donderdag 29 mei 2025

Afgestoft: Biotoop (Lenze L. Bouwers)

Poëzie! Deze keer een recensie uit de eerste jaargang van Bloknoot, toen het blad nog een eenmansonderneming was van Dirk Zwart. Later zouden Tjerk de Reus, René van Loenen, Jac. Schaeffer en ik in de redactie gevraagd worden. In nummer 3 (november 1992) recenseerde ik Biotoop van Lenze L. Bouwers. 

In 1985 had Bouwers de bundel Rondelen gepubliceerd, gevolgd door nog enkele bundels met rondelen en ook wel sonnetten, als mijn geheugen me niet bedriegt. Hij dichtte vaardig, maar ik had de indruk dat hij ook wel snel tevreden was en dat met wat meer aandacht de gedichten beter hadden gekund. 

Het nummer van Bloknoot bevat gedichten van Guillaume van der Graft, René van Loenen en van Lenze L. Bouwers. Verder is er een stuk van Michiel van Diggelen over Henk van Randwijk, van Henk van der Ent over Kopland en Dirk Zwart schrijft over Multatuli als godloochenaar en hij werpt de vraag op of 'christen-auteurs' miskend worden. 

Bloknoot blijkt wel heel erg een mannenwereldje. Er is een stuk van Elisabeth Schaeffer en een recensie van een bundel van Inge Lievaart, maar de rest is geschreven door en over mannen. Daar reken ik voor het gemak ook Marieke Jonkman bij, een pseudoniem van Henk van der Ent. 


Het raspaard wit en jij erop

Strakke versvormen, zoals rondelen en sonnetten, vragen behoorlijk wat van de techniek van de dichter. Die moet niet alleen een gedicht schrijven dat voldoet aan de eisen die de vorm stelt, maar hij moet er ook nog voor zorgen dat de lezer niet meer kan zien hoeveel moeite hem dat gekost heeft. De vorm moet vanzelfsprekend lijken en dat betekent dat hij niet overdreven veel aandacht mag vragen. Bij een lichaam mag het geraamte ook niet aan de buitenkant zitten.

Een dichter als Lenze Bouwers zal zich dat allemaal wel bewust zijn. Hij bedient zich al bundels lang van strakke vormen en ook zijn laatste bundel, Biotoop, vormt wat dat betreft geen uitzondering. 

Dat Bouwers weet hoe hij een strakke vorm minder hoekig moet krijgen, blijkt uit de manier waarop hij het rijm hanteert. Hij gebruikt dat consequent, maar door de vele enjambementen dringt het zich absoluut niet op.

Ook het metrum masseert hij wat weg, door het niet altijd even streng toe te passen. Een kwaadwillende lezer zal suggereren dat Bouwers slordig is of het technisch vermogen mist om het metrum consequent vol te houden en misschien heeft die lezer zelfs gelijk. Belangrijker lijkt me dat Bouwers over het algemeen zinnen schrijft (of ze nu metrisch zijn of niet) waarvan het ritme redelijk natuurlijk is. 

Maar soms is in de gedichten nog duidelijk te zien dat Bouwers heeft moeten worstelen met de vorm. Dan schrijft hij zinnen waarin de woorden een vreemde volgorde hebben ('De droomwereld uit haalt hem de zoemtoon'; 'maar raden kunnen onderdanen'). Hij gebruikt opvulwoorden als hij een lettergreep tekort komt ('Ja, wespen steken, honingbijen zoemen'; 'ja, en twijfel vreet in, is een gezwel') of hij gebruikt elisies als hij een lettergreep over heeft ('nijv're', 'n Ordinaire oorkruiper', 't brutale koor'). 

Dat doet nogal gekunsteld aan en dat is meteen van mijn belangrijkste bezwaren tegen veel van Bouwers' gedichten. Te vaak bezondigt hij zich aan krullendraaierij. Hij schrijft dan gezochte samenstellingen als 'fruitmandvitamines', 'oerwoudvechten' of 'openhaardvuurvlammentongentaal'. Een zwembroek noemt hij een 'schaambroekje' en als hij in een wachtkamer zit en het niet erg vindt om te wachten, noemt hij dat: 'De drift om aan de beurt te zijn is naar Rustoord verbannen'. Een zin als 'Voor therapeuten is de koning klant' is alleen om de woordspeling geschreven, vrees ik, evenals zulke regels: 'Wie veel verwacht kan niet oneindig gaan / op zoek naar muren, ligplaats, olielamp.' De woordspeling is hier: in verwachting zijn - veel verwachten, maar wat er letterlijk staat, is onzin. Waarom kan iemand die veel verwacht niet doorgaan met zoeken? Iemand die weinig verwacht zal juist eerder het zoeken staken. 


Wie nauwkeurig leest, zal bij Bouwers vaak slordige formuleringen aantreffen. 'Voor draagkracht ben ik als aardewerk broos' bijvoorbeeld. Bouwers bedoelt: ik ben broos als aardewerk en heb (dus) weinig draagkracht, maar 'ik ben broos voor draagkracht' is natuurlijk geen correct Nederlands. Het lijkt me dat zo'n taalfout voortkomt uit een gebrek aan concentratie, evenals zinsneden als 'een zojuist geposte brief, nog ongeopend', of 'drie lange dagen post'. Met zulke formuleringen had de dichter nog wel even mogen oerwoudvechten. 

Ook vind ik dat Bouwers te veel praat over dingen die hij moet laten zien. 't Wapperende openluchtbedrijf / nodigde me stil, te stil uit; beklemmend.' En: 'Ik praat tot de zwoele / stemming me eenzaam maakt.' De beklemming en de eenzaamheid moeten duidelijk worden uit wat de dichter laat zien, hij moet ze niet expliciet hoeven noemen. 

De gedichten waarin Bouwers concreet is, visueler schrijft, zijn dan ook meteen een stuk beter. Ik citeer 'Chemotherapie':

Je draagt een cap alsof je met de paarden
uit rijden gaat de zware lucht van dennen
in, op ruiterpaden in cadans rennen
blijft tot je afgemat voelt: hier, mijn aarde.

Maar je maatpyjamajas zonder tinten
is veel te luchtig voor vocht, felle wind
of zonnesteek. Het thermopeen bevindt
zich waar de ruimte groeit door blauwe linten. 

Je ziet de zwarte voerman op de bok. 
Je weet het raspaard wit en jij erop. 

De tweede strofe van dit gedicht is wat slapjes, met die 'maatpyjamajas' die dan ook nog te luchtig is voor zonnesteek, en met die thermopane, die het verkeerde geslacht heeft en fout gespeld is. Maar wat in de eerste strofe staat, zie je voor je en vooral de slotstrofe is heel beeldend. De dreiging van de zwarte voerman wordt geheel opgeheven door het bevrijdende witte raspaard. De vitaliteit die uit de slotzin spreekt, schuilt niet in de formulering, maar wordt veroorzaakt door het beeld dat de eerste strofe opgeroepen heeft. Daarbij komt, dat dit gedicht authentiek aandoet; je proeft de betrokkenheid van de dichter. 

Juist die betrokkenheid mis ik in veel gedichten in Biotoop. Bouwers dicht over van alles en nog wat en ik heb het idee dat hij een gedichtenbakker is die uit allerlei situaties wel een gedicht weet te maken op zijn routine. Dat kan best een aardig, maar nooit een goed gedicht worden. De basis van alle goede poëzie is altijd echtheid en die ontbreekt helaas nogal eens in deze bundel. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten