dinsdag 27 november 2012

Wij hebben den Führer gezien!





Wie de naam Hitler hoort, zal daar weinig positiefs bij denken. Toch is er een tijd geweest dat Hitler niet alleen aanhangers had, maar ook vereerders. Het is na zoveel jaren moeilijk voor te stellen.

Maar als wij nu opgegroeid waren in het interbellum in Duitsland? Als wij de opkomst van Hitler meegemaakt hadden? Dan hadden we misschien wel op een dag de volgende tekst gelezen. Ik stel me er iemand bij voor die enthousiast, met krachtige stem, vertelt.

Uit het verlangen en de offers van tallooze geslachten van ons volk is het Groot-Duitsche Rijk gegroeid  Met brandende harten maken wij jongeren dezen grootschen tijd mee, nu in het vuur van een geweldigen strijd een nieuwe eeuw aanbreekt - een eeuw, waarvoor wij geboren werden. En boven dit alles staat de Führer.
Hem is de kracht gegeven, om uit de onmetelijke offers een langdurigen bloeienden vrede te scheppen.
Nog nimmer in de geschiedenis viel een Duitsche leidersfiguur zulk een wonderbaarlijke zending ten deel: het heilige land van alle Duitschers uit zijn diepste knechtschap en gespletenheid tot zijn schoonste ontplooiing van kracht en macht te voeren.
Zijn voorbeeld verlicht voortdurend onze harten. Wij bewonderen den levensweg dien hij ging en wij houden van dezen grooten, goeden en verheven mensch. Wij zijn gegrepen door den ontzaglijken omvang van zijn genialen arbeid.
De vurigste wensch van een Duitschen jongen of een Duitsch meisje is, om eens den geliefden Führer te mogen zien, eens in zijn nabijheid te mogen vertoeven en ja - wie weet - door hem te worden aangesproken. En hoewel den meesten hunner dit geluk nooit ten deel viel, toch zijn er verschillende jongens en meisjes die dit voorrecht hebben gehad.
Als zij in ons midden stonden werden zij met vragen bestormd.  En zoo zullen zij dan ook in de bladzijden die volgen aan allen  in eenvoudige en sobere woorden van de grootste gebeurtenis in hun jonge leven, hun ontmoeting met den Führer, vertellen.
Zelfs onze gedichten zouden nauwelijks in woorden kunnen uitdrukken wat deze gebeurtenis voor hen heeft beteekend.
En daarom willen deze vertellingen van onze kameraden dan ook in geen enkel opzicht aanspraak maken op een preciese weergave van de ontmoeting met den Führer. Jeugdig en onopgesmukt willen zij aan ons luisterend hart van hun groote liefde getuigenis afleggen.
 En? Is je luisterend hart getroffen? Ik was vooral verbaasd over het stuk tekst. Het is geen proza dat je dagelijks tegenkomt.

Het hierboven geciteerde is de inleiding van het boek Wij hebben den Führer gezien. Ik heb het een jaar of dertig geleden aangeschaft, vanwege de vertaler, Martien Beversluis. Ik kocht toen veel dingen die met hem te maken hebben. De oorspronkelijke tekst is van Wilhelm Dissmann.

Ooit bezocht ik de weduwe Beversluis en vroeg haar of haar man indertijd niet dat boek in het Nederlands vertaald had waarin jongeren vertelden over hun ontmoeting met Hitler. Verontwaardigd ontkende ze. Het boek zat in mijn tas, maar ik liet het er mooi zitten. Als ik het eruit haalde, zou ze misschien helemaal niets meer willen vertellen.

Het boek van Dissmann hebik nooit gelezen. Wel heb ik de foto's bekeken. Hitler is daarop uitermate gezellig. Onlangs kwam ik Wij hebben enz. weer tegen, toen ik mijn boekenkasten opnieuw aan het inrichten was. Ik moet het maar eens gaan lezen en me nog meer verbazen.












zondag 25 november 2012

Vincent van Gogh. De vroege jaren.



De naam Berserik deed me meteen denken aan de Salamanderpockets uit mijn jeugd. Hermanus Berserik tekende daarvoor indertijd nogal eens de omslagen. Nu is er een nieuwe Berserik: Teun Berserik, zoon van. Hij verstripte de vroege jaren van het leven van Vincent van Gogh.

Nog maar pas geleden noemde ik hier Barbara Stok, die de laatste jaren van Van Gogh omwerkte tot een stripverhaal. Het knappe van haar boek is, dat je Van Gogh erin terugvindt, maar dat het tegelijkertijd onmiskenbaar een boek van Stok blijft.

Berserik doet het anders. Als je zijn boek leest, waan je je in een historische roman of een historische film: sfeervolle plaatjes die je terugverplaatsen naar de negentiende eeuw. De stijl doet wel denken aan die van Isings. Technisch knap gedaan.

Bij de tekst heb ik soms mijn twijfels. Sommige uitspraken zijn weinig geloofwaardig: 'Artiest wordt u niet zomaar, jongen'. Een andere keer lijken ze niet helemaal in de tijd te passen. Maar in de meeste gevallen zijn ook de teksten passend.

Het aardige is dat Berserik veel aandacht heeft voor de technische kant van het kunstenaarschap van Van Gogh. Hij laat zien hoe Van Gogh bepaalde materialen leert gebruiken en hoe hij zichzelf helpt bij het perspectivisch weergeven van een landschap.

Toch zou ik geen moment twijfelen als ik zou moeten kiezen tussen de boeken van Barbara Stok en Hermanus Berserik: geef mij Stok maar. Berserik is prima om iets te weten te komen over het leven van Van Gogh, maar je hebt niet het idee dat striptekenaar er echt iets eigens aan toegevoegd heeft.

Misschien is het boek gewoon te braaf. Maar wellicht is het ook te expliciet: veel wordt uitgelegd, zodat de lezer alleen maar hoeft te volgen en zelf niets hoeft te doen, laat staan dat hij zijn verbeelding moet gebruiken. Uiteindelijk is dat niet boeiend genoeg.




donderdag 22 november 2012

De nadagen van Sinterklaas




De Sint is weer in het land. Eerlijk gezegd heb ik niet gekeken naar de intocht en ik heb er ook niets over gelezen. Er is dagelijks een Sinterklaasjournaal, geloof ik, maar ook dat heb ik niet bekeken. Ook niet om Dieuwertje Blok weer eens te zien.

Dat ik zo weinig aandacht voor de goedheiligman heb, komt niet doordat ik niet meer in de Sint geloof. Sinterklaas bestaat, daarover heb ik geen twijfels. Maar ik ben bang dat ik de Sint een beetje zielig ga vinden en daarom denk ik maar niet te veel aan hem.

Sinterklaas heeft het namelijk moeilijk. Al zeker tien jaar heeft hij geduchte concurrentie van een dikke, uit zijn krachten gegroeide Coca-Colakabouter, die zich ook nog Santaclaus durft te noemen. Ik heb daar altijd mijn schouders over opgehaald. Wie de Sint vereert, kan zich immers niet druk maken om een lollig doende nepperd, die het nog niet waard is om de staf van onze heilige Nicolaas te dragen.

Maar de kerstman wint wel terrein. Een niet representatief onderzoekje onder twintig middelbare scholieren leerde me dat intussen al in de helft van de gezinnen er cadeautjes worden gegeven met Kerst, soms naast Sinterklaas, maar vaak ook in plaats van bij het sinterklaasfeest.

En er zijn meer gebieden waarop de Sint tegenwind ondervindt. In Amsterdam mag de bisschop niet meer een kruis op zijn mijter hebben. Hij draagt het wapen van onze hoofdstad, evenals de Pieten. Ik ben voor de scheiding van kerk en staat. Een bisschop hoort dus de tekenen van de kerk te dragen en niet die van de stad. De Sint is toch wel wat meer dan een pr-instrument voor Amsterdam, dacht ik.

Hoe geprofaniseerd de Sint in Amsterdam is, zag ik gisteravond nog. De plaatselijke voetbalclub Ajax speelde toen tegen een Duits team. De Amsterdammers hadden elf sinterklazen opgesteld, die het ene na het andere cadeautje aanboden aan de Duitsers.

Niet alleen wordt de Sint beconcurreerd en mag hij niet meer echt een bisschop zijn, ook zijn Pietermanknecht ligt onder vuur. Dat er nog steeds een zwart hulpje naast de Sint loopt, zou een restant zijn van koloniale verhoudingen, een geschiedenis van slavenhandel en een blijk van racisme. Misschien is dat zo. Maar ik heb nog nooit een kind meegemaakt dat racistisch geworden is van een olijke Piet van wie hij een handvol pepernoten gekregen had.


Misschien ben ik te somber, maar ik zie al voor me dat over een paar decennia de Sint nog net mag optreden in het voorprogramma van de kerstman. Daarbij mag hij dan waarschijnlijk geen mijter, tabberd en staf dragen. Meer dan het uniform van de pakjespost zal er wel niet in zitten.

De pieten om hem heen zullen voor de helft van het vrouwelijk geslacht moeten zijn en ze moeten alle rassen vertegenwoordigen die er binnen onze landsgrenzen voorkomen. We zullen er ook op moeten letten dat er genoeg SP-stemmende pieten, ADHD’ers, linkshandigen en pieten met overgewicht om de Sint heen lopen.

Het zal allemaal bijzonder verantwoord zijn, maar er zal geen hond meer aandacht voor hebben. Daar helpt geen Dieuwertje lief aan.




woensdag 21 november 2012

Başıboş




Gijs Kast woonde een half jaar in Istanbul. Daarvan doet hij verslag in een boek vol tekeningen, Başıboş. Hij schetst het dagelijks leven en onthoudt zich verder van commentaar in woorden.

Kast lijkt vooral aandacht voor mensen gehad te hebben. Hij heeft hen vaak geportretteerd, meestal tegen een witte achtergrond, zodat ze alle aandacht van de lezer/kijker krijgen. Het hoofd is in verhouding soms net te groot, zodat dat nog een beetje meer nadruk krijgt. 

Veel van de tekeningen in zwart-wit. Vaak gebruikt Kast een enkele steunkleur, waarmee hij accenten aanbrengt. In enkele tekeningen gebruikt hij meer kleuren. 


Başıboş is een fraai boek geworden, maar het is beroerd gelijmd: al na een paar keer lezen liet de kaft los. Daar had De Harmonie best wat meer aandacht aan mogen besteden. 




Frans Kusters overleden



Gisteren overleed Frans Kusters (1949 - 2012). Ik zag het bericht gisteren ergens op het web voorbijflitsen. Eerlijk gezegd dacht ik dat hij al dood was. Hij was een auteur van wie ik al jaren niets had gehoord. De laatste keer dat ik zijn naam hoorde noemen was het door Victor Vroomkoning. Ik vermoed dat hij wat over Kusters heeft geschreven in het Kritisch Literatuur Lexicon. Die mappen heb ik nog ergens in dozen op zolder. Ik ben niet gaan controleren of het klopte wat ik dacht.

Kusters kwam uit het Nijmeegse circuit, vermoed ik, maar zelfs dat weet ik niet zeker. In mijn boekenkast bevindt zich geen boek van hem en voor zover ik weet heb ik maar één boekje van hem gelezen: Het Chaplinconcours. Ik heb daar slechts een vage herinnering aan. Dat het 'wel goed' was. Technisch in orde, blijkbaar, maar verder heeft het geen herinnering nagelaten.

Ik dacht dat ik vorig jaar nog een boek van hem gelezen had, maar toen ik dat controleerde, bleek het een roman van Frans Stüger te zijn. Die blijkt nog te leven. Mijn geheugen bedriegt mij geregeld wat betreft dood en leven. Mensen van wie ik denk dat ze nog leven, blijken al lang dood en degenen die in mijn geheugen begraven zijn, zijn nog levend of gaan nu pas dood.

Dat ik Kusters nog ga lezen - ik zie het er niet meer van komen. Misschien doe ik daar verkeerd aan, maar dat zal ik deze week wel lezen in verschillende berichten. Zijn uitgever spreekt over 'een intense en suggestieve stijl' en 'Nesciaanse, milde ironie'. Hij was al lang ziek en in verschillende berichten lees ik dat hij een aardige man was. De dood spaart ook de aardigen niet.

Wellicht dat over tien jaar een twintigjarige jongeman in een doos op een rommelmarkt een boek van Frans Kusters vindt en het meeneemt omdat het maar vijftig cent kost. Het zou kunnen zijn dat hij het leest en daarna alles van die auteur wil lezen. Jammer dat hij het dan niet meer aan de schrijver kan laten weten.

(De foto van Kusters komt van de site van De Bezige Bij)

dinsdag 20 november 2012

Dikke Billie Walter



Er is veel van Kamagurka waarom ik kan lachen. Hier schreef ik bijvoorbeeld positief over The Holy Kama. Maar het nieuwe boek van Kamagurka en Herr Seele vind ik vooral flauw. Wellicht is het ook als flauw bedoeld en daarom geslaagd, maar feit blijft dat ik er weinig plezier aan heb beleefd.

Billie Walter is gigantisch dik en dik is blijkbaar grappig. Ach, er zitten best vondsten in het boek, maar het zijn er te weinig. De verhalen berusten op de overdrijving, maar als die overdrijving steeds gaat over het dik zijn van Billie, zonder dat de clou bijzonder leuk is, verveelt het gauw.

Het leukst vond ik eigenlijk de vormgeving van het boek: de kaft bolt wat op, waardoor de vorm perfect past bij de inhoud van het boek. hulde voor Dooreman en Dams. Voor de rest: jammer.


Janne Schra



Op haar Facebookpagina stelt Janne Schra zich voor: Janne Schra (Room Eleven, Schradinova) will save the planet with something not yet defined. In the meantime singer, songwriter and painter. Afgelopen zaterdag bezocht ik met Grote Zoon een theaterconcert van haar en haar band in Cultura, Ede.

Janne Schra treedt op met een band in interessante bezetting: twee violisten, een altvioliste, een cellist, een drummer/slagwerker en een gitarist. Zelf speelt ze piano en gitaar, maar dat hoor je eigenlijk alleen als ze soleert. Als ze met de band meespeelt, valt haar instrument weg.

Band en zangeres deden het goed, tijdens het concert. Het is duidelijk dat ze met plezier samenspelen. De nummers zijn fraai gearrangeerd en verschillende bandleden krijgen de kans om in een nummer te laten horen wat zij in huis hebben.

Schra poseert een beetje tijdens haar optreden, als de naïeveling die het leven nog niet zo erg snapt, misschien om vertedering bij het publiek op te wekken. Ze kreeg dat wel snel aan haar kant, overigens. Dat is ook niet zo gek, want haar optreden straalt een zekere lichtheid uit en Schra weet met haar teksten tussendoor de afstand tot het publiek klein te houden.

Haar stem is fraai en ze kan er veel mee. In het lagere segment is die stem laag en vol, in het hogere kan die ijl zijn, maar ze kan ook lekker uithalen. Ook kan ze zacht en ingetogen zingen. Een veelzijdig zangeres.

Het concert begon met nieuwe nummers, 'Speak up' en 'Light up', maar er kwamen ook oude bekenden voorbij, zoals 'Swimmer'. Heerlijke muziek, waardoor je je graag laat meevoeren en dat deed het publiek dan ook. Het was bereid om helemaal aan de kant van Schra te gaan staan en zelfs toen ze in een nummer de slappe lach kreeg, werd haar dat niet kwalijk genomen.

In januari verschijnt het nieuwe album. Dat ga ik kopen.







zondag 18 november 2012

Boemerang


Dat Komrij overleden is, weet iedereen. Meestal hoef ik daar niet aan te denken. Maar tijdens het lezen van zijn postume bundel Boemerang was de gedachte onontkoombaar. Het lukte mij niet om de gedichten los te zien van het idee dat Komrij ze schreef terwijl hij wist dat het doek weldra dichtgetrokken zou worden. In veel hoekjes van de gedichten bleek de dood verstopt en soms stapte die brutaal naar voren, hoofd omhoog, regenjas niet dichtgeknoopt, neus ophalend.

Dat maakte voor mij Boemerang toch wel tot een andere bundel dan de eerdere bundels van Komrij. Meester van de maskerade was Komrij: zich steeds weer verstoppend in een ander personage en als je dacht dat hij zichzelf was, was er altijd de ironie, waarmee hij zichzelf pootje haakte.

In deze bundel lijkt Komrij zich minder te verbergen. Natuurlijk, hij heeft nog steeds de strakke vorm, een goed gesneden kostuum van techniek. Maar het lijkt wel of hij de gedachte aan het naderende einde vrij toegelaten heeft en dat hij dat ons duidelijk laat zien. Als ik lees 'de avond vrees je en het grote krimpen' of  'er komt nog een luguber feestje aan' (uit het openingsgedicht), lees ik dat in het licht van het levenseinde. Dat zal ook wel aan mij liggen, maar Komrij geeft volgens mij ook wel aanleiding, al was het maar door al die engelen die hij met gulle hand door de bundel heeft gestrooid.

Diorama
De wereld waarin hij heeft rondgezwommen,
De kuip rondom, wordt langzaam monochroom.
Turbine eerst, nu stroopkan, godverdomme.
Gelei. Zwart-wit de takken en de boom.
De wandelaar die reus was werd een gnoom -
De druppels treffen hem als vuurkolommen.
De stuifwolk is verzand. Het bliksemt loom.
Als hoedjes van papier vallen de bommen.
Hij kneep zich in zijn arm en gilde niet.
Hij trok zijn broekriem aan, het hielp geen zier.
Hij is veroordeeld uitgewist te worden.
Met hem vervagen hele mensenhorden
En niets verbaast hem nog van wat hij ziet.
Hij hoort het slurpen van het putje. Hier.
Eerst de turbine die je voortdrijft, maar nu de stroopkan, waarin je nauwelijks vooruitkomt. Zelfs de bliksem is loom geworden. Het is afgelopen, de batterij is leeg, het beeld valt weg: 'Hij is veroordeeld uitgewist te worden.' En dan die gruwelijke en dus prachtige slotzin: 'Hij hoort het slurpen van het putje. Hier.'

