maandag 3 december 2018

De trooster (Esther Gerritsen)



De roman De trooster van Esther Gerritsen begint met een motto, een citaat van C.S. Lewis:
Ik onderzocht mijzelt voor het eerst met een serieus praktische bedoeling. En daar trof ik ontstellende dingen aan: een dierentuin vol begeerten, een gekkenhuis vol ambities, een kleuterschool vol angsten, een harem vol gekoesterde haatgevoelens. 
Naar het motto te oordelen gaat De trooster over zelfonderzoek en over de ontstellende resultaten die dat oplevert.

Grensfiguur

Het verhaal speelt zich af in een klooster en de spil van de geschiedenis is Jacob. Jacob is de koster van het klooster, maar hij is geen geestelijke. Hij is een grensfiguur die staat tussen de wereld van het klooster en die daarbuiten. Dat doet denken aan de hoofdpersoon van Het hout van Jeroen Brouwers die in een vergelijkbare positie verkeert.

Hij vergelijkt zich met de hond: die mag wel rondlopen, wordt misschien ook wel geknuffeld, maar hoort er niet echt bij: 'Officieel besta ik in hun gemeenschap niet.'

Jacob heeft een scheef gezicht, dat gewoonlijk de mensen afschrikt. Hij zegt erover: 'De mensen glimlachen naar me als naar iemand die troost nodig heeft.' Je kunt je ook afvragen wat het ware gezicht van Jacob is.

Henry Loman

Behalve de broeders zijn er retraitegasten in het klooster en bij het begin van het boek is er een nieuwe gast, Henry Loman, staatssecretaris, die wat op zijn kerfstok heeft en nu blijkbaar de luwte opzoekt. Zo'n bekende gast veroorzaakt enige opschudding. En zeker het leven van Jacob wordt opgeschud, want Henry zoekt steeds het gezelschap van Jacob op.

In Henry's omgeving zijn er weinig mensen die hem voldoende tegengas geven en daarom gaat hij naar Jacob: 'Ik heb iemand nodig die me tegenspreekt. Iemand die me niet per se mag. Een onafhankelijke geest.'

Henry stelt Jacob vragen die deze anders nooit krijgt: ''Stel jij je wel 's voor,' vroeg hij, 'dat je iemand genadeloos in elkaar trapt?'' Het is maar een gedachte en het gaat om wat je doet, niet om wat je denkt, is zijn redenering. Dat lijkt Jacob wel erg comfortabel. Tegelijkertijd weet hij dat zijn gedachten er door de jaren heen niet liefdevoller op geworden zijn.

Tussen Henry en Jacob ontwikkelt zich een vriendschap. Jacob leidt al jaren een gelijkmatig leven, maar nu duikt ineens, na lange tijd, het geluk weer op.

Veertig dagen

In het klooster breekt de veertig-dagen-tijd aan, de aanloop naar Goede Vrijdag en Pasen. Het zijn dagen van inkeer, van vasten. Maar Jacob heeft genoeg van verdriet en van nederigheid. Hij geeft zichzelf de opdracht Henry tot inkeer te brengen. Die heeft namelijk aardig wat op zijn geweten, maar kan nog steeds onbekommerd zeggen dat hij een goed mens is.
Toen het kruis op mijn hoofd werd getekend, begreep ik dat het misschien niet míjn tijd was voor inkeer, maar wel voor Henry en dat ik hier een rol in had. 
Jacob heeft steeds meer het idee dat hij in het klooster het leven aan zich voorbij heeft laten gaan. Als er, naar dorpsgebruik, er een paasvuur is, waar een judas wordt verbrand, gaat hij er met Henry heen. Hij raakt hem kwijt in de loop van de avond en drinkt veel te veel. Dan zijn het wel de broeders die zich over hem ontfermen.

Niet alles over de inhoud kan ik vertellen, omdat er voor de lezer nog wat te ontdekken moet zijn. Er komt in ieder geval een moment waarop Jacob zich een judas voelt, omdat hij zijn vriend verraden heeft. En in de loop van het boek wordt de vraag dwingender wie nu 'de trooster' is.

