Voor het blad Liter heb ik een tijdje artikelen geschreven met het kopje 'Onder het stof'. Ik vroeg daarin aandacht voor vergeten dichters als Niek Verhaagen, Willem Brandt, Martien Beversluis, Justus de Harduwijn, H.W.J.M. Keuls. Ik dacht dat ik al verschilende van die stukken op Bunt Blogt geplaatst had, maar een snelle zoekactie leverde alleen stuk over Willem Brand op. Ik zal die andere bijdragen ook nog een keer plaatsen.
Deze keer wordt dat het artikel over Joannes Reddingius. Hij is (net als Keuls) begraven in Bennekom. Dat is bij mij om de hoek, maar ik ben nooit op zoek geweest naar zijn graf. Dat zou ik toch eens moeten doen. Als het er nog is.
Ik besteedde aandacht aan Reddingius in Liter nummer 40, december 2005. Ook alweer bijna twintig jaar geleden dus - de tijd vliegt. Als illustratie zal ik een foto van de achterkant van die Liter plaatsen. Wat er met de voorkant gebeurd is, weet ik niet, maar die is behoorlijk gevlekt.
In het nummer van Liter verder nog gedichten van Nina Werkman en Koos Geerds, een artikel over Bob Dylan en dagboekfragmenten van Gerrit Kamphuis. En meer natuurlijk.
Onder het stof 2
Joannes Reddingius (Deurne 1873 - Bennekom 1944)
Hoe lag ik eens op kille legerstee
in 't hol vertrek der pastorij te schreien,
verlaten kind dat luistren dee en dee
naar heksen in hun dans van razernijen.
Zij zwierden door de lucht, omhoog, benee,
gier-gillend en zich beukend op de zijen,
schrikwezens die hun lange bezems rijen,
die wijken voor geen stamelwoord of bee.
Stijf de ogen toe zo leefde 't kind in dromen
en zag de monsters door de schoorsteen gluren
en wenken wie al zwenkend kwamen nader.
Maar plots'ling wist hij dat niet een kon komen,
daar naast hem, enig sieraad van de muren,
hing het portret van zijn gestorven vader.
Joannes Reddingius was pas twee jaar oud, toen zijn vader, predikant in Deurne, overleed. Een jaar later trok het gezin uit de pastorie. Veel kan Joannes zich dus niet van zijn vader herinnerd hebben. Later zal hij in een sonnet beschrijven hoe hij zijn vader aan de piano zag zitten, maar de vraag is of dat werkelijk gebaseerd is op een herinnering. Het sonnet droeg hij op aan zijn vijf jaar oudere zus, de zangeres Aaltje Noorderwier-Reddingius. Zij zou later beroemd worden als Bachvertolkster en nauw samenwerken met Joannes, die toen een concertbureau had.
Als we ervan uitgaan dat 'ik' in bovenstaand gedicht Reddingius is, kan hij niet ouder geweest zijn dan drie jaar, toen hij bang en eenzaam in bed lag. Daarna woonde hij immers niet meer in een 'pastorij'.
Aan het begin van het gedicht is het jongetje bang en eenzaam, maar aan het eind weet hij zich veilig. Zo'n wending is kenmerkend voor veel gedichten van Reddingius. Ze kunnen nog zo ellendig beginnen, nagenoeg altijd eindigen ze hoopvol. Bij het doorbladeren van de bundels heb ik mij wel geërgerd aan dat manisch positieve, aan al die Toon-Hermansachtige zoetigheid. De lezers van Reddingius hielden er blijkbaar van. Zijn debuutbundel, Johanneskind (1907) kende verscheidene drukken en ook van de gedichten Regenboog en jeugdverzen (1913) heb ik gelezen dat ze populair waren.
In deze vroege bundels (waaruit ook het gedicht 'Hoe lag ik eens op kille legerstee' komt) is voornamelijk zangerige natuurlyriek te vinden. Reddingius schrijft zinnen als 'Waaien, waaien van windekens / zachtekens over mij heen'. En 'Dag zo wijd-wijd en zo licht'. Verder is er veel stergeflonker en windgeruis, rijmt 'lucht' nogal eens op 'gerucht', sterren 'beven in 't fluweel' en buiten 'zilvert de maneschijn'. Reddingius is wel vergeleken met Guido Gezelle, maar van zijn beste natuurgedichten is toch niets positievers te zeggen dan dat ze in hun eenvoud charmant zijn.
De eenvoud en het positieve zijn misschien wel juist de elementen waar zijn lezers voor vielen. Later zou zijn poëzie veel beschouwelijker worden. Knuvelder schrijft daarover: 'Later poogde hij, toch wel in strijd met zijn aanleg, wijsgerig-religieuze ideeën tot uitdrukking te brengen.'
Reddingius stond onder invloed van de theosofie en van de vrijmetselarij. Misschien dat daardoor het filosofische zo in zijn werk geslopen is. In de latere gedichten kan hij ook niet meer simpel van de natuur genieten, maar voelt hij zich een deel van het Al-bestaan en komt er veel Leven en Liefde (met hoofdletters, inderdaad) voor in zijn gedichten.
In het levensbericht dat P.H. Ritter jr. na zijn dood zal schrijven (Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te leiden 1947 - 1949), noemt Ritter Reddingius 'de bij uitstek dichterlijke figuur'. Daaraan voegt hij haastig toe dat dat iets anders is 'dan de schepper te zijn van schone verzen.' Maar hij treft toch nog 'veel blijvends' aan in het oeuvre van de dichter.
Dat oeuvre is zo ongeveer geheel onder het stof verdwenen. Ik ken niemand die een strofe van Reddingius kan citeren, niemand die zijn werk leest, bijna niemand die zijn naam nog kent. Gerrit Komrij stofte vier gedichten af en nam die op in zijn dikke bloemlezing. Dat lijkt mij nogal gul.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, kon Reddingius niet meer schrijven zoals hij gewend was. Wat moest hij nog met de wat naïeve natuurgedichten? Met de filosofische gedichten die altijd maar weer positief waren? Meer dan een jaar schreef hij geen enkel gedicht. Al voor de oorlog, toen De Nieuwe Gids, na de dood van Kloos, in handen gevallen was van Alfred Haighton, mobiliseerde Reddingius alle 'democratische' dichters en schrijvers en riep hen op om niet meer te publiceren in het tijdschrift, dat in nationaal-socialistisch vaarwater terecht was gekomen. Of Lodewijk van Deyssel ook een briefje van Reddingius heeft gekregen, weet ik niet. Mocht dat zo zijn, dan heeft hij er zich niets van aangetrokken. Hij bleef schrijven in het blad dat door zijn koers zo'n beetje al zijn abonnees zou verliezen en uiteindelijk in 1943 ophield te bestaan.
In het voorjaar van 1943 werden Reddingius en zijn vrouw uit Den Haag geëvacueerd naar Bennekom, waar het dichten pas weer goed op gang kwam. Reddingius heeft er wellicht, zoals in de beginjaren van zijn dichterschap, veel door de bossen gewandeld. Indertijd vielen hem de gedichten in terwijl hij wandelde. Wat hij zich nog kon herinneren als hij thuis was, was de moeite van het opschrijven waard.
Na zijn dood zou de weduwe uit de Bennekomse gedichten de bundel Uit de diepte (1946) samenstellen, waarin Antoon Coolen een sympathieke inleiding schreef. In de inleiding van de bloemlezing De speelman van Deurne (1948) vertelt zij hoe ze de gedichten uit deze bundel voorlas aan de al zieke dichter en hoe hij 'met zwakke fluisterstem' de veranderingen dicteerde. Tot een week voor zijn dood 'toen hij het bewustzijn begon te verliezen', werkte hij zo aan de bundel.
In de gedichten in Uit de diepte bleef Reddingius zichzelf trouw, hij bleef proberen het positieve te zien, maar hij keek niet om het leed en de ellende heen. Juist daardoor zijn sommige van die gedichten beter dan wat hij daarvoor schreef.
Christus, geschonden wordt Uw heil'ge Wet
van Liefde en Mededogen, die de wereld
niet aangenomen heeft, daar blaft een wolf,
een spoor van bloed is zichtbaar in de sneeuw.
Christus, door dwang-te-scheiden is zo droef,
daar wordt geleden in de cel, in 't kamp,
en op de velden van vernietiging,
waar woedt de strijd van allen tegen allen.
O goede Herder, kom, neem in Uw armen
het moegedwaalde schaap en draag het zacht
naar Uwe wei waar het zal veilig zijn,
het blaffen van de wolf huilt door de wereld.
Open de stallepoort, Gij kent elks naam,
ga voor hen uit, zij volgen, stromen saam.
Op de dag van zijn dood, 14 oktober 1944, werd Reddingius begraven. Op zijn grafsteen staan twee regels gebeiteld: 'Er is niets schoner dan te geven / rijkhandig tot de dood u velt.' De begrafenis vond in alle stilte plaats.
Zijn vrienden vernamen pas na de oorlog dat hij overleden was. Zijn weduwe verklaarde: 'Ik heb aan zijn dood geen enkele bekendheid gegeven, omdat ik wist dat hij zijn naam zolang de bezetting duurde, in geen krant wilde genoemd hebben.'
Het graf van Reddinigus is er misschien nog, zijn bundels zijn te vinden in antiquariaten. Wellicht dat nog ooit iemand glimlacht bij het lezen van een natuurgedicht van deze dichter en misschien zijn er lezers die zich, als Reddingius, moegedwaalde schapen voelen en getroost worden als ze lezen hoe de 'stallepoort' zal opengaan en dat ze samen mogen stromen achter de goede herder.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten