woensdag 29 oktober 2014

Gouden jaren (Annegreet van Bergen)


Geschiedenis is populair, de laatste jaren. Er is een Libris Geschiedenis Prijs, er is op radio en tv aandacht voor geschiedenis (OVT, Andere tijden), er verschijnen, naast historische studies ook historische boeken die voor een groot publiek bedoeld zijn, er zijn veel nostaligische boeken (over het boerenleven van ooit, of de huishouding van toen), er is een Historisch Nieuwsblad en er is meer, veel meer.

Het is mogelijk dat in onzekere tijden mensen zich vasthouden aan het verleden of met weemoed daarnaar terugblikken, maar ik heb het idee dat de trend al ver voor het begin van de crisis inzette.

Bij terugblikken liggen de nostalgie en de weemoed op de loer: het verleden wordt verheerlijkt. Annie M.G. Schmidt schreef er een mooi gedicht (Erwtjes) over: een zeventienjarig meisje dat niet gelukkig is, maar dat later bij het terugkijken mijmert: Ik kan mezelf nog zien / (...) /bezig met erwtjes doppen in de zon. / Dat was geluk. Toen was ik zeventien.' En Adèle Bloemendaal zong ooit een tekst van Jan Boerstoel waarin korte metten werd gemaakt met de verheerlijking van het verleden: 'Die goeie ouwe tijd heeft nooit bestaan.'

Een regelrechte hit is het boek Gouden jaren van Annegreet van Bergen. In de Bestseller 60 van het CPNB staat het intussen bij de bovenste vijf. Van Bergen stapt in haar boek door de laatste vijftig jaar. Ze doet dat thematisch: Eerste levensbehoeften (eten, wonen, huishouden, kleding), Opleiding en opvoeding (onderwijs, kindertijd), Communicatie (telefoon, nieuws en amusement, geldverkeer), Mobiliteit (auto, fiets, viaducten en tunnels, vliegen, vakantie), Gezondheid (eigen tanden en kiezen, geneeskunde, ouderenzorg), Comfort en kwaliteit (wegwerpgemak, afval en hergebruik, betere waar voor je geld, fotograferen) en Werk en vrije tijd (adieu baan voor het leven, werkomstandigheden, kantoorwerk, vrije tijd voor iedereen). Elk onderdeeltje is weer onderverdeeld in handzame paragraafjes.

Aan het begin van het boek vertelt Van Bergen dat ze de tijd waarin we nu leven wil bezien door de ogen van haar oma, die in 1959 overleed. Met oma als oriëntatiepunt beseft ze hoeveel er de laatste vijftig jaar veranderd is, op allerlei gebied. Oma raakt verderop in het boek een beetje uit het zicht, maar dan ben je als lezer allang verkocht en wil je het boek alleen nog maar uitlezen.

Veel zakelijke informatie haalde Van Bergen uit de digitale database van het CBS. Die cijfers zijn belangrijk: we hebben wel een indruk van of een emotie bij een bepaalde tijd, maar de cijfers geven preciezer aan hoe het zat: bijvoorbeeld welk deel van het inkomen aan voedsel werd besteed in de jaren vijftig.

Om ervoor te zorgen dat het geen dorre opsomming van cijfertjes wordt, lardeert Van Bergen haar boek met persoonlijke getuigenissen van mensen die meestal met hun voornaam en hun geboortejaar worden aangeduid. Hoe de mensen geselecteerd zijn, is niet helemaal duidelijk. Misschien zijn het mensen die de schrijfster toevallig sprak 'bij een kop thee, een glas wijn of achter een boodschappenkarretje in de supermarkt'. Ze zorgen voor de persoonlijke noot en dat is prettig.

Daarvoor zorgt ook Van Bergen. Vaak vertelt ze wat haar eigen herinneringen zijn. Een enkele keer wordt het wel erg particulier. Zo schrijft ze uitgebreid over de openhartoperatie bij haar kleindochter Isolde. Het is begrijpelijk dat die veel indruk op haar heeft gemaakt, maar in het korte hoofdstukje over geneeskunde gaat er zo wel erg veel aandacht uit naar één casus.

Bij een boek dat zoveel onderwerpen aansnijdt, zal er altijd wat ontbreken; je kunt in minder dan vierhonderd pagina's nu eenmaal niet alles behandelen. Zo wordt er bij het verkeer wel aandacht besteed aan de auto en de fiets, maar niet aan de opmerkelijke terugkeer van de scooter; de schooltandarts wordt wel genoemd, de schooldokter niet en het consultatiebureau ook niet; er wordt niets verteld over begrafenisrituelen en crematies. Het zou flauw zijn om een lange lijst te maken van wat er allemaal ontbreekt. Er staat immers heel veel wel in het boek.

Zoals gezegd: Gouden jaren verkoopt goed. Het zou me niet verbazen als zich onder die kopers veel ouderen bevinden, waartoe ik, als midvijftiger, mezelf ook reken. Wat Annegreet van Bergen beschrijft, prikkelt namelijk het geheugen. Veel dingen die ik half vergeten was, kwamen weer boven en ik ging aan mezelf vragen stellen over wat ik had gelezen. Was het inderdaad zo dat ik op de lagere school het hele jaar een korte broek droeg? Toch eens wat oude foto's opzoeken.

In het boek zijn veel foto's opgenomen en die beelden kietelen gemakkelijk de herinnering. De lezer plaatst zichzelf zonder moeite terug in de geportretteerde tijd. Tijdens het lezen had ik wel een kleine ergernis: Van Bergen gebruikt steeds 'liefst' als ze 'maar liefst' bedoelt. Daardoor is 'maar liefst' niet meer te onderscheiden van 'het liefst'. Bijvoorbeeld: 'In de zesentwintig jaar dat hij er werkte was hij liefst vierendertig keer bij een (klein) ongeval betrokken.'

Bij het schrijven van de serie jeugdherinneringen over mensen die aan de deur kwamen, merkte ik al dat ik me meer herinnerde van vroeger dan ik wist, maar ook dat het geheugen onbetrouwbaar is. Het is mooi als je je eigen geheugen kunt spiegelen aan wat iemand even voor je opgezocht heeft.

Van Bergen is ver weggebleven bij de gemakkelijke nostalgie: ze concludeert juist dat we het tegenwoordig zoveel beter hebben dan in de jaren vijftig. Op heel veel gebieden is er vooruitgang geboekt, zoals ze met cijfers aantoont. Ook dat zal bijdragen aan het verkoopsucces van Gouden jaren: tussen het geklaag over alles wat er nu speelt (crisis, jihadisme, ebola, zwartepietengedoe) licht dit boek op. Het roept ons op om goed om ons heen te kijken en de talloze zegeningen te tellen die op ons neergedaald zijn.

Wie Gouden jaren leest, krijgt dan ook als vanzelf een goed gevoel, dat bovendien niet alleen in verband gebracht wordt met de maatschappij waarin we leven, maar,  door de gewekte herinneringen, ook met het eigen leven.

Annegreet van Berge, Gouden jaren. Hoe ons dagelijks leven in een halve eeuw onherstelbaar is veranderd.
Uitg. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen 2014; 352 blz. € 19,99.



 De foto's komen niet uit Gouden jaren, maar van community Jaren 60-70-80 op Facebook.

vrijdag 24 oktober 2014

Zwarte Piet en verdraagzaamheid


Vorige week zag ik op Facebook een afbeelding van een traditionele Zwarte Piet. Op de foto was een tekst geplaatst: ‘Zo ziet onze Zwarte Piet eruit. Problemen ermee? Paspoort inleveren en wegwezen!’

Het is duidelijk een bericht van iemand die niets moet hebben van een Regenboogpiet of van een Piet met zwarte vegen op zijn wangen. Het moet de ouderwetse Pieterman zijn: met een zwartgemaakte huid, rode lippen en een zwarte krullenpruik.

Degene die de tekst geschreven heeft, duldt geen tegenspraak; hij wil niet met je in discussie. Hij is bereid de vrijheid van meningsuiting in te leveren voor de Pietenkwestie. Wie het niet met hem eens is, mag dat niet zeggen. Hij mag alleen maar zijn paspoort inleveren en maken dat hij wegkomt. De grens over, denk ik.

Van een Zwarte Piet naar een Piet met zwarte vegen is niet zo’n grote verandering. Waarom reageren de verdedigers van de oude Zwarte Piet dan zo fel?

Die woede zal wel voortkomen uit angst. We leven in economisch onzekere tijden, waarin veel mensen vasthouden aan hun zekerheden. En ze voelen zich bedreigd als iemand aan die zekerheden komt.

Voor velen is het geloof een zekerheid, en blijkbaar kan dat ook het geloof in Sinterklaas zijn. Zoals er mensen zijn die niet meer in God geloven, maar met Kerst nog wel naar de kerk gaan, uit een soort nostalgie, zo zijn er ook mensen die niet meer in Sinterklaas geloven, maar nog wel vasthouden aan de riten die horen bij dat geloof.

Het vreemde is alleen dat juist Zwarte Piet nu zo belangrijk gemaakt wordt. In de loop der jaren is er immers al heel wat veranderd aan het sinterklaasfeest. Het dreigen met de roe in je schoen is verdwenen, het gevaar dat je in de zak moet en mee moet naar Spanje is er niet meer, Sinterklaas heeft geen kruis meer op zijn mijter en hij komt ook niet meer aanvaren op een stoomboot. Geen kind heeft er minder hard om gezongen.

Zo gaat dat immers: tradities veranderen. In mijn jeugd kende ik geen enkel gezin dat met Kerstmis aan cadeautjes deed - over dat gebruik las ik alleen in de Donald Duck. Nu liggen er in een groot deel van de gezinnen pakjes onder de kerstboom. Ooit hoorden er in die boom trouwens kaarsjes; nu doet niemand meer moeilijk over de lampjes.

Over tien jaar is de Roetveegpiet net zo gewoon als de lampjes in de kerstboom. Er zullen nog steeds mensen zijn die met nostalgie terugdenken aan de druipende kaarsen en aan de Zwarte Piet, maar niemand zeurt er nog over.

Maar nu is het nog niet zo ver. De komende paar jaren zullen voorstanders en tegenstanders van verandering nog met de ruggen naar elkaar toe staan. Ik hoop van harte dat Sinterklaas dit jaar bij beide groepen een groot cadeau in de schoen doet: verdraagzaamheid.

woensdag 22 oktober 2014

De terugkeer van de wespendief (Aimée de Jongh)


Heeft het magisch realisme bestaan in de Nederlandse literatuur? Er waren zo weinig schrijvers die zich ermee bezighielden, dat je nauwelijks van een stroming kunt spreken en die schrijvers kwamen uit Vlaanderen, niet uit Nederland: Johan Daisne en Hubert Lampo. Ik heb niet het idee dat iemand hun werk nog leest en dat is jammer. Vooral Daisne heeft veel goeds geschreven.

In Nederland worden volgens mij alleen Bordewijk en Belcampo wel eens met het magisch realisme in verband gebracht, maar altijd met voorbehoud. Ik heb in verband met hen ook wel eens de term 'fantastisch realisme' gelezen.

In de schilderkunst zijn de magisch realisten wel goed vertegenwoordigd. Ik denk dat Carel Willink de bekendste vertegenwoordiger was, maar we kunnen ook namen noemen als Raoul Hynckes, Pyke Koch, M.C. Escher.

De beeldroman, of graphic novel, heeft iets weg van zowel de beeldende kunst als de literatuur: er wordt verteld in beelden en woorden; voor het vertellen van het verhaal gebruikt de beeldromancier literaire technieken. Aimée de Jongh heeft met De terugkeer van de wespendief een beeldroman gemaakt die een literaire manier van lezen vereist: ze weeft de thema's (bijvoorbeeld dat van de wespendief) knap door het verhaal en maakt vaak gebruik van flashbacks. Ze laat nadrukkelijk zien dat ze een tik heeft meegekregen van het magisch realisme.

Dat deed ze ook al in haar prachtige film One past two, die een moderne versie lijkt van De trein der traagheid (1950) van Johan Daisne: twee studenten wachten op de bus, die eigenlijk de veerboot van Charon is. Een andere link met de literatuur is Een gouden beker (1982) van Alfred Kossmann, dat zich ook in zo'n tussenland afspeelt.


In De terugkeer van de wespendief verwijst De Jongh wel erg duidelijk naar het magisch realisme. De hoofdpersoon, Simon Antonisse, ontmoet een meisje, Regina,  dat een werkstuk over het magisch realisme moet maken. En aan het eind houdt Simon het boek Magisch realisme in de literatuur en schilderkunst in handen. Dat had ook best subtieler gekund.

Simon heeft een boekenzaakje, dat op sterven na dood is. Hij houdt het draaiende, omdat hij dat zijn overleden vader beloofd heeft, maar hij weet dat het een aflopende zaak is. Op een dag is hij getuige van een zelfmoord: een vrouw laat zich overrijden door een trein. Die gebeurtenis roept een verleden wakker waaraan hij misschien liever niet had willen terugdenken. Een oude vogelgids had hem al eerder teruggeplaatst in zijn jeugd.

De jeugdherinneringen betreffen vooral het gepeste jongetje Ralph, dat voor eens en voor altijd een eind wilde maken aan het gepest en een wapen mee naar school bracht. Dat kwamen we al eerder tegen in One past two: de twee studenten die op het randje van de dood balanceren waren slachtoffers van een 'school shooting'.

De eerste tekening in het boek is er een van een wespendief, een havikachtige vogel. Als die zijn partner verliest, begint hij gewoon weer opnieuw: nieuwe partner, nieuw nest. Als vogelliefhebber kent Simon de wespendief al uit zijn jeugd. Er moet heel wat gebeuren voor Simon inziet dat je het verleden niet kunt veranderen en dat je niet altijd de last ervan met je mee hoeft te dragen. Net als de wespendief kun je opnieuw beginnen. Of, zoals Simon het tegen Regina zegt: 'Soms is een nieuw begin nodig om te overleven'.

Het meisje Regina helpt hem om dat in te zien. Haar bestaan is raadselachtig. Zo is ze na een gesprek ineens verdwenen. Net als in One past two brengt Aimée de Jongh een omslagpunt in het verhaal aan, dat we als nogal plotseling ervaren, maar dat bij nader inzien goed is voorbereid. Omwille van de plot kan ik daar verder niets over zeggen.

Aimée de Jongh heeft voor dit boek alleen in inkt gewerkt. Haar tekenstijl is soepel en haar tekeningen zijn altijd helder. Bij het perspectief van boven (bijvoorbeeld in een klaslokaal) heeft ze de neiging de verkortingen net iets te veel door te voeren) en het interieur van een auto krijgt soms net iets meer ruimte dan aannemelijk is. Maar dat zijn kleinigheden.

Bovenal wil De Jongh een verhaal vertellen en je in dat verhaal meenemen. Dat is haar goed gelukt. Subtiel laat ze het verhaal uit het verleden (over Simon en Ralph) samenvloeien met het verhaal uit het verleden. Al die jaren heeft Simon dat verhaal met zich meegesjouwd en pas nu hij in een nieuwe crisis belandt kan hij er verder mee.

De terugkeer van de wespendief is een troostend boek. Als dat er te dik op ligt, kan het zoet of week worden. Daar is bij De Jongh geen sprake van. Ze geeft ons een helder, maar gelaagd verhaal, krachtig verteld, en daarbij krijgen we ook nog een stevige duw in onze rug. Veel meer mag je van een boek niet verwachten.

De terugkeer van de wespendief
Auteur: Aimée de Jongh
Verschenen bij: Uitgeverij Oog & Blik / De Bezige Bij (2014)
Aantal pagina’s: 160
Prijs: € 24,90


Voor mijn bespreking op literairnederland.nl zie hier






woensdag 15 oktober 2014

Vieze liedjes uit de 17e en 18e eeuw


Toen ik het boek Vieze liedjes uit de 17e en 18e eeuw in handen had, vroeg ik mij af of er in mijn familie vroeger vieze liedjes werden gezongen. Ik herinner mij verjaardagen bij mijn opa en oma van moeders kant, waarin mijn ooms zongen over een pot, die tussen de bomen werd opgehangen. Ik hoor mijn ooms nog zingen: 'en hadden die vol met stront gedaan!' De mensen werd wijsgemaakt dat er een ballon op zou stijgen, maar toen de dorpelingen onder de pot stonden te kijken, werd die kapotgeschoten. 'En de boerkes en boerinnekes waren met die stront belaân'.

Dat soort vieze liedjes staan er trouwens niet in het boek. Daar heeft het 'vieze' alleen betrekking op de erotiek. Die liedjes zongen mijn familieleden niet. Niet op verjaardagen, in ieder geval.

Annemieke Houben werkte enkele jaren voor het Meertens Instituut. De schunnige liedjes die ze verzameld had, waren bedoeld als afscheidscadeau voor haar oud-collega's. Uiteindelijk werd het een boek van bijna tweehonderdvijftig pagina's.

Het is een toegankelijk boek: Houben herspelde de liedjes en verklaarde woorden die lastig konden zijn. Daar zijn overigens wel wat kleinigheidjes op aan te merken. Bij de regel 'Oorlof nu dochters valiant', wordt wel 'Oorlof' verklaard, dat we dan al heel vaak onverklaard tegengekomen zijn, maar 'valiant' niet. 'Hem' als wederkerend voornaamwoord wordt meestal niet uitgelegd, al zou dat voor misverstanden kunnen zorgen. Ach, het zijn maar knorven in de biezen. Over het algemeen is de handige uitleg keurig verzorgd.

Elk lied wordt kort, samenvattend ingeleid, vergelijkbare liederen zijn bij elkaar geplaatst. Bij elk hoofdstukje geeft Houben uitgebreider uitleg, bijvoorbeeld over het klisteren of de behandeling van geslachtsziekten. Verder is het boek  rijk geïllustreerd.

Tijdens het lezen kreeg ik het idee dat veel liedjes geschreven zijn vanuit het mannelijke perspectief. Hoe het daarmee precies zit, legt Houben verder niet uit. Ik kan mij gemakkelijker voorstellen dat een paar honderd jaar geleden mannen deze liederen zongen dan dat vrouwen dat deden. Maar misschien ligt dat aan mijn voorstellingsvermogen.

Er komen veel metaforen in de liedjes voor. Bijna alles kan een beeld zijn voor de geslachtsdelen of voor de geslachts-gemeenschap. Er worden nootjes gekraakt, bressen in muren geschoten, er wordt gekarnd, de man zeilt Venus' bosje in. De koster van de kerk werkt met zijn sleutel, de vrouw heeft haar tuintje, waar het paardje van de man in kan draven en de man wil zijn dobber wel in het vijvertje van de vrouw werpen. Bij een vrouw die een tobbe aan het schuren is, bedenkt de man dat hij haar tobbe ook wel eens wil schuren. Een schaatser verwoordt het aldus: 'Waar ik rijd, ik kom ik in scheuren'

Al die beelden zorgen natuurlijk voor dubbelzinnigheid. Mannen die in een bontwinkel een mof uitzoeken - dat klinkt nogal onschuldig: 'Wij zochten bontjes naar onz' zin, / om daar te mogen kruipen in / om zo ons halfvervrozen leên / wat weder te ontdooien.'  Maar eigenlijk is het een bordeelscène.

De personages in de liederen hebben zelf de dubbelzinnigheid ook niet altijd in de gaten. Een boerin die met vinken naar de markt loopt, komt langs een venster van een man die haar vraagt: 'Waarvoor laat je u vog'len?'  Zij denkt dat hij naar de verkoopprijs van de vinken vraagt, maar de man verstaat wat anders onder 'vogelen'. Hij geeft de boerin wijn met suiker en werpt haar op het bed. 'En de jonker was vol vreugde / bij het vangen van een vink'.

Er zal veel gelachen zijn bij het horen van de liedjes. Bijvoorbeeld om dit fraaie lied over een vrouw die geniet van haar minnaar. Hij speelt fluit en hij heeft een prachtig instrument:
Ach, wat behaagt het fluitespel
mijn hart en jonge zinnen,
ik heb een aardig jong gezel,
die is daarom te minnen.
Ik bemin hem - ik beken't -
allenig om zijn instrument,
ik nam hem tot knecht alleen
omdat hij speelt zo ongemeen.
Die laatste vier regels komen bij elk couplet terug. Ik laat ze in het vervolg weg.
Wanneer ik wens hij vrolijk speelt,
kus ik hem onder 't spelen.
Ik bid, dat gij u eens verbeeldt
of 't spel hem kan vervelen.
Zijn fluitje is schoon en ongemeen,
daar weet ik van te spreken,
zulks ik hem mijne koker leen
opdat het niet mocht breken. 
Ik vond nooit waar ik zocht een knecht
die zo lang weet te spelen,
die zo in 't spel is afgericht
en zonder te vervelen.
Gij vrijsters die het spel bemint,
met mij daartoe genegen,
maak dat gij ook zo'n speelknecht vindt
die nimmer is verlegen.
Dien u van zijn instrument,
ik wed j'er licht'lijk aan gewent,
want ik nam mijn jonge guit
allenig om zijn schone fluit.
En wat te denken van de metselaar, die dacht dat zijn klus erop zat. Hij ging naar binnen 'en vraagde toen aan 't meisje klare / of er nog meer werk ware.' Je raadt het al: zij heeft nog wel een kier die gedicht moet worden. Als dat gebeurd is, komt er een tweede meid, die ook wel wil.
De metselaar (die sprak daar niet tegen)
zei: 'Mijn kind, wees niet verlegen,
ik heb nog kalk genoeg hier
voor een gaatje of drie, vier,
want de brave metselaren
die zullen nooit geen kalk sparen
voor zoete meisjes in 't gemein
die van haar gediend wil zijn.'
Daarna komt de vrouw des huizes, die zegt dat de metselaar nog kalk over moet houden voor haar 'scheurtje, hups en fris'. Daar staat de metselaar al, met zijn troffel in de hand. Daarna kan hij het huis verlaten. Hij 'was nog luchtig op zijn benen / schoon hem nu al kalk ontbrak, / morgen weer een volle bak.'

Naast de liedjes vergast Houben ons op wat strooigoed: korte gedichtjes. Bijvoorbeeld over de vrouw die overdag de koe melkt en 's nachts haar man:
Maar dit is 't hartzeer dat ik lij':
de koe die geeft meer voer als hij.
In een lied wordt trouwens de vrouw met een koe vergeleken: 'Ik wed zij heeft een kiekeboe / zo groot gelijk die van een koe.'

Vieze liedjes uit de 17e en de 18e eeuw is een heerlijk boek. Vaak humoristisch, maar niet altijd. Er staan ook vreselijke verhalen in over syfilislijders en de hoeren mogen fraaie namen hebben (Mag're Moord, Sperzievreetster, de Gravin, Utrechts Bruin, mevrouw Tietje), makkelijk hadden ze het niet.

We mogen Houben wel dankbaar zijn voor deze uitgebreide verzameling van liedjes die je verder niet zomaar ergens anders tegenkomt. Het boek draagt ze op aan haar ouders: 'Lieve pap en mam, dit boek is voor jullie. Dat komt er nou van.' Maar het is gelukkig ook voor ons.

Nog eentje dan, om het af te leren. Een kort gedichtje over een meisje dat ontsteld is de beharing die ze krijgt. Houben schrijft aan het eind van regel 3: 'o jee', maar dat verknoeit het rijm. Daarom toch maar even het origineel.

Vieze liedjes uit de 17e en 18e eeuw
Ingeleid door Annemieke Houben
Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2014; 244 blz. € 19,95

dinsdag 14 oktober 2014

Misschien wordt 't morgen beter (Rutger Vahl)


Wie luistert er nog wel eens naar de stem van Cornelis Vreeswijk? In ieder geval is hij wekelijks op de Nederlandse radio te horen. Soms, als ik wakker word voordat de wekker zijn werk doet, hoor ik voorafgaand aan het nieuws van 6 uur het nummer 'Leven en laten leven', dat blijkbaar de eindtune is van een programma.

Toen ik de afgelopen weken enkele keren wat op Facebook postte over deze bard, waren er instemmende reacties. Mensen die zijn werk kenden en nog draaiden. Die bijvoorbeeld zijn Zweedse LP's hadden. Ik denk dat er een bescheiden aantal mensen in Nederland is dat het oeuvre van Vreeswijk koestert.

De liederen van Cornelis Vreeswijk leerde ik ergens in de jaren zeventig kennen, van de radio. 'Bakker de baksteen', 'Veronica', 'De nozem en de non', 'De haan en de hen', 'Jantjes blues', 'De bekommerde socialist' en 'Misschien wordt 't morgen beter' kon ik geheel of gedeeltelijk meezingen en dat heb ik ook enthousiast gedaan. Verder wist ik niet zoveel van de zanger. Nou ja, dat hij bekend was in Zweden.

Ik denk dat ik geen uitzondering ben. Velen zullen 'De nozem en de non' kennen, al is het maar in de uitvoering van Erik van Muiswinkel, en misschien nog een paar nummers. Maar verder? Wie was die Vreeswijk eigenlijk.

Wie dat wil weten, kan nu de biografie lezen die Rutger Vahl van Vreeswijk schreef: Misschien wordt 't morgen beter. Cornelis Vreeswijk. De blues tussen Stockholm en IJmuiden. 

Vahl vertelt ons dat Cornelis Vreeswijk in IJmuiden werd geboren op 8 augustus 1937. Hij maakte er de oorlog mee en groeide er op, tot zijn dertiende. Toen verhuisde het gezin Vreeswijk naar Zweden.

Cornelis maakte zich de Zweedse taal feilloos eigen en begon met het schrijven en zingen van liedjes. Min of meer toevallig kwam hij in de belangstelling van de producer Anders Burman, die hem de gelegenheid gaf enkele nummers op te nemen. Al gauw was Vreeswijk bekend in Zweden.

Vahl legt duidelijk uit hoe Vreeswijk de tijd mee had. Juist toen de bard zijn carrière begon, was er de heropleving van de visa, folkmuziek. Cornelis Vreeswijk vernieuwde deze muziek. Hij gebruikte geen statige luit- of gitaarbegeleiding, maar vermengde de liedjes met jazz, blues en pop. Nog weer later zou hij ook Zuid-Amerikaanse invloeden in zijn muziek laten doorklinken.


De LP's die Vreeswijk uitbracht, waren niet minder dan een sensatie, elke keer weer. Niet alleen door de muziek, maar vooral ook door de teksten, die verder gingen dan men in die tijd in Zweden gewend was. Het Zweedse origineel van 'Jantjes blues' mocht bijvoorbeeld niet op de radio gedraaid worden.

Vreeswijk werd in Zweden overigens niet alleen bekend als zanger: hij speelde ook als acteur in films, toneelstukken en een musical. Verder bracht hij enkele dichtbundels uit.

Cornelis Vreeswijk had veel succes, maar problemen waren er ook. Zo strandden enkele huwelijken, had hij schulden (bij de belasting) en kwam hij in de gevangenis (twee keer in een maand gepakt bij het rijden onder invloed, zonder dat hij een rijbewijs had en ook wegens openlijke geweldpleging). Het grootste probleem was de drank, die uiteindelijk ook zijn vroege dood - hij werd maar vijftig jaar oud - veroorzaakt zal hebben: leverkanker. Veel van wat hem lief was, maakte de drank kapot.

Vreeswijk heeft veel heen en weer gependeld tussen Zweden en Nederland. Hij was in Zweden al een bekendheid toen hij in Nederland zijn eerste hitjes kreeg. Grote klappers, zoals in Zweden, waren het niet. Vaak was de pers behoorlijk kritisch.

Veel van Vreeswijks Nederlandse werk is van mindere kwaliteit dan het Zweedse, schrijft Vahl. Hij kan het weten, want hij beheerst ook het Zweeds. Dat niet alleen - Vahl heeft ook een scherp oordeel. Hij kan liedteksten prima beoordelen en dat doet hij ook.

In Vahl heeft Vreeswijk dan ook een uitstekend biograaf. Vahl is solidair met de zanger, maar hij hemelt hem niet op. Als Vreeswijks zoon Jack in Nederland komt wonen, denkt de zanger dat hij meer aandacht voor zijn zoon zal hebben. Vahl: 'Het waren een beetje hypocriete woorden. In de jaren dat Jack in Nederland woonde, was Cornelis net zo'n afwezige vader als in Zweden.' Het is knap dat Vahl kritisch kan zijn, en tegelijkertijd loyaal blijft.

Vahl maakt een mooie analyse van Vreeswijk: hij is de outsider, de buitenstaander die ergens bij wilde horen, wat hem nooit helemaal lukte. Als het maar even tegenzat, werd hij in Zweden aangesproken op zijn Nederlanderschap en in Nederland kende men hem te weinig. Cornelis Vreeswijk heeft er hard genoeg voor gewerkt. Hij nam in de jaren 1977 tot 1983 maar liefst vijftien LP's op.

In 1987 overleed Vreeswijk. Zijn dood was groot nieuws in Zweden en zijn begrafenis werd rechtstreeks uitgezonden op de Zweedse televisie. In Nederland bleef het vaak bij kleine krantenberichtjes.

Vahls biografie leest als een trein. Hij gebruikt geen voetnoten, maar achterin noemt hij wel zijn bronnen. Er is een uitvoerige discografie en bibliografie, een handig register, een lijst met Nederlandse liedjes en hun Zweedse tegenhangers en een lijstje met films waarin Cornelis Vreeswijk speelde. Midden in het boek zit een fraai fotokatern.

Hopelijk wakkert in Nederland de belangstelling voor Cornelis Vreeswijk aan door deze biografie. Er is een Cornelis Vreeswijk Genootschap, op 12 november is er een Cornelis Vreeswijk Festival en er is een roos naar hem genoemd. Dat is mooi. En nu in de platenkast duiken en naar zijn muziek luisteren!

Rutger Vahl, Misschien wordt 't morgen beter. Cornelis Vreeswijk. De blues tussen Stockholm en IJmuiden. Uitg. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2014; 305 blz. € 29,99.











maandag 13 oktober 2014

Ede 1944 & Market Garden (Nico Schuurman)


Twee jaar geleden publiceerde Nico Schuurman een stripboek over Ede bij het begin van de oorlog. Schuurman tekende de verhalen die in zijn familie de ronde deden. Het gevolg was een persoonlijk verhaal over gewone mensen die plotseling te maken krijgen met oorlog.

In Ede 1944 & Market Garden hanteert Schuurman dezelfde werkwijze. Hij vertelt het verhaal weer vanuit Adriaan en Jo. Ze zien de vliegtuigen overkomen die deelnemen aan de operatie Market Garden. Er vallen daarbij ook bommen op Ede.

Net als bij het vorige boek heeft Schuurman zich goed gedocumenteerd. Veel feiten over dit deel van de oorlog zijn bekend, maar we krijgen ook te lezen wat er met Ede gebeurde. Bijvoorbeeld, dat er op de Parkweg en de Twijnstraat ruim honderd bommen vielen. Er kwamen tweeëntwintig mensen om het leven. Kort daarna werd er een schuilloopgraaf bij de Stationsweg gebombardeerd. Onder de omgekomenen waren zeven leden van één gezin.

Doordat Schuurman de situatie goed wil uitleggen, raken de personages Adriaan en Jo soms wat op de achtergrond. Dat is zowel jammer als begrijpelijk. Schuurman wil nauwkeurig vertellen hoe alles gebeurd is, waardoor Ede 1944 & Market Garden ook een soort geschiedenisboek, een documentaire, is geworden. Daardoor gaat het verteltempo wel omlaag.

Bij bijvoorbeeld het neerstorten van een vliegtuig bij de Driesprong weet Schuurman het persoonlijke verhaal en de geschiedenis goed te combineren. We leven mee met de jongens die gaan kijken en krijgen intussen heel wat informatie.

Tekentechnisch is dit tweede stripboek van Schuurman vergelijkbaar met zijn eerste: hij is dezelfde techniek blijven gebruiken. Meer dan in het vorige boek is hij erin geslaagd om te variëren in 'camerastandpunt'. Ook heeft hij bij de inkleuring meer gebruik gemaakt van wit. Soms zijn bladzijden nog wel erg massief ingekleurd.

De tekst had nog wel even op spelling gecontroleerd mogen worden. Daar zitten te veel onnodige fouten in.

Als educatief boek zal Ede 1944 & Market Garden zeker zijn weg vinden. Bij de herdenking van de luchtlanding onlangs zijn er al veel exemplaren verkocht en ik kan mij voorstellen dat veel Edenaren het prettig vinden om bekende stukjes Ede (station, Enka, Oude kerk, Buitenzorg, Blokpost 19) terug te zien in de tekeningen. Voor basisschoolleerlingen kan dit boek goed ingezet worden om iets duidelijk te maken over een belangrijke episode in de Tweede Wereldoorlog.


maandag 6 oktober 2014

It's the economy, stupid! (Knipoog 39)


In NRC Handelsblad van vrijdag 19 september jongstleden bespreekt Mars van Grunsven het nieuwe boek van de Canadese Naomi Klein, This changes everything, dat in het Nederlands No time heet. Het is een boek over klimaatverandering.

Van Grunsven: 'eerst wordt de urgentie van de situatie uitgelegd, gevolgd door de bezwering dat alles nog niet helemaal verloren is, waarna een analyse volgt van de mogelijke oplossingen en de schier onoverbrugbare horde die daartoe dienen te worden genomen.

Dat is een beetje een rare zin. Een kloof kun je overbruggen, maar een horde niet; daar moet je overheen springen. Het werkwoord 'dienen' zal als persoonsvorm horen bij 'beslissingen' en bij 'horde', maar dan krijgen we een samentrekking die niet deugt: beslissingen nemen en een horde nemen zijn verschillende zaken. Als Van Grunsven alleen gedoeld had op 'de horde' had hij 'dient' en niet 'dienen' moeten schrijven.

Maar daar wilde ik het eigenlijk niet over hebben. Van Grunsven zet boven zijn artikel: 'Het is het kapitalisme, sukkel!', waarmee hij knipoogt naar 'It's the economy, stupid!' Dat is een uitspraak die bedacht is door James Carville, voor de campagne van Bill Clinton, tegen de zittende president George H.W. Bush.

De uitspraak werd gevleugeld. Dat moet wel, anders wordt een knipoog ernaar niet doorzien. Van Grunsven is niet de enige die varieert op Carvilles zinnetje. Na summier gegoogle vond ik: It's the dollar, stupid!, It's the Money Supply, stupid!, It's the politics, stupid!, It's the food, stupid!, It's the environment, stupid!, It's the Institutions, stupid!, It's the Customer, stupid! en It's the science policy, stupid! De lijst kan met gemak vier keer zo lang gemaakt worden en dan hebben we nog maar een klein deel van al het geknipoog.

James Carville heeft zelf ook geprofiteerd van de bekendheid van de stupid-zin. Hij publiceerde een boek met de titel: It's the Middle Class, stupid!

Als de knipoog in Nederlandse media voorkomt, wordt, net als in het Engelstalige gebied alleen het woord 'economy' vervangen. Van Grunsven laat zien, dat je nog iets verder van het origineel af kunt gaan. Hij vertaalt 'stupid' met 'sukkel'. De knipoog blijft werken. Anders was dit stukje er immers niet geweest.

zondag 5 oktober 2014

Ward Ruyslinck (1929 - 2014) overleden


Ward Ruyslinck is overleden. Ik raapte heb bericht gisteren op op de site van het Parool. Later kwma ik het ook elders tegen.

Toen ik 'Ward Ruyslinck' zei tegen de hond van Pavlov, blafte hij: Wierook en tranen. Dat had ik al verwacht. Er zullen mensen zijn die denken dat het het enige boek is dat Ruyslinck geschreven heeft. In zijn beknoptheid is Wierook en tranen een mooi boekje over twee kinderen die voor het oorlogsgeweld vluchten, maar er niet aan kunnen ontkomen. Het jongetje, Waldo, vindt oorlog in het begin van het boek nog spannend, aan het eind resten alleen de tranen: oorlog is alleen maar ellende.

Toch was het niet het eerste boek dat ik van Ruyslinck las. Bij dit soort uitspraken moet ik natuurlijk altijd een voorbehoud maken: als ik het mij goed herinner. Het geheugen is onbetrouwbaar, maar ik gebruik het toch maar als leidraad.

Het eerste boek dat ik van Ruyslinck las en zelfs kocht, was De ontaarde slapers, het eerste boek ook waarmee Ruyslinck een wat groter publiek bereikte. Het kwam uit in 1957 bij uitgeverij Manteau. Daarvoor had Ruyslinck poëzie gepubliceerd bij uitgeverijen waarvan zelfs de naam intussen vergeten is: De galerij der jongeren en Die Poorte.

De ontaarde slapers is een dun boekje over twee mensen die de hele dag op bed liggen. Als ze toch opstaan en hun huis verlaten, gaat het fout. In mijn herinnering is het een aardig boekje, sober geschreven. Het woord 'mycoloog' heb ik voor het eerst in De ontaarde slapers gelezen. Ik heb het boekje nog, maar niet hier. Het staat in het bibliotheekje in mijn leskamer. Het wordt nooit door leerlingen geleend.

Wierook en tranen verscheen in 1958, het was Ruyslincks tweede roman en het was meteen raak. Toen ik een jaar of vijftien later boeken voor de lijst moest lezen, was Ruyslincks boek al een klassieker. Volgens mij heb ik het nog wat later gelezen, toen ik tegen de twintig liep. Ik las toen alles waarvan ik dacht dat het iets voorstelde in de literatuur, Jos Vandeloo, Hubert Lampo, Johan Daisne, om me maar te beperken tot de Vlamingen en dus ook Wierook en tranen.

Zoals gezegd: een heel aardig boek. Het wordt af en toe nog door leerlingen gelezen, die het ook wel aardig vinden. Ik denk dat het vooral aanspreekt doordat een kind de hoofdpersoon is. Wij kunnen ons allemaal met Waldo identificeren. We weten dat hij in het begin te gemakkelijk over de oorlog denkt en aan het eind van het boek krijgen we gelijk. En we hebben natuurlijk medelijden met Waldo, die eerst zijn ouders moet verliezen en daarna moet zien hoe zijn buurmeisje Vera te pakken genomen wordt.

Het volgende boek dat ik las zal de verhalenbundel De oeroude vijver (1966) geweest zijn. Vreemd genoeg komt het niet voor in de bibliografie op Wikipedia en zelfs niet op een site die geheel gewijd is aan de schrijver. Toch is de bundel succesvol geweest: er zijn minstens tien drukken van verschenen. Later werden de verhalen in één band uitgebracht met de verhalen uit De stille zomer (1962), Verwarrend genoeg kreeg ook die de titel De stille zomer.

De oeroude vijver las ik als Bulkboek. Ik weet nog dat ik het boekje bij me had aan het eind van een zondagmiddag, toen ik meeging om de koeien te melken. Dat deed ik in die tijd alleen in het weekend. De koeien liepen op de uiterwaarde. Het stuk weiland heette de 'de koewei', bij de kolk, waaromheen hoge bomen stonden. De koeien werden machinaal gemolken. In de tussentijd las ik enkele verhalen van Ruyslinck. Als ik wat moest doen met de melkmachine, rolde ik het bulkboek op en greep in. Daarna las ik verder.

Die verhalen vond ik eigenlijk best goed. Daarom heb ik daarna nog enkele boeken van Ruyslinck gelezen: Het reservaat (1964) en De heksenkring (1972). Het reservaat is een prachtig boek; het staat mij nog steeds bij. Het is een toekomstboek, dat een maatschappij laat zien waarin alles gericht is op nut en voordeel. Er is een docent die daar niet aan mee wil doen. Volgens mij speelt hij viool. Er is ook nog een leerlinge -ze schrijft gedichten- die ook niet voldoet aan de eisen die de nieuwe maatschappij stelt. Deze subversieve elementen zijn niet veilig in de maatschappij waarin ze leven. Ze vluchten, omdat ze opgepakt dreigen te worden. Dat kan natuurlijk niet goed gaan. De leraar komt als 'homo mollis' terecht in een reservaat.

Ook De heksenkring is een goed boek, al staat het me iets minder goed bij. Het speelt zich af in een land dat ik mij herinner als Zuid-Amerikaans. De hoofdpersoon is een priester die begaan is met het lot van de verschoppelingen om hem heen. Ook hij moet optornen tegen autoriteiten.

In de tijd dat ik de ontwikkelingen in de Nederlandse literatuur wat meer structureel ging volgen, (zo rond 1980) verschenen er twee boeken van Ruyslinck: Alle verhalen (1979) en Wurgtechnieken (1980). De titel van dat laatste boek is in ieder geval goed. Maar de reacties waren gemengd. Ik heb het niet gekocht, niet gelezen.

Pas in 1987 las ik weer een boek van hem: Stille waters. Mijn boekhandelaar in Zetten had me al eerder een voorpublicatie meegegeven en blijkbaar had die mij nieuwsgierig gemaakt. Stille waters  is in hoge mate autobiografisch. Van het boek is nauwelijks iets bij mij blijven hangen. Ik herinner het mij als een aardig, maar toch wat tegenvallend boek.

In 1992 las ik nog eenmaal een boek Ruyslinck: De speeltuin, een verschrikkelijk boek. Hij schreef het boek met Monika Le Gascio, zijn nieuwe geliefde. Het is een brievenboek, dat gaat over hun relatie. Ruyslinck knoopte die relatie aan op het moment dat hij nog getrouwd was. Niet lang daarna pleegde zijn vrouw zelfmoord. Het zou gemeen zijn om een verband tussen die twee gebeurtenissen te veronderstellen, maar de gedachte dringt zich toch op.

De speeltuin is vooral een slecht boek. Veel te klef, te weinig afstand, te weinig literatuur. Zo gaat dat, blijkbaar. Het boek dat Renate Rubinstein schreef over haar relatie met Carmiggelt was ook niet haar beste boek, maar het was tenminste nog leesbaar.

Later sprak Ruyslinck, onder meer over dit boek, in een vijf uur durend marathoninterview. Ik heb dat indertijd gehoord. Ik heb dat jaren later nog een keer beluisterd. Naar aanleiding daarvan dacht ik dat ik misschien De uilen van Minerva (1985) een keer zou moeten lezen. Het dal van Hinnom (1961) stond al langer op mijn lijstje, alleen al vanwege de titel. Zo vind ik ook al jaren dat ik En joeg de vossen door het staande koren, van Siebelink zou moeten lezen. Ook alleen maar vanwege de titel.  Het zal er wel niet van komen.

Uit dat marathoninterview komt Ruyslinck naar voren als een vervelende man. IJdel, maar dat zullen meer schrijvers zijn, en vooral ook klagerig: hij heeft schitterende boeken geschreven, maar hij krijgt daarvoor niet de waardering, vindt de schrijver. Ik denk dat Ruyslinck in de jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig inderdaad een stel goede boeken heeft geschreven. Daarna was het allemaal een stuk minder. De critici prezen hem niet meer, het publiek kocht zijn werk niet meer. Het kwam niet bij Ruyslinck op dat dat aan de kwaliteit van zijn werk zou kunnen liggen. Hij was in die jaren zuurder en zuurder geworden.

Anne, wiens achternaam ik zo gauw niet kan achterhalen, beluisterde ooit het interview en schreef er een recensie over. Een citaat:
Niet alleen komt Ruyslinck uit de verf als een wat angstvallige en tegelijk rancuneuze, kleine man en Van den Boogaard kan voelbaar slecht met hem uit de voeten. Op veel momenten is dat ook wederzijds, dan is Van den Boogaard te ongeduldig en te cynisch voor het timide type tegenover hem. Als het niet om Ruyslinck de beroemde schrijver ging, maar een willekeurige Vlaming van de straat geplukt, dan zou je zeggen: dan moet je ook al die saaiheid en kleinzielige woedes verwachten. En waar hij zichzelf als goddeloze mysticus probeert af te schilderen, of militante pacifist of meer van dat soort gedragen paradoxen, kwam hij op mij meer over als de muizige burgerman die toevallig een literair talent heeft.
Hoe Ruyslinck de jaren na het interview heeft doorgebracht, weet ik niet. Hij heeft in 1999 zijn laatste boek gepubliceerd, Traumachia. Ik heb het nooit in de winkel zien liggen, ik heb er nooit over gelezen, ik heb nooit iemand ontmoet die het gelezen heeft (en daarover vertelde). De vijftien jaren daarna is er niets meer verschenen. Hopelijk heeft Ruyslinck daar een beetje vrede mee gehad en heeft hij niet vijftien jaar zitten mokken over onderwaardering.

Ruyslinck heeft enkele boeken geschreven die het verdienen om gelezen, onthouden, herlezen te worden. Ik ben ervan overtuigd dat Het reservaat en De heksenkring nog altijd lezers kunnen boeien. Daarnaast heeft Ruyslinck veel boeken geschreven die dat niveau bij lange na niet halen en boeken die niemand ooit gelezen heeft. Heeft iemand ooit gehoord van titels als Op toernee met Leopold Sontag (1978), De boze droom het medeleven (1982), Hunkerend gevangen (1988)?

Laten we ons Ruyslinck herinneren als de schrijver van enkele prachtboeken. De rest vergeten we. Dat zal ons geen moeite kosten. 

(Een foto van Ruyslinck die rechtenvrij gepubliceerd kon worden, kon ik niet vinden. Eerlijkefoto.nl heeft er ook geen. Daarom heb ik maar gekozen voor de voorkant van een boek. Dat heb ik overigens niet gelezen.)

zaterdag 4 oktober 2014

De consequenties (Niña Weijers)


Er zijn schrijvers die ongemerkt de literatuur binnenglippen. Ze schrijven een debuut dat welwillend besproken wordt, maar dat aan het grote publiek voorbijgaat en na een boek of vijf krijgen ze ineens brede belangstelling. Andere schrijvers trappen met een knal de deur van de literatuur open. Dat gebeurde bijvoorbeeld met Conny Palmen, die met De wetten ineens aanwezig was. Dat gebeurt ook met Niña Weijers, die een boek geschreven heeft met net zo'n kale en effectieve titel: De consequenties.

Het is een debuut, maar zo leest het niet. De consequenties is een thematisch rijk boek en de stijl is heerlijk: onverwachte beeldspraak die precies raak is. Niet zo nu en dan, maar elke keer weer: 'Hoe hij zijn neus begroef tussen haar schaamlippen en langs haar bilspleet likte alsof het een envelop was die hij zorgvuldig moest sluiten.'

Minnie Panis, de hoofdpersoon, is een intrigerende figuur. Ze is in de kunstwereld snel doorgebroken met haar projecten. Zo fotografeerde ze haar afval en liet ze zich slapend fotograferen. Ik had het idee dat er voorzichtig geknipoogd werd naar Tracey Emin. Dat doet Weijers vaker. Zo komt ook de tweeling Raeven voorbij zonder dat de vrouwen met name genoemd worden.

Minnie is net een nieuw project aangegaan: ze laat zich volgen door een fotograaf, die net zoveel of zo weinig foto's van haar mag maken als hij wil. Wat ze ook doet, hij mag niet ingrijpen. Al in de proloog treffen we Minnie aan op ijs dat te dun is om haar te dragen. Ze zal er doorheen zakken en misschien wel verdrinken.

Dat er iets met haar en haar leven aan de hand is, heeft Minnie wel in de gaten. Ze krijgt een geheimzinnige brief van dr. Johnstone, die haar ooit als patiënt behandeld heeft. Daar weet Minnie echter niets meer van af. Bovendien droomt haar moeder over haar in een droom die je onheilspellend zou kunnen noemen.

'Het enige wat de vis hoeft te doen, is zich verliezen in het water, heeft Johnstone geschreven, maar kan Minnie dat wel en wat gebeurt er als ze dat doet?

In De consequenties woelen allerlei thema's die ik waarschijnlijk nog niet helemaal doorgrond. Je kunt ze met elkaar in verband brengen, maar het boek is niet een puzzelkubus die je op een gegeven moment af hebt, waarna alle kleuren keurig op hun plaats zitten.

Minnie was een prematuurtje. Was ze nog niet klaar voor deze wereld? Ze is in ieder geval al haar hele leven astmapatiënt en ik heb de neiging om daar iets symbolisch in te zien: het meisje dat niet vrijuit kan ademen.

Al op de basisschool blijkt ze afwijkend gedrag te vertonen. Dat lezen we pas tegen het einde van het boek, zodat we ook snappen waarom ze indertijd in behandeling was. Die hele tijd lijkt uit haar geheugen gewist.

Het project waar ze mee bezig is als ze op het ijs stapt, kun je zien als een verwijzing naar een maatschappij waar je altijd en overal door camera's in de gaten gehouden worden, maar ook als georganiseerde aandacht. Weijers vertelt bijvoorbeeld over Marina Abramović, die tijdens een expositie drie maanden lang, zes dagen in de week, present was, zittend aan een tafel. De mensen konden tegenover haar plaatsnemen. Ook Minnie heeft dat gedaan:
Nog nooit had Minnie iemand zo lang zo onbeschaamd aangestaard, en evengoed wás ze door niemand ooit zo lang zo onbeschaamd aangestaard. Toch had het, tot haar verrassing, met intimiteit maar weinig te maken. Twee mensen staarden naar elkaar, maar alleen om zichzelf los te maken van de ander, van zichzelf op, te lossen in tienduizend dingen.

Dat lijkt al op de vis die zich verliest in het water. Heeft Minnie als vroeggeborene te weinig tijd gehad om zich als een vis in het vruchtwater te voelen en moet ze nu daarnaar op zoek?

Met de fotograaf praat ze over het project, waarin hij haar zal volgen. Hij moet gaan waar zij gaat, dus het lijkt alsof zij hem dirigeert.
'Nee,' antwoordde de fotograaf, nadat ze een tijdje in stilte langs de gracht hadden gelopen. 'Ik jou. Ik heb mijn camera, of als we toch de panopticum-retoriek aanhouden: mijn alziend oog, dat alles registreert en niets vergeet. In feite ben ik God, kiddo. En jij bent een nietig figuurtje dat onder mijn toezicht een beetje over deze aarde scharrelt, totdat ík besluit dat het welletjes is. 
Verandert je leven als je weet dat er een oog op je rust? Het is vraag met een religieuze lading. In dit geval kun je je ook afvragen in hoeverre Minnie bezig is met de performance en in hoeverre ze los daarvan leeft. Kun je dat onderscheid eigenlijk wel maken?

Als motto koos Weijers een tekst van Abramović : 'I really like that moment when the performance becomes life itself.' En ze nam ook een stuk op in het boek, in een ander lettertype, over Bas Jan Ader, bij wie life en performance ook moeilijk te scheiden waren. Wil Minnie verdwijnen zoals Ader verdween? Ze zakt door het ijs, maar verdrinkt niet. Want dan duikt dr. Johnstone weer op, die haar, net als de fotograaf, volgt.

De fotograaf was er ook en fotografeerde haar:
De foto droeg ze bij zich in haar handbagage. Hij was genomen op het moment dat het ijs scheurde, de minieme splinter in tijd die alles had doen kantelen. Ze stond met haar gezicht van de fotograaf afgewend, haar armen gespreid als vleugels, alsof ze op het allerlaatst nog had geprobeerd op te stijgen, te ontsnappen aan iets wat al onvermijdelijk zijn wending heeft genomen.
Aan het eind van het boek staat Minnie in de rij. De mensen om haar heen worden onrustig, maar Minnie lijkt de onrust te boven. Misschien is ze zich aan het verliezen in het water om haar heen. Misschien verdwijnt ze wel, zoals Bas Jan Ader. Dr. Johnstone lijkt gelijk te hebben gehad toen hij schreef: 'Naar alle waarschijnlijkheid zult u in de komende periode dan ook een grote transitie doormaken.'

De consequenties is intussen bekroond met de Anton Wachterprijs en dat zal niemand verbazen. Het is een onvoorzichtig geschreven boek, dat zich zonder terughoudendheid aan ons opdringt. Een boek dat nog lang blijft nazeuren nadat je het uit hebt. Ik ben er nog lang niet mee klaar.