woensdag 31 januari 2024

Het mooiste meisje aan boord (H.W. Beijerinck)

In het toenmalige Nederlands-Indië was er een mannenoverschot onder de Nederlanders. Veel Nederlanders knoopten er een relatie aan met een inheemse vrouw en in die relatie werden ook wel kinderen geboren. Voor die vrouwen is lange tijd weinig aandacht geweest. In 2008 publiceerde Reggie Baay De njai, Het concubinaat in Nederlands-Indië. Het is een boek dat ik nog niet gelezen heb. Dat zou ik onderhand wel gedaan moeten hebben. 

De njai, de inlandse vrouw, komt in literaire werken wel voor, maar vaak speelt zij een rol op de achtergrond. Coen van 't Veer duikelde het boek Het mooiste meisje aan boord (1894) van Henriëtte Wilhelmina Beijerinck op. Daarvan was nog maar een enkel exemplaar te vinden. Maar nu is het herdrukt bij uitgeverij Verloren, met een prachtige omslagtekening van Peter van Dongen, bekend van Rampokan en van de verstripping van Familieziek van Adriaan van Dis. 

In zijn inleiding zegt Van 't Veer dat Het mooiste meisje aan boord geen literair meesterwerk is, maar het is inhoudelijk interessant en het is nog steeds heel goed te lezen. 

Naar Nederland

Als ze vijf jaar oud is, gaat Minie van Ellinkhuizen per schip van Nederlands-Indië naar Nederland. Haar vader is een Nederlands ambtenaar en haar moeder is een Javaanse. Minie gaat naar haar Nederlandse grootmoeder om bij haar een Europese opvoeding te krijgen. 

Grootmoeder besluit om tegenover Minie haar moeder dood te zwijgen. Het is wel wat vreemd dat Minie daar lange tijd blijkbaar ook niet zelf over begint. Pas als kinderen op school beweren dat haar moeder een 'gemeene inlandsche vrouw' is, zegt oma: 'Kind! je hebt geen moeder meer. Ik, je grootmama zorgt immers voor je. Je bent toch tevreden?'

De schrijfster geeft duidelijk haar oordeel daarover. Al eerder lezen we:

Hoe natuurlijk ook van háár standpunt, zal het moeten  blijken of zij recht had deze zienswijze te koesteren. Ook of zij menschlievend was. Ja wat meer zegt, of het meisje in welks belang zij meende te handelen, er mede gebaart zou zijn?

Verder wordt oma's handelwijze 'kortzichtig' genoemd en ook twijfelt oma zelf wel:

Er braken oogenblikken aan dat bij mevrouw van Ellinkhuizen de machtige stem van het geweten begon te spreken, dat twijfel bij haar oprees aan de juistheid harer inzichten. 

Als Minie expliciet met haar vraag komt, krijgt oma de kans om openheid van zaken te geven, maar dat doet ze niet. 

Zij zeide haar niet dat - ja eene kleurlinge haar moeder was, doch dat ook deze een moederhart bezit. Niet, dat die vrouw haar onder het hart had gedragen en zij dus het recht niet had haar te verloochenen.

Blijkbaar aanvaardt Minie dat ze geen moeder meer heeft. Ze vraagt niet wat oma daarmee bedoelt. Oma zegt niet met zoveel woorden dat Minies moeder overleden is, maar suggereert dat wel. 

Terug naar Nederlands-Indië

Op haar zeventiende, na het overlijden van oma, reist Minie terug naar Nederlands-Indië. Onderweg is ze, zoals de titel aan aangeeft, het mooiste meisje aan boord. Ook bij de beschrijving van Minie als klein kind wordt veel aandacht besteed aan haar uiterlijk: 'roode lippen', 'fluweelbruine oogen', 'parelwitte tandjes'. 

Er cirkelen verschillende mannen om dit 'weergaaisch mooi juffertje'. Minie is erg gecharmeerd van baron Van der Eyken, maar achter haar rug om wordt er gekletst over haar afkomst. Beijerinck laat het vertelperspectief verschuiven naar enkele zeelieden die het allemaal horen en zo krijgt de lezer de informatie ook mee. Minie is een onwettig kind en ook nog van een inlandse vrouw. Hoezeer het Van der Eyken ook aan het hart gaat, hij kan niet met haar in zee gaan. Minie moet concluderen 'dat de man dien zij liefhad, haar had prijsgegeven voor standsvooroordelen.'

Op Java gaat zij weer bij haar vader wonen, in de binnenlanden. Ze maakt kennis met broertjes en zusjes en ook met haar moeder. Aanvankelijk blijft er enige afstand, maar moeder en dochter worden toch hartelijk verenigd. 

De zaak komt op scherp te staan als enkele jaren later Van der Eyken als ambtenaar wordt toegevoegd aan Van Ellinkhuizen, die intussen assistent-resident is. Eigenlijk is hij altijd van Minie blijven houden, zoals zij van hem. 

Als Minie ziek is -zelfs 'half stervende'- heeft Van der Eyken een gesprek met Minies moeder. Zij praat daarna weer met Ellinkhuizen, want 'een vrouw vermag veel, zelfs al is zij eene kleurlinge'. En de volgende dag ontvangt Van der Eyken zijn bruid uit de handen van haar moeder. 

Representant van haar tijd

Henriëtte Beijerinck is een representante van haar tijd. De Javanen zijn duidelijk van een lagere stand dan de Europeanen, ook in haar ogen. 

De vertelster heeft ook zo haar oordelen over de inheemse bevolking:

De van nature moeite schuwende inlander, draagt er gewoonlijk wel zorg voor niet harder te werken dan nodig is. 

Vooral dat 'van nature' laat zien dat het voor Beijerinck niet een houding is, maar het is alsof de luiheid ingeschapen is. 

De Nederlanders brengen de beschaving, die de oorspronkelijke bewoners niet of veel minder hebben. De moeder van Minie zegt over de invloed van Van Ellinkhuizen:

De beschaving die hij  mij van lieverlede heeft meegedeeld, scheidt mij af van mijn rasgenooten.

De ouders van Minie

De verhouding tussen de ouders van Minie wordt positief getekend, maar voor de omgeving blijft moeder op de achtergrond:

De vrouw, met wie hij nimmer in het openbaar verscheen, wier plaats tehuis was en die zelfs dáár altijd achter de schermen bleef, werd door hem met liefde bejegend. 

Beijerinck is niet enthousiast over de relatie tussen een Europese man en een Javaanse vrouw. 

Het ligt verre van ons, een huiselijken toestand als waarmede wij zullen gaan kennismaken, te idealiseeren, of zelfs maar te vergoelijken. Eene dergelijke verbintenis als Minie's vader had aangegaan, mag een enkelen keer tot het behoud van den man medewerken, gewoonlijk is zij diens ondergang, in het beste geval echter is zij beslist in het nadeel van de kinderen, die er uit geboren worden. Het spreekt echter vanzelf dat naar gelang der persoonlijkheden dusdanige verhoudingen zich van elkander onderscheiden. 

In dit geval waren er twee factoren die zorgden voor een gunstige situatie: het superieure karakter van Van Ellinkhuizen en het feit dat Minies moeder 'een van de besten van haar soort was':

Dank zij zijn superieur karakter, had hij den hefboom in zijn handen om de vrouw, die hij tot zich had genomen, op te heffen tot zijn standpunt, in stede van zooals zeer dikwijls gebeurt tot het hare af te dalen. Bovendien, de schoone Javaansche, die reeds op zeer jeugdigen leeftijd zijn wel en wee was komen deelen, was een der besten van haar soort. 

De rol van Minies moeder

Vooral aan het eind van het verhaal speelt de moeder een nadrukkelijke en zelfs beslissende rol. Door haar interventie komt uiteindelijk alles goed. 

In de inleiding legt Coen van 't Veer uit dat een zo grote en positieve rol voor een njai eigenlijk niet in de literatuur voorkomt, voor zover wij nu weten. Hij vergelijkt de uiteindelijke versie van het verhaal met de publicatie in het tijdschrift Los en vast, tien jaar eerder, onder de titel 'Een Indisch kind.' Deze oerversie van Het mooiste meisje aan boord heeft Beijerinck grondig herschreven, waarbij vooral het slot anders geworden is. De moeder van Minie is uiteindelijk veel belangrijker geworden. 

Maar ook de positie van Minie krijgt in het boek nadrukkelijk aandacht. Ze lijkt Europees, ('hare gelaatstrekken meer Europeesch dan Indisch'), maar wordt aan boord geconfronteerd met haar dubbelbloedige afkomst, die op dat moment de relatie met de man van haar hart in de weg staat. Beijerinck vindt dat ook die positie belicht moet worden:

Dochter van den Europeaan van goeden huize en de inlandsche vrouw die haar het levenslicht schonk, ziet men in haar het indische type, in zijne halfslachtigheid te weinig bekend en te weinig beklaagd. 

Bijzonder boek

Het mooiste meisje aan boord is een bijzonder boek. Het laat zowel zien hoe de verhoudingen in Nederlands-Indië waren als het oordeel van de schrijfster erover. Die is ook een representant van haar tijd, maar ze heeft oog (en hart) voor de positie van de njai en voor die van haar dochter. 

Het is goed dat Het mooiste meisje aan boord opnieuw is uitgegeven. Deze heruitgave is duidelijk als historisch bedoeld. Daarom zijn over het algemeen fouten niet verbeterd. In een enkel citaat heb ik een duidelijke zetfout wel hersteld (of -> af). Er zijn in deze uitgaven wat inconsequenties weggewerkt, maar niet allemaal: 'baatje' en 'baadje' komt allebei voor, net als 'indisch' en 'Indisch'.

De inleiding van Van 't Veer ('Een eerbetoon aan de njai') is zeer verhelderend en ook nog rijk geïllustreerd. In een tweede stuk gaat Van 't Veer in op de familie Beijerinck ('De Beijerincks, gertuigen van een Indische geschiedenis) en in het 'Ten geleide' legt hij uit welke keuzen zijn gemaakt bij deze heruitgave. 

Het is mooi dat Het mooiste meisje aan boord nu weer voor veel lezers beschikbaar is. Niet alleen is het een heel aardig verhaal, maar het geeft ons inzicht in de complexe samenleving van het toenmalige Nederlands-Indië en het is, zoals Van 't Veer al aangeeft, een eerbetoon aan de njai. 

H.W. Beijerinck, Het mooiste meisje aan boord. Met een inleiding van Coen van 't Veer. 116 blz. paperback, ISBN 9789464550733; € 17,50

vlnr: Coen van 't Veer, Het mooiste meisje aan boord, Peter van Dongen
Foto stiekem overgenomen van deze site

maandag 29 januari 2024

Jules Verne 2, Mijn neef Bram & Het geheim van Nell (Robbert Damen / Daniël van den Broek)


Iedere lezer kan met weemoed terugdenken aan de series uit zijn of haar jeugd. Of dat nu Goud-Elsje, De olijke tweeling, Adriaan en Olivier, Bob Evers of Madelief betreft. Bij mij waren het de pockets over Buffalo Bill en Biggles en veel delen van Arendsoog. De boeken van Jules Verne zaten daar niet bij. Ik heb de blauwe deeltjes wel eens gezien, maar ik heb ze nooit gelezen. 

Wel ken ik een stel titels: Twintigduizend mijlen onder zee, Naar het midden van de aarde, De reis om de wereld in tachtig dagen en Michaël Strogoff, koerier van de tsaar. Dat laatste verhaal kende ik wel, maar dan als strip. Ik vond het als kind aangrijpend. 

Intussen is er weer een strip over Jules Verne, van Robbert Damen (scenario) en Daniël van den Broek (tekeningen). Het idee van de serie is dat Jules Verne (1828 - 1905) weliswaar fictie schreef, maar dat hij de inspiratie uit zijn eigen leven haalde. In de serie Jules nog maar een jongetje, dat van alles meemaakt. 

De kleine Jules

Je krijgt dus voorvallen uit de jeugd van Jules. Zoals je ook de kleine Robbe hebt, heb je nu ook de kleine Jules. De verhalen hebben een zekere spanning, ze zijn avontuurlijk, maar ze worden niet heel zwaar. De kinderziel wordt er niet te zeer mee belast. 

Intussen is deel 2 in de serie uit en die bevat twee verhalen. In het eerste verhaal ontmoeten we niet alleen de kleine Jules, maar ook zijn neefje Bram. Ze komen terecht bij graaf Alucard en dat is Dracula achterstevoren. Het is een spookachtig verhaal, dat gelukkig goed afloopt. Neef Bram zal later, als Bram Stoker de schepper worden van Dracula (1897). Er is door Damen wel een beetje gesjoemeld met de geschiedenis, want Bram Stoker was bijna twintig jaar jonger dan Jules Verne. Geen kind die daarover zal vallen en onder de volwassenen zijn het alleen de kniesoren die daarop letten, vermoed ik. 

Het midden van de aarde
Het tweede verhaal is 'Het geheim van Nell'. Hier komt Jules in een onderaardse wereld terecht. Ik ben geen kenner van het werk van Jules Verne, maar dat zal wel lijken op Naar het midden van de aarde

Ook nu weer: een vlot verhaal met lekker veel vaart. De tekeningen van Daniël van den Broek 'lezen' gemakkelijk: je weet meteen waarom  het draait en waar je naar moet kijken. Op het schutblad is een mooie potloodschets weergegeven. Juist in die schets zie je hoe lekker het allemaal getekend is. 

De link met Jules Verne is vooral leuk voor de volwassen lezers en natuurlijk voor de makers: het stuurt ze bij het nadenken over het verhaal. De kinderen zal het allemaal worst wezen en zo hoort het ook. 

Kortom: een leuke strip om kinderen cadeau te doen (en om dan zelf ook maar even mee te lezen). 

Jules Verne 2: Mijn neef Bram & Het geheim van Nell | Robbert Damen & Daniel van den Broek
Hardcover | 48 blz. | € 19,95 | Kleur | ISBN: 9789083370682
Softcover | 48 blz. | € 9,95 | Kleur | ISBN: 9789083370644


woensdag 24 januari 2024

De ogen van Roosje (Clare Lennart)

Er zijn veel auteurs die ik alleen van naam ken, maar wier boeken ik niet gelezen heb. Ik probeer dat wel te repareren. Daarom ook schreef ik onlangs over een boek van A.H. Nijhoff en eerder over bijvoorbeeld Den ouden Smits, Ina Boudier-Bakker, Marianne Philips, Ida Simons en P. van Limburg Brouwer. Op het lijstje voor dit jaar liggen nog boeken van Aya Zikken, Hermine Heijermans, Dola de Jong en Alfred Birney. Ik doe mijn best, maar je moet nog even geduld hebben. 

Ook van Clare Lennart las ik niets. Ze werd bekend in 1949 toen haar novelle Twee negerpopjes gekozen werd tot Boekenweekgeschenk. Uiteindelijk schreef ze een behoorlijk omvangrijk oeuvre bij elkaar, waarvan, gok ik, De ogen van Roosje (1957) het bekendst geworden is. 

Paula vertelt

In dat boek is Paula Hazelaar aan het woord. Ze vertelt achteraf over wat er gebeurd is in haar leven. Ze begint met de periode voor haar geboorte. Haar moeder, een Française, geeft les op een landhuis in het dorp Rodenbeek aan twee broers. Omdat ze bang is dat ze ongetrouwd zal blijven, gaat ze een huwelijk aan met een onderwijzer, die hoofd van een school wordt. 

Uit dat huwelijk worden twee dochters geboren. In 1902 Jeanne Marie of Jeanine, die vaak Nini genoemd wordt, en in 1905 Paula, de vertelster. Als Paula geboren wordt, is het huwelijk al niet helemaal goed meer. 

Paula schetst haar vader gunstiger dan haar moeder. Vader ziet dat moeder die 'bijna uitsluitend' leeft voor het materiële. 'Een wezen, waarmee voor hem slechts lichamelijke, nauwelijks geestelijke gemeenschap mogelijk was en waar je alleen redelijk mee kon leven als je daarin berustte.' Dat wil niet zeggen dat het huwelijk slecht was: 
Als zoveel mensen van een vorige generatie wisten ze uit een mislukte liefde een redelijk huwelijk te redden. 

De ogen van de pop

In de jeugd van Paula gebeurt er iets wat haar hele verder leven zal tekenen. Ze vindt haar pop Roosje terug met twee gaten in haar hoofd in plaats van ogen. Blijkbaar heeft iemand de ogen ingedrukt. 

Even terzijde: Paula vertelt dat de naam van de pop ingegeven is door het boek 't Jodinnetje van Elspeet (1895) van Bertha Elisabeth van Osselen - van Delden. Dat boek is mij volstrekt onbekend, maar ik ben er wel nieuwsgierig naar geworden. Je kunt het hier vinden.

Paula is ervan overtuigd dat Nini dit haar pop heeft aangedaan en dat ze nu voor het eerst een blik gekregen heeft op de kwaadaardigheid van Nini. Dat zal een soort thema worden in haar leven. Drie keer raakt Paula een jongen kwijt op wie ze zeer gesteld is. Het zijn achtereenvolgens Tom Landaal, Taco Zijlstra en Flip Vogel. Steeds heeft Nini ermee te maken, maar op een dusdanige manier dat er haar niets concreets te verwijten is. 

Nini is mooi en aardig en neemt anderen makkelijk voor zich in. Ze flirt niet met de jongens, maar trekt ze, misschien wel juist daardoor, toch aan. 

Huwelijk

Paula trouwt met Rutger Jan Elslander, die tien jaar ouder is. Hij is een van de broers die les had van haar moeder op het landhuis Zilden. Rut is goed voor Paula. Ze zegt daarover:
Eigenlijk was ik zijn terug gevonden witte beertje. Een wezentje dat hij in zijn armen kon klemmen en mee naar bed nemen, dat hij kon vertroetelen en beschermen, dat hem in staat stelde uiting te geven aan de zachtheid, de liefheid die deel van zijn wezen uitmaakte. En dat door haar aanhankelijkheid zonder reserve het gevoel van eenzaamheid ophief. 
Paula is bang haar man kwijt te raken en daarom past ze zich in alles aan. 'Ik was niet een tegenstem, maar een echo,' zegt ze.
Als ik alleen door de bossen dwaalde, zoals ik als kind zo vaak had gedaan, voelde ik diep in mezelf de tinteling van een eigen, persoonlijk, niet van Rut afhankelijk leven. 

Terugkeer van Nini

Haar zus woont in Frankrijk, dus voor haar hoeft ze niet bang te zijn. Maar na de oorlog, in 1946, keert Nini terug en ze komt zelfs bij Paula en Rutger inwonen. Ze laat zich dan Jane noemen en ze heeft al snel een schare bewonderaars. 

Paula voelt zich daardoor onzekerder en ze vindt dat ze wat moet doen aan de boosaardigheid van Nini (Jane), die blijkbaar niemand ziet. Maar daardoor wekt ze alleen maar de indruk dat het niet goed met haar gaat. Uiteindelijk gebeurt er iets wat ronduit dramatisch is. Daar wil ik even niets over zeggen, om de plot niet verraden. 

Die gebeurtenis Paula zet aan om te reflecteren op haar leven en om alsnog vrede te krijgen met Nini. Daar is het boek eigenlijk een product van. Toen dit allemaal gebeurd is, is ze het boek gaan schrijven. Ergens noemt ze dat de roman De wereld gaan aan vlijt ten onder nog niet verschenen is. Maar Paula kent die dus al wel. Deze roman, van Max Dendermonde, verscheen in 1954. In 1957 kwam De ogen van Roosje uit. Ergens in de tussenliggende jaren is dus het heden van de roman. 

Al op de eerste bladzijde noemt ze de inzet van het boek:
Maar ik geloof dat ik terug moet gaan tot mezelf in het verleden om mezelf van nu te kunnen begrijpen. Was het een hersenschim of een reëel gevaar, dat me al die jaren heeft opgejaagd. Daar moet ik achter zien te komen. 

Echt boosaardig?

Met andere woorden: was Nini echt boosaardig, of bestond die boosaardigheid alleen in het hoofd van Paula? Ik zou het eigenlijk wel mooi gevonden hebben als er geen antwoord was gekomen op deze vraag, maar aan het eind van het boek weten we wel zo ongeveer hoe het zit. Voor mijn gevoel wordt het verhaal daar toch iets minder interessant van, maar het antwoord is ook weer niet heel goedkoop. Er komt wel een psychologische duiding bij. 
Clare Lennart
Het Binnenhof, 8 januari 1958


Paula ziet wel in dat zowel bij haarzelf als bij Nini altijd angst een rol heeft gespeeld. Ze oppert de mogelijkheid dat die te verklaren is uit de relatie die haar ouders hadden. Ze hebben een huwelijk uit berekening gesloten. Mogelijk heeft Nini daaraan haar koude hart en Paula haar gebrek aan durf te wijten. 

Bij Paula zit de angst er diep in en de liefde heft die niet op. 'Misschien is verliefdheid altijd wel een inslag van angst, geweven door een schering van extatisch geluk', denkt ze. Als ze in een liefdevolle relatie terechtkomt, meent ze dat ze heel voorzichtig moet leven om niet kwijt te raken waar haar hart aan hangt. 

Veel voorbeelden

De ogen van Roosje is een mooi boek, dat je ook nu nog goed kunt lezen. Soms wilde ik wel iets meer vaart. Paula zet haar vader nogal op een voetstuk. Ze gaat in op het feit dat hij verzen opzegt en in de klas verhalen vertelt. Dan krijgen we wel heel veel voorbeelden. Net als wanneer ze vertelt over klasgenoten. Daar had voor mijn gevoel best wat in geknipt mogen worden. 
Het Vaderland, 15 februari 1958


Maar Clare Lennart weet je wel heel goed mee te laten leven met Paula. Ook is ze goed in het oproepen van een bepaalde sfeer. De jongeren spelen, tegen het vallen van de avond, verstoppertje. Paula leeft dan op de toppen van haar gevoel:
De fluwelen, bijna tastbare zachtheid van de zomeravond, de geurige duisternis, de speciale avondgeluiden - het zachte suizen van fijnverdeeld water op het gebladerte als een tuin begoten werd, koffie malen, het oefenen op de hoorn van een lid van een fanfarecorps, het drukke gekwetter van vogels voor ze boomkruinen en in de klimop gingen slapen, gaven aan het spel een extra spanning en geheimzinnigheid. Het was of het hart van de avond erin klopte en het groter, heviger, wijder maakte. 
Als Paula zich dan ook nog samen met Tom Landaal kan verstoppen, komt er een lading in hun samenzijn, die meer te maken heeft met wat er zou kunnen gebeuren, dan met wat er daadwerkelijk gebeurt. Dat is goed gedaan door Lennart. 

Op andere momenten heeft haar stijl eerder iets opstelachtigs met formuleringen als 'mijn grote vriendschap met Tom Landaal, waarover ik nu ga vertellen.'

Gedateerd?

Dat jongeren, van een jaar of zestien, schat ik, zich bezighouden met verstoppertje spelen of een spelletje als pandverbeuren doet nu wel gedateerd aan, maar tijdens het lezen, ging ik er toch gemakkelijk in mee. 

De ogen van Roosje is een mooie roman over een vrouw met een niet al te hoog zelfbeeld, die angstig leeft. Soms raakt ze even aan het geluk, maar eigenlijk kan ze er nooit echt van genieten. De oorzaak daarvan legt ze buiten zichzelf. En of dat nu terecht is of niet (dat hou ik even voor me), tegenwoordig zouden we iemand veel meer zelf verantwoordelijk maken. Uiteindelijk neemt Paula wel verantwoordelijkheid voor het geluk in haar leven, maar op een manier die op zijn minst niet zo gelukkig is te noemen. 

Ontvangst

Omdat ik wel benieuwd was naar de ontvangst van De ogen van Roosje, heb ik wat gebladerd in oude kranten. De eerste recensie die ik vond, is die van J.C. Bloem in De Telegraaf van 29 november 1957. Hij noemt haar 'volstrekt niet de mindere' van Bordewijk en Vestdijk. Ook zegt hij dat hij van deze drie 'persoonlijk' het meest van Lennart houdt. Het zijn dus niet de minsten met wie ze op één lijn gezet wordt. 

Dat gebeurt ook in Het Binnenhof van 8 januari 1958, door Jos Panhuijsen. Hij vergelijkt haar eerst met Antoon Coolen (maar hij vindt Lennart beter) en aan het slot van zijn recensie plaatst hij haar naast Couperus, Aart van der Leeuw en Arthur van Schendel. Hij vindt De ogen van Roosje een 'verrukkelijke roman' en vindt het boek 'uitnemend geschreven'.

Het Binnenhof, 8 januari 1958

Een week later is J. Roelands Vermeer in De Maasbode ook lovend. Hij noemt het boek 'een uitstekende, voortreffelijk geschreven roman', en prijst de gevoeligheid en de natuurbeschrijvingen. Aan het slot noemt hij het nog 'een zeer mooi boek, waarmee men de schrijfster en de lezers geluk kan wensen.'

Veel lof

Zo te zien krijgt Lennart vooral lof toegezwaaid: door Jan Greshoff in Het Vaderland van 18 januari 1958 ('voortreffelijke roman', 'een door en door en in ieder opzicht goed boek'); J.W. Hofstra in De Tijd van 25 januari 1958 ('een van de voortreffelijkste schrijfsters van Nederland', 'een stuk literair werk waar voor u respect zult hebben'); J.W. in Het Parool van 22 februari 1958 ('een van haar beste boeken'); Garmt Stuiveling in het Nieuw Utrechtsch Dagblad van 29 maart 1958 ('de grens overschreden die haar tot nu toe scheidde van de grote literatuur'); drs. Karel Korswagen in de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 7 juni 1958 ('een prachtige, zuivere roman'); Hans Warren in de Deventer Courant van 8 augustus 1958 ('een fijnzinnig, typisch vrouwelijk en zeer lezenswaard boek').

Kritiek

Kritiek was er ook. In het Eindhovensch Dagblad van 22 februari 1958. De recensent, H.J. vindt het slot wat gekunsteld. Het valt trouwens op dat in bijna alle recensies verteld wordt wat er in het slot gebeurt. Blijkbaar vond men het toen niet zo erg om een plot te verklappen. 

Het meest kritisch is Anne Wadman in de Leeuwarder Courant van 17 mei 1958. Hij vindt het niet zo geloofwaardig dat Paula over zo lange tijd een angst voor haar zus blijft voelen. Dat Tom Landaal aan het eind op komt draven noemt hij een deus ex machina. En hij heeft het ook niet op de natuurbeschrijvingen:

Aan het eind van dit citaat verwijst Wadman naar 'het ontluisteringsproces in de moderne literatuur'. Hermans, Reve en Claus waren al druk aan het publiceren. In sommige recensies wordt genoemd dat Lennart een positiever levensgevoel beschrijft. Verschillende keren wordt ze vergeleken met Aart van der Leeuw. Dat is wel een auteur uit het verleden. 

Wadman neemt overigens wel de ruimte om te schrijven over Lennart: ruim een halve pagina en de lezers kregen ook nog een stukje uit De ogen van Roosje te lezen. Hij constateert dat dit boek Clare Lennart een eigen plaats in de literatuur geeft, 'eerder in de achterhoede dan in de voorhoede misschien'. Hij noemt het wel 'een bijzonder boek'.

Best verkochte boek van 1957

Ik heb alleen gekeken naar de kranten. Er zijn ongetwijfeld ook recensies in tijdschriften verschenen. Pas eind november 1957 verscheen de eerste recensie. De meeste reacties kwamen in 1958. Toch was De ogen van Roosje meteen een succes. Aan het eind van 1958 wordt er in verschillende kranten, bijvoorbeeld in Tubantia van 27 december, geïnventariseerd wat de best verkochte boeken van dat jaar waren. Daarbij wordt genoemd dat De ogen van Roosje dat in 1957 was. In slechts enkele maanden moeten er heel veel exemplaren van verkocht zijn. 

Ooit was De ogen van Roosje dus een populair boek, dat door de meeste recensenten ook als een goed of zelfs voortreffelijk boek werd gezien. Of het nog herdrukt zal worden, weet ik niet. Mensen zullen dan niet massaal naar de boekwinkel lopen, gok ik, maar er zullen genoeg mensen zijn die er nog genoeglijke uren aan kunnen beleven. 

Intussen wordt er wel aan gewerkt om haar nagedachtenis en haar werk levend te houden. Er is een biografie, (Voor 't gewone leven ongeschikt, door Petra Teunissen) een website, en haar columns voor het Utrechts Nieuwsblad zijn in druk verschenen, lees ik op de website. Het was mij allemaal ontgaan. Gelukkig dat er wordt gewerkt aan haar comeback. 

Eerder schreef ik over:
Arthur van Schendel, De mensenhater
A.H. Nijhoff, Twee meisjes en ik
Ida Simons, Een dwaze maagd
Ina Boudier-Bakker, De klop op de deur
Marianne Philips, De wonderbare genezing
P. van Limburg Brouwer, De kiesvereeniging van Stellendijk
Den ouden Heer Smits, Clementine

dinsdag 23 januari 2024

The art of Andreas (Andreas & Isa Cochet)


Bij oude landkaarten zag je soms witte vlekken: dat zijn de gedeelten die nog niet in kaart zijn gebracht. Er wonen misschien wel mensen, maar de kaartenmaker weet het nog niet. Zolang je niet in de buurt bent, heb je er geen last van. 

Door de strips beweeg ik mij aan de hand van een landkaart waarop zich nog steeds witte vlekken bevinden. Sommige strips weet ik perfect te plaatsen: ik weet wat de makers nog meer op hun naam hebben staan, ik zie vergelijkbare strips, zie de inbedding in de tijd van ontstaan. En bij andere strips valt dat allemaal weg. Dan merk ik weer hoezeer ik een hap-snap-lezer ben geweest. Sommige strips zijn achter mijn rug om ontstaan. Het is openlijk genoeg gebeurd, maar ik heb me domweg nooit omgedraaid. 

Dat geldt voor de strips van Andreas, een Duitste stripmaker die in Frankrijk woont. Zijn volledige naam is Andreas Martens en hij is de maker van reeksen als Arq, Capricormus en Rork. Het zijn strips die ik altijd genegeerd heb, wat knap stom is. 

Afdwalingen

In 2018 bracht uitgeverij Sherpa Afdwalingen uit, een bundel korte strips, getekend door Andreas, op scenario van verschillende schrijvers. Ik liet het album een tijdje liggen en toen waren er weer andere zaken die mijn aandacht vroegen. Ik las het misschien pas een jaar later, was onder de indruk, maar ik koos ervoor om er niet over te schrijven, omdat het toen niet meer actueel was. 

En nu stuurt Sherpa The art of Andreas, een prachtuitgave met recente tekeningen van Andreas, gebaseerd op de werelden van Rork en Capricormus. Er zijn twee edities in groot formaat, een luxe editie met een losse prent en een ultra gelimiteerde editie met een gesigneerde prent. De twee edities hebben ook nog verschillende covers. 

Het boek staat vol met prachtige prenten, waarbij er verschillende uitklappers zijn. Dan beslaat de prent dus drie pagina's. En dat op het grote formaat. In zo'n tekening kun je helemaal verdrinken. 

Verschillende fasen

Sommige tekeningen worden getoond in verschillende fasen, van schets tot eindversie. Je kunt de manier van werken van Andreas dan van stap tot stap volgen. Het is fascinerend om te zien. Van een tekening telde ik dertien fasen, plus nog een veertiende: een uitsnede uit het eindresultaat, zodat je de details goed kunt zien. 

In een aantal tekeningen kun je de hulplijnen zien. Er zijn er nogal wat die gesitueerd zijn in een stedelijke omgeving: veel wolkenkrabbers, heel veel ramen. Voor die tekeningen maakt Andreas eerst een raster van lijnen, wat ook handig is voor het perspectivisch kloppend krijgen van de afbeelding. 

De strakheid en het geduld waarmee al die gebouwen getekend zijn, is verbazingwekkend. Te vaak neem je de gebouwen voor lief. Dan zijn ze decor en je volgt met je ogen vooral de personages. Pas als je juist dat deel van de tekening aandacht geeft, besef je hoeveel uren er in zo'n tekening gaan zitten. 

Commentaar

Bij verschillende platen geeft Andreas kort commentaar. Bij een ervan staat: 'Ik werd wel moe van al die gebouwen en ramen.' Het commentaar helpt soms ook bij het kijken: 'Wat ik hier interessant vind, is het licht.' Of de uitleg dat hij voor een afbeelding op lamellen eerst een tekening heeft moeten maken en die in stroken heeft moeten knippen.  Soms zegt hij van een tekening dat die niet echt gelukt is. Dat snap ik dan meestal weer niet. Een tekenaar kijkt toch met andere ogen dan een gemiddelde lezer. 

Andreas heeft altijd iets puntigs in zijn stijl zitten. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop hij de figuur Rork tekent: spitse kin, spitse neus, punten aan het haar. Lijnen hebben vaak iets hoekigs. Daardoor herken je zijn hand in veel tekeningen. Die herken je natuurlijk ook door de uitgebeelde thema's. Daar zitten ook hier en daar wel natuurtaferelen in, hoewel die blijkbaar niet zijn voorkeur hebben. 

Inkleuring

Maar Isa Cochet houdt ervan. Zij verzorgt de inkleuring van de prenten en doet dat prachtig. Andreas en Isa vormen een prachtig koppel. 

Natuurlijk schaam ik mij dat ik het werk van Andreas zo lang vernonachtzaamd heb. Aan de andere kant was de verrassing des te groter toen ik het wel ging bekijken. En wat goed dat er nu zo'n mooie uitgave is! Het cliché wil dat het een pareltje voor de boekenkast is, maar voorlopig laat ik het nog maar een tijdje op tafel liggen, om er van tijd tot tijd in te bladeren. 

The art of Andreas (Andreas & Isa Cochet)
• Luxe editie Groot formaat hardcover (25 x 33 cm), 120 pagina’s zwartwit en kleur, met losse prent | Gelimiteerde oplage | ISBN 978-90-8988-271-4 | € 55,00
• Ultra gelimiteerde editie met extra gesigneerde prent | Gelimiteerde oplage van 99 ex. | ISBN 978-90-8988-272-1 | € 99,00

maandag 22 januari 2024

De dood in Taormina (Arnon Grunberg)

Als ik goed geteld heb, is De dood in Taormina het vijftiende boek van Arnon Grunberg dat ik lees. Grunberg schrijft veel en ik hou hem niet bij. Er zijn momenten dat ik vind dat ik Moedervlekken (2016) of Bezette gebieden (2020) zou moeten lezen, maar er is altijd zoveel wat gelezen wil worden. Ook in mijn weken zitten maar zeven dagen en in mijn dagen maar vierentwintig uur. 

Toch heb ik een keer De dood in Taormina (2021) gekocht, hoewel ik wist dat ik er niet meteen aan toe zou komen. Intussen heb ik het gelezen. 

Typering

Grunbergs werk is qua stijl altijd aangenaam en wat dat betref zat ik in De dood in Taormina meteen goed. De openingszin is: 'Tot ik Jona ontmoette was ik niet bang om te sterven.' Daarna wordt het boek getypeerd dat je net aan het lezen bent. 

Dit gebed dat geen gebed is, deze bekentenis die geen bekentenis is - je bekent schuld, al het andere is afleidingsmanoeuvre - deze aanklacht die uiteindelijk ook dat niet is, ik mis het geloof om aan te klagen, deze liefdesbrief, nee dit antwoord op een liefdesbrief, een verlaat antwoord, beter laat dan nooit, is eigenlijk een poging een graf te graven. Een poging op te graven om beter te kunnen begraven, dit keer volgens de wet op de lijkbezorging. 

Het boek heeft dus iets weg van een gebed, een bekentenis, een aanklacht, een antwoord op een liefdesbrief en een poging om een graf te graven, hoewel die omschrijvingen niet voldoen. 

Lokeend

Op de eerste pagina lees je ook meteen dan de vertelster niet kan praten. Even verderop blijkt ze Zelda te heten. Zelda heeft een afwisselend maar ook moeilijk leven achter de rug: haar moeder verlaat het gezin om in Canada met een vrouw samen te gaan leven, samen met haar vader gaat ze een tijdje in China wonen en weer terug in Nederland komt ze bij een soort jeugdbende terecht, waar ze de functie van 'lokeend' heeft. 

Als je eenmaal lokeend bent geweest, dan blijf je het een beetje, zegt Zelda ergens. Mogelijk heeft ze de mensen die op haar pad komen zelf naar zich toe gelokt. Die mensen dat zijn de 'Zweedse Nederlander' Rasmus, een operaregisseur, wiens assistente ze wordt. Via een van de opera's ontmoet ze Jona, een oudere, succesvolle acteur (tweevoudig winnaar van de Louis d'Or) en Per, een jongere man, vaak aangeduid als 'de jongen'. 

Met deze twee zal ze uiteindelijk op Sicilië belanden, in Taormina. En, de titel verraadt het al, daar zal ook de dood zijn. 

Absurd

Bij Grunberg komen enkele elementen steeds terug. Zo is er altijd wel iets wat absurd aandoet. De hoofdpersoon van Goede mannen leefde bijvoorbeeld een tijdje in het kippenhok. Ook in De dood en Taormina zitten er genoeg passages waarin de absurditeit doorklinkt. Als Zelda's moeder ervandoor is, zet haar vader af en toe de eierwekker: tien minuten huilen per dag is genoeg. 

De moeder van Jona wil niets meer met hem te maken hebben. Soms zoekt hij haar op, maar dan doet ze niet open. Hij praat dan door de brievenbus tegen haar. Hij zegt dat hij haar vergeeft. Ook dat is een absurde situatie. 

Vaak zit het absurde in iets wat klein begint en consequent doorgevoerd wordt. Dat gebeurt ook in de stijl. Er wordt een vergelijking gemaakt (iemand wordt bijvoorbeeld vergeleken met een boshut) en dan wordt die zo vaak herhaald dat die zowel iets vanzelfsprekends als lachwekkends krijgt. 

Grunberg lezen is nooit saai. Altijd zit er een soort opgewektheid in zijn stijl, ook als het verhaalde niet zo vrolijk is. Dat leest lekker. 

Maar er is in De dood in Taormina niet meteen een probleem dat opgelost moet wordt, iets waarnaar de hoofdpersoon streeft, iets wat haar gaande houdt. Dat is er misschien wel, maar het duurt lang voordat je het ontdekt. 

Meesterhand

Toen ik op tweederde van het boek was, vond ik het heel aardig, maar er is zoveel aardigs om te lezen. Eigenlijk vond ik het een beetje onder het niveau dat ik van Grunberg gewend was. Onderhoudend, goed geschreven, zeker, maar dat was me toch te weinig. Maar zo rond bladzijde 260 komt de dood in Taormina en dan krijgt het verhaal hoogte en diepte. Ineens is de meesterhand zichtbaar. 

Ik heb gedubd of ik zou moeten vertellen wat er gebeurt in Taormina. Dat wat ook zal verklaren waarom Zelda niet kan praten en waar ze op dat moment is. Ik doe dat toch maar niet. De dood in Taormina is weliswaar al enkele jaren oud, maar voor mensen die het gaan lezen, is het nieuw en die gun ik wel de verrassing die ik zelf ondergaan heb. Ik moest daarbij denken aan een essay van Jacques Kruithof, dat opgenomen is in de bundel Hoe ik om het leven kwam en andere essays (1985), maar daar kan ik hier niet op ingaan, omdat dat ook te veel weg zou geven. 

De dood

Zelda heeft een aparte relatie met de dood. Als zestienjarige heeft ze ooit haar vader beloofd dat ze zou blijven leven. Maar de dood was er altijd wel als mogelijkheid. Pas als ze Jona ontmoet, verandert dat. Als Jona even naar een café gaat om een fles wijn te kopen, moet Zelda overgeven:

Boven de wc besefte ik opnieuw, maar nu met een helderheid, een onontkoombaarheid, dat de dood geen verre vriend meer was, geen altijd aanwezige kans op verlossing, alleen nog een permanente vijand. De dood was de grootste nederlaag van alle nederlagen die je als mens kon lijden en precies dat stond mij tegen. 

Zelda verbindt zich aan Jona. 'Jouw demonen zijn mijn demonen', zegt ze. Ze wil hem van die demonen bevrijden. Daarmee stelt ze zich eigenlijk in dienst van Jona. Ze noemt zichzelf een kameleon. Ze past zich aan aan anderen, maar niet uit zwakheid. Ze is sterk genoeg om zich aan te passen. 

Zelfonderzoek

Het boek dat we lezen, kun je zien als een zelfonderzoek. Zelda noemt het ook een verhoor ('ik verhoor mezelf'). In hoeverre heeft ze zaken in eigen hand en in hoeverre overkomen ze haar? In ieder geval neemt het leven in Taormina een wending die ze niet voorzien heeft en waar ze een beetje beduusd op reageert. Wat zegt dat over haar? Misschien probeert ze daar wel achter te komen. 

Als je eenmaal op gang bent in het verhaal, ben je openingspagina al half vergeten. Op die pagina probeert Zelda duidelijk te krijgen wat voor soort verhaal ze aan het vertellen is en wat voor functie dat heeft. Maar aan het eind van het boek komt die weer in je gedachten en dan zie je ook pas dat ook dit boek weer heel goed in elkaar zit. Ik denk dat ik net iets meer genoten heb van Goede mannen en van Huid en haar, omdat het in De dood in Taormina toch vrij lang duurt, voordat je beseft wat het goede aan het boek is. Alsof een voetballer lekker meedraait in de wedstrijd, maar pas ver in de tweede helft zijn werkelijke kwaliteiten laat zien. 

Maar Grunberg kun je altijd goed lezen. Ook aan De dood in Taormina zul je niet bekocht zijn. 

woensdag 17 januari 2024

Heden verse vis 2: Bruggenbouwers (Legendre / Cambré)


Eigenlijk ben ik een hap-snap-striplezer; er lijkt geen plan te zitten achter wat ik lees, ik lees wat voorhanden is. Eigenlijk ben ik dat altijd al geweest, al heb ik ook wel eens bewust gezocht naar ontbrekende delen uit een reeks. 

Bij mijn besprekingen trek ik meestal geen lijnen naar andere albums van dezelfde tekenaar of scenarioschrijver. Dat heeft ook wel te maken met mijn opvatting dat elk album op zichzelf gelezen moet kunnen worden en zichzelf moet bewijzen. 

Maar bij het tweede album van Heden verse vis kan ik toch niet om de makers heen. Marc Legendre (scenario) en Charel Chambré (tekeningen) zijn twee grootheden, met een indrukwekkend oeuvre. Als duo kennen we ze ook van Amoras en De kronieken van Amoras, waarmee Suske en Wiske een compleet nieuwe weg insloegen. 

Niet dat ik hier inga op die andere albums, maar ze zitten in mijn hoofd als ik Heden verse vis lees. Bovendien heb ik zowel het eerste deel (En route) als het tweede deel (Bruggenbouwers) met plezier in Eppo gelezen. Dat beïnvloedt ongetwijfeld het oordeel. 

Bruggenbouwers

Sommige verhalen worden beter als je als compleet verhaal kunt lezen in plaats van in afleveringen. Het tempo van vertellen laat zich dan beter beoordelen en je ziet gemakkelijker de grote lijnen. Bij Bruggenbouwers had ik eerder het omgekeerde. In afleveringen werkt het verhaal goed: er zitten grapjes in die je humeur goed houden en steeds zijn er problemen die opgelost moeten worden. 

Maar bij lezing als album ben ik toch een beetje teleurgesteld. Het tekenwerk is goed en fris, de dialogen zijn spits en er is zelfspot: de makers zijn ook de hoofdpersonages en ze sparen zichzelf niet. Ze zijn loyaal aan elkaar, maar kunnen toch stekelige opmerkingen maken. Dat is allemaal prettig. 

Grote lijn

Maar de satire die er hier en daar in zit op de stripwereld (er komt een uitgever in voor) is redelijk ongevaarlijk.  En een groter bezwaar: er zit te weinig spanning in de grote lijn. 

Er is een brug ingestort en Legendre en Chambré zijn verplicht om een tijdlang te verblijven in een klein Spaans dorp. Ze moeten eigenlijk aan het werk, maar laten zich gemakkelijk afleiden. Ze vinden een werkplek in een strandtent, die ook een soort eet- en drinktentje wordt. Er dreigt een controverse met de burgemeester, maar die wordt al snel opgelost. 

Steeds volgt de intrige de korte termijn: er zijn wat moeilijkheden en die worden weer opgelost en daarna zijn er nieuwe moeilijkheden. Maar erg groot zijn de problemen niet en ze zorgen niet echt voor spanning. Het overkoepelende verhaal blijft, in mijn ogen althans, mager. 

Personages met weinig context

Verder lopen er nog wat personages rond die een rol speelden in het eerste album. Blijkbaar konden de makers niet helemaal om hen heen, maar hun rol is maar bescheiden. Voor lezers die het eerste album niet kennen, krijgen ze maar weinig context. 

Bruggenbouwers blijft leuk om te lezen. Het tekenwerk is prima, de zelfrelativerende toon is aangenaam en in de details is de strip ook echt grappig. Maar als je het album uit hebt, vraag je je af wat je nu eigenlijk gelezen hebt en dan blijft er niet zoveel substantieels hangen. Amusement van niveau, maar ook niet meer dan amusement. Lekker voor tussendoor, maar voor mijn gevoel kunnen de makers beter. 

Reeks: Heden verse vis
Deel 2: Bruggenbouwers
Scenario: Marc Legendre
Tekeningen: Charel Chambré
Uitgeverij: Standaard Uitgeverij
2023, 68 blz. € 19,95 (hardcover)

 

dinsdag 16 januari 2024

De nieuwe koloniale leeslijst (samenst. Rasit Elibol)

Rasit Elibol is redacteur bij De Groene Amsterdammer en samensteller van De nieuwe koloniale leeslijst (2021). In de inleiding maakt hij niet duidelijk hoe het boek ontstaan is. Is dit een verzameling artikelen die eerder in De Groene Amsterdammer zijn gepubliceerd? Dat zou zomaar kunnen. In ieder geval zijn het allemaal stukken over boeken die iets met de voormalige koloniën van Nederland te maken hebben. 

Volgens Elibol is het hoog tijd om de traditionele canon te herzien, zodat iedereen zich kan herkennen in die verhalen. Weliswaar is Anton de Kom toegevoegd aan de canon van Nederland, maar daarmee ben je er niet. 

De literaire canon is ook veel te eenzijdig, je vraagt je af in welke wereld de opstellers leven, en dus vinden we het hoog tijd voor een eigen lijst met ook andere stemmen. En niet onbelangrijk: de boeken zijn gelezen en besproken door een zeer diverse groep schrijvers, wetenschappers en essayisten. 

Literaire canon

Het is lastig om te bepalen wat 'de literaire canon' is. Er zijn verschillende versies van. De meest recente vond ik hier. Die bevat echter verschillende canons, met daarbij een apart hoofdstuk over (post)koloniale literatuur. Het is wel een lijst die verscheen na  De nieuwe koloniale leeslijst. Mogelijk was in 2021 de situatie nog wat anders. 

Aan het eind van het document wordt de canon samengevat in honderd boeken, waarvan er acht zich afspelen in de voormalige koloniën. Dat lijkt me een behoorlijke score. Ik noem de titels:

Multatuli, Max Havelaar; Jeroen Brouwers, Bezonken rood; Hella Haasse, Oeroeg; Louis Couperus, De stille kracht; Hella Haasse, Heren van de thee; Anton de Kom, Wij slaven van Suriname; E. du Perron, Het land van herkomst; Cynthia Mc Leod, Hoe duur was de suiker?

Heren van de thee komt niet voor in De nieuwe koloniale leeslijst. Dat is te verdedigen. Van Haasse wordt al een boek besproken. Maar ook Hoe duur was de suiker? ontbreekt en dat is wel vreemd te noemen. 

Verrassend

In De nieuwe koloniale leeslijst staan voornamelijk boeken die we al kennen. Min of meer verrassende titels zijn voor mij: Suwarsih Djojopuspito, Buiten het gareel; Jo Boer, Kruis of  munt; Bea Vianen, Sarnami, Edgar Cairo, Kollektieve schuld en Radna Fabias, Habitus. 

Dat werk van Pramoedya Ananta Toer besproken wordt is, begrijpelijk, maar ik had eerder gedacht aan oorspronkelijk Nederlands werk. 

Ontbrekende schrijvers

Zo'n 'leeslijst' is natuurlijk geen canon, al wordt hij wel gepresenteerd als de leeslijst, maar ik mis nogal wat schrijvers. Cynthia Mc Leod dus, maar ook Beb Vuyk, Maria Dermoût, Aya Zikken, Mischa de Vreede, P.A. Daum, Tjalie Robinson, Madelon Székely-Lulofs, F. Springer, Rob Nieuwenhuis/E. Breton de Nijs, Hugo Pos, Jules de Palm, Ellen Ombre, H.J. Friedericy, Willem Walraven, A. Alberts, Alfred Birney, Leo Ferrier, Kester Freriks. Er zijn er ongetwijfeld meer, maar dit zijn namen die me te binnen schieten. 

Dat er keuzes gemaakt moesten worden, snap ik wel, maar ik had graag iets gelezen over het keuzeproces. Is er in De nieuwe literaire leeslijst een voorbeeld van het opnieuw lezen van bekende koloniale en postkoloniale literatuur? Is dit een suggestie voor een postkoloniale literaire canon? Dan is het ontbreken van sommige auteurs wel een manco. 

De bundel eindigt met een bespreking van Habitus van Radna Fabias. Voor de rest wordt er aan poëzie geen aandacht besteed. Geen Trefossa, Michaël Slory, Rabin Gangadin of Shrinivāsi. 

Schrijvers, wetenschappers, essayisten

Maar goed, er staat natuurlijk heel veel wel in De nieuwe koloniale leeslijst en de bewering over die 'zeer diverse groep schrijvers, wetenschappers en essayisten' klopt zeker. Ik noem namen: Gloria Wekker, Manon Uphoff, Alfred Birney, Theodoor Holman, Stephan Sanders, Marja Pruis, Basje Boer, Maaike Meijer, Yra van Dijk, Lofti El Hamidi, Michiel van Kempen, Alfred Schaffer. 

De aanpak van de schrijvers verschilt en niet elk boek vraagt om eenzelfde aanpak. Soms wordt vooral een boek onder onze aandacht gebracht, soms ook geeft een essayist een nieuwe visie op een boek. Ik heb het idee dat de schrijvers daar vrij in gelaten werden. 

Orpheus in de dessa

Het meest verrassend vond ik wat Alfred Birney schreef over Orpheus in de dessa van Augusta de Wit. In samenvattingen van het verhaal gaat het vaak vooral over twee personen: Bake en Si-Bengkok. Birney wijst ons op een derde persoon, de Indo, die geen naam krijgt in het boek, maar bij alle gebeurtenissen betrokken is. 

Birney maakt korte metten met de opvatting dat Orpheus in de dessa een antikoloniale novelle zou zijn. Volgens hem moet je dan heel goed slecht kunnen lezen. En dat treuren van Bake na de dood van Si-Bengkok?

Uiteraard treft de lezer Bake later aan in diepe rouw, want ja, Europeanen horen berouw te hebben na de zonde, dat hoort bij hun christelijke cultuur. 

Juist door die rouw wordt Bake 'goed': de Hollander toont gevoel, de Indo niet. 

Dat Bezonken rood van Jeroen Brouwers en Het Oostindische kampsyndroom door Marja Pruis in hetzelfde stuk besproken worden, is logisch. Dat ze ook Thuisvaart van Diet Kramer erbij betrekt verraste me. 

Veel bijdragen zijn vrij beknopt, vaak nog geen tien bladzijden lang. Maar in een vrij kort bestek lukt het alle schrijvers om je nieuwsgierig te maken naar het besproken boek. Van de vierentwintig boeken die langskomen heb ik er vijftien gelezen en het is prettig als de kennis over die boeken opgefrist wordt of een duwtje krijgt. Andere boeken kende ik soms omdat ik erover had gelezen, andere waren nieuw of bijna nieuw voor mij. 

Ik kreeg tijdens het lezen zin om sommige schrijvers te gaan (her)lezen en als een boek zoiets kan bewerkstelligen, doet het iets goeds, denk ik. Door steeds weer artikelen te lezen die gaan over verhalen die zich afspelen in de voormalige koloniën, ontkom je er bovendien niet aan na te denken over de manier waarop daarover verteld is. Er zijn alternatieve verhalen, waardoor de oorspronkelijke wellicht herzien moeten worden. Daar kan De nieuwe koloniale leeslijst zeker aan meehelpen. 


Bij Das Mag verschenen ook De nieuwe feministische leeslijst en Jongens waren we, De problematische sekse in de literatuur. 

Eerder schreef ik over:

Maria Dermoût, Nog pas gisteren
Raoul de Jong, Jaguarman
Anousha Nzume, Hallo witte mensen

maandag 15 januari 2024

Tuskegee Ghost 1 (Benjamin von Ekartsberg / Olivier Dauger)

Het eerste deel van het tweeluik Tuskegee Ghost opent met een scène in 1950. Een jongetje zegt tegen zijn vader dat hij piloot wil worden. Vader krijgt herinneringen aan de tijd dat hij zelf piloot was en slaat het speelgoedvliegtuigje van zijn zoontje stuk: zo voelt oorlog. 

De vader, Robert Hofman, is getraumatiseerd door de oorlog. Hij was niet zomaar een piloot, maar was een van de Tuskegee Airmen, een eenheid die uit Afro-Amerikanen bestond. In de Tweede Wereldoorlog kende het Amerikaanse leger nog een raciale scheiding. Het werd een legendarische groep, die tal van onderscheidingen vergaarde. Ghost was de bijnaam voor Robert. 

Zijn zoon Mark wil ook piloot worden. In 1969 rijdt hij met zijn vriendin Jenny naar zijn ouderlijk huis in Alabama. Vader Robert reageert nogal heftig op het bericht dat Mark niet meer studeert aan de universiteit. Moeder geeft haar zoon een kistje mee met papieren van vader uit de tijd dat hij nog piloot was. Dan pas komt Mark erachter wie zijn vader was. Over zijn verleden heeft vader altijd gezwegen, al wordt hij nog elke nacht wakker van zijn angstdromen. 

Racisme

Aan de ene kant gaat de strip Tuskegee over de geschiedenis (de Tuskegee Airmen). Dat is al interessant: hoe kon de groep vliegers uitgroeien tot wie ze uiteindelijk geworden zijn? Aan de andere kant laat het verhaal zien dat het racisme in de jaren zestig nog net zo prominent was als in de jaren veertig. 

Robert wordt in de jaren veertig afgetuigd door een stel witte militairen, maar hij is degene die opgepakt wordt en de daders worden niet eens als getuigen verhoord. In 1969 krijgt Mark ook te maken met agressie. Net als zijn vader trouwens. De slotscène is een brandend kruis dat voor het huis van Hofman is geplaatst. 

Het is een gelukkige keuze van de scenarist Benjamin von Eckartsberg om deze verhaallijnen te combineren. Het plaatst de Tuskegee Airmen in een context van tegenwerking en discriminatie. Dat maakt de prestaties van het squadron alleen maar groter. 

Tegelijkertijd toont het verhaal dat er tot ver na de oorlog er nog een hele strijd gevoerd moest worden. Robert Hofman is die strijd uit de weg gegaan: hij opende een garage en probeerde gewoon zijn werk te doen, maar de problemen zochten hem op. 

Complex

Het eerste deel van Tuskegee Ghost laat de complexiteit zien van de emancipatie waarin Tuskegee Airmen een rol hebben gespeeld en ook hoe een hele tijd na de oorlog de samenleving nog steeds doortrokken is van racisme. 

Het album heeft als motto een citaat uit 'The sound of silence' van Simon and Garfunkel: 'Hello darkness, my old friend / I've come to talk with you again.' De duisternis is zo vertrouwd dat hij aandoet als een vriend. Ook in Tuskegee moet er opnieuw met de duisternis gepraat worden. Robert zal het duistere uit zijn verleden onder ogen moeten zien en ook om hem heen dringt het duister opnieuw op. 

Tekeningen

Het tekenwerk van Olivier Dauger is bijzonder. De tekeningen hebben geen belijnde kaders en ook binnen de tekeningen zijn er geen contourlijnen. Dat geeft een beetje een schilderachtige indruk, maar Dauger houdt zijn tekeningen ook strak, helder. Ze doen daardoor wat onderkoeld aan en dat werkt goed, zeker als de inhoud heftig is. 

Aan het eind van dit eerste deel wil je eigenlijk alleen maar verder lezen, maar we moeten nog eventjes wachten op deel 2. Tuskegee is niet alleen een boeiende strip, maar het is ook een verhaal dat nu nog belangrijk is. 

Titel: Tuskegee Ghost, deel 1
Scenario: Benjamin von Eckartsberg
Tekeningen: Olivier Dauger
Vertalling: Frederik Van Wonterghem
Uitgever: Silvester Strips
2023, 56 blz. € 19,95

donderdag 11 januari 2024

Twee meisjes en ik (A.H. Nijhoff)


In 1931 verscheen de roman Twee meisjes en ik van A.H. Nijhoff. De auteur was Netty Nijhoff-Wind,  echtgenote van Martinus Nijhoff.  Aan de naam kon je niet zien dat ze een vrouwelijke auteur was. Dat zou later vaker gebeuren, bij bijvoorbeeld Andreas Burnier en M. Februari. 

Sommige recensenten wisten wie A.H. Nijhoff was, andere duidelijk niet:

Delftsche Courant, 27 april 1931

De verteller in de roman is een man die Bill genoemd wordt. Aanvankelijk dacht ik met een vrouw van doen te hebben, mede door het 'zwempak', maar al gauw blijkt het een mannelijke arts te zijn, 28 jaar oud, die vijf jaar een relatie heeft gehad met Emily. Als die uit dreigt te lopen op een huwelijk, verlaat hij haar en vlucht naar het Engelse Cornwall. 

Juan en Ann

Daar ontmoet hij twee meisjes: Juana, die Juan genoemd wil worden, is dertien jaar oud en ze tobt met haar gezondheid. Ze staat onder streng toezicht van een 'nurse'. En Ann, ongeveer even oud, de jongste dochter van een man die 'de kolonel' genoemd wordt, hoewel hij dat eigenlijk (nog) niet is. Ze heeft twee oudere zussen, Francis en Rosy. 

Bill sluit vriendschap met de kinderen en gaat verschillende keren met hen op pad. De meisjes zijn elkaars tegenpolen: Ann is beweeglijk, slordig, extravert en Juan is meer beschouwend, in zichzelf gekeerd. 

Het hotelletje waar Bill verblijft, wordt gerund door een 'landlady'. Op een dag arriveert haar zoon, Cyril, een begaafd pianist, die nogal slordig omspringt met zijn talent. Hij komt uit Frankrijk, samen met zijn vriend Jérôme, en spreekt verschillende keren af met Francis. 

Een nieuwe ethiek

Jérôme heeft een gesprek met Bill over kunst. In de nieuwe muziek en de nieuwe beeldende kunst wordt er afgerekend met traditionele vormen. Jérôme ziet dat als een opstand tegen het lijden van de mensheid. De nieuwe esthetiek zal volgens hem leiden tot een nieuwe ethiek. 

Waarom het verlangen naar een leven na de dood? Moet de mens niet veeleer beseffen, dat zijn geluk hier ligt in dit korte leven, waarin zijn handen creëren kunnen? Is deze jachtige kunstmatige wereld die hij zich op aarde geconstrueerd heeft niet een meer reëel paradijs dan de luchtkastelen van de religie?

Wat de functie van de uitweiding van Jérôme is, is niet zo duidelijk. Misschien zijn alle personen in dit boek wel bezig hun eigen geluk te creëren, maar dat blijkt nog lastig genoeg. 

Dagboek

Het eerste deel van het boek is geschreven als dagboek van Bill. Aan het eind van de zomer gaat iedereen weer naar Nederland. Bill besluit zijn dagboek met:

Ik ben nu weer even alleen en zonder vrienden, net zoals ik hier aankwam. Maar het lijkt mij alsof ik een mensenleven ouder geworden ben. Ik weet niet of ik geestelijk gewonnen heb en wat de toekomst mij zal brengen. Maar ik ben teruggekomen tot de eenvoudige realiteit van het leven en dat is het enige waaraan ik mij vasthouden wil. 

Ook in het tweede deel is Bill de verteller, maar dat schrijft hij achteraf, bijna twintig jaar later, als er al van alles gebeurd is. Ann heeft dan bijvoorbeeld al twee kinderen. 

Na de zomer wordt Bill huisarts in Mook. Ann en Juan gaan naar dezelfde school voor voortgezet onderwijs. Hij verliest hen niet helemaal uit het oog. In Groesbeek, niet ver van Mook, is er een landhuis dat behoort tot de familie van Juan. Daar zal hij de beide meisjes nog geregeld zien. 

Abortus

Als Ann een jaar of achttien is, blijkt ze een relatie te hebben met Cyril. Ze zal van hem ook een kind krijgen. Het valt allemaal niet mee: Cyril is verslaafd aan drugs en op een gegeven moment kan Ann het niet aan dat ze weer zwanger van hem is. Bill aborteert de vrucht. 

In zijn familie speelt er overigens ook nog wat: zijn broer Eduard gaat trouwen. Maar eigenlijk houdt hij van iemand anders: van de tweede vrouw van zijn vader. 

Vrolijk wordt het allemaal niet. Bill maakt het van een afstandje mee. Soms is hij duidelijk de vaderlijke figuur, die dingen moet regelen, de oudere vriend. Maar niet altijd. In de proloog, de 'Opdracht' karakteriseert hij het driemanschap als volgt:

Wij waren eenvoudig een bond van drie, twee meisjes en een oudere man, de toeschouwer die zichzelf verloren heeft in het voorwerp van zijn belangstelling. Er is geen naam te vinden, noch een verklaring voor onze vriendschap. Een kleine vonk alleen, gloeiend achter onze ogen, een sotto voce, vibrerend in onze stem als wij met elkaar spraken, getuigde van een verstandhouding tussen ons drieën, de verstandhouding van bondgenoten of misschien ook van medeplichtigen. 

Bill verliest zich inderdaad een enkele keer in het voorwerp van zijn belangstelling. Hij zoent Ann als ze zich huilend op hem werpt. Nog weer later belanden ze samen in bed in wat hij omschrijft als een 'orgie van hartstocht'. Dat wordt in bedekte termen aangeduid. 

Ann en Cyril

In de loop der jaren staat het huwelijk van Ann en Jérôme behoorlijk onder druk en ze verlaat hem, zonder echt van hem los te komen. Ann zegt tegen Bill:

Ik weet wel dat Juan en jij veel meer waard zijn dan Cyril. Cyril is ijdel en kinderachtig. Maar dat is het juist, Bill. Ik ben ook niets. Met Cyril doet het er niet toe of ik domheden zeg. Hij verwacht niets van me. En met jullie heb ik altijd het gevoel alsof jullie hopen dat ik een of andere dag een ernstig mens worden zal. En dat word ik toch nooit...

Eigenlijk gaat het hele tweede deel over de verhouding van de drie hoofdpersonen en daar cirkelen nog wat personages omheen, van wie Cyril het belangrijkst is. Hoe die verhouding wisselt is niet zo makkelijk aan te geven of te duiden, omdat voor de personen zelf ook niet altijd duidelijk is wat er leeft bij henzelf en bij anderen. Daardoor blijft het boek boeiend. 

Ik las Twee meisjes en ik in de herdruk van 2018. Dat is van nog niet zo lang geleden, maar indertijd is mij het boek helemaal ontgaan. Ergens op zolder moet in een doos nog een vroegere druk opgeborgen zitten. Gekocht, maar nooit gelezen. 

Gedeelten in het Frans

Tijdens het lezen doet de roman niet aan als een boek van bijna honderd jaar geleden. Het is lekker fris gebleven. Oorspronkelijk zaten er grote lappen tekst in het Frans in. Die zijn intussen vertaald. Vooral Albert Helman stoorde zich daar indertijd aan. 

De Groene Amsterdammer, 20 augustus 1931

Hij merkt nog wel wat positiefs op over de roman, maar hij is toch voornamelijk negatief. Dat 'niet netjes' is een moreel oordeel. Bij Helman geeft het niet de doorslag en dat is bij de meeste recensenten net zo. Een enkeling heeft het boek wel tegen de borst gestuit. Het duidelijkst is Henri Borel in Het Vaderland van 30 augustus 1931. 

'n Ellendige viezerik

Over de titel merkt hij op: 
Twee meisjes en ik  - maar er behoort nog 'n ellendige viezerik van 'n jongen man bij, die als vierde in den titel verzwegen is.
Blijkbaar deed het boek hem wel wat:
Het Vaderland, 30 augustus 1931

Stijl

Over het algemeen was de ontvangst positief tot zeer positief, in de recensies die ik gezien heb. Maurits Uyldert was kritisch over de stijl van Nijhoff in een bespreking in het Algemeen Handelsblad
Algemeen Handelsblad, 24 oktober 1931

Ook hij noemt nog wel een positief punt 'niet zonder psychologisch inzicht', maar als hij de balans opmaakt, weegt de in zijn ogen gebrekkige stijl zwaarder. Ook noemt hij het zwemen naar banaliteit. 

Algemeen Handelsblad, 24 oktober 1931

Positieve recensies

Het talent van de schrijfster wordt door veel recensenten opgemerkt. Twee meisjes en ik valt op tussen de andere boeken. In de Deli Courant bespreekt 'v.d. T.' de roman. Hij begint zijn bespreking als volgt:
Deli Courant, 6 mei 1931

Nog een voorbeeld van een positieve bespreking is die in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 24 september 1931. 

Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 24 september 1931

Er waren -het is maar een greep- ook positieve besprekingen in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 8 juni 1931 en in het Twentsch Dagblad Tubantia en de Enschedesche Courant van 12 augustus 1931, door W.L.M.E. van Leeuwen. 

Positiever dan verwacht

Ik had verwacht dat men meer geschokt gereageerd zou hebben op de inhoud van de roman. Weliswaar is Nijhoff meestal niet expliciet, maar er komen drugsgebruik en een abortus in voor. Er worden toespelingen gemaakt op een lesbische verhouding, er is een Fransman met zijn jongere vriend en de verteller geeft zich enkele keren over aan zijn hartstocht bij een nog wel heel jonge vrouw. Er zijn recensenten die erover beginnen, maar het is toch een minderheid. Tenminste bij de recensies die ik zag. 

Dat er genoeg kritiek was, vertelt Andreas Oosthoek in een uitgebreid en verhelderend nawoord, verlucht met foto's. 

In de jaren zeventig en negentig van de vorige eeuw waren er ook al herdrukken van Twee meisjes en ik en in 2018 was er dus weer eentje, bij uitgeverij Cossee. Het is een uitstekende heruitgave, van een goede roman. Die had gemakkelijk een klassieker kunnen worden, maar eigenlijk hoor ik er nooit iemand over. Dat is jammer. Zo'n goed boek zouden veel meer mensen moeten lezen. Kom je het ooit tegen, koop het dan!