedel (recensie)
6. Marcel Ruijters, Jheronimus (recensie)
7. Mezzo, J.M. Dupont, Love in vain. Robert Johnson 1911 – 1938 (recensie)
8. Guillaume Sorel, Hotel Particulier (recensie)
Natuurlijk kon ik alleen maar albums opnemen die ik gelezen heb. Wasco zal ik zeker gaan lezen, maar ik kan er nu nog niets over zeggen.  Daarover hopelijk over een jaar meer.