Weer een recensie van een dichtbundel afgestoft: van De wimpers van de dageraad (1987) van J. Eijkelboom. Ik houd van het werk van Eijkelboom en ik heb al zijn bundels gelezen en ook zijn prozawerk Het krijgsbedrijf.
De bespreking van De wimpers van de dageraad werd gepubliceerd in het vierde nummer (september/oktober 1988) van de zestiende jaargang van 't Kofschip. Aan de potloodaantekening eronder zie ik dat ik het stukje schreef op 12 maart 1988.
In hetzelfde nummer schreef ik nog een stel signaleringen: een vertaling van een roman van Aysel Osakin, briefwisselingen tussen Gerrit Achterberg en Gerrit Kamphuis en tussen Marsman en Vestdijk, een dichtbundel van Bernard van Loon en een boek van Kees Fens over poëzie. Verder nog een recensie van de bundel De Negende deur (verhalen van Fernand Auwera, René Stoute, Hermine de Graaf en Coot van Doesburg).
Verder vond ik het weer nodig om commentaar bij enkele gedichten te schrijven: ''t gaat' (bij een gedicht van Emo Waterland), 'slecht' en 'onvold' bij gedichten van Deen Engels en 'magertjes' bij een gedicht van Job ten Gode. Dat laatste ('Vergankelijkheid') is een langgerekt gedicht, waarbij er steeds maar een enkel woord op een regel staat.
Naast wat gedichten en verhalen (van bijvoorbeeld Frank Herzen) staat in dit nummer nog een essay van Marc Dejonckheere ('Zij is een ander geworden') over 'De thematische verschuiving in de cyclus "Een vrouw" uit De Oostakkerse gedichten van Hugo Claus.
Voor een groot deel kan ik nog wel staan achter de recensie van de dichtbundel van Jan Eijkelboom. Ik vind dat ik wel wat frikkerig doe over zin die ik niet zo mooi vind. Dat verbaasde me nogal. In mijn herinnering was dit vooral een goede bundel.
Verder tref ik aan: 'al eerder heeft iemand gewezen (...)'. Wie dan? Waar dan? Het is een wel erg slordige verwijzing. En de titel van de recensie vind ik eigenlijk ook nogal slap. Maar goed, dat schreef ik indertijd en het is nu hier te lezen.
Navoelbare emoties
Naast vertalingen schreef J. Eijkelboom drie poëziebundels met oorspronkelijk werk: Wat blijft komt nooit meer terug (1979), De gouden man (1982) en De wimpers van de dageraad (1987). Overigens komen ook in deze bundels vertalingen voor.
Ik heb hier De wimpers van de dageraad voor me liggen ter bespreking. Ik vraag me af wat ik nu eigenlijk vind van Eijkelbooms poëzie en merk dat ik er wat ambivalent tegenover sta.
In deze bundel heb ik geregeld zinsgedeelten moeten aanstrepen die ik niet zo geslaagd vond. Soms heeft de dichter het zichzelf wel erg gemakkelijk gemaakt. 'De vraag is, heb ik dat nodig / en zo ja, waarom niet.' Dat vind ik bijvoorbeeld nogal flauw. Of: 'de schemeraars in de ochtend, / zij die de middag ontvluchten / en die 's avonds het licht zien.' Vooral zo'n laatste regel vind ik net iets te veel 'woordspelerig', te veel op het effect geschreven. Paradoxen als 'een leegte (...) die op vervulling lijkt', doen het ook altijd wel en ook bij een zinsnede als 'het doorgroefde beproefde (...) voorhoofd' vind ik dat Eijkelboom wel erg snel tevreden is geweest met zijn woordkeus.
Dat is de ene kant.
Aan de andere kant is De wimpers van de dageraad een bundel waarnaar ik gemakkelijk en vaak grijp. Ik denk dat ik de oorzaak daarvan moet zoeken bij de emoties die in deze gedichten verwerkt zijn. Eijkelboom is een emotioneel dichter. Wel wil hij die gevoeligheid in bedwang houden, maar dat lukt meestal maar ten dele. In 'De lamp van Boutens' klaagt hij: 'Nooit maat / kunnen houden, altijd alleen / met horten en stoten, soms, kort, / tot een soort orde kunnen komen.'
Eijkelbooms gedichten nodigen uit tot meevoelen, tot identificatie. Ze hebben een vriendelijke, milde toon. Al eerder heeft iemand gewezen op de troostende werking die sommige van deze gedichten hebben.
Het verglijden van de tijd is een thema dat je in de Nederlandse poëzie zo ongeveer om de andere bundel tegenkomt. Ook Eijkelboom schrijft er gedichten over. Bij hem is dit thema vaak verbonden met dat van het verouderen en het naderen van de dood.
Een hand op de tafel
Het craquelé van een krokodil bijna
al blijft het adergestel
discreet onder dat pantser.
Aan de andere kant is het interessant
te zien hoe die delta verloopt.
Alleen, als het maar niet bij jezelf was.
Jaren nam je het waar bij je oma en opa
en toen bij je vader en moeder
en nu hier, hier op de tafel.
Verderop in het gedicht is sprake van de jongere echtgenote van de dichter ('Voor jou duurt het nog even / eer je gelooid en geplooid bent.') en hun beider dochtertje. Het dochtertje komt terug in verschillende gedichten. Ze vrolijkt het leven van de dichter op en bevrijdt hem 'van het schrikbewind / uit Opper-Melancholia.' Er zijn gedichten over het inrichten van de kinderkamer, over vader die moet wachten op het boeren van het kind, over de baby aan de moederborst. Fraai vond ik de eerste twee strofen van 'Strandwandeling':
Ik heb het geweten:
uren gewandeld op het strand
van Hoek van Holland
in de zon met het kind op mijn schouders.
De volgende morgen
krimpend van pijn verliefd
in de spiegel gestaard
naar haar twee beentjes
uitgespaard op mijn kreeftrode borst.
In De wimpers van de dageraad zijn ook enkele gedichten over de oorlog opgenomen. Eijkelboom laat ons daarin zien hoe de oorlog nog steeds niet voorbij is. Bijzonder mooi vind ik 'Na de oorlog" een man ontwaakt in de vroege ochtend en waant zich in oorlogssituatie, totdat hij zich realiseert dat hij veilig in het echtelijke bed ligt. Eijkelboom besluit zijn bundel met dit gedicht.
Na de oorlog
Het was nog donker in de koude kamer,
het donker voor de dageraad
als in het niemandsland
de aanval weer wordt voorbereid.
Ik groef mij dieper in,
gespitst op klein geritsel,
bedacht op grof verraad.
Toen voelde ik je warme adem,
die boorde in mijn rug een gat
dat zoetjesaan steeds groter werd,
zachte dum-dum tot op het bot.
Er klonk geen schot. Alleen het beven
uit je mond gaf haast onhoorbaar aan
dat ik mocht blijven leven.
Verder schreef ik over:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten