Deze keer een ouwetje: een recensie uit 't Kofschip, jaargang 15 nr. 2 (maart/april 1987) over een verhalenbundel van Maarten Spanjer. Het is jammer, maar een goede afbeelding van de omslag van het boek kan ik zo gauw niet vinden. Er zijn wel afbeeldingen van het boek, maar meestal niet met de omslag waar ik herinneringen aan heb.
Maarten Spanjer had toen nog niet de bekendheid die hij later zou krijgen met het tv-programma Taxi, maar hij had al wel een rol gehad in de film Spetters. Daarvan was ik indertijd niet op de hoogte; ik kon de bundel onbevangen lezen.
Ik vind het leuk dat door het afstoffen het werk van de schrijver Spanjer weer even aandacht krijgt. Wat betreft mijn recensie van toen: ik zeur weer over kleine foutjes en ik denk dat ik dat niet zo gauw meer zou doen. En dat ik die foutjes dan 'vergeef' klinkt ook wel zelfingenomen. Maar goed, zo schreef ik het en zo heb ik het laten staan.
Leed met een glimlach
Van aard zó ongeschikt triomf te vieren,
dat nederlaag een sport geworden is...
Deze regels van L.Th. Lehmann staan als motto voor in Eigen schuld, de verhalenbundel waarmee Maarten Spanjer debuteert. Iemand die de verhalen gelezen heeft, hoeft niet meer te vragen naar de reden van dit motto; nederlagen, vernederingen, komen we in elk verhaal tegen.
De ik-figuur in het boek is de jongen Maarten. Niet in elk verhaal wordt hij met name genoemd, maar er worden steeds voldoende aanwijzingen gegeven om aan te nemen dat het inderdaad steeds over dezelfde persoon gaat. Maarten is 'ongeschikt triomf te vieren'. Slechts één keer overwint hij. Dat is in het verhaal 'Wraak', waarin hij aan een suppoost verraadt dat zijn broer zonder kaartje een voetbalwedstrijd probeert bij te wonen, zodat die opgepakt wordt. Het is trouwens het slechtste verhaal van de bundel, vind ik. Een anekdote, redelijk verteld. Meer niet.
Spanjer is beter op dreef als hij de verliezers tekent.
Maarten, die zich schuldig voelt als zijn opa overleden is, of die als hulpje van de melkman zijn werkgever met een Russische dame -zijn meest bewonderde klant- op de bank moet aantreffen, of die uitgelachen wordt door leeftijdgenootjes, omdat hij in een weinig eervolle positie op tv geweest is.
Maar ook anderen moeten nederlagen incasseren. Als Maartens vader na een tijdlang knutselen eindelijk een stereomeubel gemaakt heeft, moet hij ontdekken dat hij overtroffen is door zijn zoon Gerard. Oom Wim kan het niet verkroppen dat zijn favoriete voetbalclub verliest. Een melkman raakt aan de drank als hij ziet hoe zijn zaak na de melksanering verloopt.
Vol sympathie tekent Spanjer deze pechvogels. Nooit gaat hij boven zijn verhaalfiguren staan, nooit doet hij neerbuigend naar hen, maar hij tekent de grote tragiek van het kleine leed, vol mededogen.
Tragiek? Ontaardt dat dan niet in pathetiek? Loodzware somberheid om niks? Gelukkig niet.
Ondanks alle ellende en verdrietigheidjes, blijft dit een luchtig boek. De grinnik en de glimlach zijn tijdens het lezen nauwelijks bij mij weg geweest. En ze werden haast altijd veroorzaakt door kleinigheidjes.
Dat opa met een stofzuiger het aquarium leeg staat te zuigen, is leuk, omdat het slechts terloops opgemerkt wordt, als een aantekening in de marge. Nooit worden de grappigheden in het licht van de schijnwerpers geplaatst. Je krijgt ze erbij, als een onverwacht extraatje. Nog een voorbeeld:
Zijn vrouw probeerde er nog het beste van te maken en wist door haar aandoenlijke levenslust een kleine klantenkring te behouden, tot ook zij, murw gemaakt door het gebral in de achterkamer, de strijd opgaf, haar snor liet staan en de katten niet meer van de kazen in de etalage afjoeg.
Een trieste toestand, zeker, maar licht beschreven.
Op deze manier beschrijft Spanjer ook allerlei onsmakelijkheden, en dat zijn er nogal wat. Zoals een slecht gereinigd kunstgebit in een bakje, zweetsokken, een flesje urine dat doorlekt in een broekzak, een handdoek met oorsmeer, een harige bult op iemands hoofd, zwarte nagelranden, haren die uit een neus groeien. Praktisch nooit wekken de beschrijvingen afschuw op bij de lezer. Als Maarten op vakantie het potje van zijn moeder, dat afgedekt is met servetjes, moet wegbrengen naar het toilet, lezen we:
Elke ochtend liep ik, het vrachtje als een schaal oliebollen voor mij uit houdend, naar de campingtoiletten (...).
Een enkele keer laat Spanjer de luchtige toon varen. Ik denk aan bijvoorbeeld het slot van het verhaal 'Kamperen', waar de auto van de heuvel af rijdt, recht op het meer en de bomen aan. Toch wordt het verhaal dan niet larmoyant of zwaar somber. Het krijgt iets beklemmends:
Vanaf de heuvel klonk de schorre stem van mijn vader. Zijn grote gestalte tekende zich donker af tegen de avondhemel. Als een dreigend standbeeld stond hij daar, zijn armen boven het hoofd geheven. 'De handrem, de handrem,' riep hij, maar zijn stem kaatste terug tegen de bergen.
Dit is blijkbaar het grote leed, waarbij geen luchtigheid past. Deze ernst treffen we ook aan het slot van 'De Zuiderzeeballade' aan.
Opvallend is het gemak waarmee het boek geschreven lijkt. Spanjer heeft een vlotte, trefzekere stijl. Onnauwkeurigheden, fouten, uitglijders, die slechts sporadisch voorkomen, vallen dan des te erger op. Soms zijn het kleinigheidjes (pyjamajas verkeerd gespeld), maar af en toe zijn de fouten ernstiger. Twee voorbeelden: 'Hoewel zelf kinderloos gebleven, stond er altijd zo'n rozewit busje van de Ruyter's bij haar op de plank' Een kinderloos busje? En: 'Had je pech, en Gerard hàd pech, mijn vader zijn zondagse puntschoenen aan (...) dan kreeg je die venijnige punt precies in de bilspleet.'
Jammer natuurlijk, maar ik vergeef het Spanjer als ik al het goede zie dat hij ertegenover stelt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten