zaterdag 28 juni 2025

Afgestoft: Vogelzaken (Tonnus Oosterhoff)

Deze week heb ik hier weinig geplaatst en helemaal geen recensie van net gelezen boeken. Ik hou je een beetje zoet met nog een oude recensie. Die komt uit Dietsche Warande & Belfort, 137ste jaargang nr. 4, augustus 1992. Het is hetzelfde nummer als waarin ik schreef over Teheran, een zwanezang van F. Springer, die ik al een keer afstofte. 

Het stukje gaat over de verhalenbundel Vogelzaken van Tonnus Oosterhoff. Oosterhoff is een uitmuntend dichter, van wie ik veel te weinig gelezen heb. Toen hij deze verhalenbundel publiceerde, in 1991, had hij verder alleen de dichtbundel Boerentijger (1990) op zijn naam staan. Hij heeft daarna heel wat gedichten- en verhalenbundels en enkele romans gepubliceerd. Wat de gedichten betreft: bijvoorbeeld De ingeland (1993) en Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen (2002). Wat er tegenwoordig op zijn website gebeurt, weet ik niet, maar toen experimenteerde hij met gedichten waarvan de woorden verschenen en verdwenen, zo verkennend wat het nieuwe medium aan mogelijkheden bood. Heel interessant. 

Volgende week hoop ik weer het een ander hier te plaatsen, maar mijn agenda is aardig aan het vollopen. Dinsdag moet ik naar Heeze om mondelinge examens af te nemen. Dat doe ik al veertien jaar, maar dit jaar is het de eerste keer en dan moet ik wel zorgen dat ik goed voorbereid ben. Hoe dan ook, ik hou je op de hoogte. 

De mens is boosaardig

Laat ik maar met de deur in huis vallen: de verhalenbundel Vogelzaken, het prozadebuut van Tonnus Oosterhoff, is een raar boek. De verhalen hebben een merkwaardige lengte (het kortste is maar drie regels lang), gaan over de vreemdste zaken (een dronken man ontmoet een paling, een jongetje doodt een hond met een breinaald, een Tsjechische rups moet een rivier over, een pedagoog kan zijn eigen kind niet de baas), zijn geschreven in een stijl die niet te vergelijken is met die van iemand anders en ze zijn volkomen plotloos; ze houden ineens op. 

Vooral dat laatste geeft mij problemen. Ik weet domweg niet of ik het typische einde van de meeste verhalen nu goed vind of niet. Veel verhalen wekken de indruk fragmenten te zijn van langere verhalen; eigenlijk eindigen ze helemaal niet. Het lijkt erop dat Oosterhoff zich niet bekommerd heeft om de compositie van het verhaal en tegelijkertijd is het mogelijk dat hij heel precies uitgeknobbeld heeft waar hij het verhaal het beste af kan breken om de lezer te verwarren. Of uit te dagen. Of te irriteren. 

De opmerkelijke bouw van de verhalen is zo karakteristiek, dat ik ze onrecht zou doen als ik ze vergeleek met die van andere schrijvers. Maar het eigene van de verhalen is natuurlijk niet alleen vanuit de bouw te verklaren. Ook de sfeer is bijzonder.

Vaak hangt er in de verhalen een dreiging die zwaar op het leven drukt. De personages zijn niet bepaald levensgenieters. Vaak voelen ze zich hier op aarde of in hun leven niet thuis en hebben ze weinig illusies. De arts in 'De dokter' formuleert het zo: 

Geachte collega, Niets wat bestaat is mijns inziens waar. Niets op aarde is goed. De mens is boosaardig. Al het aardse verdient afkeuring. De wereld kent geen rede. De mens is veranderlijk en slecht. 

De mensen in Vogelzaken hebben inderdaad weinig goeds van elkaar en van het leven te verwachten. Narigheid, tegenvallers, tegenwerking, ziekte en uiteindelijk de dood zijn hun deel. Toch heeft Oosterhoff geen sombere bundel geschreven. 

Dat komt door zijn stijl, waarin hij nuchter alles registreert. Zelfs een vergelijking als 'Haar hart klampte zich als een jong zwart aapje aan de ruggegraat' vertoont in het verhaal geen zwierigheid; zij is geen krul, maar een constatering. Het gaat niet om het mooie van de vergelijking, maar om een zo scherp mogelijke verwoording van de waarneming. Dat constaterende, dat nauwkeurig registrerende, verhoogt de objectiviteit van het verhaal: zo is de werkelijkheid. De lezer kan dan ook moeilijk anders dan de werkelijkheid accepteren die in het verhaal opgeroepen wordt. 

Het is knap van de schrijver dat hij de lezer in zo'n positie weet te manoeuvreren, want de voorvallen die hij voorgeschoteld krijgt, zijn uitzonderlijk. Of, beter gezegd, de aparte voorvallen zijn niet zo uitzonderlijk, maar ze zijn steeds opgenomen in het grillige verloop van het verhaal, waardoor ze onvoorspelbaar en uitzonderlijk worden. Toch accepteert de lezer ze onvoorwaardelijk. Het beeldend vermogen van de stijl, waarvan ik al een voorbeeld gegeven heb, zorgt ervoor dat het gelezene gemakkelijk gevisualiseerd kan worden, zodat de lezer dicht bij het verhaal blijft. Gefascineerd volgt hij de schrijver. 

Het is mij gebleken dat die fascinatie (bij mij althans) blijft, ook na herhaaldelijke lezing. Een duidelijker bewijs dat deze verhalen kwaliteit hebben, heb ik niet nodig.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten