zaterdag 30 november 2013

Amoras. Deel 2: Jérusalem



Een half jaar geleden verscheen het eerste deel van een compleet nieuwe serie van Suske en Wiske, Amoras. Ik schreef er hier over. Suske en Wiske worden naar 2047 geflitst met de tijdmachine van professor Barabas. Ze komen op het eiland Amoras terecht en kunnen niet meer terug, omdat de machine in het ongerede is geraakt. Barabas is in de macht van Krimson, die het ook op Amoras voor het zeggen heeft.

Het eerste deel ging met veel vaart van start. In deel 2 is het tempo nog steeds heel behoorlijk, zodat je wel door blijft lezen. De 'fout' uit het eerste deel (Jérusalem is doof, maar daar merk je niks van) wordt in het tweede deel hersteld: ze blijkt te simuleren. Suske komt daar wel erg laat achter; op het moment dat de lezer het al lang in de gaten heeft.

Opnieuw is er een continuïteitsfoutje gemaakt. In een worstelpartijtje ruïneert Suske het hemdje van Jérusalem. Even later kan ze het weer ongeschonden dragen.



















Het gaat er op Amoras heftig aan toe. Wiske lijkt dood, al snappen we dat een dergelijke heldin niet nu al uit het verhaal kan verdwijnen. Als ze echter tijden in een plas ligt, met haar mond en neus onder water, begin je toch te twijfelen. Suske en Jérusalem moeten op de vlucht om hun huid te redden.

In 2013 gaan de zaken ook niet vanzelf: Sidonia moet opgenomen worden in een sanatorium. Als medepatiënte zien we een meisje met grote schrikogen, dat mysterieuze teksten mompelt. Het kan zijn dat het misverstaan van die teksten door Lambiek een aardigheidje is, maar het zou zomaar kunnen zijn dat dit meisje in een volgend deel een grotere rol krijgt. Ook de slavendrijfster in de mijnen, op Amoras, zullen we in een volgend deel ongetwijfeld terugzien.

Suske trekt langzaam wat meer toe naar Jérusalem. Ze is een interessant personage: zij weet hoe ze moet overleven en ze kan Suske nog wel wat hardheid bijbrengen. Tegelijkertijd is het de bedoeling dat we haar als een mooie meid ervaren, die overigens, ook als ze naakt is, wel steeds zeer kuis getekend is.

Jérusalem is een aardige strip. Het tekenwerk (van Charel Chambré) is, net als in het vorige deel, in orde en het scenario (door Marc Legendre) is boeiend genoeg. Dat Amoras zo'n hit is, wordt zeker ook veroorzaakt door de populariteit van de oorspronkelijke Suske en Wiske. Ze zitten ook steeds in mijn achterhoofd als ik de nieuwe serie lees. Daar is niets aan te doen en eigenlijk is dat ook helemaal niet erg. Degenen die de eerste twee delen gekocht hebben, zullen ongetwijfeld ook de rest van de serie kopen. Project geslaagd.


Voor de trailer: klik hier.
En hier vind je de recensie van deel 1.
Deel 3 wordt hier gerecenseerd.

donderdag 28 november 2013

Lokaal verleden


Of je het nog aan mij kunt zien, weet ik niet, maar ik ben geboren in het dorpje Herveld, in de Betuwe. Toen ik een puber was, telde het dorp drieduizend zielen, verdeeld over twee kernen: Herveld-Noord, met de katholieke kerk in het midden, en Herveld-Zuid, rond de hervormde kerk. Vlakbij de kerken stonden de scholen: een katholieke en een hervormde.

Sinds enkele weken waan ik mij van tijd tot tijd in de periode waarin ik in dat dorp opgroeide. Voor een deel komt dat natuurlijk door mijn leeftijd: ik ben ook geen vijftig meer. Maar het komt ook doordat er op Facebook een pagina is aangemaakt over Oud Herveld-Andelst. Andelst lag tegen Herveld aan. Ook een dorp met een kerk en een school.

Op die Facebookpagina worden dagelijks foto’s en berichten geplaatst uit de tijd van mijn jeugd, ook wel uit een nog grijzer verleden en soms uit een wat recentere tijd. Mensen reageren daarop en halen herinneringen op.

De pagina over Herveld-Andelst is er maar een van de vele: er zijn ook pagina’s over bijvoorbeeld Oud Dodewaard, Oud Gemeente Valburg en Oud Elst, allemaal daar uit de buurt. Als je landelijk zoekt, heb je tientallen mogelijkheden tot een sentimental journey: van Oud Vollenhove tot Oud Heverlee en van Oud Amelandt tot Oud Sluis. Er is ook een pagina Foto’s Oud Ede, maar ik neem aan dat die bij de echte Edenaren wel bekend is. Ik heb het idee dat mensen gretig op die pagina’s kijken en commentaar geven.

Waarom is er zoveel belangstelling voor het lokale verleden? We leven toch in een tijd van globalisering? We zijn wereldburger of op zijn minst Europeaan. Als er aan de andere kant van de wereld een orkaan is geweest, worden er hier een avond lang op verschillende zenders uitzendingen aan gewijd. Als er in Duitsland een nieuwe coalitie is, of als een Italiaanse politicus zijn senaatszetel verliest, dan is dat dezelfde avond bij ons op het journaal.

Maar voor velen van ons is de wereld of Europa toch te groot om zich mee te identificeren. Daarom klampen we ons vast aan wat ons wel bekend is: ons landje met zijn eigen cultuur. Misschien dat ook daarom de zwartepietendiscussie zo fel was.

Bovendien krijgen we bijna dagelijks te horen op tv en te lezen in de krant dat we in een tijd van crisis leven. Mensen die hun baan behouden en hun huis niet te koop hebben staan, merken daar niet zo veel van, maar bijna niemand ontkomt aan het idee dat hij in een zware tijd leeft. Dat geeft onzekerheid: wie weet wat er allemaal nog te gebeuren staat.

Daarom zoeken we naar houvast. Vroeger gaf de godsdienst steun; in tijden van nood liepen de kerken vol. Maar voor veel mensen is religie geen optie meer. Dan kun je altijd nog terug om te dromen van het verleden, van de veilige tijd toen je kind was. Toen was de wereld tenminste nog overzichtelijk. Of, om Kees van Kooten te citeren: toen was geluk heel gewoon.

Daarom kijken we graag naar het verleden dat we kennen. Daarom waren de Kameleonfilms populair; daarom kijken we naar series als Dokter Tinus en Moeder, ik wil bij de revue. Ze spelen zich af in een tijd toen we het overzicht nog hadden.

Natuurlijk bedriegen we onszelf. De jaren vijftig, zestig of zeventig zijn overzichtelijk omdat we toen nog een kind waren en we alleen maar aandacht hadden voor ons kleine kinderwereldje. Ook toen zullen de oudere mensen gezegd hebben dat het een jachtige tijd was en dat ze terugverlangden naar de overzichtelijkheid van de jaren voor de oorlog.

En over dertig of veertig jaar zullen mensen die dan onze leeftijd hebben zeggen dat het er in de jaren negentig en aan het begin van de eenentwintigste eeuw zo gemoedelijk aan toe ging. Als Facebook dan nog bestaat, zullen er pagina’s aangemaakt zijn met namen als Ede 2000 of Ede rond de eeuwwisseling en de senioren van dat moment zullen zwijmelen bij het terugdenken aan deze tijd.

Wie van ons dan nog leeft, denkt terug aan 2013, toen je nog met zijn allen bij elkaar kwam in Cultura om bij een kopje koffie en een biertje wat te luisteren naar muziek en naar gedichten en naar nog veel meer moois. Dat was een pas tijd! Om het te bewijzen scrollen we door de foto’s van Edwin. De pagina Oud Dante zal honderden ‘likes’ krijgen.

(Column voorgelezen in Cultureel Café Dante. Foto: Edwin Nieuwstraten)

Hermine de Graaf overleden (1951 - 2013)


Enkele jaren geleden mailde ik aan de uitgeverij van Hermine de Graaf dat ik de schrijfster wilde interviewen. Ik kreeg een kort mailtje terug: De Graaf voelde er niets voor. Sinds die tijd heb ik weinig meer aan de schrijfster of aan haar werk gedacht. Nu lees ik dat ze is overleden, nog maar 62 jaar oud.

In 1984 debuteerde Hermine de Graaf met de verhalenbundel Een kaart, niet het gebied. Als ik nu thuis zou zijn, zou ik naar boven kunnen lopen en het uit de boekenkast pakken. Het had een groene omslag, op het mintgroene af. In een ander boek zou De Graaf het een 'badkamertegel' noemen. Het boek moest het dan ook niet hebben van de omslag, maar van de verhalen, waarin eigenzinnige meisjes voorkwamen.

Een kaart, niet het gebied werd bekroond met de Geertjan Lubberhuizenprijs. Het jaar erop verscheen er een wat dikkere roman, De zeevlam en in de jaren tachtig volgden ook nog Aanklacht tegen onbekend (1987, Bordewijkprijs, nominatie AKO-prijs) en De regels van het huis (1987). Die boeken heb ik indertijd gekocht en gelezen.

In die tijd debuteerden veel schrijfsters. Ik herinner me een omslag van de Haagse Post waarop veel van die schrijfsters bij elkaar stonden, alsof ze bij elkaar hoorden. Stond Hermine de Graaf daarbij? Ik weet het niet meer. Tessa de Loo, Marja Brouwers en Nelly Heykamp wel, vermoed ik. Nelleke Noordervliet misschien ook. 

Van tijd tot tijd verschenen er interviews met Hermine de Graaf. Ik herinner me dat daarin duidelijk werd dat ze lerares Engels op een middelbare school was en steeds kwam erin terug dat ze als kind verhalen vertelde aan haar zusje, in bed. Of misschien was het zelfs een oudere zus. Ze was, zoals ze vroeger in ons dorp zeiden, niet helemaal zoals een ander. 

De hoofdpersonen in de verhalen en de romans van Hermine de Graaf zijn vaak meisjes of vrouwen. Ze gaan hun eigen gang en trekken zich niet zoveel aan van wat hoort. Ze zijn wat stuurs en hebben soms een duistere kant. Het zijn geen gezellige klessebessen. 

Op de foto's die er van Hermine de Graaf verschenen, keek de schrijfster vaak ernstig. Ze leek terughoudend, geen gezellige klessebes. Of dat klopt met wie ze in werkelijkheid was, weet ik niet. 

Intussen schreef ze door: Stella Klein (1990), Alleen de heldere uren (1991), Vijf broden en drie vissen (1993), Onhandige gebaren (1995), De weg naar het pompstation (1996), Een dag in december (1997). Daarna was het vijf jaar stil. Ze schreef nog één boek: Mijn moeder en de duif, in 2002. Toen was het over. 

Begin jaren negentig ben ik het contact met het werk van De Graaf kwijtgeraakt. Enkele boeken heb ik jaren later gelezen, sommige liet ik ongelezen. Intussen waren er andere schrijvers gekomen en De Graafs boeken werden niet meer gerecenseerd in de week dat ze gepubliceerd werden. Ze raakte een beetje op de achtergrond.

Daarover had ik het met haar willen hebben: waarom je als schrijver stopt. Misschien kon ze niet meer. Misschien wilde ze niet meer. Of wilde de uitgever niet. Ik weet het niet. Misschien dat de komende dagen iemand daar iets meer helderheid over kan geven. 

Ongetwijfeld zullen er artikelen over haar verschijnen, maar ik vrees dat haar boeken alleen nog antiquarisch te krijgen zijn. Haar oeuvre is interessant, maar niemand leest het meer. Zonde, maar het is nu eenmaal zo. 

Dit jaar, of over tien jaar, of over veertig jaar zal er toch wel ergens iemand een boekje van haar vinden in een doos met afdankertjes. Die groene badkamertegel of een ander boek. Hij zal het gaan lezen en geboeid zijn en zich afvragen waarom de schrijfster van het boek vergeten is. Niemand weet het antwoord. Het gebeurde gewoon.


Leestips:

dinsdag 26 november 2013

Football Connection en Wags (IR$-team)


















Je kunt niet alles lezen, ook op stripgebied niet. De afgelopen jaren had ik mijn aandacht vooral bij de beeldromans en hapsnapte ik wat andere strips. Dat er twee series waren over een IRS-team was mij dan ook ontgaan. I.R.S. is de afkorting van International Revenue Service, een soort fiscale opsporingsdienst.


De 'derde stroming' richt zich op het voetbal: omkoping, bedreiging, matchfixing. Een prima 'speelveld' natuurlijk, omdat er in de voetbalwereld veel geld omgaat. De eerste twee delen van de serie zijn intussen verschenen: Football Connection en Wags. Die laatste titel duidt op Women And Girls, de voetbalvrouwen dus.

Voor beide stripboeken is het scenario geschreven door Stephen Desberg. Die zou je (behalve van de eerdere IR$-series) kunnen kennen van Guus Slim of Baard en Kale. In deze serie laat hij een voorkeur zien voor perspectiefwisselingen. Dat is ook wel handig, omdat je op die manier zowel een blik krijgt in wat de daders als de speurders beweegt.

Football Connection is getekend door Marc Bourgne, Wags door Daniel Koller. Bourgne kennen we misschien nog van enkele Roodbaardverhalen. De stijl van beide tekenaars vertoont verwantschap, maar mijn voorkeur gaat toch uit naar Bourgne, die scherper tekent: meer detaillering en tegelijkertijd minder arcerinkjes, wat zijn tekeningen een zekere helderheid geeft. Over Koller is best veel positiefs te zeggen. Zo kan ook hij bewegingen natuurlijk weergeven. Wel laat hij soms de pupillen weg als hij ogen tekent, wat het effect heeft dat de ogen van glas lijken.

IR$-team is een serie voor mensen die van spanning houden. Geweld wordt niet geschuwd en af en toe is er een stukje voetbal te zien. Meer dan 'aardig' kon ik de albums niet vinden, maar wellicht behoor ik niet tot de doelgroep. Het zal een aantal albums duren en dan zal er ongetwijfeld iets opgelost zijn. Er zullen slachtoffers vallen, misschien wel aan beide kanten. Ach, je hoeft je niet te vervelen bij zo'n serie, maar ik zal niet naar de stripboekenzaak rennen als er een nieuw deel uitkomt.



Hetzelfde plaatje, getekend door Marc Bourgne (links) en Daniel Koller (rechts)

Uit: Football Connection (Desberg / Bourgne)

Uit: Wags (Desberg / Koller
Serie: IR$ Team
deel 1: Football Connection
Scenario: Desberg, tekeningen: Bourgne
deel 2: Wags
Scenario: Desberg, tekeningen: Koller
Uitgever: Le Lombard
softcover, € 7,50 per deel

maandag 25 november 2013

Gerrit Krol overleden (1934 - 2013)


Gerrit Krol is dood. Ik las het vandaag op Tzum toen ik in een tussenuur wat graasde in de wereldwijde wei. Meteen moest ik denken aan al die boeken die Krol scheef. Een heel stel ervan heb ik gelezen en bewonderd.

Het begon volgens mij met het gedicht over het uittrekken van een broek, dat opgenomen werd in de bloemlezing van Komrij. Het is misschien een beetje flauw, maar ook erg grappig. Ik heb het verschillende keren voorgelezen aan anderen. Later las ik wel meer gedichten van Krol en ik heb ook de verzamelde gedichten in huis, De industrie geneest alle leed (2009). Sommige vond ik aardig, een enkel gedicht vond ik zelfs mooi. Maar de romans zijn, naar mijn smaak, veel beter.

