maandag 9 juni 2025

Afgestoft: In ommezien (Jan H. de Groot)

Gedichten! Deze keer een recensie van een bundeltje van Jan H. de Groot (1901 - 1990), een dichter die door velen intussen vergeten is. Of weet iemand nog vaag iets over een gedicht over een kalf? Dat werd ooit gepubliceerd in het protestantse tijdschrift Opwaartsche wegen en in die hoek moet je de dichter ook zoeken. 

Al voor de oorlog ving hij, samen met anderen, Joodse vluchtelingen op bij de grens om ze in Nederland onder te laten duiken. Na de oorlog kreeg hij de verzetsprijs van de stad Amsterdam. 

Ik zocht hem ooit op in de jaren tachtig, toen hij in Doorn woonde. Hij woonde op een terrein waar meer oudere kunstenaars woonden. Helemaal helder heb ik het niet meer, maar ik herinner me dat Nol Gregoor (bekend uit de kringen rond Vestdijk) en de harpiste Phia Berghout er ook woonden. 

Het zal een uur of elf in de ochtend geweest zijn toen ik arriveerde. Een van de eerste vragen van De Groot was: 'Wilt u wijn?' Toen ik antwoordde dat ik eerder gedacht had aan koffie, zei hij: 'O. Ik drink nogal wijn.' 

Het was gezellig bij De Groot, van wie ik informatie hoopte te krijgen over Martien Beversluis en wel over de jaren twintig, waarin hij bijvoorbeeld Canzonen schreef. Maar daar kon de dichter mij niet aan helpen. Wel beweerde hij dat de eerste roman van Beversluis' echtgenote, Johanna Verstrate, door haar man geschreven zou zijn. Verstrate schreef onder de namen Dignate Robbertz en Sylvia Maris. Als ik het tenminste allemaal goed onthouden heb. 

De recensie van de bundel In Ommezien komt uit 't Kofschip, jaargang 15 nummer 1 (januari-februari 1987). Toen was ik 27, een eeuwigheid geleden. In dit nummer stonden drie recensies van mij. Een korte van Kinderen van de fraters van Jules de Palm, eentje van De jacobsladder van Maarten 't Hart (die ik hier afstofte) en die van de bundel van De Groot. 

Het was maar een dun bundeltje, een bladzijde of dertig, waarin De Groot een keuze uit de eigen gedichten had gemaakt. Het kwam uit bij MediaMix in Zeist in een oplage van 250 genummerde exemplaren, waarvan het mijne 192 was. Ik had het boekje bij me toen ik De Groot bezocht en hij signeerde het. 



Terugblikken

 De nieuwe gedichtenbundel van Jan H. de Groot heet In Ommezien. Hij is uitgegeven ter gelegenheid van de 85ste verjaardag van de dichter en bevat zowel nieuw als oud werk. 'De inhoud van deze poëzie bevat een terugblik op mijn werk; een omzien waaruit de lezer mij kan herkennen, want de dichter schrijft wel zijn verzen, maar het vers schrijft ook zijn dichter', verklaart De Groot in 'Ter inleiding'.

De bundel is verdeeld in drie afdelingen van elk zes gedichten. In de eerste afdeling, 'Kanttekeningen', staat de ouderdom centraal. De eerste drie gedichten sluiten nauw aan bij de titel van de bundel; het zijn alle terugblikken. Mildheid en vredigheid overheersen in deze gedichten. 'Nederlagen' (waarin m.i. een zetfout voorkomt; 'geduchten' moet zijn: gedachten) eindigt zo: 

Ik kwam ze tegen 's nachts, mijn nederlagen.
Ik telde ze toen ze mij steels aanzagen,
maar ik heb het schaamrood niet teruggekregen:
april beloofde overmilde dagen. 

In de volgende drie gedichten ontmoeten we de dood. Letterlijk  ('De dood liep door het park de knoken op de rug'), in de gedaante van een een oude man die al een tijdlang dood achter het raam zit en in de persoon van Anne Frank (in het gedicht 'De naam'). 

De afdeling 'Plaatsbepalingen' bevat gedichten geïnspireerd op bepaalde locaties. In bijna alle gedichten is de dichter zelf aanwezig. De plaatsen worden getekend in de emotie die ze bij de dichter oproepen. In het eerste gedicht is het terugblikken weer aanwezig: de dichter bezoekt met zijn zoon zijn geboortestad, waarin hij nu een vreemde is, hoewel veel dingen niet veranderd zijn. (''k Herken zoveel maar ik ben niet herkend').

Het bekende gedicht 'Reiziger doet Berlijn' detoneert een beetje in deze afdeling. Het is van een ander soortelijk gewicht: lichter, luchtiger. Voor degenen die dit gedichtje over het platgebombardeerde Berlijn nog niet kennen, citeer ik het:
Reiziger doet Berlijn

Geen week geleden kwam ik hier
en vond een stad vol ijlend leven. 
Nu kijk ik weer uit het portier, 
verrek, waar is Berlijn gebleven?

Humoristisch, zeker, maar ook niet meer dan dat. Daarom vind ik het jammer dat dit gedicht opgenomen is. 

De derde afdeling heet 'Bij gelegenheid' en bevat dan ook gelegenheidsgedichten: een gedicht naar aanleiding van een ongeluk dat de schrijver Louis de Bourbon overkwam, een kerstgedicht, een gedicht naar aanleiding van een operatie, een gedicht voor de plaquette voor het perscentrum Nieuwspoort (in Den Haag), een bruiloftslied en een soort oudejaarsgedicht. 

Opmerkelijk is het kerstgedicht ('Kerstbrief van Melchior'). Het is een brief van de zwarte van de drie koningen aan de andere twee, Caspar en Balthazar. Hij schrijft dat hij niet mee kan gaan naar Bethlehem, omdat hij moet strijden tegen de blanken. 

De eerste strofe:
Ik schrijf u Caspar, Balthazar
vanuit mijn hoofdkwartier
ik kan en wil niet weg dit jaar
want oorlog houdt mij hier
de laatste oorlog weliswaar
tegen het blank verweer
maar laatste loodjes wegen zwaar
en dat weet God de Heer
'Sonnet voor het volgende jaar' is het laatste gedicht van de bundel. Het is een gedicht waarin de dichter naar de toekomst kijkt. Nu blijkt ook dat De Groot zijn bundel nauwkeurig opgebouwd heeft: hij begint met omzien maar eindigt met vooruitblikken. Zoals ook de bundel niet alleen maar oude gedichten bevat, waarin we kunnen terugblikken op het werk van de dichter, maar ook nieuwe, die ons doen uitzien naar toekomstig werk. 

De meeste gedichten in deze bundel zijn strak van vorm: veel sonnetten (de helft), veel rijm, vaak verdeling in gelijke strofen. Maar in elke afdeling staat één gedicht met een vrije vorm ('De naam', 'Petra', 'Operatie X'). Hoewel deze gedichten ook vaak mooie zinnen bevatten (bijvoorbeeld: 'Ik moet (...)/ mij neerleggen in de berm van mijn bed'), overtuigen ze me mij niet. Ik vind ze vaak nogal babbelachtig (vooral 'Operatie X'), vol overbodige, nietszeggende zinnen. 

Jammer, natuurlijk, maar niet noodlottig. Ondanks de zwakheden, is deze bundel mij sympathiek. Een aardige gelegenheidsbundel, waarbij ik het woord 'aardig' niet bedoel als synoniem van 'redelijk', maar van 'aangenaam'. Ik kan niet beter dan afsluiten met het citeren van het mooie slotgedicht. 

Sonnet voor het volgende jaar

Misschien komt er na dit een volgend jaar
wie deert de vraag, behalve dan mijn jongen, 
uw dochter, die in watervlugge sprongen
de tennisbal toespelen naar elkaar?

Zijn zij al niet de hoeken ingedwongen;
verslagen, maar het eind nog niet gewaar?
Boleten vol van kosmisch vuurgevaar
bedreigen reeds de toppen van hun longen. 

Ik zie ze schaatsend in hun asbestpak
de glasplaat kruisen van het wereldrond,
gewapend met het laatste blik conserven.

Op weg het Nieuwe Aardrijk te beërven,
want God, die nimmer zijn belofte schond,
moet ergens wachten met een bloesemtak. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten