zondag 30 december 2012

De legende van de heilige drinker



Riekus Waskowsky schreef ooit dat slechts de namen der grote drinkers voortleven. Als dat zo is, dan zal de naam Andreas Kartak voorlopig niet vergeten worden. Andreas is de hoofdpersoon in het verhaal 'De legende van de heilige drinker' van Joseph Roth, ook een groot drinker trouwens.

De Oostenrijkse schrijver Roth dronk zich in 1939 dood en ook Andreas is een stevige drinker. Als het verhaal begint, lijkt hij het beste van zijn leven al achter de rug te hebben: hij is dakloos en leeft in Parijs onder de bruggen van de Seine. Op een dag gebeurt er iets wonderlijks: een heer geeft hem tweehonderd francs. Andreas, een man van eer, wil het geld niet zomaar aannemen, maar de heer verzekert hem dat hij het altijd terug kan betalen, in de kapel Sainte Marie des Batignolles, aan de priester die net de mis opgedragen heeft. Hij is het geld aan niemand schuldig dan aan de kleine heilige Thérèse.

Vanaf dat moment verandert het leven van Andreas. Hij heeft verschillende meevallers, ontmoet mensen uit zijn verleden en zit eigenlijk nooit meer zonder geld. Maar steeds als hij de tweehonder francs terug wil betalen, komt er net iets tussen. Als hij sterft, is de heilige Thérèse bij hem.

De legende van de heilige drinker is nu als boekje uitgebracht, rijk geïllustreerd door Bert Dekker. Alle dialogen zijn in stripvorm weergegeven en verder voegde Dekker nog een aantal tekeningen toe, soms bescheiden van formaat, soms paginagroot.

Dekkers tekeningen zijn in zwart-wit, met gebruik van grijzen. Door de strakke stijl doen ingetogen aan. De emoties worden onderdrukt, wat prima past bij het verhaal van Roth, dat dramatische kanten heeft, maar dat toch zakelijk verteld wordt. 

Verhaal en tekeningen vormen een fraaie combinatie. Omdat je het verhaal wilt volgen, 'lees' je een beetje over de tekeningen heen, maar bij het terugbladeren komen ze voluit tot hun recht. 




dinsdag 25 december 2012

Kronkelpaden van het geheugen



Eerlijk gezegd heb ik van Kristien Hemmerechts lang niet alles gelezen. Een handvol romans, die me goed bevielen; een paar verhalenbundels, die ik misschien nog wel beter vond; het prachtige boekje Taal zonder mij.

Nu ik Wikipedia erbij haal, zie ik dat ik vooral het werk uit de jaren negentig heb gelezen. Ook zie ik dat Taal zonder mij ondergebracht is bij de fictie, wat ik vreemd vind. Van de non-fictie las ik Een jaar als (g)een ander (2004) (dat op Wikipedia zowel bij de fictie als de non-fictie staat) en De dood heeft mij een aanzoek gedaan (2010). Beide boeken vond ik niet overtuigend.

Al een tijdje heb ik de roman Ann (2008) in huis, omdat een leerlinge die op haar lijst zou zetten. Maar van lezen is het niet gekomen.

En nu heb ik Kronkelpaden van het geheugen gelezen. Ook non-fictie. En ik zeg het maar meteen: een mooi boek.

Kronkelpaden is een vlechtsel van verschillende lijnen. De eerste is de dood van de dochter van haar buurvrouw. Mischa was veertig toen ze overleed aan leukemie. Ze had toen twee kinderen. Hemmerechts reconstrueert haar leven en het einde ervan aan de hand van herinneringen en dagboeken van Mischa's naasten. Ook gaat ze haar eigen geheugen na.

Tussendoor herleest ze Het verdriet van België en probeert erachter te komen wat de werkelijkheid is achter Claus' fictie. Ook de oorlogsherinneringen van haar moeder spelen hier doorheen.

Dan zijn er natuurlijk nog haar herinneringen aan haar eigen verleden, met Herman de Conicnk, maar ook aan andere perioden van haar leven. Bijvoorbeeld in de tijd dat haar twee zoontjes overleden.

Bij alles vraagt ze zich af hoe betrouwbaar haar geheugen is. Ze checkt wat ze zich herinnert (of laat bewust de controle na) en merkt elke keer weer dat je je geheugen eigenlijk niet kunt vertrouwen. Ook probeert ze erachter te komen waarom ze zich bepaalde dingen herinnert en waardoor herinneringen geactiveerd worden. Ze ontwikkelt daarvoor een soort formule, die erop neerkomt dat je je vooral die dingen herinnert die emotionele waarde voor je hebben. Die emotionele waarde kan haar oorsprong hebben in de emotionele gebeurtenis, maar kan er ook later aan toegekend worden.

Hemmerechts gaat ver bij het bevragen van mensen in haar omgeving, omdat ze domweg wil weten hoe het nu allemaal zat. Daarbij gaat ze ook ver in het bevragen van zichzelf en ze heeft de moed om de antwoorden die ze vindt ook op te schrijven:
Ik ga iets verschrikkelijks schrijven, iets volstrekt onvergeeflijks Hier komt het: ik vind het ook een klein beetje prettig dat mijn vader dood is. En ik hoop het te mogen meemaken dat ik helemaal geen ouders meer heb. Na al die jaren mét wil ik ook wel eens zonder. Als mezelf. Ongebonden.
Ze hoort de bestraffing al van degenen die dat zullen lezen. Ze zullen haar vragen hoe ze het zou vinden als haar dochter dat zou zeggen.

Tegelijkertijd merkt ze dat ze het soms lastig vindt om aan de biograaf van De Coninck alles te vertellen.
De waarheid zal ook wel zijn dat ik 'iets' voor mezelf wil houden. Datgene wat misschien onbenoembaar is; wat tussen twee mensen bestaat die van elkaar houden en met elkaar botsen en zich aan elkaar schuren en misschien juist daardoor nog meer van elkaar houden; die knarsetanden om het gammele van hun liefde, maar niet kunnen ontkennen dat het liefde is. 

Kronkelpaden van het geheugen is een intrigerend boek. Je volgt de naspeuringen naar het leven en van Mischa en vooral naar het eind van haar leven. Je merkt de betrokkenheid van de schrijfster, maar ze probeert zo reporterend mogelijk te zijn, omdat ze zo dicht mogelijk bij de waarheid wil komen. Juist daardoor grijpt haar portret van Mischa je aan.

Kronkelpaden is een persoonlijk boek, doordat de schrijfster op bijna elke bladzijde zelf aanwezig is: vragen stellend, twijfelend, zichzelf onderzoekend. Ze ontziet zichzelf niet, waardoor het ook een moedig boek is geworden.

Doordat Hemmerechts dicht bij zichzelf blijft, is dit ook een Vlaamser boek dan de vorige boeken die ik van haar gelezen heb. Verschillende keren 'hoor' je bijna het Vlaamse in haar taal. Ze spreekt over 'ne mens' en 'de daver op het lijf hebben'. Meteen daarna schrijft ze dat Nederlanders die uitdrukking niet kennen. Verschillende keren constateert ze het verschil tussen de taal die ze gebruikt en de taal van de Nederlanders, waarbij ze rekening lijkt te houden met een Nederlands lezerspubliek. Ook het taalgebruik draagt bij aan de authenthieke indruk die dit boek maakt.

Ik krijg de neiging om mensen in mijn omgeving te vragen: Hebt ge de nieuwe Hemmerechts gelezen? Schoon dat dat is!

Louis Lehmann overleden (1920 - 2012)


Gisteren bezocht ik nauwelijks het internet. Ik schreef een stukje voor de krant over Dick Matena, deed hetzelfde voor mijn weblog, pakte mijn spullen en verliet het huis. Daar zal ik pas vanavond weerkeren. Vanochtend opende ik mijn laptop om iets te schrijven over Kristien Hemmerechts. Dat moet maar even wachten: Louis Lehmann is overleden. Het is eergisteren gebeurd, gisteren zong het rond op internet.

Of er iets van Lehmann in mijn boekenkast staat, kan ik nu niet nakijken. Meer dan een bundeltje zal het niet zijn en aan dat bundeltje (dat er misschien helemaal niet is) heb ik nauwelijks herinneringen. Ik ken Lehmann van losse gedichten, die ik in bloemlezingen tegenkwam, al was hij tegen bloemlezen. Het eerste citaat dat me bij hem te binnen schiet is in ieder geval 'Gij zult niet bloemlezen'. Mooi door zijn stelligheid, al weet ik helemaal niet in welke context Lehmann de uitspraak deed.

Verder herinner ik mij het marathoninterview dat Wim Noordhoek met hem had in 1990. Ik heb het veel later (een jaar of drie geleden?) gehoord en vond het kostelijk. In de oorlog, vertelt Lehmann, liep hij de kans opgepakt te worden. Bij een controle of een razzia (de juiste context weet ik niet meer), drong hij een willekeurig huis binnen en verstopte zich onder het bed. Hij bleef daar uren liggen. Hij hoorde bijvoorbeeld hoe een kind naar dat bed gebracht werd. Pas in de avond, het kind moet al geslapen hebben, verliet hij het huis. Ik herinner me niet meer of hij de bewoners nog gesproken heeft en heeft uitgelegd wat hij daar deed.

Terwijl hij onder dat bed lag, zei hij in zichzelf klassieke teksten op, in het Grieks, dacht ik. Aarzelend vroeg de interviewer of hij dat deed om zijn angst te bezweren, maar dat was niet zo. Hij deed het omdat hij zich kapot verveelde.

Lehmann was een zeer onderhoudend verteller. Zo'n marathoninterview duurde toen nog vijf uur. In jaren daarna werd dat teruggebracht tot interviews van drie uur. Het gesprek met Lehmann is nog te beluisteren.

Een paar maanden geleden downloadde ik een foto van Lehmann (zie hieronder). Ik noteerde niet waar ik die foto vond. Dat moet terug te vinden zijn. Het ging me ook eigenlijk niet om Lehmann, maar om het plaatje, dat mij aangenaam trof. Ik wilde daarover nog een keer wat schrijven, om erachter te komen, waarom ik die foto 'prettig' vond.

Misschien is het de geit. Mijn opa van moeders kant (opa Ganseman, die wij 'opa Dojewèrt noemden) had een paar geiten, waaronder zo'n witte. Ik herinner het me, al is mijn herinnering misschien wel levend gehouden door een foto die ik van opa heb, met zijn geiten. Het moet slechts een paar jaren voor zijn dood geweest zijn.

In mijn herinnering (ook de foto heb ik niet bij de hand) stond open een beetje voorover gebogen en keek hij op. Misschien dat hij de pin de grond in duwde. Aan die pin stond de geit de hele dag. 's Avonds werd hij naar binnen gehaald, de volgende dag zocht opa een plekje vers gras.

Opa had zijn pet ver achter op zijn hoofd staan, zodat zijn witte haren er voor onderuit kwamen. Ze verwaaiden. Zo heb ik in ieder geval die foto onthouden.

Later had ik zelf een geit, die Hans heette, al was het een vrouwtje. Waarom dat zo was, weet ik niet meer. Het was ook geen witte geit. Maar het was mijn geit en hij hoorde bij mij.

Misschien ook is het de omgeving die de foto laat zien: gras, struiken. Natuur dus. Landelijkheid. De grasvlakten en de boomgaarden uit mijn jeugd, die ergens in mij begraven liggen, worden door zo'n foto opgediept.

Maar het is ook een foto die een wereld toont die voorbij is. De opgerolde mouwen, die ik nooit meer zo zie; de broek, die waarschijnlijk een plusfour is en zo'n broek was van voor mijn tijd; het kapsel.

En misschien toch ook Lehmann, die een jonge man was, hoewel ik me bij hem nooit een jonge man voorstel. Alsof hij altijd al oud was. Maar in het marathoninterview was hij eventjes jong en op deze foto is hij voor eeuwig jong.

Als de naam Lehmann valt, zal ik aan galeien denken, aan 'Gij zult niet bloemlezen', aan een enkel gedicht. Maar ook aan deze foto, waarop hij ons nog lang aan zal kijken. Hij heeft er mooi weer bij. Zijn leven ligt nog voor hem. Er kan nog van alles gebeuren.



(Na weinig googlen kom ik erachter dat ik de foto geplukt heb van de site van Lehmann)

maandag 24 december 2012

Kort Amerikaans (Dick Matena)



















Dick Matena is een striptekenaar die al zo'n beetje alles gedaan heeft. In de literaire wereld werd hij bekend door verstrippingen van boeken van onder anderen Reve, Wolkers en Elsschot, waarbij hij de integrale tekst van het boek handhaafde. Je zou dus kunnen zeggen dat hij het werk rijk, heel rijk, illustreert. Eerder dit jaar schreef ik over Matena's Kees de jongen.

Het project Kort Amerikaans van Wolkers loopt al een tijdje: deel 1 kwam in 2006 uit, deel 2 in 2007 en nu pas het derde en laatste deel. Het eerste deel las ik een paar jaar geleden, deel 2 en 3 heb ik nu gelezen. Het verschil in tekenstijl tussen deze twee delen is opmerkelijk. In vergelijking met het tweede deel zijn de tekeningen van Matena eenvoudiger geworden, meer gestileerd.

Hieronder staat uit elk van de laatste twee delen een bladzijde afgedrukt. In deel 2 (bovenste afbeelding) zie je dat Matena nog elk steentje van de straat of van een huis tekent. In deel 3 (inderdaad: onderste afbeelding) worden de stenen alleen nog maar aangeduid, door arceringen. Bij de inkleuring is Matena iets minder nuances gaan gebruiken.

Die vereenvoudiging was ook al te zien in Kees de jongen en Virl, de sciencefictionstrip die Matena al in een grijs verleden tekende, maar die hij nog niet zo lang geleden weer oppakte. In Kees de jongen gebruikte Matena overigens helemaal geen kleur en in Virl worden praktisch geen kleurnuances gebruikt.

De werking van deel 2 en 3 blijft wel hetzelfde. Matena weet goed de sfeer op te roepen van de oorlogstijd waarin Kort Amerikaans zich afspeelt, zodat je gemakkelijk meeleeft met de hoofdpersoon. Als je het boek van Wolkers leest, maak je zelf de beelden aan, nu wordt je verbeelding geleid. Maar dat is alleen maar prettig. Tenminste wanneer degene die je leidt een goede leidsman is en dat is Matena. Bijna altijd had ik het idee dat zijn beelden klopten en dat Wolkers zijn roman geschreven had over de jongen die ik in de plaatjes rond zag lopen.

Voor wie Kort Amerikaans niet kennen, is de verstripping van Matena een mooie kennismaking. Degenen die het boek al gelezen hebben, zullen het geboeid herlezen en daarbij genieten van de illustraties van Matena.




vrijdag 21 december 2012

Rondom Staal



Het is heerlijk om je te verliezen in een verhaal, zoals je je in een film kunt verliezen: je zit er helemaal in en maakt het allemaal mee. Maar ik hou er ook van als een schrijver je steeds in je arm knijpt en zegt: Het is maar een boek, hoor; een afbeelding van een pijp is de pijp zelf niet.

Koos van Zomeren doet dat met zijn nieuw roman Rondom Staal. Het boek opent met vierenveertig korte verhalen, meestal ruim een bladzijde lang, waarin Van Kempen de hoofdpersoon is. Deze Van Kempen doet zich in elk verhaal anders voor. Hij kan Ellen van Langen zijn, maar ook een kat, een lijder aan gedachteverlies, of iemand met 'reptiliaanse achtergrond'. Ik moest meteen aan de film Zelig van Woody Allen denken, waarin iets soortgelijks gebeurt.

De stukjes zouden geschreven zijn door de schrijver A.A. Staal, die we al tegenkwamen in Die stad, dat jaar. Deze Bert Staal leeft intussen niet meer en deze verhaaltjes over Van Kempen zou hij nagelaten hebben, lezen we in het tweede deel, waarbij Simon Duyzer als schrijver genoemd staat. Duyzer heeft ook iets kameleontisch: hij kan namelijk de stijl van Koos van Zomeren perfect nadoen.

Duyzer heeft, samen met zijn broer, Staal dood aangetroffen. Hij overlegt met De Arbeiderspers over de uitgave van de nagelaten verhalen. In dat tweede deel lopen personages rond die wij kennen uit de werkelijkheid: Peter Nijssen bijvoorbeeld, Lex Jansen, Willem van Toorn. Het lijkt alsof we hier niet met fictie te doen hebben. In het korte derde deel neemt Koos van Zomeren het woord.

Van Zomeren is de schrijver van Rondom Staal, maar hij is evengoed een personage. Zoals ook Van Toorn, Nijssen en Jansen personages zijn geworden. Binnen het boek wordt het ene deel als fictie gepresenteerd en de andere delen als non-fictie, maar dat zijn ze natuurlijk niet. In dit boek zijn er alleen maar gradaties in fictionaliteit. Tegelijkertijd blijft de werkelijkheid er steeds doorheen sijpelen, waardoor
je je steeds af moet vragen in welke (on)werkelijkheid je je als lezer bevindt.

Ik kan mij voorstellen dat er lezers zijn die daar niet van houden en die liever een boek lezen waarin je lekker kunt meeleven en verder niks. Voor hen is dat boek niet geschreven. Maar wie van het spel met feit en fictie houdt, zal genieten van Rondom Staal. 

maandag 17 december 2012

Aan het woord! (regio Arnhem)



Gisteren was de prijsuitreiking van de schrijfwedstrijd Aan het woord! voor de regio Arnhem. Winnares was, net als vorig jaar, Samantha Janssen, met het verhaal Mevrouw Van Dalen wacht. Bovendien sleepte ze met dit verhaal de juryprijs in de wacht.

De jury schreef over het winnende verhaal:
Een vrijwillige verzorgster in een verpleegtehuis krijgt de verantwoordelijkheid over een nieuwe patiënte en verlost haar, na twee maanden voor haar te hebben gezorgd, uit haar lijden.Zo’n indrukwekkende gebeurtenis, het is in feite moord, in zo weinig woorden voor de lezer aannemelijk maken is niet gemakkelijk. Maar in dit verhaal komen de personages tot leven als zou je er net een week mee op vakantie zijn geweest. Plausibele details maken dat je je als lezer goed kan verplaatsen in de situatie. De wanhoop van Mevrouw Van Dalen en de uitzichtloosheid van de situatie wordt duidelijk voelbaar, door onder meer goedgekozen herhalingen.
Het is een verhaal dat je aan het denken zet en waaraan je zeker terug zult denken bij je eerstvolgende bezoek aan een verpleegtehuis.De voorstelbare personages en hun reacties, de kloppende details en de doeltreffende herhalingen maken dat het slot geloofwaardig wordt. De schrijfster beschrijft niet, ze tóónt, en dat zonder één woord te veel. 
Voor de publieksprijs waren nog twee verhalen genomineerd: 'Duet' van Baukje Zijlstra en 'Opgenomen' van Hajo Visscher. Over 'Duet' schreef de jury:

‘Duet’, van Baukje Zijlstra, is een ernstig verhaal: over een dochter die haar vader nog na zijn dood wil leren kennen en over wat er tijdens de politionele acties in Nederlands-Indië is gebeurd. De stemmen van dochter en vader wisselen elkaar af.
Zo’n verhaal kan gemakkelijk zwaar of zelfs larmoyant worden, maar de schrijfster heeft die valkuilen weten te vermijden. Ze heeft de opbouw van het verhaal strak gehouden en haar sobere stijl zorgt voor helderheid. Dat begint al bij de openingszin: ‘Mijn vader is dood’, een kale zin, die precies genoeg zegt.
Tegenover de zwaarte van de overleden vader en de traumatiserende gebeurtenissen in het verleden plaatst Zijlstra de banaliteit van een voetbalwedstrijd. Het verhaal eindigt met een pilsje. En met sluipschoenen, die in deze context bijna huiselijk lijken, terwijl ze ooit onontbeerlijk waren om te overleven.
Tijdens het jury-overleg bleek dat verhaal gemakkelijk associaties oproept met andere voorbeelden van gebeurtenissen in Nederlands-Indië. Dat betekent dat het verhaal zo geloofwaardig is, dat het als vanzelf verbonden wordt met de werkelijkheid.
Een dergelijk verhaal verdient een nominatie.

En over het verhaal van Hajo Visscher:

De jury was het er snel over eens dat 'Opgenomen' een van de kanshebbers op een prijs was.
Het begin van dit verhaal is al meteen ijzersterk: 'De telefoon rinkelde. Mark kleedde zich snel uit, liep naar de telefoon en nam op.'
Pardon?  denk je dan als lezer, wat is hier in vredesnaam aan de hand?
Gedurende het hele verhaal weet de schrijver die spanning vast te houden door de vlot geschreven dialoog en de droge maar beeldende beschrijving van steeds merkwaardiger aandoende handelingen. Daarmee geeft de schrijver een zeer absurdistische draai aan een dertien-in-een-dozijn-situatie.Hoe vreemd het gedrag van de personages ook is, toch wist de schrijver ons te overtuigen en we bleven dan ook geboeid lezen tot en met de laatste regel. Een oorspronkelijk en amusant verhaal.

Verder was er een eervolle vermelding voor Michiel Spanjer, die het verhaal 'Meer dan tien wijzen kunnen beantwoorden' had ingezonden. Daarover spraak juryvoorzitter Sanne Hogenhuis de volgende woorden uit:

Dit beeldend geschreven verhaal neemt ons mee naar een terras dat gelegen is tegenover een psychiatrische inrichting. Door zijn beschrijving van de mensen die de hoofdpersoon daar gadeslaat, brengt de schrijver ons als lezer steeds meer aan het twijfelen: wie is er hier nou gek? Wat is nu precies afwijkend gedrag en wie bepaalt dat eigenlijk?Sterk aan het verhaal vond de jury de manier waarop de sfeer op het terras wordt neergezet. Zonder dat de absurditeit expliciet wordt beschreven, en waarschijnlijk juist daardoor, word je als lezer meegezogen in de zonderlinge situatie.Een kanttekening: dit verhaal verdient een betere titel. En ook hier troffen we enkele spelfouten aan.De jury heeft getwijfeld: verdient dit boeiend geschreven verhaal een plaats bij de eerste drie? Uiteindelijk hebben we toch een andere keuze gemaakt, maar we willen benadrukken dat het verschil wel heel erg klein was.
Daarom krijgt dit verhaal van ons een eervolle vermelding.


Bij de publieksprijs gaven de auteurs elkaar overigens weinig toe. Zowel 'Duet' als 'Opgenomen' kregen 23 stemmen, 'Mevrouw Van Dalen wacht' kreeg 28 stemmen.

Tussen het voorlezen van de verhalen door waren er optredens van Jaap Robben en Roy Santiago.De presentatie werd uitstekend verzorgd door Jasper Henderson.

Op de foto bovenaan, van links naar rechts: Baukje Zijlstra, Hajo Visscher, Samantha Janssen. Foto overgenomen van de site van Aan het woord!


vrijdag 14 december 2012

De beste boeken van 2012



Na lijstjes van de beste poëzie en de beste strips en de beste romans die ik niet gelezen heb, nu een lijstje van romans die ik wel gelezen heb. De meeste boeken in dat lijstje zijn inderdaad romans, maar ik vond dat ik ook best mocht kiezen uit ander literair proza.

Het gaat om boeken die ik gelezen heb tussen 1 december 2011 en 1 december 2012. Dat zijn niet alleen recente boeken. De oudste boeken (bijvoorbeeld Kamertjeszonde) heb ik toch maar weggelaten, maar andere moest ik toch maar vermelden, ook al waren ze al een paar jaar oud, vond ik. Ik kom dan tot de volgende lijst. (De linkjes hangen weer aan de nummers).

1. Peter Buwalda, Bonita Avenue
2. Jan van Mersbergen, Naar de overkant van de nacht.
3. A.F.Th. van der Heijden, Tonio
4. Leon de Winter, VSV
5. Toine Heijmans, Op zee
6. Jan Timman, Schakers. Portretten.
7. Manon Uphoff, De ochtend valt
8. Tomas Lieske, Franklin
9. Thomas Rosenboom, De nieuwe man
10. Maartje Wortel, Half mens

Die oudere boeken zijn natuurlijk van Lieske en Rosenboom. Zij hebben gewonnen van nieuwe boeken van Sanneke van Hassel (Ezels), Siebelink (Oscar) en Lanoye (Heldere hemel).








donderdag 13 december 2012

Oxytocine



Vorige week vrijdag zag ik in Cultura in Ede, samen met mijn lief, de voorstelling Oxytocine van Monic Hendricx. In de recensie in de Volkskrant was er niet veel van de voorstelling overgebleven. Nou ja, met het spel van Monic Hendricx was niet zoveel mis, maar het stuk deugde niet, begreep ik uit het stuk van Karin Veraart.

Oxytocine is geen gemakkelijk stuk: veel tekst, waarbij je ook nog steeds moet opletten. De scènes worden onderbroken door muziek van een Balkanensemble. Aangenaam, mooi ook wel, maar ook wel nodig om even op adem te komen.

Hendricx speelt twee rollen: Thera, die alles heeft, maar niet gelukkig is. Er zit een tumor in haar hoofd, waardoor ze verandert. Ze gaat op zoek naar Het Geluk, en daarvoor moet ze naar het zuiden.

Het andere personage is Maro, haar Iraanse werkster. Ook zij zocht het geluk en kwam daarbij in Nederland terecht. Haar kind liet ze achter bij oma.

Oxytocine is de stof die vrijkomt bij liefdevolle aanrakingen. Het wordt ook wel het knuffelhormoon genoemd. Wie oxytocine aanmaakt, moet wel gelukkig zijn. De personages zijn dat niet, maar willen dat wel worden. Ze moeten er een lange weg voor gaan. Ze zijn elkaars spiegelbeeld, maar ze leggen een soortgelijke weg af: ver van huis gaan, om te ontdekken dat daar het geluk (ook) niet is.

Het stuk is geschreven in fraaie zinnen en misschien zijn die soms wel iets te fraai, te veel theater, te nadrukkelijk. Maar als je dat voor lief neemt, kun je daar ook van genieten. En welke tekst het ook is, Hendricx kan volgens mij alles overtuigend brengen.

Het stuk snijdt veel onderwerpen aan: illegalen, verschil tussen arm en rijk, materialisme, het najagen van geluk, hoe mensen van elkaar verwijderd kunnen raken. Dat geeft iets om nog even op te kauwen, waardoor je ook als het afgelopen is nog van Oxytocine kunt genieten. En daarna moet je natuurlijk dicht tegen je geliefde aankruipen en zoveel mogelijk oxytocine aanmaken.




De beste poëzie van 2012



Eigenlijk had ik hier net als bij de strips en bij de romans die ik niet gelezen heb tien titels willen noemen van de beste dichtbundels van het afgelopen jaar, maar dat wordt lastig. Toen ik mijn leesgedrag naging, bleek dat ik helemaal niet zoveel complete bundels had gelezen. Bij de bundels die wel integraal tot mij nam zaten ook nog eens een stel oudere bundels (van bijvoorbeeld Harriet Laurey en Jac. van Hattum) en die staan toch wat raar in zo'n eindejaarslijst.

Daarom beperk ik mij tot drie bundels. Onder het nummer zit weer het linkje naar wat ik eerder over die bundels schreef.

1. P.C. Hooft, De gedichten
2. Menno Wigman, Mijn naam is Legioen
3. Juliën Holtrigter, Snijderseiland

Net buiten die top-3 vallen dan: Klaagliedjes van Judith Herzberg, Boemerang van Gerrit Komrij en Zware pijnstillers van Rob Schouten.

Dat ik Hooft op nummer 1 heb gezet is natuurlijk deels uit eerbied en voor een deel zal het ook wel te verklaren zijn doordat ik zoveel tijd heb besteed aan het dikke boek. Maar het mooist was toch dat die gedichten opnieuw zijn gaan leven voor mij, hoewel ze nooit dood geweest zijn. Maar hierna heb ik wel weer gedichten van Hooft op het lesprogramma gezet.





dinsdag 11 december 2012

Pierre H. Dubois over Brakman in 1961


In 1961 -de exacte datum kan ik niet achterhalen- recenseerde Pierre H. Dubois de debuutroman van Willem Brakman, Een winterreis. Dubois herkende het talent van Brakman en hij prees het boek dan ook, hoewel hij het niet zomaar een goed boek vond.

Dubois schrijft in de eerste alinea van zijn recensie dat Brakman een persoonlijke stijl heeft, 'die op sommige plaatsen enigszins door Vestdijk beïnvloed lijkt'. Verder noemt hij: 'een laconieke droge humor, een zakelijke, bizar aandoende wijze van observeren en een pikante manier van objectiveren van de eigen gevoelens.'

Na wat over de inhoud verteld te hebben, constateert hij dat er niet zoveel verhaal bij te pas komt. 'Het is een mijmerend geschreven boek, meer een verslag van een onderzoek dan een roman.'

Daarna vertelt Dubois wat van de inhoud van het slot van Een winterreis. Hij vervolgt met:
Hoe moedwillig ook dit slot mag zijn, Brakman heeft kans gezien om de onwaarschijnlijkheid ervan toch op grote hoogte aanvaardbaar te maken. Dat veronderstelt een niet geringe literaire begaafdheid en daarvan getuigt het hele boek dat zeer goed geschreven is. Brakman verstaat in sterke mate de kunst om uiteenlopende personages in korte, maar rake karakteristieken tot leven te brengen. Zijn observatievermogen is zeer goed geoefend en hij weet er op oorspronkelijke en diep indringende wijze uitdrukking aan te geven.
Het is voor mijn gevoel dit onmiskenbare talent dat zijn boek van een lange tijd dreigende monotonie redt. De echtheid van het schrijverschap en de echtheid van het initiale gevoel dat tot dit boek inspireerde, bepalen er de waarde van.
Meteen daarna schrijft hij dat het werk als roman mislukt is, 'omdat het een kompositie mist'. Dat vindt hij niet zo vreemd. Hij ziet Een winterreis als 'een afrekening met een jeugd'.  Daarom lijkt het Dubois ook een noodzakelijk boek.
Maar een noodzakelijk boek is nog iets anders dan een gave of goede roman. Men zou eerder misschien nog kunnen spreken van de rudimenten van een roman, en zelfs -in de mate waarin de jeugd van een schrijver de wortelstok van zijn oeuvre vormt- van de rudimenten van een roman-oeuvre.
Want dat Willem Brakman wel door zal gaan met schrijven lijkt mij na dit boek wel nauwelijks aan twijfel onderhevig. Het vertegenwoordigt typisch een uitgangspunt voor een schrijverschap, waarvan het mij zou verbazen als het niet nog meer pijlen op zijn boog zou blijken te hebben. 
Daar zou Dubois gelijk in krijgen. Brakman was een bijzonder productieve schrijver. Zijn bibliografie telt zo'n vijfenzeventig boeken. Dat oeuvre dat Dubois al verwachtte, kwam er wel.

Brakman is een schrijver die veel goede kritieken heeft gekregen, maar wiens werk maar matig verkocht. Een weekend naar Oostende vond wel een wat groter publiek, maar de meeste andere boeken gingen aan de massa voorbij.

Intussen is Brakman alweer vierenhalf jaar dood. Nooit hoor ik meer zijn naam noemen, nooit lees ik meer iets over hem en eerlijk gezegd heb ik ook nooit meer iets van hem gelezen, terwijl ik altijd van zijn boeken genoten heb. De romans van Brakman spetteren van het taalplezier. Ik heb ze lang niet allemaal gelezen. Waarom koop ik ze dan niet en ga ze alsnog lezen? Ik ben mezelf een raadsel.

De beste romans van 2012 (die ik niet gelezen heb)




Na het lijstje met de beste beeldromans van 2012, nu een lijstje met de beste romans. Ik heb weer gekozen voor het tijdvak 1 december 2011 - 1 december 2012. Het leek me niet eerlijk om in de top-tien over het afgelopen jaar alleen de boeken op te nemen die ik gelezen heb. Maar ongelezen boeken kan ik natuurlijk niet beoordelen; ik moet afgaan op anderen. Daarom heb ik er twee lijstjes van gemaakt: de boeken die ik gelezen en heb de boeken die ik (nog) niet gelezen heb.

Vandaag: de beste boeken die ik niet gelezen heb:

1. Tommy Wieringa, Dit zijn de namen
2. Arnon Grunberg, De man zonder ziekte
3. Anton Valens, Het boek Ont
4. K. Schippers, Op de foto
5. Peter Terrin, Post Mortem
6. Thomas Rosenboom, De rode loper
7. Oek de Jong, Pier en Oceaan
8. P.F. Thomés, Het bamischandaal
9. Christian Weijts, Euforie
10. Stefan Brijs, Post voor mevrouw Bromley

Het lijstje is vol. Jammer dus voor bijvoorbeeld A.H.J. Dautzenberg en Anna Enquist. Ongetwijfeld mist u nog romans in dit lijstje. Die heb ik dan misschien wel gelezen! Dat lijstje komt nog.

Verder zal het er best wat op het lijstje af te dingen zijn. Ja, makkelijk praten als je de boeken gelezen hebt! Mijn natte vinger gaf deze volgorde in.



maandag 10 december 2012

Loreley



Herfstelijk
Lieveling, kus mij nu zachter
om wat de bomen openbaren,
die net als ik, maar ondoordachter,
gouden illusies laten varen.
Lieveling, en versta mij teder.
Mijn hart wordt kwetsbaar als een vlinder.
Het strijkt zo trillend naast je neder.
Het ademt nog, maar telkens minder.
De kaars brandt in de kandelaber
het laatste gouden liefdesuur.
O, kijk niet naar de danse macabre
van onze schaduw op de muur,
nu ik een breeklijkheid benader,
die ik alleen niet meer verduur.

Dit is een gedicht van Harriet Laurey, wier naam, volgens Wikipedia, ook wel als Harriët Laurey wordt geschreven. Het gedicht komt uit de bundel Loreley, die in 1952 als nummer twintig in de Windroosreeks verscheen. In 1953 moest de bundel herdrukt worden en in 1954 kwam er een derde druk. In datzelfde jaar verscheen de tweede dichtbundel van Laurey, Oorbellen. Dat zou meteen haar laatste bundel zijn.

Wel schreef Laurey nog enkele tientallen kinderboeken, waaronder ook bundels met versjes voor kinderen. Poëzie voor volwassenen zou ze niet meer schrijven. Ik meen me te herinneren dat er over Laurey iets geschreven is in het boekenweekgeschenk Even geduld a.u.b. (uit 1977), maar ik weet niet waar ik het boekje heb en kan het dus niet nakijken.

Op het gedicht hierboven is wel het een en ander aan te merken. Een dichter moet altijd voorzichtig zijn met woorden als 'Lieveling', 'zachter', 'teder', 'kwetsbaar'. Het zijn woorden die het altijd wel doen, die gemakkelijk inspelen op het gevoel, maar die je vanwege dat gemak misschien wel moet vermijden.

De 'gouden illusie' in regel 4 kan misschien nog, vanwege de goudkleurige bladeren die de bomen laten vallen, maar zo'n 'gouden liefdesuur' kan ik niet anders dan als een cliché zien en die 'kandelaber' zal ook in 1952 waarschijnlijk al archaïsch geweest zijn. Ik vermoed hier rijmdwang.

Hoewel Laurey meer van dit soort gedichten opnam in Loreley werd de bundel een succes. Misschien komt dat doordat je zo gemakkelijk kunt meevoelen met de dichteres. In veel gedichten gaat het over het verlies van een (ge)liefde en ik denk dat lezers dat lekker zielig vonden.

Verder maakt Laurey het de lezers niet al te moeilijk. Het gedicht 'Het IJ en ik' begint bijvoorbeeld als volgt:
De witte boten op het IJ
met vlag en wimpel neergestreken,
ik raak er niet op uitgekeken,
ik ben een witte boot als zij.
Die vierde regel bederft veel. Het gedicht was sterker geweest als de dichteres gewoon de 'boten' had laten zien op een manier waarop wij, de lezers,  wel hadden moeten denken: eigenlijk gaat het over haarzelf. Nu ze dat expliciet maakt, hoeft de lezer niets meer te doen dan het handje van mevrouw Laurey vasthouden.

Maar het is niet eerlijk om alleen maar te wijzen op dingen die niet deugen, want er staat ook veel moois in Loreley. Dat begint al in het openingsgedicht, dat eindigt met de regels
Je moest je maar weer kinderharen knippen
en nooit meer zó ver uit verlangen gaan.
Eerder in het gedicht kwam wel een regel met  'glinsterende wimpers' voor, waarin de tranen nog net niet genoemd worden, maar het is allemaal aardig expliciet. Iemand staat voor de spiegel en constateert dat de dromen ze heeft nagejaagd niet uitgekomen zijn. En dan komen de twee geciteerde regels, met daarin de wens om de tijd terug te draaien. En hier legt Laurey niets uit, maar gebruikt ze een fraai beeld ('weer kinderharen knippen'). Ook de slotzin is raak. Zowel het verlangen als het ver van huis raken zingen erin mee.

Dat soort zinnen treffen we meer aan. Bijvoorbeeld: 'kam nu de treurnis uit mijn hangend haar', waarbij dat 'hangend' functioneel is. Hier waren krullen niet passend geweest. Of een zin als: 'Er is overal eeuwigheid op til.' Die 'eeuwigheid' kan een zin zwaar maken, maar het spreektalige 'op til' houdt het (ver)draaglijk.

Er zijn nogal wat gedichten waarin de ik zich identificeert met een dier ('De muilezel', 'De schildpad', 'De oester', 'De slak', 'De leeuwin'). Die gedichten zijn ook in de ik-vorm geschreven. Gedichten als 'De meeuwen' en 'Giraffen' zijn dat niet, ook al vanwege het meervoudige, vermoed ik, en de ik-figuur wordt niet genoemd. Maar ze is wel aanwezig. Ze spiegelt zich aan de dieren, vereenzelvigt zich ermee of zou willen zijn als zij.

Fraai is ook een gedicht over een sneeuwpop dat eindigt me deze strofe:
En 't sneeuwt zó los. Maar ik ben vastgevroren
en straks, met heel het plein alleen gelaten,
niet eens meer sneeuw, niet eens meer helder water...
Bladerend door de bundel, kom ik verschillende gedichten tegen die ik net niet goed vind. En gelukkig ook gedichten waarbij ik geen voorbehoud hoef te maken. Ik merk dat ik, ondanks bezwaren, sympathie heb voor het boekje. Misschien wel door het directe dat de gedichten hebben en ongetwijfeld ook door de eigen toon die Laurey in 1951 toch al had.

Intussen is ze in het stof van de literatuurgeschiedenis verdwenen, vermoed ik. Dat geeft niet, maar het zou toch mooi zijn als er zo heel af en toe nog iemand was die een gedicht van Laurey las en dat wel mooi vond. Dit bijvoorbeeld:
De schildpad
Het veld is eeuwig en de groene sla,
waaraan ik knaag met d'onaandoenlijkheid,
waarmee de tijd knaagt aan de eeuwigheid,
zo traag en zeker als ook ik besta.
En alles, wat ik verder onderga,
langzaam gevreesd heb en langzaam gewild,
slaapt nu al honderd jaar onder mijn schild,
en nu al honderd jaar droom ik het na.
Onder de dieren maar een paria,
omdat ik niet kan in de hemel kijken,
geen verten en geen hoogten kan bereiken,
weet ik nochtans, wat ik alleen versta:
Buiten mijzelf is er geen vergelijk en
het veld is eeuwig en de groene sla.




Harriet Laurey overleed in 2004, 79 jaar oud.

Reportages



Joe Sacco is een grootheid in de stripwereld. Zo'n beetje alle prestigieuze prijzen heeft hij al gekregen, waaronder twee keer de Eisner Award (2001 en 2010) en de Ridenhour Book Prize (2010). Eerder schreef ik al over zijn boeken Gaza 1956 en Moslimenclave Gorazde.

Sacco schrijft/tekent non-fictie. Hij bedrijft journalistiek door naar een bepaalde plaats te gaan en daar ook een tijdje te blijven. Soms wel een half jaar lang. Daardoor heeft hij de kans om uitgebreid met de plaatselijke bevolking te praten, maar ook met de autoriteiten. Wat die mensen zeggen, tekent hij. Als hij verhalen krijgt die elkaar tegenspreken, tekent hij al die verhalen, zodat het voor de lezer duidelijk wordt hoe lastig het is om een oordeel te hebben over bijvoorbeeld Israël en de Palestijnen of de toestand in Tsjetsjenië.

Aan de ene kant is het werk van Sacco journalistiek zeer verantwoord, aan de andere kant is het ook persoonlijk. Hij loopt zelf rond in zijn stripreportages, waarmee hij laat zien dat hij deel uitmaakt van sommige gebeurtenissen en ook dat het lastig is om te beoordelen wat waar is, wanneer je tegenstrijdige berichten te horen krijgt.

In de loop der jaren heeft Sacco, naast de grote reportages ook verschillende kleine reportages gemaakt. Die heeft hij nu verzameld in Reportages. In dat boek neemt hij ons mee naar het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag, naar de Palestijnse gebieden, de Kaukasus (Tsjetsjenië), Irak, Malta (waar veel Arfrikaanse vluchtelingen stranden) en India.

Elke reportage heeft hij van een nawoord voorzien. Over sommige reportages is hij achteraf niet zo tevreden en hij legt ook uit hoe het kwam dat hij soms onder zijn gebruikelijke niveau is gebleven. Hadden die bijdragen dan wel opgenomen moeten worden in een boek? Jazeker. Zelfs als Sacco minder op dreef is, haalt hij een vrij hoog niveau.

Er zijn niet zo heel veel tekenaars die zich bezighouden met het genre dat Sacco beoefent. Dat is jammer. Het voegt heel wat toe aan vluchtige tv-reportages of aan krantenstukken waar vanwege de beperkte ruimte toch altijd de zaken vereenvoudigd moeten worden.

Op de stapel boeken die ik ooit nog wil lezen ligt al maanden Onder Palestijnen van Joe Sacco. Van sommige boeken op die stapel vraag ik me af of het nog wel ooit van lezen komt. Bij Sacco weet ik zeker dat ik het boek ga lezen. Het verscheen al in 2005 in het Nederlands, maar ik vermoed dat het nog steeds actueel is.


Hierboven een interview met Sacco. De veragen zijn in het Frans, de antwoorden in het Engels.





zaterdag 8 december 2012

De beste beeldromans. Erratum



Het probleem met lijstjes is altijd dat ze niet kloppen. Je kent de man die tijdens een toespraak een heel stel mensen bedankt en een harde slover overslaat of de man die een lijstje maakt van de beste beeldromans en dan Wat wij moeten weten van Willy Linthout niet noemt. Ik had nog vooraf een lijstje gemaakt van boeken die aanmerking kwamen en daar stond het boek gewoon in. En toch sla ik het over!

Hier schreef ik over Linthout in een stukje waarin ik naar een eerder stuk verwees. Linthout heeft een doodernstig boek over zijn moeder, zijn broers en zichzelf geschreven, waarover je toch kunt glimlachen. Dat is een grote prestatie, waarvoor hij bloemen en bonbons, medailles en bekers, zoenen en schouderkloppen dient te krijgen.

Het kwaad is geschied, hij staat niet in het lijstje. Natuurlijk kan ik zeggen dat Linthout in geen enkel lijstje past en ik kan zeggen dat hij extra aandacht krijgt doordat ik nu nog een keer apart over hem schrijf, maar het neemt niet mijn schaamte weg en mijn gevoel dat ik hem onrecht heb aangedaan.

Laat ik binnenkort nog maar een boek van Linthout kopen. Daar heeft hij misschien nog wat aan. En sorry natuurlijk; het spijt me.

vrijdag 7 december 2012

De beste beeldromans van 2012



Lijstjes zijn heerlijk en deze tijd is lijstjestijd. Ik zal in de komende week een paar van die lijstjes opstellen. Ik begin met de strips. Nou ja, de dikke strips, de graphic novels, de beeldromans en beeldbiografieën. Op dat gebied was het een rijk jaar, met opvallend veel oorspronkelijk Nederlandstalig werk.

1. Habibi (Craig Thompson)
2. Binnenskamers (Tim Enthoven)
3. Blast 2 (Manu Larcenet)
4. Toen David zijn stem verloor (Judith Vanistendael)
5. Metamaus (Art Spiegelman)
6. Rhythm (Peter Pontiac)
7. Geestenburg (Doug ten Napel)
8. Vincent (Barbara Stok)
9. Scherpschutters (Michiel van de Pol)
10 Bijna compleet (Joost Swarte)

Als je wilt weten wat ik erover schreef: de links zitten onder de nummers.

Dit is een lijstje met alleen maar werken uit het afgelopen jaar. Voor het gemak laat ik het jaar lopen van 1 december 2011 tot 1 december 2012. Natuurlijk is er van alles op af te dingen. Had Joost Swarte bijvoorbeeld niet hoger moeten staan? Misschien wel, maar ik heb me ook laten leiden door een volstrekt subjectief criterium: welk van de boeken staat mij nog het best bij?

Ik las dit jaar ook nog Ode aan Kirihito van Osamu Tezuka. Schitterend, maar al wat ouder. De korf van Charles Burns heb ik niet opgenomen, omdat het afzonderlijke deel nog te veel losse draadjes heeft, die straks, als het hele boek compleet is, wel afgehecht zullen worden. Drie boeken die ik in ieder geval nog even genoemd wil hebben: Afspraak in Nieuwpoort (Ivan Adriaenssens), Ze heten allemaal Mohammed (Jérôme Ruillier) en Filmfanfare (diverse auteurs)



Achteraf:
De volgende ochtend, net na het ontbijt en het tandenpoetsen, kwam ik erachter dat ik -stomstomstom- een belangrijk boek vergeten was op te nemen. Daarover lees je hier.

donderdag 6 december 2012

Pierre H. Dubois over Harry Mulisch in 1961


In Het Boek van Nu, ergens in 1961, bespreekt Pierre H. Dubois het nieuwe boek van Harry Mulisch, Voer voor psychologen. In 1960 had hij Mulisch' toneelstuk Tanchelijn nog vakkundig weggeschreven. Hij noemde het stuk 'én als toneelstuk én als kunstwerk, een mislukking'. Een jaar daarvoor had hij Het stenen bruidsbed 'niet in alle opzichten geslaagd' genoemd, maar vond hij het toch 'een opmerkelijk sterk boek'. En in 1957 schreef hij over Mulisch: 'Naar mijn mening is Harry Mulisch dan ook niet een groot schrijver, maar wel een zeer groot talent, ongetwijfeld het grootste dat sedert enige jaren aan de Nederlandse literatuur is toegevoegd.

Bij Voer voor psychologen lijkt Dubois geen enkel voorbehoud meer te hebben. Hij vindt het een prachtig boek.
Het resultaat van dit alles is een boek, chaotisch, bizar, voor sommigen in sommige opzichten provocerend, brutaal, gedurfd, meeslepend, fascinerend, kortom uniek. Ik vergat het woord irritant, een begrip dat voor mij persoonlijk in dit boek helemaal niet aan de orde komt, maar dat ongetwijfeld voor tal van lezers op allerlei gronden een factor zal zijn om tegen het boek gefundeerde bezwaren in te brengen.
In dezelfde alinea noemt Dubois het boek 'een zeldzaam curieus en boeiend fenomeen [...] dat van een buitengewoon authentiek schrijverschap getuigt'. Hij vertelt er meteen bij dat G.K. van het Reve over dit boek heeft verteld dat de auteur een aframmeling verdient, maar daar neemt hij afstand van.

Dubois is er bijzonder over te spreken dat Mulisch zichzelf opvoert als personage, zonder dat hij fictie schrijft.
Harry Mulisch heeft dit merkwaardigs gepresteerd: dat hij het inderdaad doet en dat het tegelijk echt is. Want ook het ònechte, de comedie, de aanstellerij is echt, het is zelfs, wat mij betreft, de eerste maal dat ik van de echtheid daarvan bij Harry Mulisch overtuigd geraakt ben. Misschien wel juist omdat hij het niet voortdurend is en eensklaps een heel andere kant op kan.
Dubois legt uit dat Mulisch, door de constructie die hij gekozen heeft, het over zichzelf kan hebben en tegelijkertijd het niet over zichzelf kan hebben, maar over het personage Harry Mulisch.
Ik ken geen ander voorbeeld van een boek dat zo principieel, zo grondig en zo klemmend alle kritiek door zijn structuur eenvoudigweg te niet doet. De ene Mulisch beaamt werktuigelijk, of zelfs spontaan en overtuigend, wat tegen de ander te berde wordt gebracht. 
In het vervolg noemt Dubois nog met waardering Mulisch' 'Zelfportret met tulband', dat ook in Voer te vinden is. In de slotalinea geeft hij nog even een fikse stoot op de klaroen:
Voer voor psychologenis een van de verrassendste boeken, sedert tientallen jaren in onze literatuur verschenen. 
Dubois heb ik uit zijn stukken leren kennen als een kundig criticus. Hij zal wel gelijk hebben en Voer voor psychologen zal wel een goed boek zijn. Ik kocht ooit een afgeschreven exemplaar bij de bibliotheek en las het begin. Verder kwam ik niet, al weet ik niet meer waarom. De openingszin is me bijgebleven.

Het boek moet nog in een doos zitten, maar ik ga er niet naar zoeken. Van Mulisch heb ik zeker een stuk of vijftien boeken gelezen, maar dit liet ik ongelezen. Dubois is dood; die zal er mij niet meer voor op mijn kop geven.

Dorst



Ooit las ik van Esther Gerritsen De kleine miezerige god. Fraai boek, goed geschreven, een inhoud waar je nog even over kunt nadenken. Superduif, de volgende roman, las ik weer niet. En nu ligt Dorst naast mijn toetsenbord.

Kort gezegd gaat het boek over het volgende: een oudere vrouw, Elizabeth, weet dat ze nog maar kort te leven heeft, maar behalve aan haar kapper heeft ze dat aan niemand verteld. Als ze haar dochter, Coco, in de stad tegen het lijf loopt, vertelt ze het haar tussen neus en lippen. Coco neemt, vrij impulsief, het besluit om de resterende tijd van Elizabeths leven bij haar moeder te gaan wonen.

Coco's ouders zijn gescheiden. Haar vader heet Wilbert. Ze heeft een relatie met Hans, maar woont niet met hem samen. Verder is er nog Martin, in wiens lijstenmakerij Elizabeth werkt. Met die personen moeten we het doen.

Elizabeth heeft iets eigenaardigs. Ze weet niet zo goed hoe ze met mensen om moet gaan en wat een normale reactie is en wat niet. De relatie tussen haar en Coco is niet zonder problemen. Toen Coco nog heel klein was, sloot Elizabeth haar bijvoorbeeld vaak op in haar kamer. Coco was nog zo jong dat ze het zich niet kan herinneren, maar Wilbert heeft het haar verteld. Er waren ook incidenten waarbij Coco zich uit Elizabeths arm wrong en viel, en de keer dat ze met haar fietsje door de ruit van de serre ging.

Gerritsen is niet de auteur die ons precies zal uitleggen hoe alles in elkaar zit, hoe vroeger de dingen gegaan zijn en wat we er dus van moeten vinden. Ze laat zien hoe lastig de relatie tussen moeder en dochter is, dat ze voor zichzelf en elkaar dingen weghouden. Eigenlijk laat ze zien hoe lastig leven is; dat het niet makkelijk is om het voor jezelf en anderen leefbaar te houden.

Het perspectief ligt afwisselend bij Coco en bij Elizabeth, wat doorgaat ook na Elizabeths dood. Dat doet denken aan het perspectief in Een man van horen zeggen  van Willem Jan Otten waar iemand na zijn overlijden nog neer kan kijken op wat er gebeurt. Door het wisselen van perspectief weet de lezer meer dan de personages van elkaar weten. Maar uiteindelijk weet ook de lezer veel dingen niet. Gerritsen kan pesterig goed doseren.

De dialogen zijn heerlijk. Gerritsen houdt er flink het tempo in, heeft alles weggesneden wat we niet hoeven te lezen en laat gesprekspartners soms opzichtig langs elkaar op praten. Dat kan irritant zijn, maar even vaak is het aandoenlijk of schrijnend.

Niet alleen in de dialogen blijkt hoe goed de stijl van Esther Gerritsen is. Bijvoorbeeld in het volgende stukje:
Hans nam haar mee naar musea. Ze reden uren voor kleine exposities. Hij nam haar mee naar restaurants waar ze de jongste gast was. Daar dronken ze veel verschillende wijnen na elkaar. Het was een manier van drinken die ze niet kende. Drinken was altijd iets geweest wat rechtdoor ging, van eenzelfde ding veel tot je nemen. Alsof je een liedje instudeerde. Voortgaan in een gestaag tempo, tot je er was, tot je het snapte en dacht: eigenlijk is het helemaal niet zo'n moeilijk liedje, had ik daar al die tijd, al die glazen voor nodig? Dat met al die verschillende wijnen was een verwarrend slalompad door haar hoofd.
Wijnen drinken en een liedje leren - de vergelijking ligt niet voor de hand, maar je voelt dat die klopt, ook al is zij niet anders te beredeneren dan op de manier waarop Gerritsen het uitlegt.

De verwijzing naar de titel komt maar één keer in het boek voor: Coco drinkt een glas water en komt er dan pas achter dat ze dorst heeft. Blijkbaar kan er het een en ander aan de hand zijn in je leven, zonder dat je daarvan bewust bent. Pas als je ermee aan de slag gaat, merk je het verlangen dat er al die tijd al geweest is. Pas als Coco en Elizabeth bij elkaar in één huis wonen, komen ze erachter wat er woelt in en tussen hen.

Mocht het nog niet duidelijk zijn: die Gerritsen, die kan er wat van. Lees maar eens iets van haar. Het is te laat om aan de Sint Normale dagen of Superduif te vragen, dus ik zal die boeken toch zelf moeten aanschaffen. En Wieringa en Thomése heb ik ook nog niet! Er is altijd leestijd te weinig. Nu liggen Van Zomeren en Hemmerechts hoog op de stapel.

dinsdag 4 december 2012

Op zaterdag in de teil



Uit een liedtekst van Willem Wilmink:
Op zaterdagavonden werd in een teil
De schare gereinigd met boender en dweil.
De teil zat vol water, maar 't water ging schuil
Onder schubben van zeep en van andermans vuil
Waar een leger van luizen verdwaasd in verdronk
Je was blij dat je leefde en blij dat je stonk.  
We hadden een handdoek voor heel het gezin.
Je droogde je af en dan snoot je erin.
En als dan die handdoek niet natter meer kon
Dan werd hij gewoon weer gedroogd in de zon
En ook door die keiharde handdoek mijn kind
Stonken wij allen een uur in de wind.
Ook wij gingen op zaterdag in de teil. Ik ben nog net uit de jaren vijftig en een badkamer werd pas verplicht in 1965 en dan alleen voor nieuwbouwwoningen. Er moeten toen ik een jaar of zes was nog heel wat huizen geweest zijn zonder badkamer. Wij hadden geen badkamer.

Sterker nog: wij hadden rond die tijd nog niet eens stromend warm water. De pomp was net vervangen door de kraan, maar al het water dat daaruit kwam, was koud. Voordat de teil gevuld kon worden, zal mijn moeder dus eerst een grote ketel water hebben moeten verwarmen. In de winter kon dat op de kachel, in de zomer waarschijnlijk gewoon op het gasstel. Ik herinner het me niet.

Als ik terugdenk aan de wekelijkse badscène, zie ik mezelf voor de kachel van de kamer in de teil zitten. Dat zal dan wel in de winter geweest zijn.  In de zomer zal het wel in 'de geut' geweest zijn. Dat was eigenlijk gewoon de keuken, maar in ons huis was er een andere ruimte die wij 'keuken' noemden. Daar leefden wij meestentijds. Er werd, voor zover ik mij herinner, niet gekookt. Er stond natuurlijk wel een kachel, dus in de winter zal er wellicht wel gekookt zijn.

Als mijn haar gewassen werd, hield ik een washandje stijf tegen mijn ogen gedrukt. Zeep in de ogen was iets vreselijks. Dat prikte namelijk. Waarom heb ik daar tegenwoordig nooit meer last van? Is de zeep veranderd? Zijn mijn ogen beter bestand tegen zeep? Ik weet het niet.

We werden van top tot teen gewassen, waarbij het wassen onder de voeten altijd kietelde. Soms trok ik daarom mijn been terug, waarop het met een plons in het water terechtkwam. Gespetter.

Terugdenken aan de wasbeurt doe ik met plezier: de warme kachel, het lauwe water, moeder dicht bij je en daarna schoon geboend nog even opblijven. En als het erg koud was, mochten we voor de straalkachel zitten. Die was eigenlijk voor de kuikens bedoeld, maar vermoedelijk had mijn vader toen al geen kuikens meer, waardoor de straalkachel voor ons gebruikt kon worden. Ik zie ons nog tegen elkaar gekropen voor de kachel met de drie gloeiende spiralen zitten.

Mijn ouders wasten zich later op de avond. Op hun slaapkamer stond een lampetstel, maar dat werd eigenlijk nauwelijks gebruikt. Alleen bij ziekte, volgens mij. Als mijn geheugen mij niet bedriegt, wasten zij zich in of met een emmer.

Bij de foto's:

De foto bovenaan komt uit Eindhoven. Ik vond hem hier. De kinderen van de hoedenfabrikant Spoorenberg gaan in bad. Wij hadden ook verschillende teilen (voor de was), maar op zaterdag was er gewoon één teil waar wij om beurten gebruik van maakten.


De foto hierboven is genomen in Leiden, 1939. De herinnering die erbij hoort, is hier te vinden. 


Tja, dit is een foto uit het atelier. De teil glimt meer dan die van ons ooit gedaan heeft. De borstel herinner ik me wel. Meer gegevens over de foto: klik!


Een lampetstel zoals wij ook wel hadden. Wij hadden ook twee van die bakjes erbij: een kammenbak (zoals op de foto) en een zeepbakje. 

zondag 2 december 2012

Grebbelinie 1940. Bloedspoor



Nico Schuurman is als kunstenaar autodidact. Welke kunstwerken dat allemaal opgeleverd heeft, is mij onbekend, maar nu is er een stripboek: Grebbelinie 1940. Bloedspoor. Het boek is gebaseerd op de verhalen die hij van zijn ouders hoorde over de Tweede Wereldoorlog.

De persoonlijke betrokkenheid van de auteur bij zijn onderwerp is goed te merken. Je zit als lezer dicht op de huid van de hoofdpersoon, het jongetje Adriaan, dat in Ede woont, net als de auteur. Hij maakt van dichtbij mee de troepenverplaatsingen mee en de evacuatie van burgers.

Verder heeft Schuurman zich nauwkeurig gedocumenteerd. Vliegtuigen, voertuigen, uniformen, wapens - Schuurman weet precies hoe ze eruitzagen en hij geeft ze met precisie weer. Mensen die Ede en omgeving kennen, zullen ook de locaties herkennen.

De tekeningen zijn ingekleurd met acrylverf. Arcering en belijning zijn uitgevoerd in inkt. De kleuren zijn fris, wat het boek een aantrekkelijk uiterlijk geeft.

Het weergeven van bewegingen is niet altijd even goed gelukt. Personen zien er vaak nogal houterig uit. Ook  het perspectief geeft problemen. Het is star en net te overdreven uitgevoerd, waardoor er vertekening plaatsvindt. Dat had voorkomen kunnen worden als de verdwijnpunten verder weg gelegd zouden zijn. Te vaak ook kiest de tekenaar voor een standpunt dat nogal hoog ligt. Hier had hij meer in kunnen variëren.

Het zijn technische puntjes die zeker meetellen, maar wat bijblijft van het boek is toch vooral de betrokkenheid. Als lezer maak je mee hoe burgers de invasie meegemaakt kunnen hebben. Basisscholen zouden dit boek prima als educatief materiaal kunnen gebruiken. Bij oudere mensen zal het zeker herinneringen oproepen.

Het boek is te bestellen op boekscout.nl.


dinsdag 27 november 2012

Wij hebben den Führer gezien!





Wie de naam Hitler hoort, zal daar weinig positiefs bij denken. Toch is er een tijd geweest dat Hitler niet alleen aanhangers had, maar ook vereerders. Het is na zoveel jaren moeilijk voor te stellen.

Maar als wij nu opgegroeid waren in het interbellum in Duitsland? Als wij de opkomst van Hitler meegemaakt hadden? Dan hadden we misschien wel op een dag de volgende tekst gelezen. Ik stel me er iemand bij voor die enthousiast, met krachtige stem, vertelt.

Uit het verlangen en de offers van tallooze geslachten van ons volk is het Groot-Duitsche Rijk gegroeid  Met brandende harten maken wij jongeren dezen grootschen tijd mee, nu in het vuur van een geweldigen strijd een nieuwe eeuw aanbreekt - een eeuw, waarvoor wij geboren werden. En boven dit alles staat de Führer.
Hem is de kracht gegeven, om uit de onmetelijke offers een langdurigen bloeienden vrede te scheppen.
Nog nimmer in de geschiedenis viel een Duitsche leidersfiguur zulk een wonderbaarlijke zending ten deel: het heilige land van alle Duitschers uit zijn diepste knechtschap en gespletenheid tot zijn schoonste ontplooiing van kracht en macht te voeren.
Zijn voorbeeld verlicht voortdurend onze harten. Wij bewonderen den levensweg dien hij ging en wij houden van dezen grooten, goeden en verheven mensch. Wij zijn gegrepen door den ontzaglijken omvang van zijn genialen arbeid.
De vurigste wensch van een Duitschen jongen of een Duitsch meisje is, om eens den geliefden Führer te mogen zien, eens in zijn nabijheid te mogen vertoeven en ja - wie weet - door hem te worden aangesproken. En hoewel den meesten hunner dit geluk nooit ten deel viel, toch zijn er verschillende jongens en meisjes die dit voorrecht hebben gehad.
Als zij in ons midden stonden werden zij met vragen bestormd.  En zoo zullen zij dan ook in de bladzijden die volgen aan allen  in eenvoudige en sobere woorden van de grootste gebeurtenis in hun jonge leven, hun ontmoeting met den Führer, vertellen.
Zelfs onze gedichten zouden nauwelijks in woorden kunnen uitdrukken wat deze gebeurtenis voor hen heeft beteekend.
En daarom willen deze vertellingen van onze kameraden dan ook in geen enkel opzicht aanspraak maken op een preciese weergave van de ontmoeting met den Führer. Jeugdig en onopgesmukt willen zij aan ons luisterend hart van hun groote liefde getuigenis afleggen.
 En? Is je luisterend hart getroffen? Ik was vooral verbaasd over het stuk tekst. Het is geen proza dat je dagelijks tegenkomt.

Het hierboven geciteerde is de inleiding van het boek Wij hebben den Führer gezien. Ik heb het een jaar of dertig geleden aangeschaft, vanwege de vertaler, Martien Beversluis. Ik kocht toen veel dingen die met hem te maken hebben. De oorspronkelijke tekst is van Wilhelm Dissmann.

Ooit bezocht ik de weduwe Beversluis en vroeg haar of haar man indertijd niet dat boek in het Nederlands vertaald had waarin jongeren vertelden over hun ontmoeting met Hitler. Verontwaardigd ontkende ze. Het boek zat in mijn tas, maar ik liet het er mooi zitten. Als ik het eruit haalde, zou ze misschien helemaal niets meer willen vertellen.

Het boek van Dissmann hebik nooit gelezen. Wel heb ik de foto's bekeken. Hitler is daarop uitermate gezellig. Onlangs kwam ik Wij hebben enz. weer tegen, toen ik mijn boekenkasten opnieuw aan het inrichten was. Ik moet het maar eens gaan lezen en me nog meer verbazen.












zondag 25 november 2012

Vincent van Gogh. De vroege jaren.



De naam Berserik deed me meteen denken aan de Salamanderpockets uit mijn jeugd. Hermanus Berserik tekende daarvoor indertijd nogal eens de omslagen. Nu is er een nieuwe Berserik: Teun Berserik, zoon van. Hij verstripte de vroege jaren van het leven van Vincent van Gogh.

Nog maar pas geleden noemde ik hier Barbara Stok, die de laatste jaren van Van Gogh omwerkte tot een stripverhaal. Het knappe van haar boek is, dat je Van Gogh erin terugvindt, maar dat het tegelijkertijd onmiskenbaar een boek van Stok blijft.

Berserik doet het anders. Als je zijn boek leest, waan je je in een historische roman of een historische film: sfeervolle plaatjes die je terugverplaatsen naar de negentiende eeuw. De stijl doet wel denken aan die van Isings. Technisch knap gedaan.

Bij de tekst heb ik soms mijn twijfels. Sommige uitspraken zijn weinig geloofwaardig: 'Artiest wordt u niet zomaar, jongen'. Een andere keer lijken ze niet helemaal in de tijd te passen. Maar in de meeste gevallen zijn ook de teksten passend.

Het aardige is dat Berserik veel aandacht heeft voor de technische kant van het kunstenaarschap van Van Gogh. Hij laat zien hoe Van Gogh bepaalde materialen leert gebruiken en hoe hij zichzelf helpt bij het perspectivisch weergeven van een landschap.

Toch zou ik geen moment twijfelen als ik zou moeten kiezen tussen de boeken van Barbara Stok en Hermanus Berserik: geef mij Stok maar. Berserik is prima om iets te weten te komen over het leven van Van Gogh, maar je hebt niet het idee dat striptekenaar er echt iets eigens aan toegevoegd heeft.

Misschien is het boek gewoon te braaf. Maar wellicht is het ook te expliciet: veel wordt uitgelegd, zodat de lezer alleen maar hoeft te volgen en zelf niets hoeft te doen, laat staan dat hij zijn verbeelding moet gebruiken. Uiteindelijk is dat niet boeiend genoeg.




donderdag 22 november 2012

De nadagen van Sinterklaas




De Sint is weer in het land. Eerlijk gezegd heb ik niet gekeken naar de intocht en ik heb er ook niets over gelezen. Er is dagelijks een Sinterklaasjournaal, geloof ik, maar ook dat heb ik niet bekeken. Ook niet om Dieuwertje Blok weer eens te zien.

Dat ik zo weinig aandacht voor de goedheiligman heb, komt niet doordat ik niet meer in de Sint geloof. Sinterklaas bestaat, daarover heb ik geen twijfels. Maar ik ben bang dat ik de Sint een beetje zielig ga vinden en daarom denk ik maar niet te veel aan hem.

Sinterklaas heeft het namelijk moeilijk. Al zeker tien jaar heeft hij geduchte concurrentie van een dikke, uit zijn krachten gegroeide Coca-Colakabouter, die zich ook nog Santaclaus durft te noemen. Ik heb daar altijd mijn schouders over opgehaald. Wie de Sint vereert, kan zich immers niet druk maken om een lollig doende nepperd, die het nog niet waard is om de staf van onze heilige Nicolaas te dragen.

Maar de kerstman wint wel terrein. Een niet representatief onderzoekje onder twintig middelbare scholieren leerde me dat intussen al in de helft van de gezinnen er cadeautjes worden gegeven met Kerst, soms naast Sinterklaas, maar vaak ook in plaats van bij het sinterklaasfeest.

En er zijn meer gebieden waarop de Sint tegenwind ondervindt. In Amsterdam mag de bisschop niet meer een kruis op zijn mijter hebben. Hij draagt het wapen van onze hoofdstad, evenals de Pieten. Ik ben voor de scheiding van kerk en staat. Een bisschop hoort dus de tekenen van de kerk te dragen en niet die van de stad. De Sint is toch wel wat meer dan een pr-instrument voor Amsterdam, dacht ik.

Hoe geprofaniseerd de Sint in Amsterdam is, zag ik gisteravond nog. De plaatselijke voetbalclub Ajax speelde toen tegen een Duits team. De Amsterdammers hadden elf sinterklazen opgesteld, die het ene na het andere cadeautje aanboden aan de Duitsers.

Niet alleen wordt de Sint beconcurreerd en mag hij niet meer echt een bisschop zijn, ook zijn Pietermanknecht ligt onder vuur. Dat er nog steeds een zwart hulpje naast de Sint loopt, zou een restant zijn van koloniale verhoudingen, een geschiedenis van slavenhandel en een blijk van racisme. Misschien is dat zo. Maar ik heb nog nooit een kind meegemaakt dat racistisch geworden is van een olijke Piet van wie hij een handvol pepernoten gekregen had.


Misschien ben ik te somber, maar ik zie al voor me dat over een paar decennia de Sint nog net mag optreden in het voorprogramma van de kerstman. Daarbij mag hij dan waarschijnlijk geen mijter, tabberd en staf dragen. Meer dan het uniform van de pakjespost zal er wel niet in zitten.

De pieten om hem heen zullen voor de helft van het vrouwelijk geslacht moeten zijn en ze moeten alle rassen vertegenwoordigen die er binnen onze landsgrenzen voorkomen. We zullen er ook op moeten letten dat er genoeg SP-stemmende pieten, ADHD’ers, linkshandigen en pieten met overgewicht om de Sint heen lopen.

Het zal allemaal bijzonder verantwoord zijn, maar er zal geen hond meer aandacht voor hebben. Daar helpt geen Dieuwertje lief aan.