De eerste roman die ik van Krol las was Een Fries huilt niet (1980), dat als Salamander verscheen in 1983. Ik las en herlas het en liet het lezen aan de cursisten bij de literatuurcursus die ik gaf op de Volksuniversiteit. Van het verhaal weet ik nog wel iets: dat het gaat over een meisje dat Schöne genoemd wordt, een jeugdliefde die de hoofdpersoon later weer ontmoet, als hij al met Yvonne is. En dan is er aan het einde ook nog een andere vrouw.

Maar uiteindelijk is het niet het verhaal dat me na lezing en herlezing is bijgebleven. Het zijn de zinnen, waarvan Krol soms een aparte alinea maakte, door witregels boven en onder gescheiden van de rest. Die zinnen die je ook los van de rest van het boek kunt lezen.

De hoofdstukken zijn genummerd 1.1, 1.2 enzovoort, alsof je een wetenschappelijke verhandeling leest. Daar heeft het boek soms ook iets van weg: Krol neemt nauwkeurig waar en het lijkt wel alsof hij wil uitzoeken hoe iets precies in elkaar zit en waarmee het het best vergeleken kan worden. Ik tik enkele losstaande alinea's over. Ze komen van verschillende bladzijden.
Precies zo werkt een halfgeleider. Ik zag haar, maar zij zag mij niet; de stroom gaat slechts één richting uit. 
Schitterend zoals mijn auto daar staat. Die blauwe daar. Opgesteld in carré met honderden andere auto's, zoals ik soms Yvonne in de stad zie en denk: dat is ze, die ene. Een cirkeltje eromheen, ten teken van waarde.
Yvonne is, zo zie ik het tegenwoordig, een soort golfverschijnsel. Ik ben ook een golfverschijnsel, maar anders. Ik beweeg niet. Ik ben een ontzettend lange golf, mijn hele leven is één golf. Een staande golf. Je ziet het wel 's als water over asfalt stroomt: een soort vlechtwerk van water. Een golf die zolang het water stroomt staan blijft, zo'n golf ben ik.  

Het heeft een paar jaar geduurd en toen kocht ik weer een boek van Krol, net verschenen: Maurits en de feiten (1986). Weer was ik meteen gegrepen. Maurits zit in de gevangenis, verdacht van moord, op Mirjam. Of hij werkelijk de dader is, is in het begin niet duidelijk. Uiteindelijk lijkt het ook niet uit te maken. Maurits is vooral bezig om van het voorval een aannemelijk verhaal te maken. In dat verhaal past ook een seksuele relatie met zijn stiefmoeder, Zwaan. Zo herinner ik het me tenminste.

Maurits en de feiten is een helder geschreven boek, dat toch afwijkt van wat ik toen gewend was. Het leek alsof Krol bij elke roman weer opnieuw aan het uitvinden was hoe dat moest, een roman schrijven. Elke keer moest hij  er opnieuw een vorm voor bedenken. Daardoor heb je als lezer niet alleen aandacht voor de gebeurtenissen. Je kunt je daar tot op zekere hoogte wel door mee laten voeren, maar steeds zie je ook de bijzondere vorm en heb je aandacht voor hoe de schrijver het gedaan heeft. Alsof je afwisselend (en op sommige momenten tegelijkertijd) dicht op het verhaal zit en er afstand van neemt.

Daarna heb ik veel van Krol gelezen, al heb ik niet de inhoud van al die boeken paraat: De rokken van Joy Scheepmaker (1962), De ziekte van Middleton (1969), De chauffeur verveelt zich (1973), Halte opgeheven (1976), De man achter het raam (1982), Scheve levens (1983), De Hagemeijertjes (1990), Omhelzingen (1993), Okoka's wonderpark (1994), De vitalist (2000), Een schaaknovelle (2002), Rondo Veneziano (2004), Laatst met een vrouw (2004) Duivelskermis (2007).

Voor het Nederlands Dagblad schreef ik over de roman Rondo Veneziano, samen met een bundel columns, Laatst met een vrouw. De boeken kwamen uit toen Krol zeventig werd en ik vond ze prachtig. Ik voelde me getrakteerd door de jarige.

Een roman die mij nog goed bijstaat, is De man achter het raam, dat geschreven is vanuit een computer, die verliefd wordt op degene die hem bedient en die dus de man achter het raam is. De computer voelt zelfs jaloezie.In mijn herinnering is het een van de meest toegankelijke boeken van Krol.

Een van Krols laatste boeken was Duivelskermis. Hierin schreef hij over zijn ziekte, de ziekte van Parkinson. Hij kreeg medicijnen die de symptomen moesten onderdrukken. Dat lukte aardig, maar de bijwerkingen waren niet mis: Krol ging hallucineren; hij zag monsters.

Ik herinner me een scène waarin Krol merkte dat er een monster bij hem aan tafel zat. Dat was opmerkelijk, want gewoonlijk zag hij ze niet van zo dichtbij. Toen hij goed keek, zag hij dat het monstertje aan het schrijven of aan het tekenen was. Hij bleef kijken en constateerde toen dat het monster maar deed alsof: hij maakte steeds dezelfde bewegingen. Ineens drong het tot hem door waarnaar hij keek: het was zijn rechterhand.

Dat Krol in zijn heldere perioden een dergelijk boek heeft kunnen schrijven, is zonder meer bewonderenswaardig. De omstandigheden moeten moeilijk geweest en toch is Duivelskermis gewoon een goed boek.

Krol heeft een prachtig oeuvre geschreven dat bestaat uit veel eigenzinnige boeken. Zijn boeken hebben een stugge kant, omdat ze bijna nooit 'vloeien'. Nooit zijn het rechttoe rechtaan vertelde verhalen. Sommige mensen laten zich afschrikken door Krols boeken, omdat er wiskundige formules in voorkomen of plaatjes. Krol doet een beroep op het verstand van de lezer: hij dwingt je tot nadenken. Tegelijkertijd word ik ook altijd geraakt door zijn zinnen, door de manier waarop de hoofdpersoon in de ban van een vrouw kan raken, doordat ik, om een samenknoopsel van redenen zijn boeken 'mooi' vind.

In de loop van de jaren moet ik ook heel wat interviews met Krol beluisterd en gelezen hebben. Meestal kwam daar zijn vrouw Janna wel even in voor. Zij sleepte hem mee naar het Boekenbal, waar hij dan verscheen met bijvoorbeeld gigantische glitterende strik die hij van Janna moest dragen.

Van een interview in het blad Diepzee herinner ik me helemaal niet meer wat er over het werk van Krol werd gezegd, maar alleen dat de schrijver een gat in zijn sok had en dat het hele interview lang probeerde te verbergen. Dat lukte blijkbaar niet, want anders had ik het niet geweten. Juist door zijn pogingen dat gat te verbergen, werd de aandacht erop gevestigd en uiteindelijk is dat het enige wat voor mij van het interview is overgebleven.

Misschien zijn er mensen die nog nooit iets van Krol gelezen hebben. Die zijn te benijden. Ze kunnen zijn oeuvre boek voor boek alsnog tot zich nemen en zich laten verrassen door het werk van deze bijzondere schrijver. Ik raad ze aan om te beginnen met Een Fries huilt niet. Ten eerste is het maar een dun boekje. Ten tweede is het onweerstaanbaar. Ik kan mij in ieder geval niet voorstellen dat iemand daarna de rest van Krols werk ongelezen laat.

Voor zover ik weet, heeft Krol altijd veel waardering gekregen, maar was zijn publiek niet heel groot. Hij ontving verschillende prijzen: de Multatuliprijs in 1978 voor De weg naar Sacramento, de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre in 1986, de Busken Huetprijs in 1996 voor De mechanica van het liegen en ten slotte in 2001 de P.C. Hooftprijs.

Krol is er niet meer. Laten we daarom uren stil zijn. Met een van zijn boeken op schoot.

Afbeelding: Siegfried Woldhek. Met toestemming van de kunstenaar overgenomen. Voor meer schrijversportretten: zie zijn site.

zaterdag 23 november 2013

Boeken die men niet meer leest


In een van mijn boekenkasten staat een merkwaardig boek: Boeken die men niet meer leest (1930) van Dr. Jan Walch (1879 - 1946). Het moet al een tijd in mijn bezit zijn en ik zal er zeker in gebladerd en gelezen hebben, maar ik heb het nooit helemaal tot mij genomen.

Het boek komt uit 1930 en is een bundeling van stukken die Walch in Het vaderland schreef. De keuze is willekeurig, schrijft Walch en daarom heeft hij het ook niet over de boeken die men niet meer leest. Of Walch alle boeken die hij behandelt herlezen heeft, is niet duidelijk. Hij schrijft wel dat hij een paar boeken gekozen heeft 'om de bijna niet te bekennen reden, dat ondergeteekende ze zeer lang geleden gelezen had, en nieuwsgierig was te weten, wat voor indruk ze bij herlezing op hem zouden maken.'

Het gaat Walch niet om boeken die men niet meer kent, denk ik. Want er staan titels bij die nog steeds aardig wat mensen kennen: De lof de zotheid, Ivanhoe, Robinson Crusoë, De overwintering op Nova Zembla, Uilenspiegels, Belijdenissen (van Augustinus), Van den vos Reynaerde, Het slot Loevestein.

Volgens mij wordt een boek als Van den vos Reynaerde nog steeds in het onderwijs gelezen. Dat was in 1930 ook al zo, maar volgens Walch belette dat juist 'degenen die het volle genot ervan kunnen hebben' (omdat ze de maatschappij beter kennen en beter kunnen lezen dan scholieren) om het werk te lezen.

Die mensen moesten Van den vos Reynaerde toch maar eens gaan lezen. Wat het Middelnederlands betreft:
dát beletsel is toch heusch van heel weinig beteekenis! Men leze overluid; dan zal men welda merken, dat, moge het vizueele woordbeeld wat ongewoon aandoen, de klank ons toch zeer gemakkelijk aanspreekt.
Veel meer dan het verhaal navertellen doet Walch eigenlijk niet. Hier en daar wijst hij op een bijzonderheidje in de tekst, maar het stuk lijkt vooral bedoeld om degenen die het boek niet (meer) kennen te vertellen waarover het gaat en hoe kostelijk het is.

Walch is vooral te spreken over de humor in het Reinaertverhaal. Die humor brengt hij in verband met de 'Nederlandschen volksaard':
[Het is humor] zooals onze boeren hem nog puur hebben. Die is van een speciale soort! Smeuïg, en toch fijn-oolijk; niet scherp-intellectueel, zooals de Fransche esprit; niet overgemoedelijk, met zetjes van veelal wat plompe snaakschheid, zooals de Duitsche, niet zoo ijl en superieur-dwaas als de Iersch-Engelsche clownerie. Maar gevoeliger dan de Fransche, fijner dan de Duitsche, realistischer dan de Engelsche.
Niemand zou het nu nog in zijn hoofd halen om dit soort zinnen te schrijven en dat is het aardige van Walch, vind ik. Wat Reynaert betreft: Walch kon niet vermoeden hoeveel aandacht er nog zou komen voor literatuur uit de Middeleeuwen. Hij kon niet bevroeden dat er mensen als Herman Pley en Frits van Oosterom zouden komen die een flinke zwiep zouden geven aan de populariteit van boeken waarvan Walch misschien bang was dat ze onder het stof zouden verdwijnen.

Lof der zotheid is nooit helemaal weggeraakt volgens mij. In mijn tienerjaren las ik het, in een toen gloednieuw Prismadeeltje. Van het boek met de confessies van Augustinus zijn er vermoedelijk ook wel nieuwe uitgaven geweest en Robinson Crusoe zal nog in aangepaste vorm te krijgen zijn als kinderboek. Of als tekenfilm.

Andere boeken die door Walch genoemd zijn, zijn intussen wel weggezakt. Van sommige boeken klinkt de titel nog bekend: Maurits Lijnslager, Batavische arcadia, De vermakelijke avanturier, Lidewyde, Akbar. Ik moet bekennen dat ik uit dit rijtje alleen Lidewyde van Busken Huet heb gelezen en ik vond dat indertijd best een klus.

Helemaal nieuw voor mij waren de titels Janus Snor en Joachim Polsbroekerwoud. Het eerste boek heet voluit Uittreksels uit het dagboek en nadere levensberichten van wijlen den Heer Janus Snor en werd geschreven door Den Ouden Heer Smits, pseudoniem van Mark Prager Lindo. Het boek verscheen in De Nederlandsche Spectator en later als afzonderlijke uitgave. Janus wordt in één klap rijk, maar zijn benen zijn niet sterk genoeg om de weelde te dragen. De 'eenvoudige lieverd' Dora vindt hij te min nu hij allerlei andere vrouwen kan krijgen.

Walch schrijft:
Ik zal de historie niet uit vertellen. Men begrijpt wel dat Snor gauw geruïneerd is. En dat 't met Dora terecht komt; in dien overgangstijd kwam 't altijd nog goed terecht. Maar wat ik niet wil nalaten te zeggen, is, dat met-dat-al, en ondanks de eigenaardige bezwaren die we tegen 't boek voelen, 't nog wel genoegelijke lectuur blijkt. Het is: de stem van een pleizierigen ouden-heer, cynisch, dat is te zeggen: ouderwetsch-cynisch, welbewust- -en ietwat pozeerend- cynisch; met den daarbij behoorenden achtergrond van romantisch sentiment.
 Joachim Polsbroekerwoud werd geschreven door Bernard Gewin, die ook wel de naam Vlerk gebruikte. Hij wordt door Walch vergeleken met Hildebrand/Nicolaas Beets en Jonathan/J.P. Hasebroek. Van de laatste staat het boek Waarheid en droomen al enkele decennia op mijn lijst met te lezen boeken.

Walch kraakt enkele noten over het 'humorisme' van Gewin in Joachim Polsbroekerwoud. Voor mijn gevoel neemt hij afstand van het boek. Maar nee:
Intusschen zou ik niet graag willen, dat de voorafgaande pogingen om de tekorten in Vlerk's humoristischen stijl te kenschetsen, u 't denkbeeld zouden hebben gegeven, dat zijn werk eigenlijk niet veel bijzonders is. Men went aan die fouten - men heeft daar allen tijd voor, want 't boek omvat 288 zéér lange en nauw-bedrukte bladzijden - en heeft dan ook gelegenheid te over om tal van werkelijk geestige, terloops-geestige, opmerkingen te savoureeren in dit genoeglijk voortpratend reisverhaal. Het is heusch een aardige kerel, die hier aan 't woord is; wiens goedhartigheid en levenslust we voelen achter zijn niet verfijnd-litterairen toon. Ik geloof, dat hij een prettiger mensch moet zijn geweest, dan de zelfbewuste, artistieke Beets; en zeker was hij minder poseur dan Hasebroek. 
Toen ik Boeken die men niet meer leest van de plank pakte wist ik maar van één boek zeker dat het erin behandeld werd: Klaasje zevenster. Dat blijkt niet te kloppen; mijn geheugen heeft me weer eens bedrogen en ik vraag mij nu voortdurend af in welk boek Klaasje zevenster dan als vergeten boek voorkomt.

Dr. Jan Walch is intussen ook wel vergeten, vermoed ik. En zijn Boeken die men niet meer leest leest men niet meer. Maar het is nog steeds leuk om erin te bladeren en hier en daar blijf je er lekker even in hangen.

donderdag 21 november 2013

Pier en oceaan


Tegen het einde van 2012 maakte ik een lijstje met de beste boeken die ik dat jaar gelezen had. Er waren ook heel wat goede boeken verschenen die ik nog niet gelezen had. Ook daarvan maakte ik toplijst. Nu ik die lijst overlees, zie ik dat ik de meeste boeken eruit intussen gelezen heb. Ik kwam niet toe aan: K. Schippers (maar wel aan het boek dat hij daarna schreef), Christian Weijts en Stefan Brijs.

Pas de afgelopen weken las ik Pier en oceaan van Oek de Jong. Daar voelde ik me wel zo'n beetje toe verplicht. Jaap Goedegebuure had de roman 'de bekroning van Oek de Jongs oeuvre' genoemd en op de site van De Jong wordt het aangemerkt als zijn magnum opus.

Indertijd had ik meteen na verschijnen Opwaaiende zomerjurken en Cirkel in het gras gelezen, waarvan ik genoten had. De inktvis las ik een keer tussendoor en dat viel me tegen. Eigenlijk weet ik al niet meer waarom; van het boek is me niets bijgebleven. Wel heb ik lang het plan gehad om Hokwerda's kind te lezen. Het is er niet van gekomen.

Maar Pier en oceaan heb ik uit, al heb ik er behoorlijk lang over gedaan. Het boek leest nogal langzaam, wat op zich niet erg is. De schrijver put zich uit in observaties, die ik fraai vond. Pier en oceaan is een zintuiglijk boek, waarin uitgebreid verteld wordt wat gezien, gehoord, geroken, geproefd en getast wordt.

Het boek bevat eigenlijk geen plot. De tijd verglijdt en we volgen de hoofdpersonen: Abel Roorda en zijn ouders Dina en Lieuwe. Daar is weinig spannends aan, maar de zinnen zijn goed geformuleerd en dat leest prettig. Toch had ik af en toe wel een plotje gewild, iets wat mij nieuwsgierig maakte naar de afloop van een hoofdstuk of van het hele boek. Maar De Jong bakt geen lieverkoekjes; we moeten het doen met dit boek.

Op den duur begon ik wel wat moeite te krijgen met de ernst: Pier en oceaan is een bloedserieus boek. Ik herinner me geen enkel grapje, geen kwinkslag, geen ironie. De personages kunnen weinig afstand nemen van zichzelf en kennen weinig zelfrelativering. In ieder geval kunnen ze niet om zichzelf (glim)lachen, zodat de lezer dat ook niet kan.

Qua vertelwijze wijkt Pier en oceaan nogal af van wat nu gebruikelijk is. Van sommige gedeelten heb je het het idee dat ze door een alwetende verteller verhaald worden. Verder wordt er veel gewisseld van perspectief. Omdat Pier en oceaan een breed opgezette roman is, is dat ook wel begrijpelijk. Abel is de belangrijkste persoon, maar het boek begint al voordat hij geboren is. Bij hem kon dus niet de hele tijd het perspectief liggen. En als we eenmaal uitgebreid kennis hebben gemaakt met Dina en Lieuwe, willen we ze ook verder wel van dichtbij volgen.

Dat wisselen van perspectief kan experimenteel zijn, zoals indertijd bij 362.880 x Jef Geys van Walter van den Broeck, waarin steeds weer dezelfde gebeurtenis beschreven wordt vanuit een ander perspectief. Bij dat boek maakt het nauwelijks uit in welke volgorde je de hoofdstukken leest.

Bij De Jong maakt de veelheid aan vertellers juist een ouderwetse indruk. Het lijkt voort te komen uit een neiging naar volledigheid, die er ook voor zorgt dat de lezer weinig zelf in mag vullen. Als je het als lezer prettig vindt je te laten leiden, zul je genieten van dit boek. Mij stoorde die 'ouderwetsheid' niet. Ik vond de personages boeiend genoeg en de zorgvuldige stijl was wel aan mij besteed.

Wel had ik het idee dat sommige perspectiefwisselingen uit gemakzucht ontstaan waren. Op een gegeven moment gaan Abel en zijn vader naar Gent met de 'ongodist' meneer Padmos. Aan het eind van een hoofdstukje kruipen we nog gauw even in het hoofd van Padmos om zijn visie te vernemen, terwijl dat verderop niet meer gebeurt. Ook speelt Padmos verder geen rol in het boek.

Ik merk dat ik wat ambivalent sta tegenover Pier en oceaan. Aan de ene kant heb ik het boek met plezier gelezen. Het is zorgvuldig geschreven en thematisch is het ook interessant. Onnadrukkelijk worden door het hele boek lijnen getrokken. Bijvoorbeeld de betekenisvelden die rond de titel hangen en die je terugvindt in veel verschillende passages.Interessant vind ik ook de vaderfiguur waar Abel toch wel duidelijk afstand van neemt. Maar het boek had van mij ook best wat meer verhaal, wat meer plot, mogen hebben, een beetje humor hier en daar en wat strakker mogen zijn wat het perspectief betreft.

Mijn gevoel, dat op weinig gebaseerd is, zegt me dat Hokwerda's kind misschien wel beter is. Om dat te controleren, zou ik het moeten lezen. Ik ga niet zeggen dat ik dat ook ga doen en zelfs niet dat ik het op de stapel zal leggen van boeken die ik ga lezen. Maar als ik het in een tweedehandszaakje tegenkom, zal ik toch overwegen er een paar euro aan te besteden.

dinsdag 19 november 2013

Elsie en Mairi. Engelen van Flanders Fields



Eind vorig jaar maakte ik een lijstje van de beste strips die ik in 2012 las. Dat was een bijna onmogelijke opgave. Ten eerste vergat ik een boek dat beslist bij de beste tien hoorde en ten tweede waren er een paar die niet meer in het lijstje pasten, en die ik toen maar in een soort naschrift heb genoemd. Eén daarvan was Afspraak in Nieuwpoort van Ivan Petrus Adriaenssens, een fraai boek over de Eerste Wereldoorlog.

Blijkbaar was Adriaenssens nog niet uitgeschreven over die oorlog, want intussen is er een nieuw boek: Elsie en Mairi. Engelen van Flanders Fields. Net als bij zijn vorige boek heeft Adreaenssens zich uitstekend gedocumenteerd. Achter in het boek verantwoordt hij zich: hij vertelt over de historische achtergrond en geeft aan waar hij fictie nodig gehad heeft om er een goed verhaal van te maken. Over zijn weergave van het leven van de hoofdpersonen is Adriaenssens helder: 'Alle feiten over Elsie en Mairi zijn juist en alle data kloppen.'

Elsie (Elisabeth) Knocker en haar vriendin Mairi Chrisholm meldden zich aan het begin van de Eerste Wereldoorlog aan bij Dr. Hector Munro's Flying Ambulance Corps, omdat ze wilden helpen. Ze kenden elkaar van een motorclub. Mairi was toen nog maar achttien jaar oud, Elsie was twaalf jaar ouder. Ze vertrokken naar Flanders Fields, waar ze op verschillende plaatsen werkzaam waren.

Niet het feit dat zij als verpleegsters in de oorlog gewerkt hebben is bijzonder. Wel dat ze zelf de ambulance bestuurden en meer nog dat ze aan het front aanwezig waren. Omdat veel gewonden stierven op weg naar het hospitaal, wilden de vrouwen ze dichterbij opvangen. In Pervijze was dat op slechts vijftig meter van het front.

Het had  wel tot gevolg dat ze uit het korps van Dr. Hector Munro moesten vertrekken, waardoor ze zelf moesten zorgen voor de financiering van hun hulpacties. Daarom keerden ze van tijd tot tijd terug naar Engeland om spreekbeurten te vervullen en fondsen aan te boren. Op basis van hun dagboeken werd nog tijdens de oorlog een boek geschreven, dat ook weer geld op moest brengen.

Ivan Adriaenssens tekent en vertelt niet alleen over de lotgevallen van de beide vrouwen, maar ook over de schrijfster die van hun aantekeningen een boek moet maken. Op die manier kan hij afwisselend de vrouwen dicht op de huid zitten en een beetje afstand van hen nemen.

Elsie en Mairi is een fraai boek geworden. We krijgen een beeld van twee individuen in ongewone omstandigheden. Tegelijk krijgen we een beeld van de oorlog: zowel van de gruwelijkheden als van de dagelijkse besognes. Adriaenssens heeft een goede manier gevonden om de geschiedenis levend te houden: door ons te laten zien hoe twee mensen toen leefden. Met hen kunnen we ons, na zoveel jaren, alsnog identificeren en voor even wordt de afstand van een eeuw overbrugd.



zondag 17 november 2013

Mensen die je misschien kent


Voor op de debuutbundel van Frouke Arns treffen we een huiselijk beeld aan. Onder de titel, Mensen die je misschien kent, staan twee schoenen op een radiator. ‘Gymschoenen’ noem ik die nog altijd, omdat ik dit soort schoenen, in het blauw, vroeger aan had bij de gymnastieklessen. Intussen zullen ze wel anders heten.

Die huiselijkheid, die alledaagsheid, is kenmerkend voor veel gedichten van Arns. Ze gaan over dingen die we in ons gewone leven mee zouden kunnen maken: een konijn dat doodgaat; een feestje waar alleen buiten gerookt mag worden; wat je ziet vanuit de trein; een man die een plein oversteekt.

Het zijn aardse gedichten, die niet zweven, die niet fladderen, maar naast je door de stad lopen, in gymschoenen bijvoorbeeld.
Het zou Venetië kunnen zijn

Weer gedroomd van roedels wolven,
hondsvermoeid mee opgestaan. Deze dag behoeft
een zonsverduistering.
Alles wordt in stelling gebracht: koopwaar
met de beste kant naar boven, straten schoon,
geluid gedempt. Iemand roept iets, gaat verloren
in de schittering van het water.

Zijn je nagels rood gelakt, ook je tenen,
je weet maar nooit wanneer het treft.
Onder de stolp ben je veilig en aan een beetje
honger heeft nog niemand zijn tong verbrand.
Glasmannen stoken de ovens op, uit zand
en vuur dienen wonderen geblazen:
kleine zwanen, schuwe katjes,
vazen voor één roos.

Tijdens het lezen van dit gedicht moest ik denken aan ‘Changement de décor’ van Ellen Warmond; ook een gedicht over het begin van de dag. Misschien zag ik daardoor bij het in stelling brengen uit de eerste strofe een bijna militaire handeling voor me; misschien ook roept ‘Het zou Venetië kunnen zijn’ dat zelf op. 

Wat beschreven wordt in de eerste strofe, lijkt fraai: koopwaar (ik moest aan fruit denken) dat er goed uitziet, schone straten, schitterend water.

Maar daaronder woelt wat. De koopwaar heeft ook een andere kant die wij niet zien en de nacht voor deze dag bracht roedels wolven. Het zal vandaag niet vanzelf spreken; de ‘je’ moet zich bewapenen. De nagels gelakt dus, zodat de kans groter is dat je opvalt, dat je iemand treft.

Ziet de ‘je’ de ‘glasmannen’ als ze met haar roodgelakte nagels de deur uit gegaan is? Misschien wel. De mannen werken met vervaarlijk warm gestookte ovens. Stoere arbeid, dat breekbaar glaswerk oplevert, waarvan de kwetsbaarheid benadrukt wordt door de vorm: kleine zwanen, schuwe katjes, vazen voor één roos.

Arns brengt niet het verband aan, maar zet al die dingen alleen maar na elkaar. Als vanzelf gaan ze op elkaar reageren. De stoere glasmannen laten zich vergelijken met de zelfbewuste vrouw met rode nagels. En daardoor weten we ook hoe ze zich werkelijk voelt: een schuw katje.

Misschien is de ‘iemand’ uit de eerste strofe ook wel zo’n spiegelfiguur: hij of zij valt weg tegen de schittering van het water. Ondanks dat en ondanks de moeheid die er bij het begin van de dag al is, gaat de vrouw op pad. Het schuwe katje laat haar nagels zien.

Het lijkt bijna niks: gewoon de straat op gaan, maar het krijgt door de setting iets dappers. Het is een daad geworden.

Dat is mooi gedaan door Arns en dan vergeef ik haar dat ‘hondsvermoeid’ zo vlak na die wolven, al staat de nadrukkelijkheid van dat woord me wel in de weg.

Zo vergaat het me in veel van de gedichten van Frouke Arns: je merkt dat ze een dichteres is die veel kan; ze neemt scherp waar, formuleert nauwkeurig. Sommige zinnen zijn voluit raak, zoals deze: ‘Ontwaken in bedden die kraken / fossielen van laken in de huid.’ Aan die fossielen zal ik nog vaak terug moeten denken als ik bij mijzelf of mijn lief de vouwen van het laken op de huid terugvind.

In Mensen die je misschien kent staan ook mindere gedichten. Van een gedicht als ‘Woorden proeven’ snap ik niet hoe een redacteur dat heeft kunnen opnemen; enkele andere gedichten zijn me net te slap, te weinig geconcentreerd.

Arns toont verschillende keren de neiging om aan het eind van het gedicht nog even een wendinkje aan te brengen. In bijvoorbeeld ‘Midleven’ wordt een feestje beschreven van mensen in de leeftijd die het gedicht al aangeeft: ‘De keuken is een slagveld van gebloemde vrouwen / met rode laarsjes en lippenstiftresten op hun tanden.’ Bij het zien van de jassen die in de gang op de grond liggen denkt de ‘ik’: ‘laat mij / er even op slapen, voordat het begint te dagen.’

Daar hebben we het wendinkje en het werkt hier aardig. Dat ‘dagen’ kan verwijzen naar het begin van de dag, maar ook naar het inzicht dat doordringt, waardoor de ‘ik’ ziet hoe haar ‘midleven’ eruitziet. Maar als zo’n wending in verscheidene gedichten voorkomt, gaat wel de verrassing er wat van af.

Een dichter heeft het recht om beoordeeld te worden op het beste van zijn werk en bij Arns is dat wel in orde. Ik wens haar een strenge redacteur toe, die het beste uit haar en haar gedichten naar boven haalt. Niet omdat Mensen die je misschien kent niet goed genoeg is, maar omdat ik vermoed dat Frouke Arns nog meer kan. Dat zal ze in haar volgende bundel moeten laten zien.

zondag 10 november 2013

De Heer in beeld


Verschillende keren per jaar wisselt de Vluchtheuvelkerk in Zetten de zondagse viering in voor een lezing. Eerder dit jaar traden Willem Aantjes en Bas Haring aan als spreker, vandaag was het de beurt aan Margreet de Heer, striptekenaar.

Het werd een heuse preek, met een schriftlezing (over het gebod dat beelden en de aanbidding ervan verbiedt en over het gouden kalf) en Margreet eindigde met 'Amen'. Daartussen had ze gefilosofeerd over wat wij toch moeten met dat verbod op beelden. Het begrip 'beelden' nam ze daarbij ruim: niet alleen afbeeldingen, maar ook denkbeelden. 

De Heer vindt dat we beelden moeten wantrouwen: maar al te vaak zijn beelden gebruikt om mensen te manipuleren. Als voorbeeld gaf ze een strip uit de Tweede Wereldoorlog over een Duitse herder en een Engelse buldog. De herder zat aan de ketting en het was dus logisch dat die meer Lebensraum wilde. Bij de beelden die we voorgeschoteld krijgen is bovendien door iemand een keuze gemaakt; er zijn andere beelden die we niet te zien krijgen. Ook daarom moeten we kritisch zijn. 

Wij kunnen niet zonder beelden: we maken ze zelf aan en we staan ervoor open. Het gebod om de beelden niet te dienen is volgens de Heer een gebod om niet af te gaan op de eerste indruk, om kritisch beelden te beschouwen, om ons te realiseren wat beelden met ons doen. 

Het afbeelden van God of (in de Islam) van de profeet lag altijd moeilijk. De Heer beeldde God af als een amoebe, een eencellige waaruit nog van alles kon groeien. Mohammed mag eigenlijk niet afgebeeld worden, maar in het verleden is dat vaak gebeurd en in de Hadith is ook een uitgebreide beschrijving van zijn uiterlijk te vinden.

De lezing werd omlijst met muziek en een breakdance (van Björn). Na afloop waren er vragen en opmerkingen. Wie dat wilde, kon een of meer boeken kopen en iedereen kreeg een poster mee. Tijdens de koffie waren er alleen maar tevreden gezichten. 

De Heer, dochter van twee dominees, vond het mooi dat ze voor een keertje toch in de voetsporen van haar ouders kon treden. Of ze beroepbaar is, weet ik niet, maar je kunt haar altijd uitnodigen voor een lezing. 



zaterdag 9 november 2013

Asterix bij de Picten


Asterix gaat al zo lang mee, dat alleen de oudsten onder ons hem niet kennen uit hun jeugd. Mijn oma had een abonnement op de Revu, die toen misschien nog wel Revue heette. Ik weet dat ik op de achterkant daarvan de ballonstrips van Olivier B. Bommel las en dat ook Lucky Luke op die plaats een tijdje te lezen was. Als ik het me goed herinner, heb ik daar ook Asterix en Obelix leren kennen.

Asterix en Lucky Luke, die vormden jarenlang voor een groot publiek de top van de strips (samen met de Donald Duck natuurlijk). Ik ken niemand die met dedain over deze strips spreekt. Iedereen geniet ervan of heeft ervan genoten.

Toen ik wat ouder was, ging ik zelf albums kopen. Ik hield erg van Guust Flater en van Olivier Blunder, maar Asterix kocht ik ook. Op zolder moet nog ergens een kapotgelezen exemplaar liggen van Asterix en het eerste legioen, dat uiteindelijk alleen nog met een paar nietjes enigszins bij elkaar gehouden kon worden.

Maar in de Asterixserie kwam de klad. De geniale scenarist René Goscinny overleed in 1977 en toen zat tekenaar Albert Uderzo zonder tekstschrijver. Hij besloot het zelf te doen. Dat was geen succes. Op een gegeven moment ben ik domweg gestopt met het lezen van Asterix. Nu ik de complete lijst met titels zie, tel ik er een stuk of zeven die ik niet eens ingekeken heb. Zo zal het meer mensen vergaan zijn.

Gelukkig kan nu iedereen weer onbekommerd Asterix gaan lezen, want er is een nieuw team. Bij het nieuwe album, Asterix bij de Picten, staan nog steeds groot de namen van Goscinny en Uderzo op de kaft, maar in het klein ook die van de mensen die het meeste werk hebben verzet: scenarist Jean-Yves Ferri en tekenaar Didier Conrad. Over hun aanstelling leest u hier meer. Conrad moest overigens wel elke tekening voorleggen aan Uderzo.

Ferri heeft een fris verhaal geschreven, dat de sfeer van de oude Asterixen oproept. Mensen die de serie niet meer hebben gevolgd hebben, zullen merken dat Assurancetourix en Arbraracourix andere namen hebben gekregen, maar dat hebben ze al tien jaar. Verder is er weer veel bekends: in het kleine dorpje dat zich dapper blijft verzetten tegen de Romeinen komt iemand van buitenaf die inbreuk maakt op de dagelijkse gang van zaken.

Soms blijft de plaats van handeling het dorp (bijvoorbeeld in De intrigant), maar meestal trekken Asterix en Obelix eropuit. Zo gaat het ook in dit deel. Er komt iemand aandrijven die ingevroren is. Het blijkt een getatoeëerde Pict te zijn. Asterix en Obelix gaan met hem mee naar zijn vaderland, waar nog een klusje op te knappen is.

Er valt in Asterix bij de Picten als vanouds veel te glimlachen, door de kleine grapjes die erin verweven zijn. Running gag is het optreden van een Romein (Numerusclausus) die een volkstelling uit moet voeren en steeds de tel kwijtraakt. En in Schotland blijken er op de stenen tekens te staan die door de Picten zijn aangebracht. Die heten, het is bijna te raden, pictogrammen.

Ook zijn er door de vertaler, Frits van der Heide, verwijzingen naar Nederland aangebracht en wel naar het koningshuis. Als Asterix vertrekt, zegt de vrouw van Nestorix zachtjes: 'Even wuiven, misschien?' En in een fikse woordenwisseling bijt Obelix Asterix toe: 'Aha! Monneer Asterix werpt zeker liever privaatpotten!'

Toen het eerste deel van Walhalla verscheen maakten verschillende recensenten de vergelijking met Asterix en Obelix. Ik ben wel voor een concurrentiestrijd die het niveau van beide reeksen opstuwt. Asterix bij de Picten is in ieder geval een waardige tegenzet.



dinsdag 5 november 2013

Paren



In 1997 publiceerde Victor Vroomkoning de bundel Lippendienst, onder de naam Stella Napels. De gedichten stonden vol brute seks, die de ‘ik’ zich moest laten welgevallen: ‘Dat mijn oren grepen / voor zijn vuisten waren / als mijn muil zijn speen / kokhalzend molk, / begrepen?’

Naast deze gedichten vol storm, waren er ook windstille gedichten, met titels als ‘Hoogliedje’ en ‘Hemelvaart’: ‘Dat geen jakhals, geen vos mijn tuin / verniele, dat ik geur naar mirre en / laurier, dat mijn ogen duiven zijn, / mijn borsten tweelingwelpen, granaat- / helften mijn wangen, mijn flanken reeën.’

Niet alle gedichten waren even sterk, maar er zat lijn in de bundel en er stroomde een zekere gedrevenheid door de gedichten, die aangenaam aandeed. De afwisseling van gewelddadige seks met litanieachtige verzen intrigeerde.

Intussen zijn we heel wat jaren verder en opnieuw heeft Vroomkoning zich gewaagd aan gedichten over de lijfelijke liefde, met de bundel Paren.
Bijslaap


Je voelt het grommen aan je rug,
het schemeronweer boven zee
dat niet het land op wil.
Naast je uit de slaapzak
gaapt je blote wederhelft.


Een uur misschien lig je er
wakker van tot zij ontwaakt.
Is dat onweer? vraagt ze lauw.
Schichten schieten door ons
heen waarna het tot bedaren komt.

Het begin van dit gedicht bevalt me: het onweer gromt, maar het lijkt of er ook in de ik-figuur iets zachtjes gromt. Zoals het onweer zich inhoudt, zo bedwingt ook de ik-figuur zich. Pas in de tweede strofe komen ze allebei tot ontlading. 

In tien regeltjes is dit een aardig gedicht, met enkele woorden die terloops wat extra lading meekrijgen; ‘lauw’ bijvoorbeeld. Maar die ‘blote wederhelft’ is me te slap, te clichématig.

Dat is het probleem bij deze bundel: er staan wel fraaie zinnen in, maar weinig goede gedichten. Bovendien zijn enkele gedichten uitgesproken slecht, zoals de parodie op het beroemdste gedicht van Nijhoff: ‘Ik ging te drommel! om háár terug te zien’, waarvan eigenlijk alleen de slotregel goed is.

In het grootste deel van Paren gaat het over een ‘ik’ en een ‘jij’, soms over een ‘zij’ en een ‘hij’ of een ‘ik’ en een ‘zij’. Een enkele keer over een ‘jij’ en een ‘zij’, die vreemd genoeg wel ‘wij’ worden genoemd: ‘We kunnen soms uren zo liggen / jij met je duim in haar schede / zij haar palmen als een netje om je ballen’.

Tijdens het lezen wil de bundel, mede daardoor, maar moeilijk een geheel worden. Het blijft een verzameling gedichten over hetzelfde onderwerp. In Paren zit minder lijn dan in Lippendienst.

Inhoudelijk passen alle gedichten in de bundel, maar sommige gedichten lijken alleen maar opgenomen vanwege de thematiek. Ze vertellen bijvoorbeeld een anekdote, maar stellen als gedicht niet zoveel voor. Een woordspelinkje (de diender die haar had gepakt) moet het gedicht dan nog een beetje redden, maar dat lukt niet.

Soms haalt Vroomkoning zijn eigen vondsten onderuit. ‘Wintermiddag’ begint met: ‘Vrij me nog ’s op, vroeg ze, pook mijn lijfje / nog ’s warm.’ Dat poken vond ik wel beeldend, maar verderop staat ‘dat zij heet genoeg geworden was’. Alsof Vroomkoning nog eens moet uitleggen wat hij met dat oppoken bedoelt. Je kunt dan alleen nog maar zuchten: ‘Jahaa, dat snapten we al.’

Gelukkig zijn er ook zinsneden die het wel blijven houden: ‘als we ons – navel aan navel - / in de vrij zetten’ of ‘de voering van haar lijf’ of ‘we streden tot we jankten van overgave’.

Maar gemiddeld genomen is Paren een zwakke bundel van een dichter die toch al heel wat moois geschreven heeft. Hopelijk kan hij ook dat kunstje nog.

Fijne vrienden


Is het stiekem verschenen? Kwamen de recensies net in de kranten die ik niet las? Heb ik zitten dromen? In ieder geval is het mij vorig jaar niet opgevallen dat het boekje Fijne vrienden van Margreet de Heer verscheen. Het is een boekje van bescheiden afmetingen (hardcover), over zeven vriendschappen.

Die vriendschappen zijn wel erg divers: van David en Jonathan tot de mens en de hond en van koningin Juliana en Greet Hofmans tot 'girls & diamonds'. Net als in de andere boeken van De Heer, heeft ze ook in dit boekje een montere verteltoon en probeert ze afwisseling in het verhaal te brengen door de manier waarop ze vertelt.

Dat lukt goed. Bij de vriendschap tussen Charles Babbage en Ada Lovelace, die hun tijd vooruit waren, drijft ze die gedachte nog iets verder door met het tekenen van beider Facebookpagina's. Bij Paris Hilton, op zoek naar de Best Friend Forever, doet het vertellende figuurtje mee dat geïnspireerd is op de auteur. Die wordt verkozen tot BFF. En net zo gemakkelijk aan de kant geschoven. 

De inkleuring is van Margreets echtgenoot, Yiri T. Kohl, zoals in al haar boeken. Het verhaal over de vriendschap tussen Juliana en Greet Hofmans kleurde hij bijvoorbeeld in bruinen, die doen denken aan oude foto's.

Fijne vrienden is een aardig boekje, dat goed gebruikt kan worden als kennismaking met het werk van De Heer. En wie haar werk al kent, wil dit boekje natuurlijk ook lezen. 




Fijne vrienden. Zeven beroemde vriendschappen.
Auteur: Margreet de Heer
Uitgever: Meinema
48 blz. hardcover, € 8,50

maandag 4 november 2013

Onbegrepen ironie

In de Volkskrant van afgelopen zaterdag, 2 november, wijdt Joost Zwagerman een paginagrote recensie aan een pamflet van Tolstoi, Wat is kunst? Daarin vaart Tolstoi uit tegen kunstenaars. Zwagerman schrijft dan:
Twee namen schoten mij te binnen bij deze even doldrieste als benepen tirade: Hans Teeuwen en Geert Wilders. Uit Teeuwens programma Hard en zielig (1994) is de schuimbekkende monoloog over 'werklozen en buitenlanders' die, aldus Teeuwen, in tegenstelling tot de bakker, slager, tuinman, smid en anderen met een eerlijk beroep 'de hele dag maar een beetje in hun bed blijven liggen stinken en het liefst de kantjes ervan af lopen'. 
De aanhalingstekens geven aan dat Zwagerman citeert en ik neem aan dat hij het bedoelde fragment dus even gecheckt heeft. Dat heb ik ook gedaan, want ik had een heel andere herinnering aan het fragment. De monoloog van Teeuwen richt zich niet tegen werklozen en buitenlanders, maar juist tegen mensen die gemakkelijke meningen over hen hebben. Kijk en luister maar:


Aan het eind is duidelijk op wie Teeuwen zijn pijlen richt: 'Wimpie Bosboom'. Wim Bosboom kreeg indertijd de gelegenheid om op tv een columnachtige tekst vol reactionaire meningen uit te spreken.

Wellicht dat Joost Zwagerman vooral op zijn geheugen heeft vertrouwd bij het tikken van zijn recensie. Zelfs voor een niet zo goede verstaander moet duidelijk zijn wat de strekking is van wat Teeuwen zegt en Zwagerman kan de clou niet ontgaan zijn. Wel kan ik me voorstellen dat de imitatie waarmee Teeuwen zijn monoloog begint zo goed is, dat die juist bijblijft.

Het begin van Teeuwens monoloog is een zuiver voorbeeld van ironie: het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt. Zolang mensen de ironie als ironie herkennen, werkt het. Wanneer de ironie niet begrepen wordt, werkt het averechts.

Dat is al lang bekend. Ik vond bijvoorbeeld de volgende tekst op DBNL:
Met ironie in de boeken gaat het niet altijd zoo van een leien dakje. Wel behoort er iets in den stijl te zijn, dat den lezer waarschuwt; maar, al hapert het niet aan dat iets, voor zeer velen is de ironie een wereld buiten hen om. Bij de vrouwen komt dat meestal voort uit hartstochtelijkheid, bij de mannen uit stompzinnigheid.
Het citaat komt uit Taal en letteren, jaargang 8, 1898, blz. 428. Het is geschreven door André Hallays, die het eerder schreef in Wetensch. Bl. Ook hij merkt op dat ironie vaak niet begrepen wordt. Er zijn meer voorbeelden.

Bekend is wat Van Kooten en De Bie overkwam. Zij richtten in hun tv-programma de Tegenpartij op: 'Geen gezeik. Iedereen rijk.'


De Tegenpartij was bedoeld als parodie op bijvoorbeeld Hans Janmaat en zijn Centrumpartij. Maar de Tegenpartij werd zo populair dat men zelfs verwachtte dat de partij in de Tweede Kamer zou kunnen belanden. Vlak voor de kamerverkiezingen (1981) werd de partij ontbonden. 

Ook bij de Tegenpartij werd de ironie door velen niet begrepen. De uitspraken van de vrije jongens Jacobse en Van Es werden serieus genomen en geprezen. Die twee zeiden tenminste waar het op stond.

Mij schoot een derde voorbeeld te binnen. De vliegende Panters maakten ooit een nummer over angst voor de islam. Het was een vrolijk nummer, waarbij in het bijbehorende filmpje een fanfare door een dorpje trekt. 



Ook hier is sprake van ironie. Niet de moslims worden op de hak genomen, maar de angst voor de islam. Door de vrolijke toonzetting, wordt dat voldoende duidelijk, lijkt me. Toch moest een lid van de groep zich indertijd (5 oktober 2005) verantwoorden bij Pauw & Witteman.

Volgens Hallays komt het misverstaan van ironie voort uit hartstochtelijkheid of stompzinnigheid. Of dat zo is, is weer een heel andere discussie. Dat iemand die zich bedient van ironie bedient de kans loopt niet goed begrepen te worden, lijkt me duidelijk. Erg is dat niet. Wie de ironie herkent en dus de achterliggende bedoeling oppikt, zal waarschijnlijk extra genieten: ook omdat hij tevreden kan zijn over zichzelf. Hij heeft immers lekker wel gezien wat de makers van het lied, het tv-programma, de sketch bedoelden.

Naschrift
Na enige tijd reageerde Joost Zwagerman. Zijn reactie:

Beste Teunis, met enige vertraging las ik je blog over ironie. Wat opmerkelijk dat de ironie van MIJN observatie je is ontgaan. Natuurlijk weet ik wel dat Teeuwen als cabaretier grappen maakte over buitenlanders en uitkeringstrekkers, en juist daarom noem ik hem ook, omdat de -onbegrijpelijke- ernst en bekrompenheid van tolstoi zo karikaturaal is dat die bekrompenheid alleen nog kan worgden geassocieerd met de potsenmakerij van een grappenmaker (Teeuwen) en het populisme van een kunsthater (Wilders). Ik maakte dat naar mijn idee toch meer dan duidelijk. Denk je nu echt dat ik meende dat Teeuwen meende wat hij in zijn sketch opvoerde? Gph.

succes met het blog!

Vr gr J