woensdag 2 juli 2025

Verborgen bron (Ibrahim R. Ineke)


Een historica heeft een klus op zich genomen: ze moet de familiebibliotheek op orde brengen bij een graaf, Orsini, die graag Orso genoemd wil worden. Dat is de situatie in de nieuwe graphic novel van Ibrahim R. Ineke, Verborgen bron. 

In de strips van Ineke is er vaak sprake van een verleden dat invloed heeft op het heden en van de duistere kant van het bestaan: de machten die niet te vatten zijn, de gebeurtenissen die niet helemaal te begrijpen zijn. Onder onze werkelijkheid kolkt een andere. Dat is ook het geval in Verborgen bron

Gouvernante

De historica vindt een dagboek van een eeuw geleden en dat fascineert haart. Ze verbeeldt zich dat de schrijfster ervan een gouvernante is. De gouvernante is ook weer gefascineerd door een boek, over lokale folklore en daarin staat het verhaal van de najade Mélusine, een onsterfelijke, die samen met haar zus een stoffelijke vorm aanneemt. De verhalen passen als matroesjkapoppen in elkaar. 

Mélusine sluit zich aan bij een circus en het gezelschap kampeert op een gegeven moment op het land van de graaf, die verliefd wordt op Mélusine, maar zij heeft al een minnaar. De graaf kan dat niet verkroppen, doodt iedereen en neemt Mélusine gevangen. Maar haar minnaar heeft vlak voor zijn dood de graaf verdoemd tot eeuwig vergeten, van zichzelf, zijn liefde en zijn bruid. 

De gouvernante verbeeldt zich dat ze de zus van Mélusine is en dat die nog steeds in de tuin gevangen zit. Een eeuw later lijkt de historica bijna samen te vallen met de gouvernante. In dromen vallen de tijdlagen weg. Ze komt er verder achter dat er een inrichting op het terrein gestaan heeft en ook de Eerste Wereldoorlog speelt nog een rol. 

Illusie

Hoe tastbaarder het verleden wordt, hoe onzekerder het heden. Bestaat die werkelijkheid wel? Is er wel een graaf? Is alles een illusie? De illusie is gebroken, wordt er verschillende keren gezegd. Maar wat wordt er zichtbaar als de illusie wegvalt?

In een epiloog komen alle personages nog een keer langs. Sober getekend, met slechts hier en daar een enkele steunkleur, elk in zijn eigen werkelijkheid. 

Tekeningen

Ibrahim R. Ineke heeft weer een intrigerend boek gemaakt. Hij gebruikt in Verborgen bron aardig wat kleur, wat in het verleden wel eens anders geweest is. Hij heeft een karakteristieke bescheiden lijn, die soms iets zoekends suggereert, maar altijd precies doet wat er gedaan moet worden. 

Het verhaal van Mélusine is juist in dikke lijnen getekend en donkerder ingekleurd. In veel tekeningen is de inkleuring daar dichter, zodat het wit van het papier minder meespeelt. Het zijn krachtige tekeningen, anders dan de rest en toch heel goed in het boek passend. 

In Verborgen bron probeert de historica een bibliotheek, eigenlijk een verleden, te ordenen. Niet voor niets spreekt de graaf tegenover haar van entropie, die hij de eerste wet van de fysica noemt, in plaats van de tweede van de thermodynamica. 

Je zou kunnen zeggen dat de wanorde groter wordt, hoe meer ze van het verleden weet. Er is veel gebeurd in het verleden en de tuin van de graaf is niet zomaar een tuin. Tegelijkertijd ontstaat er orde: de levens van de vrouwen vallen meer en meer samen. 

Parallellen

De titel van Inekes boek doet denken aan De verborgen bron van Hella Haasse. Er zijn zeker parallellen tussen de boeken. Ook hier is er sprake van een oud verhaal, dat van de nimf Arethusa, die in een bron veranderde en van een verliefdheid die op niks uitgelopen is. Zo zijn er meer lijnen te trekken, maar het verband is losjes. Ibrahim R. Ineke heeft de literatuur al eerder als inspiratie genomen. Zijn vorige boek was gebaseerd op Hooge troeven van Louis Couperus. 

Verborgen bron is weer een geslaagde graphic novel, die je, zoals veel boeken van Ineke, moet ondergaan, zonder dat het de bedoeling is dat je er tot in de details grip op krijgt. Zoals de personages ook nooit helemaal grip krijgen op hun leven en altijd moeten erkennen dat er werkelijkheden zijn die groter zijn dan zij. 

Titel: Verborgen bron
Tekst en Tekeningen: Ibrahim R. Ineke
Uitgever: Sherpa
2025, 64 blz. € 24,95 (hardcover)

Eerder schreef ik over:

dinsdag 1 juli 2025

Afgestoft: Afscheid van een engel (Janne IJmker)

Het is woekeren met de tijd, dus deze week krijg je weer een mix van nieuwe recensies en afgestofte oude. Morgen een recensie van een strip en mogelijk deze week nog een recensie van Take 7 van Vonne van der Meer. Dat is een boek uit 2007, maar ik las het pas een paar weken geleden. 

Nu een recensie van Afscheid van een engel van Janne IJmker. De recensie stond eerder in Liter 67, jaargang 15, september 2012. IJmker is een van de betere schrijvers uit de christelijke hoek. Ze schreef wat kinderboeken en daarna kwam in 2006 haar eerste roman voor volwassenen uit, Achtendertig nachten. Het boek werd een succes bij haar achterban en misschien ook nog wel een beetje daarbuiten. 

In 2012 verscheen een soort vervolg, die als zelfstandige roman te lezen is. Nog eigenzinniger dan haar eerste roman, nog meer zoals ze het zelf wilde en niet zoals van haar verwacht werd. Ook daarvoor werd ze, als ik het me goed herinner, wel geprezen, maar er was ook kritiek. Zo waren er christelijke boekhandels die het boek terugstuurden. 

Van een echt grote roman is het daarna niet meer gekomen, al heeft IJmker nog best wat boeken geschreven. De links naar de besprekingen vind je onderaan. IJmker heeft nooit het christelijke Actieboek voor de Boekenweek mogen schrijven, wat heel vreemd is, als je ziet wat er allemaal als geschenk werd uitgereikt. Maar goed, misschien komt dat nog. 

In deze recensie ga ik ook in op een andere bespreking van Afscheid van een engel, in het Reformatorisch Dagblad. Met het oordeel dat daar te lezen was, was ik het oneens. Een jaar later werd IJmker in die krant wel opgenomen in het rijtje met Kopstukken uit de christelijke literatuur.

Pas toen ik de recensie uit Liter overgetikt had, kwam ik erachter dat ik het boek ook al eerder op Bunt Blogt gerecenseerd had. Ik vond toen dat ik een recensie waarvoor ik betaald werd, niet zomaar op mijn eigen weblog kon plaatsen. Meestal plaatste ik dan een andere (vaak kortere) bespreking. Nu kun je de twee stukken met elkaar vergelijken. 

Ik doe dat trouwens nog steeds (maar dan anders). Een tijdje terug besprak ik voor Liter de bundel Septemberzee van Willem Jan Otten. Die zal ik hier ook wel ooit plaatsen, maar voorlopig nog niet. Als je de recensie nu wilt lezen, zul je het nummer van Liter moeten kopen.  



IJmker weet steeds beter wat ze wil

In het christelijke literaire wereldje is niet zo veel oorspronkelijk Nederlandstalig proza van enig niveau. Wanneer er een boek verschijnt dat niet slecht is, heeft men dan ook de neiging het meteen de hemel in te prijzen. Dat overkwam Achtendertig nachten van Janne IJmker. Begrijp me goed: ik vind het helemaal geen slecht boek en het is inderdaad veel beter dan veel andere romans christelijke hoek. Een meesterwerk lijkt het me niet. 

Ik kan mij voorstellen dat het succes van zo'n eerste roman behoorlijk druk op de schrijver legt, maar met Afscheid van een engel heeft IJmker aangetoond die druk aan te kunnen: het boek is beter dan Achtendertig nachten.

Inhoudelijk sluit het nieuwe boek aan op het vorige. Daarin ging het om een vrouw (Elsjen) in de achttiende eeuw, die haar man vergiftigde. We kropen als lezer in haar en vernamen hoe het allemaal zo ver had kunnen komen. Elsjen had een zoontje, Roelf, en in de gevangenis beviel ze van een dochter. Daarna werd ze ter dood gebracht. 

In het begin van afscheid van een engel is intussen de negentiende eeuw begonnen. Roelf is al van middelbare leeftijd en worstelt met verschillende zaken in zijn leven. De verhouding met zijn zoon bijvoorbeeld, maar ook die met zijn ouders, die hij immers nauwelijks heeft gekend. Als kind heeft hij het idee dat zijn moeder als een soort engel aanwezig is. Hij ziet haar soms uit zijn ooghoeken en praat tegen haar. Uit de titel blijkt al dat Roelf afscheid van haar zal moeten nemen. 

Qua structuur zit Afscheid van een engel interessant in elkaar. Sommige gedeelten zijn in de jij-vorm geschreven; Roelf spreekt daarin zijn  zoon aan, zonder dat die dat overigens kan horen. Verder horen we de zoon vertellen: hij is verminkt teruggekomen uit het leger van Napoleon, waarmee hij naar Rusland is getrokken. Ten slotte horen we nog over het verleden van Roelf, die als kind door zijn grootmoeder is opgevoed. Zij hield hem steeds voor wat voor loeder zijn moeder geweest was. 

Na de dood van grootmoeder sluit Roelf zich aan bij een groep vagebonden en trekt weg van het gehucht waar hij is opgegroeid. Als hij terugkomt, is het om wraak te nemen. 

Het begin van het boek vraagt veel van de lezer. IJmker springt van de ene verhaallijn naar de andere en er zijn veel vragen waarop nog helemaal geen antwoord is. Dat blijkt geen bezwaar te zijn. IJmker schrijft zo, dat de lezer erop blijft vertrouwen dat de lezer erop blijft vertrouwen dat het allemaal wel duidelijker zal worden en wat er beschreven wordt, is boeiend, vooral ook omdat Roelf een interessante figuur is. Je merkt dat hij zich schuldig voelt, al weet je nog niet waarover, maar er is ook boosheid bij hem. En ook een zekere zachtheid, waarmee hij nog moeilijk raad weet. 

Later in het boek neemt IJmker wat meer de tijd om ons te vertellen hoe het met Roelf is gegaan als hij bij de vagebonden is. Jammer genoeg zakt het verhaal dan op sommige momenten iets in. Stilistisch lijkt IJmker in enkele passages dan net iets minder scherp te zijn. 

Tegen het einde van het boek, als Roelf met zijn troep terugkeert naar zijn dorpje, bereikt Afscheid van een engel een hoogtepunt, vooral door de plastische beschrijvingen. Bij een inbraak bijvoorbeeld, gaat Roelf door een gat in de muur een boerderij binnen. Je ruikt het jongvee, hoort de pinken stommelen in de stal, al je zintuigen doen mee. Dat blijft zo bij wat er verder volgt, maar daar wil ik omwille van de plot weinig over zeggen. 

Het lijkt erop dat IJmker minder compromissen heeft gesloten met zichzelf of met de lezer dan in haar vorige roman. Alsof ze nog beter weet wat ze wil en zich daarin vastgebeten heeft. Het is vooral opmerkelijk dat gewelddaden tot in detail beschreven worden. We worden als lezer gedwongen mee te kijken naar dingen waarvoor we liever onze ogen sluiten. Wat gruwelijk is, wil IJmker niet verzachten. Ook niet in de verhalen die Roelfs zoon vertelt over de ellende in het Napoleontische leger.

Ik vind dat de schrijfster daarvoor geprezen moet worden. In een recensie in het Reformatorisch Dagblad schreef Willy Wouters - Maljaars dat IJmker balanceert op het scherp van de snede en wat verderop in haar stuk dat de auteur de balans niet heeft weten te houden tussen expliciet en impliciet taalgebruik:

Bepaalde opmerkingen en de ruimschoots aanwezige vrouwonvriendelijke seksueel gerichte scènes missen de juiste balans. Ook met het oog op het publiek dat nu misschien het mooie van dit boek mist vanwege dit aspect en dat zou ik erg jammer vinden.

Met het mooie van het boek bedoelt Wouters waarschijnlijk de positieve boodschap, maar ik vind dat het mooie van het boek ook en vooral bestaat uit de knappe beschrijvingen die IJmker uit haar toetsenbord heeft gekregen. 

In bovenstaand citaat verheft Wouters zich boven wat zij 'het publiek' noemt. Het publiek is in haar ogen een klein kind dat alleen zoetemelkse pap mag eten. Ze gaat blijkbaar uit van een publiek dat alleen vermaakt wil worden en zich gemakkelijk wil voelen bij het lezen van een boek. Maar we hebben het hier over lezers die literatuur lezen en die schuiven hun bordje echt niet van zich af,  omdat een schrijver gerechten opdient die wat minder makkelijk te verteren zijn. 

Ook zo'n term als vrouwonvriendelijk doet mij het zuur in de mond lopen. Moet je bijvoorbeeld een verkrachting niet beschrijven omdat die vrouwonvriendelijk is? Of moet je die juist wel beschrijven, om te laten zien hoe er met die vrouw of met vrouwen in het algemeen wordt omgegaan? Dingen verzwijgen lijkt mij in dezen het meest vrouwonvriendelijk. 

En seksueel gerichte scènes? Een verkrachting heeft nauwelijks te maken met seks, maar alles met macht en geweld. 

Het goede van deze roman van IJmker is, nogmaals, de weigering van de schrijfster om dingen te verdoezelen, om weg te kijken van de werkelijkheid. Dat is onaangenaam voor de lezer, dat is zo, maar dat komt doordat IJmker goed schrijft. Daardoor grijpt het aan. 

Afscheid van een engel speelt zich af rond Pasen: lijden, dood, verrijzenis; een oud leven opgegeven, beginnen  met een nieuw leven. Die noties zitten wel erg nadrukkelijk in het boek. Dat is een mooie en positieve boodschap, maar juist die had van mij wel wat meer impliciet gemogen. 

IJmker mag in dat opzicht best wat meer vertrouwen hebben in eigen kunnen. Hoe je als schrijver in het leven staat, laat je vooral zien door hoe de personages handelen. Ook als je het niet wilt, komt je wereldbeeld automatisch in het boek terecht. Zo gauw je dat expliciet gaat maken, ga je dingen vertellen die de lezer, bewust of onbewust, al lang opgepikt heeft. 

Janne IJmker heeft met Afscheid van een engel een boek geschreven dat duidelijk beter is dan haar vorige boek. Je merkt dat ze zich aan het ontwikkelen is en ik vermoed dat ze nog veel verder komt dan waar ze nu is. Ik ben benieuwd tot welke hoogte ze kan reiken. 

De andere recensie van Afscheid van een engel vind je hier.
Verder: 


maandag 30 juni 2025

Kijk niet om! (Michelle van Dijk)


Een quilt is een doorgestikte deken, die opgebouwd is uit vierkante stukken stof, met banen ertussen. Zo'n deken koos Michelle van Dijk als grondpatroon voor haar roman Kijk niet om! De blokken hebben afwisselend de titels 'Kiss me Kate' en 'The homecoming' en de banen tussen de blokken heten 'Klassiek bedrog'. 

Ze maken samen het grootste deel uit van de roman, voorafgegaan door 'Stof verzamelen' en gevolgd door 'Het echte quilten' en 'De afwerking'. Voor mijn gevoel had het ook wel een roman met hoofdstukken kunnen zijn, waarin de verhaallijnen per hoofdstuk afwisselen, maar de opbouw is ook verhaalinhoudelijk verankerd. 

Kate (ook wel Kaat of Cato) is overleden. Ze is de tante van een ik-verteller, wier moeder de zus van Kate is. Moeder besluit van de kleren in de kledingkast van Kate een quilt te maken, om zo een tastbaar aandenken aan haar zus te hebben. 

Kiss me Kate

De blokken 'Kiss me Kate' gaan natuurlijk over Kate. Vreemd genoeg staat er geen komma achter 'Kiss me', zoals bij de titel van de musical of de film die we kennen, waardoor het lijkt dat er in de titel geen verzoek aan Kate gedaan wordt om de spreker te zoenen, maar alsof iemand gevraagd wordt voor de spreker Kate te zoenen. 

De stukken zijn genummerd: akte 1 tot en met 5, als in een toneelstuk en beginnen met de beschrijving van het toneel. Dat is steeds hetzelfde kantoor, maar met tien jaar ertussen, van de jaren tachtig (van de twintigste eeuw) tot en met de jaren twintig (van de eenentwintigste eeuw). 

Kate heeft een affaire met Peter, haar leidinggevende op kantoor. Maar hij is gebonden aan een gezin, waardoor ze in een afhankelijke positie is. En  dan wordt ze ook nog ziek. Je volgt Kate (en op de achtergrond Peter) in de loop van de decennia. 

The homecoming

De ik-verteller in 'Stof verzamelen' is de hoofdpersoon in 'The homecoming', een titel die we al kennen van een toneelstuk en een film. In de vier blokken 'The homecoming' is ze een lerares klassieke talen. Ze heeft een boek geschreven, Klassiek bedrog, over overspel in klassieke teksten. 

Ze heeft ooit een relatie gehad met een Fransman, Robert. Daaruit is een zoon, Guust, geboren. Ze is nu met Steven, maar ze besluiten een tijdje uit elkaar te gaan. Volgens de hoofdpersoon zijn ze uit elkaar gegroeid, maar Steven zegt: 'Je kunt niet uit elkaar groeien als je nooit dicht bij elkaar bent. Jij laat mensen niet dichtbij.'

Haar leven is gecompliceerd: Robert geeft aan dat hij terug wil naar Frankrijk en biedt aan dat zij daar ook gaat wonen, wat in het contact met Guust het gemakkelijkst zou zijn. Verder heeft ze onlangs haar oude buurjongen Thijs ontmoet. Ze voelt zich tot hem aangetrokken, maar hij zit, net als Peter in het verhaal van Kate, vast in een huwelijk met kinderen. 

Omkijken

En dan kampt ze nog pijnen in haar rug. Ze probeert erachter te komen wat de oorzaak van die pijn is, in de hoop dat ze dan ook dichter bij de oplossing komt. Daarin is ze steeds aan het omkijken, zoals haar moeder omkijkt naar het leven van Kate. Het omkijken komt in allerlei bekende verhalen voor en altijd loopt het slecht af. 
Ze weet niet of hij haar nakijkt, waarschijnlijk wel. Ze zou wel willen omkijken, maar durft het niet. In alle bekende verhalen gaat het dan mis. Ze verwarde altijd de zoutpilaar van Lots vrouw uit de Bijbel met het lot van Eurydice. De laatste moest voor altijd terug de onderwereld in nadat Orpheus naar haar omkeek. De vrouw van Lot werd ter plekke zoutpilaar omdat zijzelf omkeek. En dan is er ook dat toneelstuk van Osborne,  Look Back in Anger, en het liedje van Oasis. 
Later bedenkt ze dat het omkijken ook al in Bambi voorkomt. 

Misschien is het niet vooral het omkijken dat iemand dwarszit, maar het onvermogen of de angst om vooruit te kijken, om een onbekende toekomst aan te gaan. In ieder geval moet je wat achter je laten om verder te kunnen. Of haar dat lukt, laat ik even in het midden, om de afloop niet te spoilen. Je zou kunnen zeggen dat de vrouwen, Kate en de lerares, aan het lijntje gehouden worden of dat ze zichzelf aan het lijntje laten houden. De vraag is in hoeverre ze hun autonomie kunnen bewaren in een situatie die hun beperkingen oplegt. 

De lerares zegt van zichzelf dat ze al jaren aan een klif hangt en ze vraagt zich af wat haar eigenlijk kan gebeuren. Daarbij heeft ze automatisch de verhalen uit de Oudheid als vergelijkingsmateriaal. Wat als Sysifus het vertikt zou hebben om het rotsblok de berg op te rollen?

Klassiek bedrog

Die oude verhalen staan centraal in de drie 'stroken' 'Klassiek bedrog'. Daarin worden die verhalen vergeleken met hedendaagse gebeurtenissen. De positie van Penelope met die van Hillary Clinton (ten tijde van de affaire Monica Lewinsky) of die van Dido met die van Heleen Mees in een stalkingsaffaire. 

Er is een overeenkomst tussen de manier waarop we nu naar vrouwen kijken (of waarop vrouwen worden neergezet) en die uit de klassieke verhalen. We blijken die steeds nogal geïnterpreteerd te hebben met een mannelijke blik.  Als je de verhalen bekijkt vanuit de vrouwen zelf, zijn er andere interpretaties mogelijk. De vrouwen ondergaan niet wat hun overkomt, maar hebben een actieve rol, maken een keuze die goed is voor hen. 

Die essayistische stukken zijn bijzonder fris en helpen om de situaties van Kate en de lerares anders te bekijken en het zou zomaar kunnen zijn dat juist deze stukken me bij zullen blijven. Kijk niet om! is niet alleen een hecht gecomponeerde roman met verhalen die goed in elkaar zitten, maar het boek wil ook wat, heeft wat te beweren. Van Dijk maakt ons bewust van onze culturele erfenis, hoe die ons gevormd heeft en hoe die nog steeds onze blik bepaalt en ons misschien ook wel beperkt. 
Je kunt de klassieken lezen, waarderen, bestuderen, bespreken, bekritiseren, maar we hoeven ze niet na te leven. Echt niet. We hoeven ook niet de originelen te verbieden of te veranderen: maar we moeten onze eigen verhalen zorgvuldiger vertellen.
Weef een nieuw kleed. Toon het klassieke bedrog aan en maak een nieuw verhaal zoals ook dit boek dat wil zijn - zonder enige vorm van bescheidenheid. Help de Penelope's van deze tijd zich te ontsluieren. Bevrijd ze uit hun rotsblok. Wegkijken is geen deugd meer. 
In 2021 schreef ik over Van  Dijks roman Witter dan sneeuw, best een goed boek. Maar van Kijk niet om! ben ik meer onder de indruk. 

zaterdag 28 juni 2025

Afgestoft: Vogelzaken (Tonnus Oosterhoff)

Deze week heb ik hier weinig geplaatst en helemaal geen recensie van net gelezen boeken. Ik hou je een beetje zoet met nog een oude recensie. Die komt uit Dietsche Warande & Belfort, 137ste jaargang nr. 4, augustus 1992. Het is hetzelfde nummer als waarin ik schreef over Teheran, een zwanezang van F. Springer, die ik al een keer afstofte. 

Het stukje gaat over de verhalenbundel Vogelzaken van Tonnus Oosterhoff. Oosterhoff is een uitmuntend dichter, van wie ik veel te weinig gelezen heb. Toen hij deze verhalenbundel publiceerde, in 1991, had hij verder alleen de dichtbundel Boerentijger (1990) op zijn naam staan. Hij heeft daarna heel wat gedichten- en verhalenbundels en enkele romans gepubliceerd. Wat de gedichten betreft: bijvoorbeeld De ingeland (1993) en Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen (2002). Wat er tegenwoordig op zijn website gebeurt, weet ik niet, maar toen experimenteerde hij met gedichten waarvan de woorden verschenen en verdwenen, zo verkennend wat het nieuwe medium aan mogelijkheden bood. Heel interessant. 

Volgende week hoop ik weer het een ander hier te plaatsen, maar mijn agenda is aardig aan het vollopen. Dinsdag moet ik naar Heeze om mondelinge examens af te nemen. Dat doe ik al veertien jaar, maar dit jaar is het de eerste keer in het nieuwe seizoen en dan moet ik wel zorgen dat ik goed voorbereid ben. Hoe dan ook, ik hou je op de hoogte. 

De mens is boosaardig

Laat ik maar met de deur in huis vallen: de verhalenbundel Vogelzaken, het prozadebuut van Tonnus Oosterhoff, is een raar boek. De verhalen hebben een merkwaardige lengte (het kortste is maar drie regels lang), gaan over de vreemdste zaken (een dronken man ontmoet een paling, een jongetje doodt een hond met een breinaald, een Tsjechische rups moet een rivier over, een pedagoog kan zijn eigen kind niet de baas), zijn geschreven in een stijl die niet te vergelijken is met die van iemand anders en ze zijn volkomen plotloos; ze houden ineens op. 

Vooral dat laatste geeft mij problemen. Ik weet domweg niet of ik het typische einde van de meeste verhalen nu goed vind of niet. Veel verhalen wekken de indruk fragmenten te zijn van langere verhalen; eigenlijk eindigen ze helemaal niet. Het lijkt erop dat Oosterhoff zich niet bekommerd heeft om de compositie van het verhaal en tegelijkertijd is het mogelijk dat hij heel precies uitgeknobbeld heeft waar hij het verhaal het beste af kan breken om de lezer te verwarren. Of uit te dagen. Of te irriteren. 

De opmerkelijke bouw van de verhalen is zo karakteristiek, dat ik ze onrecht zou doen als ik ze vergeleek met die van andere schrijvers. Maar het eigene van de verhalen is natuurlijk niet alleen vanuit de bouw te verklaren. Ook de sfeer is bijzonder.

Vaak hangt er in de verhalen een dreiging die zwaar op het leven drukt. De personages zijn niet bepaald levensgenieters. Vaak voelen ze zich hier op aarde of in hun leven niet thuis en hebben ze weinig illusies. De arts in 'De dokter' formuleert het zo: 

Geachte collega, Niets wat bestaat is mijns inziens waar. Niets op aarde is goed. De mens is boosaardig. Al het aardse verdient afkeuring. De wereld kent geen rede. De mens is veranderlijk en slecht. 

De mensen in Vogelzaken hebben inderdaad weinig goeds van elkaar en van het leven te verwachten. Narigheid, tegenvallers, tegenwerking, ziekte en uiteindelijk de dood zijn hun deel. Toch heeft Oosterhoff geen sombere bundel geschreven. 

Dat komt door zijn stijl, waarin hij nuchter alles registreert. Zelfs een vergelijking als 'Haar hart klampte zich als een jong zwart aapje aan de ruggegraat' vertoont in het verhaal geen zwierigheid; zij is geen krul, maar een constatering. Het gaat niet om het mooie van de vergelijking, maar om een zo scherp mogelijke verwoording van de waarneming. Dat constaterende, dat nauwkeurig registrerende, verhoogt de objectiviteit van het verhaal: zo is de werkelijkheid. De lezer kan dan ook moeilijk anders dan de werkelijkheid accepteren die in het verhaal opgeroepen wordt. 

Het is knap van de schrijver dat hij de lezer in zo'n positie weet te manoeuvreren, want de voorvallen die hij voorgeschoteld krijgt, zijn uitzonderlijk. Of, beter gezegd, de aparte voorvallen zijn niet zo uitzonderlijk, maar ze zijn steeds opgenomen in het grillige verloop van het verhaal, waardoor ze onvoorspelbaar en uitzonderlijk worden. Toch accepteert de lezer ze onvoorwaardelijk. Het beeldend vermogen van de stijl, waarvan ik al een voorbeeld gegeven heb, zorgt ervoor dat het gelezene gemakkelijk gevisualiseerd kan worden, zodat de lezer dicht bij het verhaal blijft. Gefascineerd volgt hij de schrijver. 

Het is mij gebleken dat die fascinatie (bij mij althans) blijft, ook na herhaaldelijke lezing. Een duidelijker bewijs dat deze verhalen kwaliteit hebben, heb ik niet nodig.  

woensdag 25 juni 2025

Afgestoft: Verzameld werk (J.M.A. Biesheuvel)

Het verblijf in Griekenland, bij mijn zoon en schoondochter, zit er weer op, en er ligt weer veel op mijn bureau. Ik moet dus even zien wanneer ik aan nieuwe recensies toekom. De bedoeling is dat ik, deze week of volgende week, ga schrijven over Kijk niet om! van Michelle van Dijk. Tot dan plaats ik af en toe nog iets ouds, zodat je in ieder geval minimaal drie keer in de week iets te lezen hebt. 

Deze keer heb ik een recensie afgestoft die op 10 oktober 2008 in het Nederlands Dagblad stond. Onderwerp van bespreking is het Verzameld werk van J.M.A. Biesheuvel, dat werkelijk prachtig uitgegeven werd. Het staat niet meer in mijn boekenkast. Ik kon er iemand een plezier mee doen en toen heb ik het weggegeven. 

Veel van het werk van Biesheuvel had ik al gelezen, toen het Verzameld werk verscheen. In de recensie noem ik De verpletterende werkelijkheid, maar daarvoor had ik In de bovenkooi (1972) en mogelijk ook Slechte mensen (1973), al noem ik dat laatste boek niet in het stuk dat ik schreef als In Memoriam. Daarin geef ik een beeld van mijn leesgeschiedenis wat betreft het werk van Biesheuvel. 

Daarin vertel ik ook dat ik in het Verzameld werk 'hier en daar een verhaal' gelezen heb. Dat kan niet kloppen, want ik recenseerde het en dan moet ik het werk goed gelezen hebben. Niet alles wat ik al kende heb ik herlezen. Dat kan kloppen. 

Het werk van Biesheuvel is mij sympathiek, al is de herinnering eraan misschien beter dan het werk zelf. Daar zal ik mee geconfronteerd zijn tijden het lezen van dit Verzameld werk

Ik schreef over Biesheuvel:

     Een zerk in de boekenkast

 Maarten Biesheuvel is geëerd met de P.C. Hooftprijs en zijn uitgever eert hem met de uitgave van het verzameld werk. Drie kloeke delen dundruk met in elk een leeslint, prachtig gedaan. Behalve alle eerder gebundelde verhalen van Biesheuvel bevat dit Verzameld werk ook het fotoboek Biesboek, een artikel van Karel van het Reve waarin hij Biesheuvel vergelijkt met Tsjechov en een bio-bibliografische schets door Onno Blom. Wie deze drie delen in huis heeft, heeft dus werkelijk Biesheuvel compleet.

Toen de schrijver vorig jaar de P.C. Hooftprijs kreeg toegekend, was dat een regelrechte verrassing: hij had immers sinds het eind van de jaren tachtig nauwelijks gepubliceerd en zijn laatste bundels waren bepaald niet lovend besproken. Het leek wel of men Biesheuvel een beetje moe was.

Velen spraken wel hun verbazing uit over het feit dat juist Biesheuvel een van de meest prestigieuze prijzen in de Nederlandse letteren ontving, maar weinigen heb ik erover horen mopperen. Dat zal enerzijds te maken hebben met welwillendheid ten opzichte van de auteur. Van Biesheuvel kennen we niet alleen zijn verhalen, maar ook zijn leven; zijn uiterlijk, zijn nasale stem, zijn gewoonten, zijn wanen en zijn angsten. Vaak is hij gefilmd en geïnterviewd en de literatuurliefhebber zal Bies zo'n beetje als een goede kennis beschouwen, die hij wel een meevaller gunt. Anderzijds heeft Biesheuvel ongetwijfeld een oeuvre bij elkaar geschreven dat met dat van geen enkele andere schrijver in de hedendaagse Nederlandse letteren is te vergelijken. Alleen al de klassieker 'Brommer op zee' getuigt van een absurdisme dat veel auteurs niet aan zouden durven.

Absurd

Vaak beginnen Biesheuvels verhalen op een klassieke, clichématige manier: 'Noud van Houten, een eenzame en verlegen man van vierendertig jaar, zat in een hoekje in het zand en de zon brandde genadeloos op de overkapping waar hij onder zat.' Of: 'Peter en Neeltje Glazemaker zitten met Kerstmis in de huiskamer, het is winter, en buiten sneeuwt het.' Of: 'Als je roeit in een ouderwetse vissersboot in de buurt van een stad, kun je vaak iets grappigs of absurds meemaken.' En daarna ontrolt zich het verhaal. Je krijgt te lezen wat je eigenlijk al verwacht: bijvoorbeeld dat iemand in zo’n vissersboot dan ook iets merkwaardigs meemaakt, zeker wanneer het verhaal ook nog ‘In de roeiboot’ heet.

Het gevolg is wel dat je door blijft lezen, want je wilt weten wat precies dan dat grappige of absurde voorval is. In het roeibootverhaal is dat eigenlijk nogal een mager gegeven: de ikfiguur zit in zijn boot op een stil plekje te luisteren naar de merels, als er iemand aankomt die denkt dat hij zit te vissen. De man begint een gesprek, terwijl de roeier dat niet wil; hij wil immers naar de merels luisteren. Als de man merkt dat de roeier helemaal niet aan het vissen is, begint hij te schelden, de roeier roeit zijn bootje naar huis en gaat op zijn kamer zitten, tegen zichzelf zeggend dat het zijn eigen schuld is. Hij had meteen moeten zeggen dat die man weg moest gaan, omdat hij naar de vogels zat te luisteren. "Het ergste is dat ik geen tweede keer tegen het vallen van de nacht op dezelfde plek naar de merels durf te gaan luisteren omdat er dan misschien nog iets gekkers gebeurt!" Verhaal uit.

Zerk

Ach, aardig om te lezen, maar eigenlijk niet veel meer dan dat. Stilistisch is het wel opmerkelijk (al die bijvoeglijke naamwoorden!), maar je raakt bepaald niet onder de indruk van de kwaliteit. De enige zin die ik nog eens herlezen heb, is: 

Alle mensen hebben weleens zorgen, nu was ik van zorgen verlost, de boot gleed zo soepel door het water en mijn riemen maakten van die lieflijke kolkjes, net kuiltjes in de wangen van een mooie glimlachende vrouw.

De vergelijking van de kolkjes met de kuiltjes in de wangen is mooi gevonden, maar meteen is het weer overbodig om de vrouw te laten glimlachen. Dat ze de kuiltjes waarschijnlijk niet heeft als ze chagrijnig kijkt, kunnen we zelf ook wel bedenken. Van het Reve vindt dat Biesheuvel met Tsjechov te vergelijken is omdat hij onbekommerd clichés gebruikt en vanwege het feit dat hij de gemoedstoestand van een personage beschrijft in plaats van toont. Dat mag zo zijn, maar dat wil niet zeggen dat dat kwaliteiten zijn.

Het herlezen van het werk van Biesheuvel is me niet meegevallen. Het lukt hem wel van tijd tot tijd om te boeien, om je mee te nemen het verhaal in en je vast te houden, ondanks alle uitweidingen, maar te vaak vond ik het allemaal niet meer dan ‘aardig’. De bundel De verpletterende werkelijkheid, een van de bundels waar ik, als mijn geheugen me niet bedriegt, indertijd van genoten heb, heb ik maar niet meer herlezen, zodat ik in ieder geval de goede herinnering heb behouden.

Overigens valt bij herlezing van Biesheuvels verhalen op dat het christelijk geloof er geen grote rol in speelt, hoewel men dat veelal wel aanneemt.

Ik gun Biesheuvel van harte deze mooie uitgave, maar ik vrees dat het tegelijkertijd de zerk is op het graf van zijn oeuvre. Misschien is dat maar goed ook. We kunnen af en toe voor die zerk blijven staan en het goede gedenken van de verhalen waar we ooit van genoten hebben. Veel meer zit er, vrees ik, niet in.

maandag 23 juni 2025

Afgestoft: H.W.J.M. Keuls (1883 - 1968)

Een tijdlang verzorgde ik in het tijdschrift Liter de rubriek 'Onder het stof', waarin ik aandacht vroeg of nagenoeg vergeten dichters. Twee van die artikelen zette ik hier al online (links: zie onderaan). Deze keer de aflevering over H.W.J.M. Keuls, een dichter die ooit bekroond werd met de P.C. Hooftprijs, maar nu leest bijna niemand hem meer. Het artikel verscheen in Liter 43, jaargang 9 (september 2006).

In dat nummer is er veel interessants te lezen: gedichten van Menno van der Beek, Hilde Bosma, Inge Lievaart, Frédéric Leroy en Inge Boulonois en een verhaal van Frank Dorst. Verder eenn discussie over literaire kritiek ('Dat in de kunst de vorm de eigenlijke inhoud was), met bijdragen van Carel Peeters, Tom van Deel, Arjan Peeters, Arnold Heumakers, Ger Groot, Tjerk de Reus, Gert van de Wege en ondergetekende. In hetzelfde nummer schreef ik over Nog in morgens gemeten van Koos van Zomeren. Die stofte ik hier af. 

Maar nu: aandacht voor Keuls!

Onder het stof 3

H.W.J.M. Keuls (Obdam 1883-Bennekom 1968)

 

Ik zie de kamer waar mijn vader lag
Doch weet de kleur van het behang niet meer,
Het was een wezenloze winterdag,
Een wit gordijn ging zachtjes heen en weer.
 
Zo langzaam had de ziekte hem verteerd 
Dat niemand aan zijn sterven heeft gedacht;
Hij had nog pas gecijferd en beheerd:
Toen brak een draad en was 't opeens volbracht.
 
Mijn jeugd was van zijn vroomheid afgewend
En kon zich aan zijn deugden niet verwarmen,
Hij deed zijn plicht en bad God om erbarmen

Maar bleef mij vreemd als een dof instrument.
Toch nam hem eens mijn moeder in haar armen,
Mijn blijde moeder die 'k niet heb gekend.

Henricus Wijbrandus Jacobus Maria Keuls heeft zijn ‘blijde moeder’ inderdaad niet gekend. Zij stierf toen hij een jaar oud was. Elisabeth Zernike schreef (Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde Leiden 1970-1971) dat zij ‘door den echtgenoot geofferd [werd] aan zijn wantrouwen in medici - haar dood had voorkomen kunnen worden - mogelijk gevoegd bij een onwankelbaar vertrouwen in het gebed.’

Vader Keuls bracht na de dood van zijn vrouw zijn zoontje onder bij zijn ouders, die het kind opvoedden. Daardoor zullen vader en zoon elkaar niet goed hebben leren kennen. Volgens het bovenstaande gedicht was er op vader niet veel aan te merken. Hij deed immers zijn plicht en bad God om erbarmen. Maar het is wel het meest formele en het meest afstandelijke wat je over je vader kunt zeggen. De dichter constateert dat zijn vader deugden had, maar zegt tegelijkertijd dat hij zich er niet aan kon verwarmen en dat vader hem vreemd bleef ‘als een dof instrument’, welks klank nooit helder tot je doordringt.

Dat de zoon de vroomheid van de vader niet kon delen, zal de toenadering ook moeilijker gemaakt hebben. Nadat Keuls het gymnasium had doorlopen, vroeg hij een onderhoud met de pastoor van zijn parochie en vertelde hem dat hij de dogma's van de kerk niet meer kon aanvaarden. Welke dogma's dat waren, weet ik niet.


Keuls zal de katholieke kerk verlaten hebben, maar God is hij nooit kwijtgeraakt. Hij is met hem blijven worstelen, getuige zijn gedichten. Hij kon hem aanspreken met ‘O Gij, de duist're bron van alle leed!’ en ‘wie u tot zijn vijand koos, / In overmoed U wil bestrijden, / Hij zal verdwaasd en hulpeloos / De schande van Uw zwijgen lijden.’ Op die verbondenheid met God zat hij blijkbaar niet te wachten: ‘Wij vluchten in de nacht van ons geluk / En bidden, dat geen God ons daar zal vinden’, schreef hij in een van zijn kwatrijnen.

Maar al in zijn eerste bundel schrijft hij ook:
Ik ken uw wegen niet, doch mijn verlangen
Werd vaak vertederd tot de zoete schijn
Van dingen, die misschien het webbe zijn,
Dat gij gesponnen hebt om mij te vangen.
 
O zie mij aan, want haast mijn hand ontzonk
Het glas door u te ledigen gegeven,
En nog ik hoop ten bodem van dit leven
Eens u te vinden als mijn laatste dronk.

In Keuls' laatste bundel, die verscheen toen hij bijna tachtig was, schrijft hij berustend: ‘Ik zoek niet meer; heb ik u ooit gevonden? / Uw koninkrijk scheen niet voor mij bestemd.’

Wanneer Keuls met dichten is begonnen, is niet helemaal duidelijk. Elisabeth Zernike, die hem blijkbaar persoonlijk heeft gekend, weet ons alleen te vertellen dat zijn debuutbundel (In den stroom) verscheen in 1920 toen Keuls 37 jaar was. Inderdaad bundelde hij toen pas zijn gedichten, maar al tien jaar eerder debuteerde hij in De Gids.

Zijn vader was toen al gestorven. Vader was notaris en trouw aan diens wens was Keuls rechten gaan studeren, om zo ook notaris te kunnen worden. Toen vader overleden was, voelde hij zich van die plicht ontslagen. Hij werd advocaat en later het hoofd van het Bureau voor auteursrechten.

In den stroom bevat vormvaste gedichten. Er is behoorlijk wat afwisseling in vormen al komen de sonnetten steeds terug, evenals in de volgende bundels, Om de stilte (1924) en De dansende lamp (pas in 1935). In beide laatstgenoemde bundels neemt hij ook een aantal kwatrijnen op. In 1942 verschijnt Rondeelen en kwatrijnen.

Het kwatrijn zal hij tot zijn laatste bundel (Achterwaarts, 1962) trouw blijven, het rondeel komt voor het laatst voor in een bundel uit 1953, Regionen. Het zijn strenge vormen, die veel vragen van de techniek van de dichter, maar aan techniek ontbrak het Keuls niet. Al zijn zinnen lopen soepel, binnen het gareel van de vorm. De afwijkende woordvolgorde die Keuls soms hanteert (‘Die niets mij dan haar glimlach gaf’) lijkt niet voort te komen uit de eisen van de vorm, (een zin als ‘Die mij niets dan haar glimlach gaf’ was immers ook acceptabel geweest) maar uit een soort hang naar het archaïsche die Keuls gehad moet hebben. Nog in de jaren zestig schrijft hij woorden als ‘de logen’ en ‘smert’, en spreekt hij de geliefde aan met ‘gij’.

In een bloemlezing uit 1958 (Vlucht en bezinning) geeft Paul Rodenko in een lange, waarderende inleiding toe: ‘zijn 'ouderwetse' taal, en ook de beeldarme monotonie van zijn taal, maken hem voor de moderne lezer [...] moeilijk toegankelijk.’

Het laatste lijkt mij overigens een groter bezwaar dan het eerste. Veel van Keuls' gedichten blijven steken in algemeenheden. Een sfeer, een aanduiding van een gevoel, zonder dat de lezer nu weet waar het gedicht werkelijk over gaat. Het gedicht over de sterfkamer van zijn vader, waarmee ik begon, is werkelijk een uitzondering. Zomaar een concreet gordijn, dat zachtjes heen en weer gaat - dat zien we niet veel bij Keuls. Er wordt veel geworsteld en geklaagd en geleden in het werk van Keuls, maar bijna nooit is duidelijk wat het leven zo zwaar maakt.

Een van Keuls' rondelen begint met: ‘Van God, van haar en van de nacht / komt mij eenzelfde duister dreigen’. Elisabeth Zernike heeft na de dood van de dichter uit de doeken gedaan dat de geliefde in veel van Keuls' gedichten een Italiaanse operazangeres is, die Keuls in 1914 ontmoette. Zij zong de titelrol in La Traviata van Verdi. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon het gezelschap niet terug naar Milaan. Keuls hoorde haar verschillende malen en benaderde haar ook. Het bracht zijn huwelijk (hij was zeven jaar getrouwd en had drie kinderen) in een crisis. Na terugkeer naar haar vaderland bleek de zangeres ernstig ziek te zijn. Ze stierf enkele jaren later. Misschien dat er daardoor wel zoveel verlangen in de gedichten van Keuls te vinden is. ‘Wat heeft de liefde met uw hart gedaan? / Zij deed mij 't leed der eenzamen verstaan.’

Maar dat verlangen hing natuurlijk ook wel in de lucht. We kunnen Keuls rekenen tot de generatie van 1910, met dichters als Adriaan Roland Holst en J.C. Bloem. Met de laatste was Keuls overigens bevriend, evenals met de dichters Jan Greshoff en Victor van Vriesland. Rodenko noemt hem ‘de modernste en actueelste dichter van zijn generatie’. Dat zou te maken hebben met de verbetenheid en de felheid die ook in de gedichten te vinden is. Rodenko ziet zelfs overeenkomsten met Achterberg.

Door critici werd Keuls wel gewaardeerd. Niet alleen Rodenko, maar ook Nijhoff schreef waarderend over hem en er vielen hem ook prijzen ten deel. In 1948 de Tollensprijs voor zijn gehele oeuvre, in datzelfde jaar de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam (voor Rondeelen en kwatrijnen), in 1957 de Martinus Nijhoffprijs voor vertalingen van Dante en Jules Superville en in 1961 de P.C. Hooftprijs.

Die laatste prijs heeft nu nog prestige. Vóór Keuls werd de prijs onder anderen toegekend aan Arthur van Schendel, Gerrit Achterberg, Simon Vestdijk, J.C. Bloem, F. Bordewijk, Adriaan Roland Holst en Anna Blaman en vlak na hem kon men in het lijstje de namen bijschrijven van Theun de Vries, Leo Vroman, Anton van Duinkerken, Lucebert, Gerard Kornelis van het Reve en Gerrit Kouwenaar. Namen die ons meteen naar de pet doen grijpen om die af te nemen. En daartussen staat H.W.J.M. Keuls.

Nooit kom ik iemand tegen die een gedicht van Keuls kan citeren of zelfs maar de namen van enkele bundels kan noemen. Het stof van de tijd is zo dik op hem neergedaald dat zijn naam nagenoeg gewist is.

Het heet dat hij populair werd nadat hij in vier delen zijn Verzamelde gedichten (1947-1949) had uitgebracht, maar Paul Rodenko schrijft in de ooievaarspocket uit 1958 al over de ‘betrekkelijke impopulariteit’ van Keuls, die volgens hem wellicht te verklaren is uit het feit dat Keuls een gecompliceerder dichter zou zijn dan Bloem en misschien ook dan Adriaan Roland Holst. Keuls zou dat jaar nog een bundel publiceren (Valscherm) en in 1962 zijn laatste bundel (Achterwaarts). Hoeveel daarvan verkocht is, weet ik niet, maar in 1964 verscheen in ieder geval de tweede druk. Blijkbaar werd zijn poëzie toen nog gelezen.

Vijf jaar na zijn dood bloemleesde Elisabeth Zernike een aantal gedichten in Mens en muzen nabij, een bundel die verscheen als ‘Vlaamse pocket’ in de reeks Poëtisch erfdeel der Nederlanden. Gerrit Komrij nam in zijn tweedelige bloemlezing een enkel sonnet van Keuls op. Het beslaat een halve bladzijde van de meer dan tweeduizend pagina's. Het is de moeite niet.

Keuls werd oud, 85 jaar. Terwijl zijn klok doortikte, vielen de mensen om hem heen weg. In Achterwaarts wijdde hij er een kwatrijn aan:

Temidden van het strijdgewoel
Zit ik op een versleten stoel
En moet de doden registreren,
Soms beeft mijn hand, maar 't hoofd blijft koel.

In 1965 verhuisde hij met zijn vrouw naar een bejaardenflat in Heelsum, waar hij, volgens Elisabeth Zernike, ‘snel achteruit is gegaan’. Nauwelijks een jaar later moest hij worden overgebracht naar ‘een tehuis voor chronisch zieken’ in Bennekom. Daar heeft hij bijna drie jaar lang ‘een zeer tragisch bestaan geleid’. Hij stierf eind oktober 1968. Gedenk hem.

De Ooievaarspocket die ik in mijn bezit heb, ligt uit elkaar. Ik herinner mij dat ik hem las en herlas aan het eind van de jaren tachtig. Enkele kwatrijnen ken ik uit mijn hoofd, maar ik hield indertijd vooral van zijn rondelen. Ja, ze ronken soms en ze zijn weinig concreet, maar vaak nemen het rijm en het metrum je mee en dan zingen ze en soms ontroeren ze zelfs. Als ik het boekje in mijn hand neem, blader ik altijd naar het gedicht op bladzij 82. Eigenlijk is dat niet nodig, want ook dat gedicht ken ik uit mijn hoofd. Maar ik zie het graag op papier en mompel dan:

De dood komt immer onverwacht;
Al sterven wij ook maanden, jaren,
Al ligt de wanhoop uit te staren
Naar 't dalen van de laatste nacht,
Het leven met verbeten kracht
Wil nog zijn murwe buit bewaren:
De dood komt immer onverwacht. 
 
Geliefde, maak mijn uren zacht,
Leg stille handen op mijn haren,
Spreek woorden die de pijn bedaren,
Want weet: het is nog niet volbracht,
De dood komt immer onverwacht.
Eerder schreef ik in de serie 'Onder het stof' over:

donderdag 19 juni 2025

Afgestoft: Witte veder (Sanneke van Hassel)

Korte verhalen zouden meer gelezen moeten worden en meer gewaardeerd. En we hebben ze te kust en te keur. Kijk maar in je boekenkast: F.B. Hotz, Mensje van Keulen, J.M.A. Biesheuvel, Hermine de Graaf, Maarten 't Hart, Manon Uphoff, Jamal Ouariachi, Fleur Bourgonje, Hellema, Nelly Heykamp, Frans Kellendonk. En Sanneke van Hassel natuurlijk. 

Hier heb ik al heel wat recensies van boeken van haar geplaatst, maar ik kwam er kort geleden achter dat de recensie van Witte veder (2007) hier nog nooit geplaatst is. Hij was eerder te lezen in Nederlands Dagblad van 31 augustus. Helemaal onderaan zal de links naar besprekingen van ander werk van haar plaatsen. 



Speuren naar een streepje licht

Sanneke van Hassel debuteerde in 2005 met IJsregen, een bundel met bijzonder sterke korte verhalen. Haar tweede bundel Witte veder is net zo prachtig en krachtig als haar debuut 

De hoofdpersonen in Van Hassels verhalen staan er vaak alleen voor: een zwangere vrouw in de tram, een bejaarde man wiens nieuwe geliefde een reis maakt, een moeder die wacht op haar kind, een schrijfster die voor de radio moet voorlezen, terwijl haar vriend een vrouw op bezoek heeft. Vaak verkeren ze in niet zulke prettige situaties en moeten ze zichzelf zien te redden. 

Dat doen ze zo goed en zo kwaad als ze kunnen. 'Ik zit hier goed,' zegt de dementerende vrouw die haar kleindochter op bezoek heeft. Maar ze weet niet of het juli of december is, ze kan de afwas niet goed meer doen, vergeet het licht aan te doen, hoewel het al donkert, gooit bijna niet alleen de verwelkte bloemen maar ook de vaas in de prullenbak. Haar toon is opgewekt, maar de situatie is uitzichtloos. Het verhaal is geschreven zonder enig sentiment. Een enkele keer kom je te weten wat de kleindochter vindt. Als ze melkresten in een schoon glas aantreft, vraagt ze zich bijvoorbeeld af of de thuiszorg de kastjes niet controleert, verder geen emoties. Of liever gezegd: Van Hassel benoemt de emoties niet, maar ze roept ze natuurlijk wel op. Het is aan de lezer om boos te worden om de toestand van de oude vrouw of om mededogen te voelen. 

Tuimelbeker 

Dat maakt de verhalen prettig om te lezen; de schrijfster zit je niet in de weg met haar uitleg, ze vraagt je niet dwingend haar te volgen, maar ze toont slechts de situaties en jij kunt bepalen wat je daarvan vindt. Tenminste, die suggestie wekken Van Hassels verhalen, maar intussen weet ze maar al te goed waarmee ze bezig is. In 'Nader' bijvoorbeeld krijgt een echtpaar een kunstenares te eten. De vrouw des huizes moet zich bekommeren om haar twee kinderen en ook nog de maaltijd bereiden, terwijl haar man zich met het bezoek bezighoudt. 
Klaas en Madeleine lachen, haar trui valt open als ze naar voren buigt en dat doet ze veelvuldig. 
Is het verontwaardiging? Het gevoel afgewezen te zijn? Je weet het niet precies. De vrouw ervaart het waarschijnlijk als onprettig, maar het wordt net niet gezegd. Verder op de avond, als Klaas en Madeleine gezoend hebben: 
Klaas doet een stap opzij, veegt zijn mond af en kijkt tersluiks naar mij. Koeltjes droog ik een nog niet afgewassen tuimelbeker af. 
Zo'n laatste zin is precies raak. De vrouw wil niets laten merken, maar intussen is ze verward. En dan is het ook nog een tuimelbeker, die ze in haar handen heeft. Een beker die haar wijst op haar moederschap en die grote afstand schept tot de wellust van haar echtgenoot. 

Het verhaal eindigt met: 
Ik ruim de kamer op. Eén muur heb ik groen geverfd, dat vinden de kinderen leuk, dacht ik. Zij hebben er niets over gezegd en Klaas ook niet, maar ik denk dat het invloed heeft, ook dat ik af en toe bloemen koop of de bank verplaats.
De troost van de illusie. Als lezer vermoed je dat het allemaal niet uitmaakt, dat het bestaan van de vrouw vrij troosteloos blijft, maar heel misschien heeft ze gelijk. Eigenlijk geldt dat voor nagenoeg alle verhalen: ze beschrijven een wereld waarin het maar moeizaam leven is, maar misschien valt het mee, misschien staat de deur op een kier en valt daardoor een streepje licht. Vaak blijven de personages daarnaar speuren. In hun naïviteit, hun optimisme of hun moed. En wij hoeven alleen maar te genieten van de subtiliteit waarmee Sanneke van Hassel ons dat allemaal presenteert. Wat ze serveert, eten we met kleine hapjes, maar eigenlijk willen we meer. Meer, meer! Kom op met de volgende bundel, Van Hassel!

Eerder schreef ik over:
IJsregen (2005)
Nest (2010)
Ezels (2012)