De trooster

Henry vindt zeker rust bij Jacob en hij luistert geïnteresseerd naar wat de koster te vertellen heeft. Maar komt hij tot inzicht? Wordt hij getroost? En bij Jacob wordt het geluk wakker. Maar wordt hij door zijn vriendschap niet ook afhankelijk van Henry? En hoe troostend is eigenlijk het inzicht dat hij in zichzelf verwerft?

En dan is er natuurlijk het geloof. Jacob wil de geschiedenissen uit de Bijbel zo letterlijk mogelijk nemen, maar hij heeft ook behoefte aan symbolen. Wie is de Jezusfiguur in de relatie tussen Jacob en Henry? Offert iemand zich op? Jacob keert zich af van de broeders en hun geloof, maar misschien kan hij niet zonder hen.

Uiteindelijk vertrekt Henry weer vertrekt uit het klooster. Jacob blijft achter.
Ik zag ertegen op, vrezend dat na hun vertrek de ellende pas echt zou beginnen. Henry nam plaats op de bijrijdersstoel. Hij ging en liet de misdaad bij mij. Het is een griezelig wonder hoe iemand zijn zonden zo kan overdragen. Liever was ik met hem meegegaan. Er was een plek vrij op de achterbank, daar past nog wel een hond. 
Is het wel zo dat Henry zijn zonden overdraagt? En zijn zonden wel overdraagbaar? Blijven je zonden je achtervolgen? En is dat dan iets goeds? Het zijn vragen die bij de lezer opkomen.

Zondaars

Jacob heeft ooit tegen Henry gezegd dat alle mensen zondaars zijn, waarop Henry antwoordde dat hij niet snapte dat Jacob met dat besef kon leven. De vraag is in hoeverre Jacob toen besef had van zijn zonde, zijn tekortschieten. Het lijkt erop dat het vooral woorden zijn, als hij zegt dat iedereen een zondaar is, en niet een diep besef.

De strekking van De trooster is niet eenduidig, maar dat lijkt me geen bezwaar. Waarschijnlijk is het  een kwaliteit. Dit boek stelt ons vragen. Is er vergeving? Moeten we iemand vergeven die opnieuw een misstap begaat? Zijn we niet geneigd onszelf te gemakkelijk te vergeven?

Uit het motto, van C.S. Lewis, blijkt dat zelfinzicht ons laat inzien dat er weinig moois in ons leeft. Ook Jacob komt tot het inzicht dat hij geleefd heeft ten koste van het geluk van anderen. Dat hij op anderen is gaan staan om zich beter te voelen. Dat is geen prettig besef. Maar is het toch beter om de waarheid onder ogen te zien, dan je leven leefbaar te houden met een leugen, ook als die leugen niet bewust is?

Het is niet voor niets dat De trooster zich afspeelt in het klooster en niet voor niets in de periode naar Pasen toe. De vragen die het boek oproept, zijn religieuze vragen en het is niet duidelijk of de religie er voor Jacob ook een antwoord op heeft.

Al in eerder werk is Esther Gerritsen in de slag geweest met geloof. In Een kleine miezerige god wilde de hoofdpersoon een god, een getuige in haar leven. Na een louterende ervaring vindt de hoofdpersoon de weg omhoog. Ook in Roxy moet iemand diep dalen om weer te kunnen klimmen. Het zijn geen vrolijke boeken, maar er gloort hoop.

Familie

Henry heeft aangegeven dat hij familie nodig heeft. De broeders in het klooster hebben zich tegenover Jacob gedragen als een familielid. Juist tegenover hem, de man met het slappe gezicht, of misschien juist wel de man met twee gezichten. De man die als een verloren zoon de gemeenschap wilde verlaten.

In het evangelie naar Marcus (hoofdstuk 7) komt een niet-Joodse vrouw voor die Jezus vraagt om de duivel uit haar dochter te drijven. Jezus antwoordt dat het brood voor de kinderen bedoeld is, niet voor de honden. Waarop de vrouw zegt dat de honden toch onder de tafel eten 'van de kruimkens der kinderen'.

Misschien is Jacob zo'n hond, die het moet doen met kruimeltjes genade. En misschien is dat genoeg. Maar misschien zijn de kruimels niet genoeg om het knagende gevoel van leegte weg te nemen.

Gerritsen geeft ons heel wat om op te kauwen.


Eerder schreef ik over andere boeken van Esther Gerritsen:
Superduif
Twee keer over Dorsthier en hier
Roxy
Broer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten