woensdag 30 maart 2016

Wereldheerschappij in beeld (Margreet de Heer)




Margreet de Heer heeft intussen een naam opgebouwd met strips op het gebied van de non-fictie. Eerder besprak ik hier: Wetenschappen in beeldeen stripgeschiedenis, een boek over vriendschappen en verder schreef ze Religie in beeld en Filosofie in beeld. Beide laatstgenoemde boeken besprak ik in het Nederlands Dagblad.

Het genre lijkt De Heerop het lijf geschreven: ze kan ingewikkelde dingen helder uitleggen en verder maakt ze de te behandelen stof persoonlijk, door een alter ego te introduceren, een figuurtje dat de tekenares voorstelt, met wie we ons kunnen identificeren. Aan haar hand worden we door de materie gevoerd.Het is een concept dat al vaker gebruikt is. Ook een boek als De wereld van Sofie is erop gebaseerd.

In Wereldheerschappij in beeld gaat De Heer uit van een gedachte-experiment: als ik de absolute macht had, hoe zou ik dan de wereld regeren? Ze begint met de wereldbevolking te concentreren in West-Europa, in Fort Mondial, maar dat geeft meteen al problemen, zoals te verwachten is.

Aan de hand van de moeilijkheden die ze meemaakt, maakt ze uitstapjes waarin ze de lezer het een en ander uitlegt. Over regeringsvormen natuurlijk, waarbij ook de geschiedenis van het kapitalisme en het communisme behandeld worden, maar ook over bijvoorbeeld de geschiedenis van het geld en de banken en over de macht van de media.

Uiteindelijk lukt het De Heer niet om de wereld behoorlijk te regeren, zelfs niet in haar gedachten. Maar intussen heeft ze wel een nieuw boek en de lezer is heel wat wijzer geworden. Ik kan mij voorstellen dat enkele paragrafen uit haar boek rechtstreeks te gebruiken bij bijvoorbeeld de lessen staatsinrichting.

Het werk van De Heer leest altijd prettig. Zoals gezegd, dat komt mede doordat je kunt meeleven met de hoofdpersoon. Er zit bovendien altijd optimisme in de boeken en een wil om het goede te doen. Er zijn heel wat problemen in de wereld en die worden niet gebagatelliseerd bij De Heer. Het kan haar hoofdpersoon ook echt aanvliegen. Maar altijd is ze gericht op een oplossing, heeft ze vertrouwen op een goede afloop. Dat is weldadig om te lezen.






dinsdag 29 maart 2016

Als je een meisje bent (Maartje Smits)


Het zal er niets mee te maken hebben, maar toen ik de titel Als je een meisje bent las, moest ik meteen denken aan Mädchen van Lucilectric: 'ich bin so froh, weil ich ein Mädchen bin'. Het nummer stond in 1994 negen weken in de Top 40 en het reikte tot aan de zevende plaats. Er is ook boek van Machaela Bach dat Als je een meisje bent heet, maar daar had ik nog nooit van gehoord

Als je een meisje bent is de titel van de debuutbundel van Maartje Smits. Ze noemt het boek van Machaela Bach in één van de gedichten. Lucilectric wordt niet genoemd en ik heb ook niet de indruk dat de 'ik' in de gedichten 'so froh' is omdat ze een meisje is. In het eerste gedicht ('Via via') wil de 'ik' de moeder om advies vragen: bijvoorbeeld 'waarom lakschoenen ordinair zijn', maar ook
twee waarom kuikens je voeten volgen
drie wat ze bedoelde met 'zie je nou dat krijg je'
toen ik achteruitstapte
het piepte nog
vier over ongelukjes en
hoe lang je een ongelukje
dan blijft vijf waar ze naartoe ging, waar ze vandaan kwam
wat er gebeurt als een ei koud wordt
of ze naar huis gaat
en of ik mee mag
De moeder is hier degene die zou moeten weten hoe het leven in elkaar zit. Uit 'of ik mee mag' zou je kunnen afleiden dat de 'ik' de bescherming van de moeder zoekt. Het gedicht zit ingenieus in elkaar. Aan de ene kant zou je de 'ik' kunnen zien als een kuiken dat een moederkloek nodig heeft. Het leven is voor kuikens immers gevaarlijk; je kunt zomaar doodgetrapt worden.
Maar de 'ik' is ook degene die het kuiken doodtrapt - per ongeluk weliswaar. Het ongelukje dat de 'ik' begaan heeft doet haar denken aan het ongelukje dat ze ooit was; een nietbedoeld kind. Ze vraagt zich af in hoeverre ze intussen wel gewenst is. Als ze de fout in gaat, is er geen begrip voor haar. Moeder komt niet verder dan het halen van het eigen gelijk: Zie je nou, dat krijg je.

Dat het tussen moeder en dochter niet vanzelf loopt, is in het begin van het gedicht al duidelijk. De dochter ziet haar moeder fietsen in een stad waar ze allebei niet wonen en spreekt haar aan: 'Mam'. Moeder stuurt een sms'je terug met de boodschap dat ze onderweg is.

Het tweede gedicht ('Een moeder een meisje') zou je kunnen zien als een onderzoek: wanneer is iemand een vrouw, wanneer is ze een meisje? Die vraag stelde Maartje Smits ook aan verschillende vrouwen/meisjes (zie onderaan). Maar  in dit gedicht worden niet de vrouw en het meisje tegenover elkaar gezet, maar de moeder en het meisje. De eerste strofe:
een moeder maakt zich zorgen
een meisje moet trakteren
een moeder vermaakt
een meisje versiert
een moeder verschoont
een meisje vervelt
een moeder schroomt
een meisje scheelt
een moeder wast
een meisje
Door de vorm heb je de neiging te denken in opposities, maar vaak vormen de zinnen geen tegenstelling; het zijn losse constateringen. Dat een moeder zich zorgen maakt, zou je kunnen zien als gevolg van haar verantwoordelijkheden. Maar het meisje-zijn is ook niet alleen maar vrijheid blijheid. Het meisje moet immers trakteren.

Het slot van de strofe lijkt me op twee manieren te lezen: alsof er nog iets achter 'meisje' had moeten komen. Het is oningevuld gebleven wat er achter 'een meisje' moet. Je kunt het ook lezen als één zin: 'een moeder wast een meisje'.

Vooral bij de laatste twee strofen geeft deze lezing een schrijnend resultaat:
een moeder lacht
een meisje uit
en:
een moeder scheert
een meisje weg
De gedichten met de moeder zullen niet voor niets voor in de bundel staan. Dat er tussen moeder en dochter veel ongemak en pijn zit, is duidelijk. En vader? Hem lukt de warme, menselijke omgang met anderen ook niet zo goed: 'mijn vader condoleert een vriend via Wordfeud'.

Ook buiten het gezin zijn er dingen die een jeugd pijnlijk maken:
de haak
de badmeester
de buurjongen
vergeten
vergeten
En dan zijn er nog de eetproblemen die soms aan het zusje gekoppeld lijken, soms aan de 'ik'.

In het donker trilt het huis 

hoor
hoe jij je zusje
botten kweken
tussen ademsprongen in spouwmuren
daar dreunt het
afzetten       zweven       landen zinken
donker trilt het huis een vogeltje groeit donsschouders
de schuifdeur die invallende ogen te droog te knipperend
föhnhaar
dat plukken
in bed
blijven
luisteren
lieg dat iedereen slaapt
vier de verjaardag van het laatste ijsje
toast op een langzaam verdwijnen
op acetonadem en blauw een lichaam
dat zich opeet kies ervoor haar
altijd te geloven
omdat je zusje nooit zou liegen en je ergens moet kunnen vertrouwen dat zij
daar nog is     wees trots op haar doorzetten omdat je altijd trots bent op een zusje
ook als er bijna niks meer over is     wees een zusje en aai dat laatste stukje
van jullie     zeg dat het goed is dat ze er is
ook als je haar niet meer ziet     als ze schreeuwt dat je verraad pleegt dat ze naar
huis wil hoewel ze thuis is en dat huis allang verdween     aai alle vogeltjes waarin
ze wakker wordt omdat ze je zusje is
en zusjes alles mogen worden
(Het lettertype heb ik wat klein gehouden, omdat de zinnen anders afgebroken worden op een plaats die de dichteres niet bedoeld heeft).

Bij het vogeltje waarmee het zusje vergeleken wordt, kon ik het niet nalaten te denken aan het vertrapte kuiken in het openingsgedicht. De associatie met een vogeltje is natuurlijk ook ingegeven door de 'donsschouders', het dons dat het lichaam van een anorectisch meisje ontwikkelt, in een poging zich warm te houden.

'In het donker trilt het huis' vind ik een ontroerend gedicht. De solidariteit die in andere gedichten tussen ouders en kinderen gemist wordt, is er wel tussen de zusjes. Solidariteit is daarvoor een veel te slap woord; het zal liefde zijn.

De 'ik' kiest ervoor het zusje te geloven, waarschijnlijk tegen beter weten in, en het zusje zal ook graag geloven wat de 'ik' zegt, zoals ook de 'ik' graag wil geloven wat ze zelf zegt, al weet ze dat niet alles klopt ('lieg dat iedereen slaapt').

In het gedicht 'Afwegen' lijken de eetproblemen te maken te hebben met de 'ik', in '14 theelepeltjes' is het een 'zij' die erg met eten en niet-eten bezig is. Dat er in het gedicht een 'zij' gepresenteerd wordt, wil natuurlijk niet zeggen dat het niet om een 'ik' zou kunnen gaan. In 'Eenkamernotaties' komen de theelepeltjes terug als losse aantekening: 'theelepeltjes wekken de illusie dat je meer kunt eten'.

Veel gedichten vereisen een lezing waarbij je niet terug kunt vallen op je leesroutine. Er zijn wel gedichten die vrij rechttoe rechtaan zijn (zoals het openingsgedicht), maar vaker zitter er associatiesprongetjes in. Het ene woord roept het andere op.  De laatste letters van 'kitsch' en de eerste 'schimmelranden' kunnen dan samenvloeien tot het woord 'kitschimmelranden'. Smits maakt vaker gebruik van neologismen: 'heimweekamervragen', 'schaamschennis', 'drachtdromen'.

Bij de associaties gaat Maartje Smits ook over de grenzen van de Nederlandse taal: 'vallen felt allang niet meer / als failen' en:
ik möchte een vrouwship
zijn shallow schouwdek weze
een beetje bitse lust objection
Je bent er als lezer bijna getuige van hoe 'lustobject' het woord 'objection' oproept.

Verder speelt ze met de vorm van het gedicht. Sommige gedichten zijn in twee kolommen geplaatst, waardoor je steeds een keuze moet maken: lees ik door van links naar rechts of lees ik kolom voor kolom? Ook werkt ze met extra spaties tussen de woorden. Het is ruimte die ook de lezer de ruimte laat: interpreteren we het opgengelaten gedeelte als een soort rust in de muziek? Doen we alsof er iets weggevallen is? Denken we terug aan J.H. Leopold?

Soms gebruikt Smits woorden die uit een ander, wat ambtelijker register lijken te komen ('zichlocaties') en ze speelt daar ook mee. De zin 'straatlantaarns negeren dit gevolg van rijkswegen' roept de uitdrukking 'van rijkswege' op.

Sommige gedichten vallen uiteen in kleinere gedichten, die soms niet meer zijn dan losse notities. Maar ze werken wel:
tag me
ik ben lost
Juist door de beknoptheid werkt dit gedichtje. Er is zoveel wit omheen, dat de 'ik' inderdaad als 'lost' overkomt. Hier zou de lezer direct aangesproken kunnen worden. En natuurlijk willen we haar taggen.

Er is van alles over Als je een meisje bent te zeggen en er zijn ook best gedichten waarvan je het idee hebt dat die beter hadden gekund, maar eigenlijk is dat van minder belang. Dat de bundel als geheel wat zoekend is, past goed bij de thematiek. In ieder geval hebben de gedichten een stem en Smits durft dingen uit te proberen, grenzen te verkennen, eigenwijs te zijn. Ik ben benieuwd hoe ze zich zal ontwikkelen.

Titel:          Als je een meisje bent
Auteur:      Maartje Smits
Uitgeverij: De Harmonie
48 blz. € 15,90

maandag 28 maart 2016

Kroniek van een aangekondigde dood (Knipoog 44)


In krantenkoppen wordt er geregeld geknipoogd naar titels van boeken en films Naar bijvoorbeeld Het verdriet van België van Hugo Claus. Het verdriet van Nederland (hier), 'Het verdriet van Rusland'(nog dit jaar, bij de nieuwe vertaling van Dokter Zjivago, hier), Het verdriet van Sleutelpiet (hier), 'Het verdriet van Facebook' (hier). Bij de aanslagen in België zal er ook wel een journalist geweest zijn die de meest voor de hand liggende verwijzing gebruikt heeft.

Bij de meer dan veertig knipogen die ik te hooi en te gras verzameld heb, zijn er opvallend veel naar het werk van Gabriel Gárcia Márquez. Drie titels komen steeds terug: Liefde in tijden van cholera, Honderd jaar eenzaamheid en Kroniek van een aangekondigde dood. Daar schreef ik bijvoorbeeld hier over: een artikel over Anna Enquist met de titel 'Liefde in tijden van geweld'.

Dit weekend was het weer raak. van Stefan Hertmans stond er zaterdag 26 maart 2016 een artikel in de bijlage Opinie & Debat van NRC Handelsblad. 'Een bom onder de Belgitude'. Met die Belgitude bedoelt Hertmans de zelfrelativering, die België blijkbaar eigen is.

Hertmans: 'De tragedie is dat we dit soort zaken niet kunnen voorkomen zolang de haat daarbuiten gevoed wordt door machopolitiek, gruwelijke internationale conflicten, luchtbombardementen, volksverhuizingen, grensconflicten, godsdienstwaanzinnigen en een planetair verhoogde dosdis foute adrenaline.' Hij roept op tot het in stand houden en uitbreiden van de dialoog met gematigde moslims.

Voor op de bijlage zette een redacteur een knipoog naar Márquez: 'Kroniek van een aangekondigde tragedie'. Dat is vaker gebeurd. In november 2015 had NRC als kop, ook over Molenbeek: 'Kroniek van een aangekondigde ramp' (hier) en De Correspondent schreef in december 2015 over Malawi onder de kop 'Kroniek van een aangekondigde hongersnood' (hier). Het Financieel Dagblad kopte in augustus 2015 'Kroniek van een aangekondigde boete' (hier) en de NOS (oktober 2015), bij de uitschakeling van het Nederlandse voetbalelftal: 'Kroniek van een aangekondigde uitschakeling' (hier). Nog enkele recente knipogen: 'Kroniek van een aangekondigde catastrofe (Doorbraak.be), 'Kroniek van een aangekondigde hold-up'(De wereld morgen), 'Kroniek van een aangekondigde kaalslag' (Leeuwarder Courant) en 'Kroniek van een aangekondigde Fyra-dood' (Follow the money).

Verder wordt de boektitel geregeld letterlijk geciteerd, terwijl het over andere zaken gaat: bij de affaire Leinders, de film Fucking perfect, de teloorgang van TriunfoRolls-Royce Phantom of de Fiat 500L. Het aantal voorbeelden is moeiteloos uit te breiden.

We zouden kunnen concluderen dat zo'n beetje iedereen in Nederland en België Márquez gelezen heeft. Dat zal wel te optimistisch zijn. Maar zijn boektitels kennen we.


zaterdag 26 maart 2016

Het paradijs in de boomgaard


In NRC Handelsblad van 17 maart 2016 vertelt striptekenaar Erik Kriek over zijn boek In the pines. Hij tekende in het verhaal 'Where the wild roses grow' een boerderij in het bos en zegt daarover:
Dat berkenbos is gewoon bij mijn oma achter. Zij had een houten zomerhuis met net zo'n groot fornuis, zo'n deur met traptreden ervoor en waslijnen tussen de bomen.
Wat voor een tekenaar geldt, geldt wellicht ook voor een lezer. Als hij een boek leest, heeft hij daar beelden bij. Die beelden worden opgeroepen door het boek. Ze kunnen vrij helder zijn. Zo vond ik het als kind altijd vervelend als een kinderboek plaatjes had die niet klopten met het beeld dat ik in mijn hoofd had.

Maar niet elke lezer zal dezelfde beelden hebben. Hoe komen we eigenlijk aan onze beelden? Zouden die niet, net als bij Erik Kriek, uit onze herinnering kunnen komen? Ik heb eens teruggedacht aan de Bijbelverhalen die ik als jong kind al gehoord heb. Daarbij ben ik ervan uitgegaan dat de plaatsen waarop de verhalen zich afspelen voor mij bekende locaties zijn. Welke zijn dat dan?

Ik voel me een beetje een archeoloog. Niet alleen moet ik teruggaan in de tijd, maar ik moet ook uit de beelden die ik bij de verhalen heb een oude locatie uit de werkelijkheid opdiepen. Nu was in mijn kindertijd die werkelijkheid natuurlijk niet zo uitgestrekt: als kind heb je niet zo'n groot bereik. Wij gingen niet op vakantie, dus ik heb weinig beelden van buiten mijn directe leefomgeving. Bovendien hadden wij geen televisie, dus ook die leverde mij de beelden niet aan. Soms mochten we bij de buren naar Swiebertje kijken.

Het paradijsverhaal kan ik gemakkelijk plaatsen. Achter ons huis waren twee boomgaarden, die achter elkaar lagen. Je moest door de ene heen om bij de andere te komen. De boomgaarden waren verbonden door een brug van dikke balken. Misschien waren dat bielzen. Ik schreef daar ook hier al over.

Het paradijs was in de achterste boomgaard, vermoed ik. Ik probeer me voor te stellen waar Adam zich verstopt kan hebben toen God hem zocht, maar daar kom ik niet goed uit. Wel weet ik zeker dat de engel met het vlammende zwaard op de brug stond, waardoor de achterste boomgaard niet meer bereikbaar was.

Bij het zondvloedverhaal heb ik een minder helder beeld. Misschien komt dat wel doordat de tekeningen in de kinderbijbel van B.J. van Wijk zo sturend waren. Maar Abraham kan ik wel plaatsen: toen hij uit zijn land en uit zijn maagschap moest trekken naar het land dat God hem zou wijzen, trok hij met zijn kamelen door de boomgaard van mijn opa, in Loenen (in de Betuwe).

Waar was hij toen de drie mannen kwamen om hem te vertellen dat zijn vrouw zwanger zou worden? Ik zie de tent voor me, maar ik herken het landschap niet.

Het verhaal van Jakob en Ezau heb ik als kind ooit geïllustreerd: we moesten er een opstel over schrijven en er een tekening bij maken. Ik tekende de binnenkant van de tent waarin Izak zich bevond. In die tent plaatste ik een mahoniehouten kast, zo-een als er bij mijn beide grootmoeders stond.Boven op de kast tekende ik een pot. Ongetwijfeld hadden mijn oma's een kaststel: drie bij elkaar horende potten, boven op een kast.

Jakob kreeg een jagershoedje, zoals de boswachter had. Die had ik ongetwijfeld wel eens gezien. Er hangt ook een schilderijtje aan de wand, aan een spijker. Ik zal mij niet afgevraagd hebben hoe je een spijker in een tentwand slaat.

De tekening heb ik boven aan dit artikel geplaatst. Aan het handschrift denk ik meester Postma te herkennen. Zou ik in de vijfde klas gezeten hebben? In mijn herinnering was ik jonger toen ik de tekening maakte. We kregen een cijfer voor opstel (dat was in orde) en voor schrijven (dat was altijd op het randje van voldoende). 'Netter!' schreef de meester onder het opstel.

 De velden van Dothan, waar Jozef naar toe ging om zijn broers te zoeken, weet ik duidelijk te lokaliseren: de uiterwaarden bij Hien.

Mijn opa en oma van moeders kant woonden buitendijks. Als het hoogwater was, moesten we roeien om bij hun huis te komen. Daarover schreef ik hier. Of Jozef uit het huis van mijn opa en oma vertrok, zie ik niet goed voor me, maar ik zie hem over het tuinpad langs de bessenstruiken lopen, in de richting van de schuur van mijn opa. Dan loopt hij verder, de uiterwaarden in, richting de boerderij van Kwak.

Verderop in het verhaal is de setting ineens anders: als Jozef onderkoning is, komen zijn broers graan bij hem halen. Dat gebeurde in het huis van mijn opa Bunt. De boerderij had een dubbel achterhuis. Ik zie de broers met hun ezels of hun paarden om de hoek van het huis komen. Dat ze wellicht op kamelen hebben gereden kwam bij dit verhaal blijkbaar niet bij me op. Bij het me herinneren van hun rijdieren twijfel ik tussen ezels en paarden.

Ik vermoed dat ik aan paarden heb gedacht. Vanuit het zolderraam van ons huis kon ik kijken naar het huis van de buren, waarachter later een  manege zou worden gebouwd. Toen was er achter het huis nog een zandvlakte, waarop er van tijd tot tijd rijles was. Ik kon de paarden en de pony's zien lopen en ik hoorde Piet van Elk (of Van Eldik?) dingen roepen als: 'Bij M van hand veranderen!'
De broers van Jozef kwamen met hun rijdieren vanachter deze boerderij
Ook Mozes in zijn biezen mandje kan ik plaatsen: dat was bij de buren, aan de andere kant van de straat. Dezelfde buren, Hent en Jo, waar ik wel eens naar Swiebertje keek. Ze bewoonden de helft van het voorhuis van een boerderij. Je moest voor het huis langs lopen, rechtsaf langs de zijkant van het huis en als je het raam voorbij was, was er een zijdeur waardoor je naar binnen kon. Voor het huis, ter hoogte van de hoek, is stond een seringstruik. Daaronder was een kuil. Of was het een droge sloot die net bij de sering wat breder was? Stond er wel eens water in?
In de tuin van dit huis lag Mozes in zijn biezen mandje
Misschien wel niet. Maar toch stelde ik mij voor dat Mirjam daar tussen het riet stond en dat het mandje daar in het water dreef. Zou er een rietachtig gewas gestaan hebben dat mijn fantasie gestuurd heeft? Of heeft mijn fantasie dat riet uit een andere sloot geplukt en daarheen verplaatst?

Achter in de tuin woonde Mozes toen hij groter was en getrouwd was met Zippora. Ook in die tuin ontmoette hij zijn broer Aäron. Ik vermoed dat de farao ook in het huis van de buren woonde. Door hun zijdeur drong de engel naar binnen om de oudste zoon te doden.

Ik kan ook voorbeelden geven buiten de Bijbel om. Mijn moeder vertelde haar kinderen alle sprookjes. In veel van die sprookjes (Hans en Grietje, Roodkapje, Klein Duimpje) komt een bos voor. Daarbij heb ik mij altijd het Loenense bos voorgesteld.  Dat lag immers vlak bij ons huis en mijn opa en oma woonden aan de rand van dat bos.

Gek genoeg hebben de enge dingen die er in de sprookjes gebeurden en die zich in mijn fantasie dus in het bos afspeelden, mij nooit angst aangejaagd als ik in het bos was.

Voor mij is het duidelijk: bij veel van de oerverhalen uit mijn jeugd stelde ik mij de plaatsen voor die ik kende: ons eigen huis met de boomgaarden, de huizen van mijn grootouders, het huis van de buren met de tuin, het Loenense bos. Simson liet vlak voor ons huis zijn haren afknippen; Jezus is gekruisigd in Hien, bij het huis van mijn grootouders; vlak achter dat huis is hij ten hemel gevaren.
Ons huis indertijd, waarvoor Simson zijn hoofd in Delila's schoot legde. 
Nu ik ouder ben, heb ik een veel groter reservoir aan beelden aangelegd. Welke daarvan pik eruit als ik het nieuwe boek van A.F.Th. van der Heijden, Thomas Rosenboom of Annelies Verbeke lees? Dat heb ik me nooit eerder afgevraagd. Daar moet ik maar eens een tijdje op gaan puzzelen.

vrijdag 25 maart 2016

Camilla (Lo Hartog van Banda / Thé Tjong - Khing)


Bij uitgeverij Sherpa verschijnt er van tijd tot tijd een nieuw deel van de heruitgave van Arman & Ilva. Echt iets voor de liefhebbers: oblong formaat, harde kaft, beperkte oplage (vierhonderd exemplaren). Het deel dat nu verschenen is, heet Camilla.

Het verhaal Camilla is intrigerend: Arman en Ilva gaan naar De groene planeet, waar Camilla, de zus van Ilva, zich moet bevinden. Het contact tussen hen is weggevallen. De nederzetting waar ze Camilla denken te vinden, blijkt overwoekerd door de natuur. Het valt te vrezen dat er iets ergs gebeurd is.

Camilla blijkt opgenomen te zijn in een gemeenschap van mensen die sektarische trekken heeft: voor de buitenwereld lijkt het een gevangenis met een open deur, zoals Jan Terlouw het ooit noemde in
één van zijn jeugdboeken: je zou eruit kunnen, maar de psychische druk lijkt zo groot, dat mensen dat niet doen. Ze zeggen gelukkig te zijn met de situatie en misschien zijn ze dat ook wel. Bovendien lijken de leden van de gemeenschap gemanipuleerd door een drank die ze gedronken hebben.

Er is meteen een mooi dilemma: als lezer krijg je het idee dat Camilla bevrijd zou moeten worden, maar zij voelt zich juist veilig in de gemeenschap. De spanning loopt nog hoger op als Arman en Ilva uit elkaar gedreven worden.

Lo Hartog van Banda heeft weer een fraai verhaal in elkaar gezet en Thé Tjong - Khing heeft het weer mooi getekend met zijn subtiele, vaak vrij dunne lijnen. Zelfs na zoveel jaren oogt alles nog fris en zeer leesbaar. Het verhaal is mooi rond gemaakt: de eerste en de laatste strook zijn nagenoeg gelijk:




Dit deel wordt compleet gemaakt door een aardige inleiding van Ger Apeldoorn en aan het eind, net als in de andere delen een 'dossier', door Rudy Vrooman. De inhoud daarvan is gebaseerd op een gesprek met Khing. Uitgebreid is er aandacht voor de periode dat Thé Tjong - Khing tekende voor de Toonder Studio's.

Er is een schat aan illustratiemateriaal opgenomen: fraai getekende stroken en vooral ook veel portretten, waarvan een aantal enigszins karikaturaal. Sommige portretten zijn gedetailleerd uitgewerkt, andere zijn snel tussendoor geschetst.

We krijgen ook totaal ander werk te zien: perspectiefopdrachten, een havengezicht, geabstraheerd in horizontale en verticale lijnen, stukjes natuur. Het laat zien dat Khing bereid was het totale vak onder de knie te krijgen en zich op allerlei terreinen oefende. Ook dit deel zullen Khingliefhebbers met liefde in hun boekenkast plaatsen, naast de andere delen.

Over het vorige deel van Arman & Ilva schreef ik hier.

Titel: Arman & Ilva, Camilla
Scenario: Lo Hartog van Banda
Tekeningen: Thé Tjong - Khing
Uitgever: Sherpa,
Haarlem, 2015; hardcover, 80 blz. € 24,95

donderdag 24 maart 2016

Doden


Wie naar het journaal kijkt, krijgt een scheef beeld van de werkelijkheid. Nieuws is immers datgene wat afwijkt van het gebruikelijke. Er zijn miljoenen mensen die dagelijks naar hun werk gaan, daar de taken uitvoeren die hun toebedacht zijn, door het verkeer weer naar huis gaan, hun maaltijd bereiden en dan ’s avonds gaan sporten of tv-kijken. Dat zal het journaal niet halen.

Over het algemeen zijn het nare of verdrietige zaken die op het journaal getoond worden: een bomaanslag in Brussel; vluchtelingen die naar het westen willen, maar daar niet toegelaten worden; een aardbeving in het noorden van het land; een voetbalclub die failliet gaat.

Dat wil dus zeggen dat het over het algemeen goed gaat. Alleen de uitzonderingen worden immers getoond. Op de meeste dagen zijn er geen terroristische aanslagen, storten er geen vliegtuigen neer, zijn er geen demonstraties, ontsporen er geen treinen. Dat is zo gewoon dat we er niet bij stilstaan.

Het zou dus logisch zijn als het nieuws nauwelijks invloed had op onze stemming. Nou ja, we zouden er gerustgesteld door moeten zijn: alles gaat nog goed. Toch zijn er mensen die onrustig worden van het nieuws. Na de aanslagen in Brussel blijken veel mensen bang te zijn voor terroristische acties in Nederland. Enkele van die mensen waren in ieder geval op het journaal te zien.

Er zullen best ook aanslagen in Nederland komen en daar zullen ook wel doden bij vallen, maar de kans dat wij daarbij betrokken zijn, is bijzonder klein. Op de dag dat er in België meer dan dertig doden vielen door terroristisch geweld, stierven er meer dan drie keer zoveel mensen in Nederland door kanker.

Maar dat is gewoon en dat komt dus niet in het nieuws. Dagelijks begeven zich tienduizenden mensen in het verkeer. De kans dat ze daarbij verongelukken is niet zo groot, maar omdat er zoveel mensen op de weg zitten, vallen er bij elkaar nog aardig wat slachtoffers.

Ik neem even de cijfers van 2014 erbij. In dat jaar kwamen 570 mensen om in het verkeer. Dat zijn er 47,5 per maand. Dat is een veel kleiner aantal dan bijvoorbeeld in het jaar 2000 toen er meer dan twee keer zoveel mensen omkwamen (bijna 97 per maand). Toch zijn mensen niet bang om deel te nemen aan het verkeer.

Dat mensen oud en ziek worden, daar zijn we ook aan gewend. In 2014 stierven er 43.000 mensen aan kanker, 38.000 aan hart- en vaatziekten, 12.500 aan dementie, 5300 aan een hartinfarct.

Natuurlijk is elk slachtoffer van een zelfmoordterrorist er eentje te veel en het verdriet van de nabestaanden wil ik al helemaal niet bagatelliseren. Maar als je alleen naar de getallen kijkt, gaat het om een beperkt aantal slachtoffers. Toch wordt er heel wat geld uitgegeven aan het voorkomen van terroristische aanslagen.

In 2014 stierven maar liefst 1835 mensen aan zelfdoding. Dat zijn er meer dan 150 per maand. Is het niet logischer om meer geld uit te geven aan de gezondheidszorg, waaronder ook de geestelijke gezondheidszorg? De kans dat we daarmee mensenlevens kunnen redden is veel groter.

Het zou goed zijn als de politiek zich niet liet beïnvloeden door incidenten: die ene tbs’er die een moord pleegt tijdens het weekendverlof, die terroristische aanslag, dat vliegtuig dat neerstortte. Waarom zou je je beleid laten bepalen door de uitzondering en niet door de regel?

En wij zouden onze stemming niet moeten laten bepalen door het journaal, maar door onze eigen waarneming. Er is veel om bang van te worden op tv en in de krant. Maar kijk eens om je heen. Kijk eens naar de mensen in je omgeving. Er is veel om blij over te zijn, veel om van te houden. Dat is onze wereld. Laten we die koesteren.

(foto: Edwin Nieuwstraten)

woensdag 23 maart 2016

Broer (Esther Gerritsen)



De hoofdpersonen in het werk van Esther Gerritsen zijn niet zo handig in de omgang met anderen. Vaak snappen ze niet de emoties bij anderen en ook niet hoe hun gedrag bij anderen overkomt. Je zou kunnen zeggen dat dat een gebrek aan empathie is. Het is geen onwil je in de ander in te leven, maar zo zitten deze personen nu eenmaal niet in elkaar.

Als lezer leef je, door het gekozen perspectief, mee met de hoofdpersoon. Omdat die hoofdpersoon nogal verschilt van het gebruikelijke en dus ook van jou als gemiddelde lezer, schuurt dat een beetje en dat is meestal wel goed voor het boek: je vindt de personages markant en verwondert je over hen. Roxy, de hoofdpersoon van de vorige roman is daar een goed voorbeeld van. Over dat boek schreef ik hier.

De omgang tussen ouders en kinderen loopt vaak niet zo soepel. Je kunt je bijvoorbeeld afvragen of Roxy wel zo’n goede moeder is. In het boek daarvoor, Dorst, staat de verhouding tussen moeder en dochter centraal. Moeder is terminaal ziek en dochter besluit om bij haar in huis te gaan wonen. Daarover schreef ik hier.

In Dorst blijkt dat het al in de vroege jeugd niet goed is gegaan tussen moeder en kind. Dat is ook het geval in Broer, het Boekenweekgeschenk. De ouders van Olivia en Marcus hadden een zaak en waren er eigenlijk niet voor hun kinderen. Olivia kon nog verzorgd worden door haar vijf jaar oudere broer, maar Marcus had niemand, wat betekent dat hij als kind verwaarloosd is.

Dat heeft Olivia nooit onder ogen willen zien. Ze heeft een foto van Marcus als kind, met zijn moeder. Op die foto spelen moeder en kind met een bal. In gedachten heeft Olivia die foto gezien als representatief voor de vijf jaar dat Marcus er al wel was en zij nog niet: moeder en kind hebben al die jaren gespeeld. Het lastig voor haar om tot de ontdekking te komen dat dat beeld niet klopt.

Al aan het begin van het boek meldt Marcus dat mogelijk zijn been wordt afgezet. Hij lijdt aan diabetes, maar heeft daar nooit rekening mee willen houden. Je zou dat een vorm van zelfdestructie kunnen noemen. Sinds Olivia Marcus niet meer nodig heeft, heeft ze weinig contact met hem gehad, maar na de amputatie besluit ze hem in huis te nemen. Dat is een soortgelijke situatie als in Dorst. Ook hier zal de confrontatie leiden tot een confrontatie met het eigen verleden en met de werkelijke verhouding tussen de personen.

Doordat Marcus in huis komt, gaat er van alles verschuiven in het gezin. Ook de verhouding tussen Olivia en haar man en kinderen komt in een ander licht te staan en is niet meer vanzelfsprekend.

Dan is er nog Olivia werk: financieel directeur bij een zaak die in serviezen doet. Het zal wel niet toevallig zijn dat Gerritsen gekozen heeft voor breekbare waar: er blijkt meer breekbaar in Broer.

Marcus dringt niet alleen (uitgenodigd weliswaar) het gezin van Olivia binnen, maar ook bij haar werk. Hij praat met Kyvon, een van de aandeelhouders en adviseert hem dingen los te laten. Daarover heeft hij het ook met Olivia:
‘Soms,’ zei Marcus, ‘is de werkelijke opdracht het verzaken van de opdracht, en de diepere moed hebben daar geen schuld over te voelen.’
Olivia wil koste wat het kost de zaak financieel gezond krijgen, maar de vraag is of dat wel de beste oplossing is.

Met schuld weet ze ook wel raad. Als het been van Marcus geamputeerd dreigt te worden, wil ze meteen in actie komen. Haar collega Bart maakt haar duidelijk dat ze hierop geen invloed heeft. Dat herhaalt ze:
Terug naar haar mantra: geen invloed, geen invloed, maar langzaamaan werd het een: geen schuld, geen schuld.
Over haar verhouding met Marnix wordt gezegd: ‘Haar medelijden met hem was altijd vermengd met schuld.’

Bij Olivia is er op de achtergrond altijd schuld. Alles wat op de achtergrond meespeelt wil ze liever niet toelaten: ‘Als je te veel piekerde moest je gaan tennissen. Ze tennisten vaak.’ Op den duur moet ze toch de confrontatie aangaan, moet ze toch onder ogen zien hoe het zit met haar en haar broer en met haar en haar gezin.

In nog geen honderd bladzijden is zo’n onderwerp nauwelijks uit te diepen, maar Gerritsen heeft van Broer toch een heel aardig boek gemaakt. Als Boekenweekgeschenk lijkt het me ook goed te voldoen: ook voor mensen die niet zoveel lezen zal dit boekje goed te verteren zijn.

Bovendien geeft Broer een goed kijkje in het oeuvre van Esther Gerritsen. Het zou mensen uit kunnen nodigen meer van haar te gaan lezen.

Al jaren (sinds De ortolaan, 1984) kiest het CPNB voor een literair geschenk en vaak is dat goed uitgepakt. Broer misstaat niet in dat rijtje. Sinds Anna Enquist (2002) was er dertien jaar lang geen vrouw die het Boekenweekgeschenk mocht schrijven. Krijgen we nu weer dertien jaar mannen? Of meteen volgend jaar weer een vrouw? Kandidaten genoeg: Annelies Verbeke, Fleur Bourgonje, Manon Uphoff, Mensje van Keulen. Niemand zal boos zijn als het toch Jeroen Brouwers of Jan Siebelink wordt, maar daarna gauw weer een vrouw. De verhouding hoeft niet schever te worden dan die al is.

maandag 21 maart 2016

Door gevaarlijke gekken omringd (Knipoog 43)


In NRC Handelsblad van vrijdag 18 maart jongstleden werd het boek Pluche van Femke Halsema gerecenseerd door Pieter van Os. Als titel koos hij 'Door bazige, Haagse seksisten omringd.' In de recensie wordt onder andere verteld hoe Halsema het soms lastig had toen ze nog in de politiek actief was, domweg door het feit dat ze vrouw was.

Nu komt dat misschien niet alleen door haar vrouw-zijn, maar ook doordat ze de ondergeschikte is geweest van Jacques Wallage. Als je met je voormalige meerdere moet onderhandelen, begin je al met een achterstand.

De titel van het artikel verwijst naar Door gevaarlijke gekken omringd van Willem Frederik Hermans. Van Os zal naar die titel geknipoogd hebben, omdat hij aanneemt dat de gemiddelde krantenlezer ook aan Hermans moet denken bij zo'n kop. Worden daardoor de Haagse politici weggezet als 'gevaarlijke gekken'? Dat lijkt me te sterk, maar een tikje zullen ze er toch van meekrijgen.

Hermans' titel loopt wel iets lekkerder dan die van Van Os, misschien doordat Hermans het korter hield. Maar beide titels kun je mooi metrisch lezen. Die van Hermans op de cadans van een anapest, onder die van Van Os ligt de amfibrachys.

Eerlijk gezegd heb ik het bewuste boek van Hermans niet gelezen en dat zal wel een gemis zijn. Hermans schreef heerlijk. Hij heeft heel wat prachtige romans geschreven: De donkere kamer van Damokles, Nooit meer slapen, Herinneringen van een engelbewaarder, Tranen der acacia's, Een heilige van de horlogerie. Er zijn nog steeds lezers voor.

Maar ook zijn essayistisch en polemisch werk mag er zijn. Indertijd las ik meteen bij uitkomen bundels als Ik draag geen helm met vederbos en Houten leeuwen en leeuwen van goud. En natuurlijk heb ik gegnuifd bij Mandarijnen op zwavelzuur en Het sadistisch universum.

Het doet me goed dat het werk van Hermans nog steeds leeft. Niet alleen is zijn Mandarijnen net opnieuw verschenen, maar een recensent kan blijkbaar nog steeds vrijuit variëren op een titel van Hermans. We snappen het allemaal nog en knipogen vrolijk terug.


vrijdag 18 maart 2016

Het Tuitel Complex (Wasco)


Ja, ja, in de titel van het boek van Wasco (Het Tuitel Complex) had 'Tuitelcomplex' natuurlijk één woord moeten zijn. Onder invloed van het Engels vallen samenstellingen nogal eens uiteen in losse woorden. Als het lidwoord weggelaten was (Tuitel Complex), hadden we er nog een woordspeling in kunnen zien: Tuitel, op een complexe manier.

Het woord 'complex' kan verschillende betekenissen hebben. Het kan slaan op iets mentaals (vergelijk: minderwaardigheidscomplex), maar ook op een bouwwerk met verschillende afdelingen (vergelijk: sportcomplex). Beide betekenissen spelen in de titel mee, maar ik vermoed dat we toch vooral het boek als een bouwwerk met afdelingen moeten zien.

Het Tuitel Complex is een interessant boek, dat afwijkt van andere boeken. In veel strips duik je een verhaal in en daarbij vergeet je de wereld om je heen. Je zou kunnen zeggen dat je je tijdens het lezen in een parallelle wereld bevindt. Maar die wereld ziet er meestal uit als de wereld die we in het dagelijkse leven ook al kennen, of als een wereld waarvan we weten dat die bestaat. Misschien op een andere plaats en in een andere tijd, maar het verhaal is een afbeelding van de werkelijkheid.

Wasco werkt anders: het is niet zijn doel om de bestaande werkelijkheid op te roepen, maar om een nieuwe werkelijkheid te creëren. Tegelijkertijd maakt hij ons bewust van het proces. Het doet me denken aan wat bijvoorbeeld de schrijvers rond het tijdschrift De Revisor deden in de jaren tachtig: je in een verhaal trekken en tegelijkertijd je steeds weer duidelijk maken: het is maar een boek, het zijn maar letters op papier. Een goed voorbeeld daarvan is Letter en geest (1982) van Frans Kellendonk, waarin de hoofdpersoon, Felix Mandaat, de liefde niet kan leren kennen, omdat hij geen persoon, maar een personage is. Achter het laatste woord van de laatste zin ('punt') ontbreekt de punt. Felix Mandaat is in een punt veranderd.

Wasco doet iets soortgelijks. In zijn boek, dat verschillende afdelingen omvat, loopt steeds een figuurtje rond met een lijf in zandlopervorm, Tuitel, vaak vergezeld van zijn hondje Phiwi. Hij tekent. Nou ja, hij heeft iets in zijn hand dat lijnen of kleuren creëert. Op de ene pagina is dat een pen, op een andere pagina een laserpistool. Hij schept de wereld waarin hij leeft.

Naar die wereld moet de lezer nauwkeurig kijken. Lijntjes met een eendje ertussen doen denken aan water, maar een paar plaatjes verderop blijken dezelfde lijntjes de gedachte aan een houtstructuur op te kunnen roepen. Vaak gaat het in Het Tuitel Complex over overgangen: een lijn is in het ene plaatje een tak, in het volgende is hij de horizon. Behalve naar de afbeeldingen kijkt de lezer naar zijn eigen inzicht dat verandert.

Wasco's boek is vooral een onderzoek: wat gebeurt er als ik met schaduwen speel of met kleur of met vervormingen? Dat proces is boeiend. Soms boeiender dan de uitkomst. Dat een stripfiguur zich bewust kan zijn van de kaders rond de tekeningen, hebben we al wel eens eerder gezien. Greg deed dat indertijd al verschillende keren in de verhalen van één of twee pagina's over Olivier Blunder.

Veel van wat Wasco doet, is op zich dan ook niet zo verbluffend, maar het complex, alles samen, maakt het toch intrigerend. Ten eerste door de diversiteit, maar meer nog door de nauwgezetheid, de gewetensvolle manier waarop hij de wetten en de grenzen van het medium verkent.

Die verkenning zou je ernstig kunnen noemen, maar tegelijk heeft Het Tuitel Complex iets luchtigs. Misschien komt dat doordat het figuurtje Tuitel en zijn hondje Phiwi, die zo basaal getekend zijn, maar ook door de omgeving waarin Wasco ze plaatst; een Mondriaanachtige achtergrond bijvoorbeeld. In één afdeling nemen ze zelfs de plaats in van Kuifje en Bobby, in een alternatieve weergave van Kuifje in Amerika, wat bijzonder grappig is.

Je kunt je wel afvragen wat Wasco verder zou moeten na dit boek. Hij kan natuurlijk doorgaan met hetzelfde soort onderzoek dat in Het Tuitel Complex te vinden is, maar daar zit weinig ontwikkeling in. Het zijn steeds andere aspecten, maar als lezer heb je meer het idee dat het in een kringetje ronddraait. Dat is ongetwijfeld Wasco's bedoeling. Het is zijn fascinatie en hij zal daar nog lang mee door kunnen gaan. Maar is dat boeiend voor de lezer?

Ik zou graag zien dat Wasco verdergaat, op andere wegen. In dit boek komt weinig tekst voor, maar Wasco is wel goed met tekst. Hij is een scherp luisteraar, zoals blijkt uit de pagina's waarin hij commentaren bij een etappe van de Tour de France verwerkt. Ook daarin heeft hij de onderzoekende instelling: wat gebeurt er als ik die opmerkingen losmaak van hun context?

Ongetwijfeld is er voor Wasco nog veel te doen. We zullen zien hoe hij dat gaat doen. Meer van hetzelfde of echt iets nieuws?

donderdag 17 maart 2016

Hier (Richard McGuire)


Richard Mc Guire maakte een bijzonder boek: hij nam een locatie (een hoek van een kamer in een landhuis) en liet die zien door de eeuwen heen, van miljoenen jaren voor onze jaartelling tot eeuwen na de huidige. Ook laat hij in één afbeelding die tijden door elkaar lopen.

Hier is een bijzonder boek, dat ik besprak voor Literair Nederland. De recensie, met de titel 'Door de tijd reizen in een hoek van de kamer' kunt u hier lezen. Ik eindig de bespreking met:

De lezer wordt klein bij het doorkijken van Hier. Een broodkruimel op de rok van het universum, schreef Lucebert al. Alle tijd valt weg, er is alleen nog plaats: de grond waarop je je bevindt en die er nog zal zijn als jij en je hele soort verdwenen zullen zijn.
Hier kent nauwelijks tekst: het verhaal wordt voornamelijk verteld door de afbeeldingen. Of misschien is juist de gedachte achter de structuur van het boek datgene wat ons het verhaal vertelt. Zoals plaats triomfeert over tijd, is het beeld het woord de baas. Hier had een geschiedenisboek kunnen zijn, met enkele honderden bladzijden tekst. Het is een beeldroman geworden die voornamelijk uit afbeeldingen zonder tekst bestaat. De vertelling is er alleen maar indringender op geworden.

dinsdag 15 maart 2016

Weerbare democratie (Bastiaan Rijpkema)


In een democratie is het mogelijk dat er één partij de absolute meerderheid krijgt. In Amerika, dat maar weinig partijen telt, is dat bijvoorbeeld zelfs gebruikelijk. Stel je nu voor dat zo’n partij antidemocratisch is. De partij is niet gewelddadig, maakt op legale wijze gebruik van de democratie, maar huldigt niet de democratische idealen. Als de partij de absolute meerderheid heeft, wil die de democratie afschaffen. Moet dat kunnen?

Minister Donner zei in 2006 dat in Nederland de sharia ingevoerd zou moeten kunnen worden als tweederde deel van de Nederlanders daarvoor was. Hij herhaalde dat in 2011.

Je kunt zeggen dat dat nu eenmaal democratie is: de meerderheid beslist. Of moeten we de democratie op voorhand beschermen? Moeten we een partij verbieden als die de democratie wil afschaffen? Daarover schreef Bastiaan Rijpkema een doorwrocht maar helder boek: Weerbare democratie. De grenzen van democratische tolerantie.

Het afschaffen van de democratie lijkt een theoretische kwestie, maar dat is het niet. Hitler kwam indertijd op democratische wijze aan de macht. Zijn partij had toen niet de absolute meerderheid, maar de antidemocratische partijen hadden dat gezamenlijk wel.

In Algerije, waar de verkiezingen over verschillende ronden gaan, won het FIS (Front Islamique du Salut) in december 1991 maar liefst 189 van de 231 zetels. Het was aannemelijk dat de partij gemakkelijk een tweederde meerderheid in de tweede verkiezingsronde zou halen. Het FIS had aangekondigd Algerije in een islamitische staat te veranderen. De Algerijnse regering trad af voor de tweede verkiezingsronde en het leger nam de macht over. Er brak een burgeroorlog uit die meer dan tien jaar duurde en meer dan 150.000 mensenlevens kostte.

Uit deze twee voorbeelden blijkt dat het gevaar van afschaffing van de democratie niet denkbeeldig is. Het is goed om erover na te denken, juist op een moment dat het gevaar nog niet reëel is.

Rijpkema baseert zich in zijn boek vooral op het gedachtegoed van George van den Bergh. In zijn optiek is het kenmerkende van de democratie de mogelijkheid tot zelfcorrectie: beslissingen kunnen worden teruggedraaid als er andere inzichten komen. Maar het afschaffen van de democratie kan niet met democratische middelen hersteld worden. Daarom zouden anti-democratische partijen verboden moeten kunnen worden.

Wanneer je zo'n partij verbiedt is nog niet zo duidelijk. In ieder geval moet er niet snel overgegaan worden tot een partijverbod. Rijpkema:
Een waarschuwing om zo lang mogelijk te wachten: eerst dient een partij bestreden te worden in de democratische arena. Slechts als het verwachte gevaar voor de democratie groter wordt dan de inbreuk op de democratie die het verbod betekent, is het opportuun een partij te verbieden. 
Dat is een lastige afweging en Rijpkema is. logischerwijze, weinig precies in het bepalen van het tijdstip waarop men naar het middel van het verbieden van een partij moet grijpen:
Als vuistregel zal het moment ergens moeten liggen tussen de uitersten van enerzijds het verbod op de Turkse communistische partij (te vroeg) en anderzijds het (militaire) ingrijpen in Algerije tegen Front Islamique du Salut (te laat). 
Ja, niet te vroeg en niet te laat. Maar wanneer is dat? Dat zal in de praktijk nog niet zo duidelijk zijn.

Rijpkema spreekt zich alleen uit over gevestigde democratieën. Zo'n democratie, die gestoeld is op het mechanisme van zelfcorrectie, dient de volgende beginselen te huldigen: evaluatie (actief kiesrecht en vrije, geheime periodieke verkiezingen), politieke concurrentie (passief kiesrecht, vrijheid van vereniging) en vrije meningsuiting.

Binnen de democratie dient de verbodsgrond smal te zijn en bovendien moet het verbieden geschieden door een onafhankelijke instantie, de rechter.

Vooraf  had ik wel wat vraagtekens bij Weerbare democratie. Een partijverbod is een ondemocratisch middel. Mag je daar wel ooit toe overgaan? Erken je niet de ontoereikendheid van de democratie als je die met ondemocratische middelen moet verdedigen? Rijpkema heeft ook oog voor wat hij de 'democratische kosten' noemt en hij heeft mij aardig weten te overtuigen, voor wat betreft de huidige situatie.

Maar voor het standpunt van Donner is ook wel wat te zeggen: moet je de democratie opleggen aan een volk als dat in overgrote meerderheid die democratie niet wil? Of de democratie de beste aller regeringsvormen is, staat bij Rijpkema niet ter discussie. Hij gaat ervan uit dat de democratie altijd het verdedigen waard is. Dat lijkt mij ook, maar dan ga ik uit van de maatschappij waar wij nu in leven. Kan democratie een last worden voor een groot deel van het volk? En wat dan?

Of kunnen we dat voorkomen door anti-democratische partijen te verbieden? Rijpkema heeft gekeken naar de uitwerking van die verboden en praktisch altijd bleek zo'n verbod effectief. Ook als een partij later onder een andere naam terugkwam, bleek die nieuwe partij gematigder dan de oorspronkelijke. Bovendien wil Rijpkema regelen dat een partij niet automatisch na een verbod door kan gaan onder een andere vlag.

Rijpkema heeft een helder en prikkelend boek geschreven, dat ons laat nadenken over wat een democratie inhoudt. In een volgende bijdrage wil ik graag nader ingaan op anti-democratische tendensen in onze maatschappij. Juist in roerige tijden hebben we bezinning nodig. Rijpkema geeft die. Aanbevolen!

Titel: Weerbare Democratie. De grenzen van democratische tolerantie.
Auteur: Bastiaan Rijpkema
Uitgever: Nieuw Amsterdam
z.p. 2015, 356 blz. € 24,99

zaterdag 12 maart 2016

Verstild leven


(Openingswoord bij de expositie Verstild leven, De Kijkdoos Bennekom, zaterdag 12 maart 2016)

Deze expositie heet ‘Verstild leven’ en iedereen die even rondkijkt, zal zien waarom dat zo is. De mensen en dieren van Eveline Kieskamp, om maar met haar te beginnen, missen elke vorm van uitbundigheid. Ze zijn in zichzelf gekeerd en lijken geen contact met je te maken. Een uitzondering is het dubbelportret, dat in ieder geval het hoofd opgericht heeft. Maar ook dat lijkt voor zich uit te staren.

Of al die werken uiting zijn van verstild leven, is nog maar de vraag. Er lijkt veel dood in Kieskamps werk te vinden. De ‘Broken bird’ is er duidelijk geweest en ook de hazen lijken niet meer te leven. Vreemd genoeg gebruiken we de benaming ‘stilleven’ juist voor levenloze zaken.

Maar bij Eveline Kieskamp heeft de dood niet het laatste woord. Bij haar is de dood niet hard en koud. De hazen zijn van vilt en houden hun warmte. En uit de dode vogel groeit iets wat moeilijk te duiden is, maar het heeft een organische vorm. Alsof de vogel bron blijft voor een langzame beweging. De dood is niet het einde.

Dat lijkt me ook voor de hazen het geval. Ze zijn opgenomen in een compositie waarin ze een tweede leven krijgen. Hun dode ik is afgelegd en ze zijn opgegaan in een nieuwe esthetiek.

Voor mij zijn de dode dieren vanitassymbolen, zoals die ook op oude schilderijen voorkomen. Ze wijzen mij op het ogenblik dat ik ook zelf het haasje zal zijn. Maar Eveline Kieskamp verschaft troost: ook na onze dood zal er nog van alles uit ons groeien. We laten sporen na die bewegen, we hebben zaad uitgestrooid dat zal ontkiemen.

Humble
De personen in het werk van Kieskamp hebben wel iets allenigs. Soms worstelen ze, zoals de belemmerde figuur in Cumbersome. Je hebt niet het idee dat ze van buitenaf geholpen zal worden. Ze staat er alleen voor. Ze is vergroeid met de stoel of misschien groeit ze wel uit de stoel. Maar ze oogt eerder sterk dan zwak. Ze heeft geen ledemaat los kunnen wringen, maar je hebt er vertrouwen in dat ze het wel redt. Ze heeft alleen tijd nodig.

Het meisje in Humble gaat schuil onder de groeisels die haar overdekken. Ik vroeg me af of wat haar overdekt van binnenuit komt of van buitenaf. Volgens de titel van het werk is ze nederig. Ze staat bescheiden achter in het vierkant dat haar platte voetstuk is, met een voet een beetje naar binnen. Haar hoofd is gebogen. Als ze een blik heeft, is die gericht op wat ze in haar handen heeft.

Eigenlijk denk ik dat alle personen van Eveline Kieskamp bescheiden zijn. Ze hechten niet aan hun ego. Het meisje wier hoofd gewikkeld is in een darmachtige vorm, zit toch rustig op haar sokkel. Misschien houden de beelden ons een spiegel voor, als wij met ons grote ego ervoor staan. Er zijn belangrijker zaken dan het ik.

Stilleven met kan
Over één beeld wil ik nog wat zeggen en dat is het Stilleven met kan, met al die groene knopen. Het ziet eruit als een hoorn van overvloed: een stroom knopen, die weliswaar nu stilstaat, maar die in ieder geval niet op zal drogen. Ook zijn er al veel meer knopen uit de kan gegoten dan er ooit in gepast zullen hebben

Als je er lang naar kijkt, krijg je de indruk dat de stroom ook de andere kant op zou kunnen gaan: dat de knopen onder op het tafeltje hebben gelegen en dat ze nu omhoog klimmen de kan in.

Ik heb een tijdje voor de knopenkan gestaan en ik merkte dat ik er een beetje gelukkig van werd. Dat heeft met mijn jeugd te maken. Mijn moeder had een beschuitbus vol met knopen. Als een kledingstuk zo ver versleten was dat het alleen nog dienst kon doen als stofdoek, werden de knopen erafgeknipt en in de knopenpot gedaan. Als ma bij het herstellen van kleren een knoop nodig had, keek ze eerst in de Bolletjebus om te zien of er een knoop in zat die een beetje leek op de andere. Wij mochten als kinderen graag de inhoud van de bus op tafel uitstorten om de knopen te sorteren.

Het moet ons zoveel plezier gegeven hebben, dat ik het nog kan voelen als ik voor het stilleven van Eveline Kieskamp sta. Een kunstwerk dat je meer dan vijftig jaar kan doen overbruggen, moet wel een grote kracht hebben.

Ook de foto’s van Elizabeth Koning zijn verstild: er is geen enkele beweging op te zien. De afgebeelde personen zijn in rust. Ze hebben een pose die ze voor je gevoel nog tijden vast kunnen houden.

Zelfs de meisjes die verstoppertje spelen, zijn bevroren. Ze zijn vastgezet in hun houding, alsof ze betoverd zijn. Ze zullen nooit meer bewegen.

De decors zijn sober, met vaak een lage lijn, die als een soort horizon kan dienen. Daardoor worden de personen nog meer naar de voorgrond geplaatst. Ze kijken je strak aan, zodat je niet aan ze kunt ontkomen.

Ze zien er zwijgzaam en een beetje in zichzelf gekeerd uit. Misschien hebben ze een rijk gedachteleven, maar je weet dat ze er hun mond over zullen houden. Daardoor zijn ook de foto’s zwijgzaam: ze geven zich niet helemaal prijs. Elke foto van Elizabeth Koning heeft een geheim.

Soms wordt daar, misschien een beetje pesterig, net genoeg van onthuld om je met nog meer vragen te laten zitten: wat doet het girafje op de foto van het meisje met het rode haar? En waarom ligt er een sleutel op de foto ‘Hide and seek’ terwijl alle deuren verwijderd zijn? Je vraagt het je af en de foto blijft spannend, juist doordat die het antwoord niet geeft.

Wie naar kunst kijkt, kijkt altijd ook naar zichzelf. Je ontkomt immers niet aan je eigen associaties. Het lam bij Antoine Bodar roept natuurlijk gedachten op aan Agnus Dei, het Lam Gods. Het lam is een symbool van onschuld en ik kon er niets aan doen, maar ik moest ook denken aan een gedicht van Ramsey Nasr, ‘Broeders van liefde’, dat gaat over kindermisbruik in de Rooms Katholieke kerk. Het begint met:
Probeer het eens. Je neemt een kind op schoot
zo'n ding dat nog doorschijnend is en broos
liefst blind of doof. Geslachtloos bijna.
Het zit daar maar, een zuiglam voor het oog.
Het heeft niets met Bodar te maken, het zal niet bedoeld zijn door de kunstenares, maar ik ontkom er niet aan. Misschien ook doordat ik de roman Het hout van Jeroen Brouwers heb gelezen, die over hetzelfde onderwerp gaat. Het zijn gruwelijke associaties en toch blijft de foto vredig, bezonken. Misschien omdat je weet dat er niets kan gebeuren, omdat er niet meer bewogen zal worden. De tijd is buiten de foto gesloten.

Lux
Ook de foto ‘Lux’ bracht van alles in beweging. De titel verwijst naar de lichtbaan die het meisje vangt in het centrum van de foto. Links van zichzelf staat ze nog een keer, wat donkerder. Door een toeval, zag ik nog verder naar links de weerspiegeling van de foto aan de overkant, het portret van Isis. Alsof een jonger ik van het meisje nog schemerde in het donker.

Natuurlijk ken ik het meisje op ‘Lux’ niet, maar toch had de afbeelding iets bekends. Ik keek een tijdje naar het groen om haar heen en ineens leek ze op Ophelia van Millais. Maar dit meisje ligt niet in het water, ze staat in het groen. En ze leeft. Ze zal in werkelijkheid volwassen worden en later oud worden en verschrompelen en ooit zal het leven uit haar wegzuchten. Maar op deze foto is ze een meisje en zal ze een meisje blijven. Voor eeuwig levend.

Misschien zijn daarom de foto’s van Elizabeth Koning zo indringend: de personen kijken je aan, je kijkt terug en je weet dat ze superieur aan je zijn. Jij bent degene die voorbijgaat, die sterfelijk is. Zij blijven. Alles om ons heen wervelt maar door en ook wij zoeven door de tijd. Maar als we naar de foto’s kijken, is alles een moment stil en maken we geen deel meer uit van de tijd. Dat troost, ook al is dat maar voor een moment.

De expositie Verstild leven brengt ons twee intrigerende kunstenaars, Eveline Kieskamp en Elizabeth Koning. Twee kunstenaars wier werken van alles in ons los zullen woelen, maar die ons ook stil zullen maken. We moeten maar snel naar dat werk gaan kijken. De expositie is geopend.

vrijdag 11 maart 2016

Jan Siebelink en de werkelijkheid



Rommelend in oude bestanden kwam ik de onderstaande inleiding tegen, die ik voorgelezen heb in november 2009, op een avond waarop er een gesprek gevoerd werd met Jan Siebelink en zijn neef, dominee Dick Siebelink. Gespreksleider was die avond Annemiek Schrijver, die dat voortreffelijk deed. Fred van Lieburg hield ook een inleiding. Een verslagje van de avond vindt u hier.

Het was een spannende avond. In de zaal zaten ook familieleden van Jan Siebelink. Sommigen van hen hadden zelfs geweigerd om het boek te lezen. Op deze avond stelden ze wel hun vragen en maakten ze hun opmerkingen. Blijkbaar was de sfeer daarvoor veilig genoeg; een verdienste van Annemiek Schrijver.

In mijn inleiding ga ik in op het verwijt dat Siebelink indertijd wel gemaakt werd dat er, historisch gezien, zaken niet klopten. Intussen is het boek verfilmd en mogelijk krijgt de film hetzelfde verwijt. Daarom plaats ik hier de inleiding van toen alsnog.


Waarheid schuilt juist in een verbeelde werkelijkheid
Met Knielen op een bed violen heeft Jan Siebelink een roman geschreven. Dat lijkt een overbodige opmerking, maar ik merk dat veel lezers het boek niet alleen als een werk van fictie lezen, maar ook als een getrouwe afspiegeling van de werkelijkheid. Als de schrijver dat bedoeld had, dan had hij wel een biografie van zijn vader geschreven  of een journalistiek werk, maar hij schreef een roman, waarin niet zijn vader de hoofdpersoon is, maar de verzonnen figuur Hans Sievez.

Aan de andere kant bestaat er natuurlijk wel degelijk een werkelijkheid met een reële vader en en met herinneringen aan reële feiten, waarop het boek geïnspireerd is. Sterker nog: Jan Siebelink zelf laat in interviews verschillende keren de verbeelde werkelijkheid van het boek en de werkelijkheid van zijn herinneringen door elkaar lopen. Wel zegt hij dat hij tijdens het schrijven op zijn bureau een briefje had liggen met daarop de tekst ‘Hem loslaten’ ( Die ‘hem’ was de vader en de schrijver moest die niet te krampachtig willen volgen, maar hij moest een romanpersonage creëren),  maar als interviewers een vraag stelden over Hans Sievez, kregen ze vaak een antwoord dat niet over de hoofdpersoon in de roman ging, maar over Siebelinks vader. Dat heeft lezers ertoe gebracht om het boek als een soort documentaire te zien.

Nu heeft ieder het recht om een boek te lezen zoals hij wil, maar het lijkt me dat we de bedoeling van de auteur, die wat mij betreft overduidelijk in het boek naar voren komt, niet voorbij mogen lopen. Jan Siebelink vertelt ons een verhaal, in een boek waarop vermeld staat dat het een roman is en alleen in die hoedanigheid hoeft het boek zich te verantwoorden: is het een goede roman of niet. Wie een abstract schilderij koopt, kan achteraf wel klagen over het feit dat hij weinig dingen uit de werkelijkheid herkent, maar zo is het schilderij nu eenmaal niet bedoeld. Wie Siebelinks boek leest, kan mopperen over details die volgens hem niet overeenkomen met wat hij meent dat de werkelijkheid is, maar de auteur kan daarover zijn schouders ophalen. Zo is een roman niet bedoeld.

Als we Knielen op een bed violen gaan lezen, betreden we dus een verbeelde werkelijkheid.  Maar mag een schrijver in zo’n werkelijkheid dan maar zijn gang gaan? Mag hij in een roman die werkelijkheid helemaal naar zijn hand zetten? Het makkelijkste antwoord is natuurlijk: ja. En ik kies graag voor dat makkelijke antwoord, want volgens mij is het ook het juiste. Een schrijver heeft vrij spel in de wereld die hij oproept. Ook als er elementen in voorkomen die we kennen uit wat ik maar even de reële werkelijkheid noem.

Een schrijver mag bijvoorbeeld een wolf laten praten tegen een meisje met een rood kapje op, hij mag ook een slang of een ezel sprekend opvoeren en, om het maar even iets verder naar het heden te halen, hij mag ook best een roman schrijven waarin Hitler de Tweede Wereldoorlog wint, waarin de vliegtuigen neergehaald worden voordat ze de Twintowers binnenvliegen of  waarin een gevierde schrijver op 20 november 2009 in Ede geïnterviewd wordt door koningin Beatrix, die aan de lopende band sigaren rookt. Dag mag een romanschrijver allemaal doen, als hij er maar een goed verhaal van maakt.

Natuurlijk kunnen er dan mensen reageren en zeggen dat een wolf misschien wel een taaie grootmoeder en een mals jong meisje kan opeten, maar dat dat wel heel veel is op één dag en dat het onmogelijk is dat oma en kleindochter daarna ongeschonden uit de buik van het beest komen. Dat is zo, maar daar gaat het niet om. Binnen het verhaal zijn de gebeurtenissen zoals de sprookjesverteller die ons presenteert immers volstrekt aannemelijk en generaties kinderen en volwassenen hebben ze kritiekloos aanvaard.

Ook bij het boek van Siebelink zijn er wellicht zaken aan te wijzen die niet helemaal overeenkomen met de reële werkelijkheid. Als dat al het geval is, lijkt mij de meest voor de hand liggende reactie: daar gaat het niet om. Binnen het verhaal zijn alle gebeurtenissen aannemelijk en bovendien zijn ze functioneel. Voor meer hoeft een schrijver niet te zorgen.

Het feit dat er door sommige lezers verschillen ervaren worden tussen de verbeelde werkelijkheid en de werkelijkheid zoals zij die zich herinneren is daarmee overigens niet van de baan. Die verschillen zijn er en sommige lezers vinden dat vervelend.

Dat die verschillen er zijn, is niet zo vreemd. Siebelink heeft zich in zijn boek gebaseerd op zijn herinneringen en ons geheugen is per definitie onbetrouwbaar. Ik wil overigens Jan Siebelink allerminst beschuldigen van een slecht geheugen. Het zijne zal niet slechter zijn dan van zijn critici . Sommige mensen plaatsen hun eigen herinneringen tegenover die van de schrijver, constateren een verschil en zeggen dan dat dus het boek niet klopt. Voor zover ik weet, heeft Siebelink echter nooit gezegd dat zijn boek de onbediscussieerbare werkelijkheid weergeeft, maar de werkelijkheid zoals hij zich die herinnert. Anderen zullen zich dezelfde dingen anders herinneren of zij zullen zich andere dingen herinneren. Ook dat is legitiem. Maar je kunt een schrijver  niet beschuldigen van verdraaiing van de feiten omdat zijn werkelijkheid niet overeenkomt met de jouwe.

Ik geef een voorbeeld. Siebelink beschrijft ergens een bijeenkomst die hij ‘de vierschaar’ noemt; degenen die het boek gelezen hebben, weten waarover ik het heb: een soort kerkelijke rechtbank, al versimpel ik het met die benaming wat te veel. Er zijn mensen die beweren dat zoiets helemaal niet bestond binnen de godsdienstige groep die Siebelink schetst. Voor zover ik weet, zijn dat geen mensen die aanwezig waren bij de bijeenkomst waaraan Jan Siebelink herinneringen opgehaald heeft.

Het zijn mensen die bijvoorbeeld te maken hebben gehad met de paauweanen (al noemt Siebelink de naam van ds. Paauwe niet in zijn boek). Deze lezers hebben een heel ander beeld van die godsdienstige groep dan het beeld dat Siebelink geeft en concluderen dat zijn beeld niet kan kloppen, zoals je van een goede vriend die jij als rustig kent niet wilt geloven dat hij de inventaris van een kroeg in elkaar gebeukt heeft.

Maar soms is wat je niet wilt geloven toch gewoon waar, ook al is dat een waarheid die je liever niet hoort. En als het niet jouw waarheid is, dan mag het toch de waarheid van iemand anders zijn. Ook als de schrijver zich heel nauwkeurig aan alle feiten gehouden heeft en die heel gewetensvol heeft opgetekend, zal hij de kritiek krijgen dat het ‘in werkelijkheid’ anders was. Dat is onontkoombaar. Ook broers en zussen die in een gezin hetzelfde meegemaakt hebben, kunnen een volstrekt verschillend beeld hebben van bijvoorbeeld hun ouders. De feiten bestaan immers niet zonder de waarnemer.

Ik volg nog even het spoor van de critici, die beweren dat alles wat niet overeenkomt met het beeld dat zij hebben, domweg niet klopt en dus niet waar is. Alsof waarheid zich alleen schuil zou houden in de feiten. Dat is een misvatting. Ik geloof dat iemand een verhaal kan vertellen waarin alle feiten kloppen en dat toch in zijn strekking leugenachtig is, maar ook dat iemand, in een verhaal een diepe waarheid kan onthullen, ondanks dat hij zich niet letterlijk aan de feiten houdt.

In het verhaal van Saïdjah en Adinda klopt misschien het aantal buffels niet en in het hele boek Max Havelaar zijn er zeker dingen domweg uit Multatulli’s duim gezogen. Die Batavus Droogstoppel zal wel niet echt bestaan en hij zal ook wel geen kantoor gehad hebben op Lauriergracht nummer 37. En toch laat Multatulli’s boek, misschien wel beter dan welk documentair werk ook, zien wat er in die tijd is mis is op Java.

Ik denk dat Jan Siebelink met zijn boek verschillende waarheden laat zien: hij laat zien hoe een zoon van zijn vader houdt, ondanks diens tekortkomingen ten opzichte van het gezin. Hij laat zien hoe een rechtlijnig geloof iemands zicht op de werkelijkheid kan versmallen. Dat iemand zo gegrepen kan zijn door het geloof, dat hij zijn omgeving verwaarloost en dat waarschijnlijk ook nog met de beste bedoelingen. Maar ook hoe een geloof dat liefde zegt te prediken volstrekt liefdeloos kan overkomen.

De liefdevolle blik waarmee Siebelink zijn romanpersonage beziet (en, toegegeven, daardoorheen ook zijn vader), en de niet minder liefdevolle blik waarmee hij de moederfiguur heeft bekeken, voordat hij haar schetste in dit boek, zijn volgens mij onmiskenbaar. In ieder geval zijn ze dat voor mij. Want in dit praatje kan ik natuurlijk niet om mijn eigen subjectiviteit heen en dat zou ik ook niet willen.

Siebelink had nooit een goed boek geschreven als hij dat niet gedaan had in zijn persoonlijke stijl en geschreven vanuit zijn persoonlijke visie. Hem verwijten dat het niet een algemene waarheid is, die hij schetst maar een persoonlijke, durf ik wel belachelijk te noemen. Alle grote kunst is persoonlijk, of het nu een symfonie, een schilderij of dit boek betreft. Het is de allerindividueelste expressie, van wat bij aanvang de allerindividueelste emotie lijkt. Maar later blijkt dat het de individuele expressie is van de alleralgemeenste emotie. De schrijver die zijn persoonlijke verhaal zo weet te vertellen dat volstrekt van elkaar verschillende mensen er iets in herkennen en dan ook nog op zo grote schaal, heeft dus gelijk. Wat de feiten dan ook zeggen.