Bunt Blogt
dinsdag 11 februari 2025
Blasfamous (Mirka Andolfo)
maandag 10 februari 2025
Autobiografie van mijn lichaam (Lize Spit)
Er verschijnen zo veel interessante boeken, dat het maar moeilijk bij te houden is. Zo zijn er nieuwe titels van Manon Uphoff en Bert Natter en ik heb ook nog wat boeken liggen die ik echt wil lezen. Ik doe mijn best, maar het kan even duren. Ik hou je op de hoogte.
Nog niet zo lang geleden verscheen Autobiografie van mijn lichaam van Lize Spit. Ze debuteerde in 2016 met Het smelt. Dat boek overtuigde me niet helemaal (links naar recensies vind je onderaan), maar ik heb het wel geboeid gelezen. Het duurde vijf jaar voordat Ik ben er niet verscheen, in 2021 dus, en ik vond het een prachtig boek. Ik plaatste het aan het eind van dat jaar in de top drie van de beste boeken die ik dat jaar las, voor boeken van bijvoorbeeld Peter Terrin, Stefan Hertmans en Tomas Lieske.
In 2023 schreef Spit het Boekenweekgeschenk en dat was heel goed, wat knap is, want een novelle schrijven is toch wel wat anders dan het schrijven van dikke romans.
Non-fictie
En nu is er Autobiografie van mijn lichaam, haar eerste non-fictieboek. Het is lastig om zo'n boek te schrijven, want zoals Lara Taveirne al schreef: zo gauw je begint te schrijven, begint de fictie al te trekken aan je pen.
Dit nieuwe boek begint met een mailtje van de moeder van Lize, waarin ze aan haar kinderen vertelt dat ze een kwaadaardig gezwel in haar slokdarm heeft. Moeder is ernstig ziek. In Autobiografie van mijn lichaam lezen we hoe dat ziekteproces verloopt, tot en met de dood van moeder. Spit reflecteert op de relatie met haar moeder (en met haar vader), maar ook op de relatie met haar eigen lichaam.
Relatie van de ouders
De ziekte van moeder zet meer dingen in gang. Zo gaan moeder en vader eindelijk uit elkaar. Hun relatie was al niet goed. Ik had me voor het lezen van dit boek niet gerealiseerd dat de thuissituatie van Eva uit Het smelt lijkt op die van Lize. Ook een vader en een moeder die te veel drinken.
In Autobiografie van mijn lichaam staan ook dagboekaantekeningen van enkele jaren, als de vertelster, Lize, nog veel jonger is. Op 8 april 1999 schrijft ze:
Mijn cavia is dood. Hij is tussen de spleten blijven hangen. vandaag zijn we een spuit gaan halen en dat deed zeer. ik hoop dat mama en papa vandaag geen ruzie meer maken
En op 20 november van dat jaar:
Ik ben naar de tekenles gegaan, de juf was ziek, er was geen les. Het was leuk vandaag, want mama en papa waren weg.
Er staat ook in dat ze blij is dat ze zo'n lieve mama heeft, maar de twee citaten laten wel zien dat het niet goed loopt tussen de ouders van Lize. Het is de werkelijkheid waar ze als kind mee leeft.
Hechten
Uit de aantekeningen blijkt hoe ze zich aan mensen hecht en hoe ze soms al vooraf bedenkt dat ze sommige mensen zal gaan missen. Iets verderop zal Lize dat uitleggen:
Weet je, mama, volgens mij weet jij ook wel waar ik hiermee op aanstuur, dat kinderen bij gebrek aan stevige hechting binnen het gezin, met hun wortels in de bodem, luchtwortels gaan ontwikkelen, die zich vastgrijpen aan alles wat ze buiten het gezin en boven de grond kunnen vinden.
Impliciet geweld
Moeder drinkt te veel en daar moet ze mee stoppen. Maar bij het Kerstdiner schenkt vader dan juist wel wijn en hij vraagt ook elke keer of moeder ook een glas wil, wat wel heel sarrend overkomt.
Lize schrijft:
Jaren later pas hebben we alle vier onze herinneringen bij elkaar gelegd om die eenzaamheid onder woorden te proberen brengen.En niet enkel jouw eenzaamheid, maar ook die van papa, en die van ons, wij vieren die medeplichtige getuigen waren van het impliciete geweld dat jullie elkaar keer op keer aandeden.
De 'je' is de moeder. In gedeelten van het boek wordt ze rechtstreeks aangesproken, zoals je in brieven doet, al voelen die delen niet altijd als brief aan. Daarin worden zaken verteld die moeder soms al wel weet, maar nu wordt erbij verteld hoe Lize zich daaronder voelde.
'Wij vieren' zijn de kinderen: Siska, Jules, Lize en Tiny. In dit citaat wordt niet voor niets het woord 'geweld' gebruikt, als is het dan impliciet geweld. Nadat vader en moeder Agnes uit elkaar zijn, krijgt de laatste een nieuwe relatie: met Walter. Moeder geniet daar erg van, maar in sommige opzichten lijkt Walter ook over haar heen te walsen en onderschat hij wat Agnes nog aankan.
De kinderen zijn druk bezig in app-groepen met en zonder de afzonderlijke ouders om alles zo goed mogelijk te regelen en dat is hard werken. Iedereen wil de zaken tot een goed einde brengen, wat in dit geval nogal letterlijk op te vatten is. Na het overlijden van moeder, volgen er in het boek nog wat losse aantekeningen, wat een mooie manier is om het af te ronden. De lijn is eruit nadat de levenslijn van moeder gestopt is, maar de herinnering aan haar duikt op, in gedachten, maar ook in de dingen die je tegenkomt.
Diabetes
Lize heeft diabetes, een ziekte die ook bij de broers van moeder voorkomt. Het geeft veel ongemak en je moet de hele tijd met je ziekte bezig zijn. De relatie met het lichaam was voor Lize toch al niet gemakkelijk.
Misschien is mijn gepruts, de haat voor mijn eigen lichaam, een tegemoetkoming aan jou, een reactie op de ondraaglijkheid om ongehavend te bestaan naast jouw pijnlijke, gehavende bestaan, een tegenwicht - kijk dan, je bent niet alleen. Misschien is mijn gepruts, mijn zelfdestructieve onrust, gelijk aan de kracht waarmee ik je heb willen redden, zijn het alle naar binnen geslagen reddingspoginkjes die ik uiteindelijk nooit in het echt heb durven uitvoeren.
Spit vertelt ook hoe haar relaties waren en hoe ze daarin heeft moeten leren omgaan met lichamelijkheid. Ze analyseert scherp en dat maakt Autobiografie van mijn lichaam ook zo goed. Ze staat zichzelf een kijk op zichzelf en de omgeving toe die genadeloos is, wat iets anders is dan liefdeloos. Want er zit juist veel liefde in het boek, al is het vaak ook liefde waar ze geen raad mee weet.
Vader
In een deel van het boek raakt de vader meer naar de achtergrond. Bij fictie kun je daaraan sleutelen, maar bij non-fictie moet je de werkelijkheid volgen. De situatie van moeder vraagt veel aandacht en dan is het wel logisch dat de gedachten minder bij de vader zijn. Ook hem beziet Spit scherp. Ze vergoelijkt niet wat hij doet, maar ze probeert wel te begrijpen.
Die agressie van hem waar we ons nog steeds tegenover moeten verhouden, die eigenlijk geen agressie is maar een manier: elke boodschap brengen op een manier die de boodschap zelf overschaduwt, uit angst dat de ander aanstoot zou nemen aan de inhoud, uit angst voor afwijzing.
Minder begrip hebben zou de omgang misschien makkelijker hebben gemaakt, maar dat gemak staat Spit zich niet toe. Ze blijft haar best doen om open te staan.
Schuldig
Je zou kunnen zeggen dat de ouders een schuld tegenover de kinderen hebben opgebouwd door hoe ze leven en door hoe ze met elkaar en het gezin omgaan, maar het is juist het kind dat zich schuldig voelt. Aan de moeder schrijft ze:
Ik kon je toch niet bieden wat het drinken je bood, en zag dat als een tekort.
Zelfs het schrijven, dat nodig is, levert een schuldgevoel is. Het is een copingmechanisme, zoals het drinken van moeder dat was.
Met die overeenkomsten zouden we ook meteen de pijnlijke verschillen zien, het zou toch weer op een oordeel lijken: dat ik met schrijven de betere manier koos om met de realiteit om te gaan, en jij met drinken de mindere.
Verwarring
Niet voor niets noemde ik eerder in deze bijdrage de naam van Lara Taveirne, die schreef dat bij non-fictie de fictie op de loer ligt. Eigenlijk geldt dat ook voor de lezer. Je leest het verslag van wat er in de werkelijkheid gebeurd is, maar je leest het ook als een verhaal. Dat is een verwarrende ervaring, want iets kan verschrikkelijk zijn en tegelijkertijd een goed verhaal.
Die verwarring houdt Spit goed in stand. Ze schrijft uitstekend en je wilt er als lezer van genieten dat een boek zo goed geschreven is. Tegelijkertijd ben je je ervan bewust dat ze pijnlijke waarheden schrijft. Hierboven noemde ik de manier van schrijven zowel genadeloos als liefdevol. Dat klinkt paradoxaal, maar in dit boek blijkt dit goed samen te gaan.
Multatuli vergeleek de reacties op Max Havelaar ooit met iemand die tegen een moeder wier kind in het water gevallen was zei dat ze zo mooi kon gillen. Het is lastig om te zeggen dat Spit een mooi boek geschreven heeft en tegelijkertijd oog te houden voor de pijnlijke inhoud. Maar misschien is Autobiografie van mijn lichaam juist zo goed omdat het de scherpe observaties, de nauwkeurige manier van vertellen combineert met die pijnlijke inhoud, die niet verhuld en toch liefdevol beschreven weergegeven wordt.
vrijdag 7 februari 2025
Afgestoft: Kroniek van een karakter 1, De Achterhoek, 1976 - 1981 (Jeroen Brouwers)
Mijn eerste recensies schreef ik voor het Vlaamse tijdschrift 't Kofschip (1973 - 1992). Voor zover ik mij herinner was er weinig overleg over wat ik te recenseren kreeg. Af en toe kwam er een pakketje boeken binnen en dan ging ik aan het lezen en schrijven. Ik kreeg alle ruimte.
Mijn contactpersoon was Hervé J. Casier, een aardige man, die ik ooit sprak in Blankenberge. Hij dichtte ook, maar ik heb zijn gedichten nooit gelezen.
De recensie hieronder, van een brievenboek van Jeroen Brouwers, werd gepubliceerd in jaargang 16, nummer 1 uit 1988. Met potlood schreef ik eronder dat ik het stukje op 23 april 1987 schreef. Er zat dus aardig wat tijd tussen schrijven en publicatie.
Ik weet niet goed wat ik moet vinden van de recensie van toen. Is die niet een beetje aanstellerig? Of kan het nog? Daar moeten anderen maar over oordelen. Het is een van de voetstappen die ik indertijd gezet heb, al droeg ik toen misschien andere schoenen.
In hetzelfde nummer stonden meer recensies van mijn hand: van boeken van Pol Hoste, F.B. Hotz en Ton Lensink en over een gedichtenbundel van Joost Zwagerman. Die stukjes hoop ik in de toekomst opnieuw te plaatsen. De namen van Hoste en Hotz mogen wel weer eens genoemd worden.
Brieven uit de Achterhoek
In 1976 verlaat Jeroen Brouwers Vlaanderen en vestigt zich in Nederland, in de Achterhoek. Vanaf die tijd is hij full-time schrijver, hij schrijft een plankvol mooie boeken.
Dat is al heel wat, maar Brouwers schrijft meer. Om het contact met vrienden en kennissen te onderhouden schrijft hij hun brieven, tientallen, honderden. Brieven aan Tom van Deel, Jaap Goedegebuure, Johan Plak, Walter van den Broeck, Maarten 't Hart, Angèle Manteau en Julien Weverbergh, om de bekendsten slechts te noemen.
Wie die brieven zou willen lezen, moet Kroniek van een karakter, Brouwers' nieuwste boek kopen. Deel 1 van dit werk (De Achterhoek, 1976 - 1981) is nu verschenen en het bestaat geheel uit Brouwers' brieven, voorafgegaan door een inleiding, waarin Brouwers uiteenzet hoe hij het boek samengesteld heeft.
Het boek is geen simpele bundeling van alle door Brouwers geschreven brieven in de periode 1976 - 1981. Eerst heeft Brouwers een keuze uit de brieven gemaakt. Voorts is hij gaan schrappen en verschuiven. Dit was niet belangrijk, dat kon beter in een andere brief ondergebracht worden, hier moest van verschillende brieven één brief gemaakt worden, daar moest een nieuwe passage toegevoegd worden. Met andere woorden Brouwers is druk aan het monteren, structureren, componeren geweest. Hij noemt het resultaat 'een montage van teksten in briefvorm'.Zo goed als niets heeft Brouwers echt herschreven. 'De stijl, de woordkeus, de spelling, de toonaard, (...) heb ik onaangeraakt gelaten', schrijft hij.
In de brieven vinden we verschillende aanzetten tot de verhalen en romans die Brouwers later zal schrijven. Zo vertelt hij aan Tom van Deel (30 januari 1981) over de dood van zijn moeder. In die brief komt enkele keren de zin voor 'Niets bestaat, dat niet iets anders aanraakt.' Deze zin zal later weer opduiken in Bezonken rood.
Ook geven de brieven soms de verschillen aan tussen de werkelijkheid in de door Brouwers geschreven boeken en de werkelijkheid daarbuiten. In bovengenoemde brief aan Van Deel schrijft Brouwers, dat hij zijn dochtertje op zijn arm heeft als hij telefonisch op de hoogte gesteld wordt van zijn moeders dood. Dit dochtertje is buiten Bezonken rood gelaten, want daarin zou ze niet gepast hebben.
Ik ben mij bewust, dat ik nu details noem, maar ik bedoel ze dan ook slechts als illustraties die laten zien hoe 'werkelijkheid' en 'literatuur' soms samenvallen, parallel lopen of juist met elkaar in tegenspraak zijn.
Niet is het zo, dat Brouwers de waarheid geweld aandoet als hij in zijn boeken afwijkt van zijn brieven, of voor mijn part: van zijn leven. Hij vervalst niet de waarheid, maar hij schept een nieuwe waarheid, een nieuwe werkelijkheid. Misschien vind ik dat wel het boeiendste van het lezen van die brieven: het zien van die twee waarheden, die twee werkelijkheden, van elkaar verschillend en toch beide authentiek. Elkaar citerend, elkaar aanvullend, elkaar spiegelend, elkaar corrigerend. Tweelingbroers.
Zoals Brouwers' boeken zijn vormgegeven leven zijn, zo zijn zijn brieven dat nog meer. Ze staan nog dichter bij hem, zijn nog meer hemzelf, zodat Brouwers zelf spreekt over 'een autobiografie in briefvorm'.
Zo lees ik het ook wel, als een zelfbeschrijving van de mens Brouwers, zijnde tevens de schrijver Brouwers, (wat nagenoeg hetzelfde is), maar tegelijkertijd lees ik dit boek alsof het niet een autobiografie is, alsof het geen werkelijke brieven zijn. Ik leest het ook als literair werk, als fictie.
Ook hier gaat het om de gelijktijdigheid; het een niet zonder het ander. Als autobiografie is dit boek niet alleen interessant omdat het over Brouwers' leven gaat, maar tevens omdat het goed geschreven is. Dat Brouwers 'een begaafd stilist' is, hebben er al tientallen voor mij geroepen en graag sluit ik me bij hen aan.
Ook al zijn de brieven in een gave stijl geschreven, vanuit literair oogpunt kunnen ze niet alleen daardoor waardevol zijn, maar moeten ze ook iets te zeggen hebben. Alleen mooie stijl is een vedertooi zonder vogel.
De eerlijkheid tegenover anderen waarmee Brouwers schrijft, dat is: de eerlijkheid tegenover zichzelf, kan de lezer niet onaangeraakt laten. Hij laat zich meetrekken dat Brouwersleven in, om daarin met de schrijver rond te wandelen, te huppelen soms, vaak te struikelen. Niets heeft dat te maken met voyeurisme. We staan niet stiekem te gluren, Brouwers schuift de gordijnen ver open: zo is mijn leven. En Brouwers beschrijft dat leven op zo'n manier dat je er haast niet aan ontkomt Brouwers' leven gelijk te stellen met het leven.
Daardoor kan dit boek ook gelezen worden als een literair werk. Het persoonlijke krijgt voor de lezer algemene geldigheid. Waardoor dat komt, is mij eigenlijk niet helemaal duidelijk. Het zou kunnen zijn door de veralgemeniseringen die Brouwers zelf invoegt ('Alles gaat kapot. Nu m'n nietmachine weer.'), maar ik denk dat het meer komt door het consistente wereldbeeld dat uit de brieven (en ook uit Brouwers' andere boeken) spreekt, waarbij ik met 'consistent' niet bedoel: geen tegenstrijdigheden bevattend, maar zichzelf gelijk blijvend, of: steeds dezelfde paradoxen bevattend.
Dit alles maakt voor mij Brouwers' brievenboek tot een 'goed' boek, waarvan ik derhalve vind dat het door iedereen gelezen dient te worden, wat trouwens voor de meeste andere boeken van Brouwers geldt. Als we een goed schrijver hebben, lees hem verdikkeme dan ook!
Het boek als boek, als voorwerp, ziet er goed uit: mooi papier, goed gebonden. Weverbergh dient hiervoor geprezen.
In het najaar komt deel 2 uit van Kroniek van een karakter. Dat zal heten: De oude Faust (1982 -1986).
woensdag 5 februari 2025
Tex Willer - Finnegans Rangers (Mauro Boselli / Majo)
Enkele maanden geleden schreef ik een stukje over een album van Tex Willer, in kleur. Ik was daar niet zo gelukkig mee: de verhaallijn was me niet helder genoeg en de tekeningen overtuigden me niet. Intussen heb ik een heel andere Tex Willer op mijn bureau liggen: Finnegans rangers, verschenen bij uitgeverij Hum! in de serie Tex Willer Classics, een softcover van 226 bladzijden dik.
De tekeningen zijn in zwart/wit en dat brengt meteen de sfeer terug die ik me herinner uit de westerncomics uit mijn jeugd. Maar er speelt meer dan jeugdsentiment. De tekeningen, van Majo, zijn veel beter dan in het album dat ik eerder besprak. De personen bewegen soepel, de verhoudingen zijn goed en de zwartvlakken en arceringen werken goed. Niet alleen blijven de tekeningen aangenaam om te zien, ze zijn ook helder en 'lezen' gemakkelijk. Ze zijn dienstbaar aan het verhaal, maar ze kunnen er ook tegen als je ze nauwkeuriger bekijkt.Omdat kleur niet de extra dramatiek aan kan brengen, moet alles uit het tekenwerk komen en dat lukt uitstekend.
Het is heerlijk dat er in deze uitgave rustig de tijd wordt genomen om het verhaal af te wikkelen. In de oude pockets van Tex Willer waren vaak meer verhalen opgenomen, waarvan ook sommige verhalen gedeeltelijk. Finnegans rangers is een enkel, compleet verhaal.
Adelaar van de nacht
Tex Willer, ook wel Adelaar van de nacht genoemd, staat aan het hoofd van een Navahostam, al zie je in de avonturen niet zo veel van die stam. De enige die altijd bij hem is, is Tijger, een Navaho. Tijger is wel een wonderlijke naam: waarom zou iemand genoemd worden naar een dier dat helemaal niet in Amerika voorkomt?
In veel cowboyverhalen is er een vriendschap tussen een witte man en een oorspronkelijke bewoner van Amerika. Denk aan Old Shatterhand en Winnetou, en aan Arendsoog en Witte Veder. Het heeft waarschijnlijk te maken met de traditie van 'othering': de indianen (in de cowboycontext gebruik ik die benaming voor het gemak toch maar) worden vanuit het wij/zij-denken gezien als de anderen, de groep waartoe je niet behoort en waarvan je dus afstand neemt. En dan is er een cowboy die aan de zijde van de ander gaat staan en daardoor is hij bijna automatisch een moreel hoogstaand mens, lijkt de boodschap.
De zoon van Tex Willer, Kit, heeft een moeder die tot de Navaho behoort. In Finnegans rangers zegt een van de tegenstanders over hem: 'Je kunt dit beest nooit temmen. Hij is voor de helft Navaho.' Het denken in stereotypen is kenmerkend in een tijd waarin afkomst en identiteit lijken samen te vallen.
Overval
Het verhaal begint met een overval op het dorp van Witte Bizon, dat uitloopt op een bloedbad. En dat terwijl de Comanche net vrede gesloten hebben met de 'bleekgezichten'. De Comanche besluiten niet agressief op te treden, maar de hulp van Tex Willer in te roepen.
Wie zijn de daders? De Mexicanen? De bende van Robledo? En de rangers die onder leiding staan van Finnegan lijken ook niet helemaal zuiver. Kit Willer infiltreert bij deze groep rangers, op een afstandje gevolgd door Kit Carson. Tex Willer gaat met Tijger op onderzoek uit.
Zoals altijd in de verhalen van Tex Willer speelt de actie zich op verschillende plaatsen tegelijk af. Het zijn de verhaallijnen die uiteindelijk samen moeten komen. Omdat de scenarist, Mauro Boselli, ruim de tijd heeft, kan hij elk van de lijnen de ruimte geven en blijft het verhaal helder. Omdat de lezer de tijd heeft, kan hij goed in het verhaal komen en zich onderdompelen in het avontuur.
Helden
Bij cowboys wordt al gauw gesproken over 'revolverhelden' en Tex Willer heeft ook veel weg van een heldenverhaal. Je kunt zeggen dat dat weinig gelaagd is en ongenuanceerd en dat is wel zo, maar het vergemakkelijkt ook de identificatie en het zorgt ervoor dat de lezer lekker kan doorlezen. Voor een verhaal dat vooral als amusement bedoeld is, is dat alleen maar goed.
Om de spanning erin te houden, moeten de helden kwetsbaar zijn. Je weet dat ze het uiteindelijk redden, naar er moet op zijn minst de suggestie gewekt worden dat ze kunnen verliezen en dat ze het niet overleven. Dat is in dit verhaal zeker het geval. Als Kit als infiltrant ontmaskerd wordt, is het maar de vraag of hij niet meteen doodgeschoten zal worden.
Mannenwereld
Cowboyverhalen spelen zich af in een mannenwereld. Weliswaar spelen in Finnegans rangers ook vrouwen een rol, maar het is een bijrol. Die rol gaat wel door tot bijna het einde van het verhaal. Voor een western is dat al heel wat.
Finnegans rangers heb ik met plezier gelezen. Dat voor mij het lezen ouderwets genieten was, is begrijpelijk: een goede western in de traditie zoals ik die ken. Maar is Tex Willer ook een strip voor de jongere lezer?
Ik denk dat degelijk amusement eigenlijk voor alle leeftijden wel wat te bieden heeft. Verder zou je kunnen zeggen dat Tex met een inclusieve blik naar de wereld kijkt. Zo vraagt hij aan een Mexicaan of zijn afkomst ertoe doet bij wat hij gedaan heeft. Daarin is hij niet in de eerste plaats veroordelend, maar geïnteresseerd, verwonderd.
Tex Willer staat altijd aan de kant van het recht. Maar in een vuurgevecht kun je niet wachten op een rechterlijke uitspraak en er worden heel wat mensen gedood in de strip. Maar het verhaal komt wel tegemoet aan de gedachte dat het recht moet zegevieren. Dat is een boodschap die nog steeds mee kan.
Net als de tekeningen zou je kunnen zeggen dat het verhaal op sommige punten nogal zwart/wit is. Dat is zo, maar dat hoort ook wel bij dit soort strips. De gemiddelde lezer zal dat voor lief nemen. In zijn soort voldoet dit verhaal van Tex Willer aan alle kwaliteitseisen.
dinsdag 4 februari 2025
Mordechai (Marcel Möring)
Het werk van Marcel Möring heb ik in het begin gelezen (en herlezen): Mendels erfenis (1990, later omgedoopt tot Mendel), Het grote verlangen (1992), Bederf is de weg van alle vlees (1995), In Babylon (1997) - ik las het allemaal, net als de novelle Modelvliegen (2000). Goede boeken, vond ik, en In Babylon herinner ik me nog steeds als een geweldige roman. Ik interviewde Möring in 1992 of 1993 voor Dietsche Warande en Belfort, maar dat kreeg een nieuwe redactie en toen werden er geen interviews meer gepubliceerd. Gelukkig won Möring in 1993 de AKO-prijs. Het interview kon ik daardoor verkopen aan De Gelderlander.
En toen kwam Dis (2006). Dat vond ik echt geen goed boek, maar ik weet niet meer waarom. Ik herinner me van het hele boek eigenlijk niet meer dan dat de titel te maken had met de onderwereld en dat er een gedeelte in stripvorm in voorkwam. In ieder geval raakte ik door dit boek de interesse in het werk van Möring kwijt.
Opening
De boeken van Möring niet meer lezen was geen besluit, maar het gebeurde gewoon. Ik volgde zijn werk blijkbaar ook niet meer: ik moet opzoeken welke romans hij na Dis geschreven heeft. Maar ik hoorde niet lang geleden een interview met de auteur naar aanleiding van zijn nieuwe roman, Mordechai, en toen kreeg ik er toch weer zin in. Ik heb het intussen gelezen.
Toen Mordechai Gompertz zijn interviewer buiten westen sloeg was hij tweeënzeventig jaar oud en bevond hij zich op het toppunt van zijn roem.
Dat is de openingszin van Mordechai en het is een heerlijke zin om mee te beginnen. Je wilt meteen weten wat de aanleiding voor de klap was en wie die beroemde Mordechai Gompertz is. Hij blijkt de beste schrijver van Nederland te zijn, kandidaat voor het winnen van de Nobelprijs, telg uit een oud Joods geslacht dat tot in de zestiende eeuw is te traceren.
De oervader is een zekere Ephraïm en de oudste zonen heten in de volgende geslachten afwisselend Ephraïm en Mordechai. Om de mensen met dezelfde naam een beetje uit elkaar te houden, kun je spieken in de stamboom van de familie Gompertz die voor in de roman is opgenomen.
Eigenlijk was ik al snel gewonnen voor Mordechai, ik zat er meteen goed in. En ik vroeg me ook af waarom de afgelopen decennia niet meer van Möring las. Hij schrijft aantrekkelijk en hij is heel goed in het overgaan op een andere verhaallijn. Steeds zijn er ingelaste verhalen waarmee je moeiteloos meegaat. Dat was ook bij In Babylon al het geval.
Verdwijnen
Een van de verhalen die we al in het begin te horen krijgen, is dat van Rivka, zijn nichtje dat hem zakelijk bijstaat. Maar we krijgen ook de verhalen van de voorvaderen te horen. Een constante is het verdwijnen, het weggaan, een neiging die Mordechai ook heeft. Zo woont hij een tijd in Australië, zo'n beetje buiten ieders bereik. Aan het eind zit er nog een soort plot in de roman, als Mordechai ontdekt waar zijn grootvader verbleef toen niemand wist waar hij was.
Belangrijk is het verdwijnen van Klara Persson, de vriendin die op hetzelfde erf woonde als Mordechai. Misschien is zij degene die het dichtst bij Mordechai kwam. Ze hadden een relatie, die misschien intiem genoemd mag worden, bij momenten, maar veel van die intimiteit verwoorden de twee niet naar elkaar en ze zijn elkaar ook niets verschuldigd. Maar als Klara verdwijnt en ineens helemaal weg is (ze legt nog wel uit waarom), doet dat Mordechai veel. Misschien wel meer dan hij zelf ingeschat zou hebben.
Dertig jaar waren ze zo bij elkaar geweest, twee eenlingen die niet zonder elkaar wilden leven. Het waren goede jaren geweest en het was waar wat ze in het begin van hun relatie had gezegd: ze waren oprechter dan ze ooit waren geweest, intiemer en moediger.
Mordechai is een eenzaat. Hij kijkt buiten wel of de kraai Lichtenstein er zit, die ook al zijn eigen gang gaat. En ook die raakt hij nog kwijt.
Kaartenmakers
De voorvaderen van Mordechai waren kaartenmakers. Misschien is Mordechai de hele roman lang wel bezig om de kaart van zijn leven te tekenen, zijn plaats te bepalen en zo te ontdekken wie hij is. Hij heeft ooit geformuleerd wat het thema van zijn schrijverschap is: de wereld is een chaos en het enige wat alles bij elkaar houdt is een verhaal. Je hoeft niet uit te leggen hoe de dingen in elkaar zitten, maar je kunt er altijd een verhaal over vertellen. Net als een kaart is een verhaal poging tot ordening.
Eigenlijk is dat ook wat Möring in Mordechai doet. Hij legt Mordechai niet zozeer uit, maar vertelt de verhalen die hem bepalen. Mordechai is schrijver en ook hij heeft altijd verhalen verteld, vaak gebaseerd op wat er in zijn familie gebeurde. Nu heeft hij het familiearchief tot zijn beschikking. Daar duikt hij in om dichter bij zijn voorvaderen te komen en zo mogelijk dichter bij zichzelf.
Bij het schrijven geeft hij niet de werkelijkheid weer, hij verandert zaken. Maar dat is tegelijkertijd een manier om dichter bij de waarheid te komen.
Hij haalt diep adem, sluit zijn ogen en keert zich naar binnen, naar zijn herinneringen, in zijn herinneringen. Het kost moeite, maar na een tijdje lukt het dingen te veranderen en wordt wat wit was zwart, wat klein was groot en wat zacht was hard. Hoewel hij de waarheid kneedt, voelt het niet als bedrog. Integendeel, het lijkt alsof alles door zijn manipulaties alleen maar meer waar wordt. Het is een vreemd besef en hij weet niet goed wat hij ervan moet denken. Hoe kan iets echter worden door het te veranderen?
Mordechai is veel met zijn geschiedenis bezig en met zijn voorvaderen. In hoeverre is hij door die geschiedenis bepaald en kan hij daaraan ontsnappen? Hij heeft zijn hele leven geschreven, maar wat heeft hij daarmee bereikt? Waar dat op uitloopt, laat ik hier in het midden.
Ernstig maar niet zwaar
Je zou kunnen zeggen dat Mordechai een ernstig boek is, maar tegelijkertijd heeft het een zekere lichtheid. Er zijn steeds humoristische passages, waarbij Möring speelt met het idee dat Mordechai Gompertz de beste schrijver is die Nederland ooit gehad heeft. Bij een ruzie in een restaurant bijvoorbeeld treedt Hella Haasse sussend op. Ook het hele gedoe als het gerucht gaat de Mordechai de Nobelprijs gaat winnen, is bijzonder grappig.
De verteltoon is ook niet zwaar, wat vooral komt doordat we voornamelijk verhalen krijgen. Vaak scheren die verhalen langs waar het om gaat of cirkelen ze eromheen. Dat geeft ruimte. En Mordechai moet zelf bepalen of hij een zekere richting kan vinden in zijn leven, temidden van de verhalen en de herinneringen.
Het hele boek door heeft Möring mij moeiteloos meegenomen, naar andere plekken, naar andere tijden. Ik ben hem braaf gevolgd en ik heb genoten van het vertelplezier. Ik snap helemaal niet meer waarom ik zijn romans van na Dis overgeslagen heb. Misschien moet ik die toch maar gaan lezen.
maandag 3 februari 2025
Freddy Lombard 1 (Yves Chaland)
Ruim vier jaar geleden schreef ik over de eerste twee delen van de heruitgave van het werk van Yves Chaland, Captivant, Bob Fish en De jonge Albert. De link naar die bespreking plaats ik onderaan. In het intussen verschenen derde deel in deze reeks zijn drie verhalen opgenomen van Freddy Lombard: 'Het testament van Godfried van Bouillon', 'De verzamelaars' en 'Het olifantenkerkhof'. De verhalen waren begin jaren tachtig in Eppo te lezen.
Freddy Lombard vormt met Dina en met Sweep een groepje. Het drietal stuit in de verhalen op een raadsel dat opgelost moet worden en dat gaan ze dan ook doen, zonder zich af te laten schrikken door tegenslagen, tegenwerking of gevaar. In zekere zin is het een avonturenstrip, maar het draait nooit alleen om het avontuur en nooit grijpt het je naar de keel omdat de personages het misschien niet overleven.
Knipoog
In de manier van vertellen zit altijd een knipoog, de verteller lijkt altijd een glimlachje op zijn gezicht te hebben. Soms wordt er een grapje uitgehaald met het medium strip zelf. Als Freddy een beker op zijn hoofd krijgt en zich en weer bij zinnen komt, is de tekst: 'Waar ben ik?! O ja, ik weet 't weer... Het gevecht op plaat 8!'
Het eerste verhaal bestaat voor een groot deel uit een droom van Freddy over Godfried van Bouillon. In de rest van het verhaal gaat het drietal op zoek naar de nalatenschap van Godfried. De manier waarop ze gered worden, is al voorbereid door wat er in de droom te zien was.
In het verhaal 'De verzamelaars' gaat het drietal op zoek naar een oude afbeelding van Livingstone en 'Het olifantenkerkhof' is een echt detectiveverhaal. De drie zoeken naar een olifantenkerkhof en om hen heen vallen de slachtoffers. Een vast item is het geldgebrek van de drie. Het is altijd prettig als de helden in een verhaal niet alleen maar succesvol zijn. Zelfs na een gunstig afgesloten avontuur blijkt dat de beloofde cheque niet getekend is.
Eurocentrisch
De manier waarop Afrikanen in het verhaal figureren is duidelijk die van veertig jaar geleden. Met Getekend verleden van Tom van der Geugten in het achterhoofd kun je niet anders concluderen dan dat de verhalen eurocentrisch zijn en dat er voor een ander perspectief dan dat van de drie witte hoofdpersonen geen ruimte is. Bovendien zijn de Afrikanen karikaturaal getekend en soms moordlustig.
Kun je die verhalen dan nu nog wel publiceren? Moeten we daar geen voetnoten bij plaatsen? Of misschien dit soort verhalen helemaal niet heruitgeven?
Freddy Lombard is een strip uit het verleden, met opvattingen zoals die toen waren. Het lijkt me het best om dat verleden gewoon te tonen, zonder het geweld aan te doen of het te verdoezelen. We mogen van een hedendaagse lezer verwachten dat hij zelf een oordeel kan vormen en dat een uitgever dat niet voor hem hoeft te doen.
Groot formaat
Uitgeverij Sherpa heeft, net als bij de twee eerdere delen van Chaland, er weer een prachtig boek van gemaakt. Het is op groot formaat (24 x 34 cm) uitgegeven, met papier dat zwaar genoeg is en waarop de tekeningen prachtig uitkomen. De lettering is stoer, waardoor de tekst prettig leest.
De tekeningen van Chaland zijn geweldig, atoomstijl op zijn best. Krachtig en strak, in lijnen met karakter. Ook als je even geen zin hebt om te lezen (wat lastig voor te stellen is) kun je tijden kijken naar de afzonderlijke tekeningen.
Dossier
Aan het slot is weer een interessant (en ook mooi) dossier opgenomen. Daarin wordt aandacht besteed aan de verschillen (en de overeenkomsten) tussen de werkelijkheid en de tekeningen. Je ziet de locaties op foto en op de tekeningen die Chaland ervan maakte.
Ook worden de hertekeningen getoond, verschillende versies van tekeningen. Het deed me ten slotte ook goed dat er wat aandacht besteed werd aan Tiger Joe, getekend door Hubinon, waaraan ik goede herinneringen bewaar. Die strip las ik vroeger in Sjors. Ook toen was er al sprake van een olifantenkerkhof. Mogelijk heeft Chaland als kind al van deze strip genoten.
Verder omslagen van Eppo met daarop Freddy, Dina en Sweep, een spread met een poster, een korte strip, een aantal nieuwjaarskaarten. Wat een weelde!
Chaland is niet oud geworden, maar het werk dat hij na zijn korte leven nagelaten heeft, is van hoog niveau en dat blijkt overduidelijk uit deze bundeling van verhalen. Geweldig werk!
vrijdag 31 januari 2025
Afgestoft: De vleugeladjudant (Michiel Hanrath)
Tijdens het gerommel op zolder vond ik een oude recensie van een boek dat intussen geheel vergeten is: De vleugeladjudant van Michiel Hanrath. Ik heb nooit begrepen waarom dit boek geen succes is geworden. Het schrijfplezier spat ervan af, het zit vol wonderlijke wendingen en ik heb sommige passages nog fris in mijn geheugen staan. Die illusie heb ik tenminste.
Sommige dingen zie ik daarvan terug als ik mijn recensie herlees. Ik verbaas me wat over het slot, waarin ik min of meer suggereer dat dit boek vooral spielerei is. Daarmee doe ik het tekort en waarschijnlijk heb ik daarmee de roman ook niet diep genoeg gepeild. Mocht je dit boek ooit tegenkomen in een kringloop of antiquariaat: meteen kopen!
Wat ik indertijd bedoeld heb met je verwonderen zonder je te verbazen, kan ik niet meer nagaan. Het lijkt me, eerlijk gezegd, onzin.
De recensie is geplaatst in het eerste nummer van de 136e jaargang van Dietsche Warande & Belfort, van oktober 1991. Een interessant nummer, met proza Ivo Michiels en Paul de Wispelaere en gedichten van Christine d'Haen en Antoine R. de Kom.
Voor in het exemplaar vond ik een lief briefje van een collega van toentertijd, met een waarderende opmerking over de recensie. Die collega is ons veel te vroeg ontvallen, door een auto-ongeluk op weg van het vliegveld naar huis. Ik had haar handschrift al jaren niet meer gezien en de laatste jaren had ik niet meer aan haar gedacht. Het was goed dat ze weer even terug was in mijn herinnering.
Voor wie alsnog met haar wil kennismaken: ze werd geïnterviewd over haar literatuuronderwijs in de eerste jaargang van Tsjip (april 1991). Titel: 'Ik fungeer natuurlijk niet als een soort vermaakcentrum'.
Slotvoogd van een luchtkasteel
Het aardige van debuten is dat je er onbevangen tegenover kunt staan. Je kent de schrijver niet, je hebt dus nog niets van hem gelezen, je weet niet wat je moet verwachten. Je bent even nieuw als het boek dat je in je hand hebt.
Soms helpt de flaptekst je een eindje op weg. Maar achter op het debuut van Michiel Hanrath, De vleugeladjudant, staat dat dit boek in geen enkele literaire canon is te plaatsen en dat het hoogstens te vergelijken is met De pauwenhoedster van L.Th. Lehmann en dat ken ik niet. Ik kan gaan lezen zonder context.
Hanraths roman begint met een jongetje dat een bordeauxrode piano wil kopen, maar daar onvoldoende geld voor heeft. Uiteindelijk komt hij thuis met veertien grammofoonplaten van Chopin, gespeeld door Zaleski. Deze platen vormen het startpunt voor de avonturen in de rest van het boek. Veel later hoort de intussen volwassen geworden hoofdpersoon namelijk dat er op de platen van Zaleski wordt meegeneuried. Hij gaat op zoek naar de herkomst van het neuriën. De speurtocht leidt naar Polen, waar Zaleski een pleegdochter, Sacha gevangen blijkt te houden. Zij is de werkelijke pianiste.
Onze hoofdpersoon bevrijdt Sacha en belandt met haar in Parijs, waar ze met veel succes een concert geeft. De volgende dag wordt ze echter opgepakt wegens grafschennis. Ze heeft het graf van Chopin beschadigd, omdat ze hem zijn hart terug wilde geven, dat ze vanuit Polen meegenomen had. Sacha wordt op wonderbaarlijke wijze bevrijd en komt weer in Polen terecht, samen met de hoofdpersoon. Het lijkt erop dat ze zullen gaan trouwen, maar het huwelijk wordt door de maagd Maria persoonlijk verhinderd.
Zo naverteld lijkt De vleugeladjudant gewoon een avonturenroman. Maar wat denkt u van een gestorven vader die door de lucht zweeft en een gevulde portefeuille voor de voeten van zijn zoon laat vallen? Of van iemand die in Polen gaat slapen en wakker wordt in Parijs? Chopin, die dood en wel Sacha uit de gevangenis bevrijdt, waarbij hij in een klankvlek verandert? Het beeld van Maria dat tot leven komt? Een plein vol meeuwen die elkaar uitmoorden? Hanraths fantasie schuwt het absurde niet. Daardoor zijn de gebeurtenissen altijd verrassend, volkomen onvoorspelbaar.
Over het algemeen accepteert de hoofdpersoon de absurditeiten met een merkwaardige vanzelfsprekendheid. Hij bezit de naïviteit van een kind dat weet te verwonderen zonder zich te verbazen. Ook Sacha heeft die onbevangenheid, die argeloosheid in het waarnemen, maar bij haar komt die niet voort uit haar karakter. Doordat ze jarenlang in afzondering heeft geleefd, is ze wat wereldvreemd geworden.
De hoofdpersoon heeft zelf wel in de gaten dat zijn werkelijkheid niet altijd overeenstemt met die van de mensen om hem heen.
Er was eens een man die zich, telkens wanneer iemand hem voor gek verklaarde - en helaas gebeurde dat nogal eens - , zich afvroeg wat daarvan toch de reden kon zijn. De meest voor de hand liggende reden was natuurlijk dat de symptomen nu eenmaal in die richting wezen en dat al die diagnostici dus gewoon gelijk hadden, maar omdat geen van hen er ooit in was geslaagd hem van dat gelijk te overtuigen en hij het bovendien geen goede methode achtte om het laatste woord van anderen tot uitgangspunt te nemen bij een onderzoek waarin hij zelf de enige belanghebbende was, had hij op een zekere dag een criticus in zijn hoofd geïnstalleerd die voortaan bij alles aanwezig zou zijn en die de opdracht kreeg om ieder incident zorgvuldig te analyseren en er vervolgens een oordeel over uit te spreken.
De installatie van de criticus heeft weinig effect. Zo wordt de hoofdpersoon na een gesprek met zijn overleden vader verzocht een winkel te verlaten, omdat het daar 'geen workshop voor geestelijk gestoorden' is.
Doordat wij de gebeurtenissen zien met de naïeve blik van de hoofdpersoon, blijft het verhaal fris. Die frisheid wordt ook veroorzaakt door het taalgebruik. Ik citeer ter illustratie een gedeelte waarin het graf van een meeuw beschreven wordt:
De vogels hadden wormen, takjes en veren gelaten en Séverin kwam met een glanzende oorkonde: zijn laatste respect voor het knapste koeriertje ter wereld. William en Claire schonken aan zijn gedachtenis een naakte paarse wimpelvis en de kok legde een krans van gepocheerd mededogen - en hij schaamde zich niet.
Maar ik kan ook heel andere citaten geven, zoals:
Langzaam bewoog haar hand op en neer voor mijn gezicht. Ik had haar niet gehoord en zij lachte. Die lach! Maakte mij dronken en week van verliefdheid (...). Ik was zo verrukt... ik keek verlegen naar haar marmeren gelaat en wanneer ik mijn ogen dan weer afwendde, kon ik het mij al niet meer herinneren.
Hebben we hier alleen te maken met een handvol clichés of wordt het cliché hier juist geïroniseerd?
Ook inhoudelijke elementen als het kasteel met zijn tuin, waarin pauwen paraderen, doen het boek soms balanceren op de rand van de kitsch. Dit goedmoedig provoceren van de lezer maakt het boek speels, evenals het gebruik van klassieke namen. (De hoofdpersoon heeft broers die Priamus, Hector en Scipio heten).
Als Sacha bevrijd zal worden uit het huis van Zaleski, lijken we beland te zijn in een ridderroman. De koene ridder zal de schone jonkvrouw redden. Ook in breder verband heeft het verhaal wel iets van een queeste. Vanwege zijn absurde wendingen deed de hele zoektocht mij denken aan een boek dat tien jaar geleden verscheen: Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam, van Rudy Kousbroek. Eenzelfde soort hoofdfiguur met een vergelijkbare naïviteit.
Zoals in zoveel boeken die tegenwoordig verschijnen, wordt in De vleugeladjudent een spel met werkelijkheid en verbeelding gespeeld. In het laatste hoofdstuk bekent de ik-figuur dat hij Sacha verzonnen heeft als een therapie voor zijn ontslapen vrolijkheid en een middel om in eenzaamheid lief te hebben. Zijn vrouw is dat onderhand zat: 'zij eruit of ik eruit!' Het is of de ik-figuur terug in de dagelijkse werkelijkheid is, maar ook hier slaat de verbeelding toe. Zo blijkt zijn vrouw hem vier maal vijftig kinderen geschonken te hebben. Achter de fantasie schuilt alleen een andere fantasie. Niks werkelijkheid.
Façadeliteratuur, schuimgebak. De vleugeladjudant is een kunstig gebouwd luchtkasteel; meer wil het niet zijn, meer mogen we dus ook niet eisen.