Het putje van de dood dat ieder van ons op zal zuigen. Ook de 'hij' in het gedicht, die het slurpen al hoort. Een 'hij' kan nog op een afstandje zijn, maar Komrij overbrugt de afstand: 'Hier.' Onontkoombaar.

De schaduw van de dood die over de bundel ligt, maakt het mij ook lastig om er een oordeel over te hebben. Het is lastig om iets over de gedichten te zeggen zonder te raken aan waar ze naar verwijzen. Er is bijvoorbeeld een gedicht dat 'Scherts' heet, waarin de dichter het hiernamaals aanspreekt. Er zit ook zeker scherts in het gedicht, doordat het hiernamaals vergeleken wordt met een hanenei en met een sneeuwman in mei. Het eindigt met:
Hiernamaals, sla mij dood
Als ik over je ligging lieg:
Ik keer naar je donzen lood
Terug via school, schoot, wieg.
Die eerste zin van de slotstrofe is bijzonder grappig. Vind ik. Dat 'donzen lood' vind ik wat minder. Het is zo'n paradox die het altijd wel doet en bij de trits school, schoot, wieg, zijn we ook altijd wel vertederd. Zo'n terugdraaien van de tijd, waarbij het eind eigenlijk weer met het begin verbonden wordt is ook al niet heel erg origineel.

Toch stoorde mij bij eerste lezing dat niet. Ik zag voornamelijk een dichter die het hiernamaals in de ogen keek en grijnzend een gedicht schreef, waarbij hij pas in de twee slotregels de ironie liet vallen.

Boemerang is een bundel die aansluit bij de rest van het oeuvre van Komrij. In bijvoorbeeld De os op de klokkentoren (1982) komen veel absurditeiten voor. 'Wij lazen op een stenen bank van hout / Een boek dat dicht was.' Dat soort werk. Veel van die gedichten staan in de traditie van de omgekeerde wereld: door de zaken om te keren en ze op die manier absurd te maken, laat je zien hoe absurd de werkelijkheid is.

Komrij deed dat bijvoorbeeld in het gedicht 'Terribilità', waarin zinnen stonden als: 'De Noordpool herbergt menige korenschoof / In de Sahara heerst de grote ijstijd.' Het gedicht eindigt met 'De seksualiteit is mooi en prachtig'. Ja, ja, denken we dan en in ons hoofd hebben we de zin al omgekeerd.

Ook in Boemerang komen we zinnen tegen die zo in De os op de klokkentoren hadden gepast. In bijvoorbeeld de eerste versie van het gedicht 'Jongensdromen':
Ik woelde en wilde alles wat niet kon -
Een vuurbol in een kratermond bevriezen,
Een stopnaald laten smelten in de zon,
Voor vrienden tot het bittere einde kiezen.
Wat die verschillende versies betreft: ach, het is best aardig dat ze allemaal in de bundel staan. We zien hoe Komrij nog moest kiezen tussen de varianten, maar meestal is het verschil nou ook weer niet zo groot dat we de andere versies erg gemist zouden hebben als we er maar eentje te lezen hadden gekregen. Maar goed, ik vind het geen groot punt.

Niet elk gedicht in de bundel is een hoogtepunt, maar bij welke dichter in welke bundel is dat wel het geval? Er staat genoeg moois in Boemerang, ook als het sentiment van je afgegleden is en je de gedichten op zich kunt beschouwen, lijkt me. Mij bleef de echte Komrij wel steeds in de nek ademen, maar dat was niet onaangenaam.

Laten we de grote Gerrit het slotwoord geven.
Sukkel
Ik draag mijn hart op mijn hand.
Ik treed het schemergebied
Tegemoet - de scheidingswand
waar hij woont. Hij is er niet.
Verdwenen. Hoe zal ik hem noemen -
Een koningskind of een beest?
Niets redt me, niets kan me verdoemen.
Hij is er gewoon nooit geweest.
Ik mis mijn bedrevenheid.
Mijn talen mis ik. Ik stamel.
Ik kijk naar een wonde die bijt.
De ontbinding heeft ingezet, amen -

Voor een eerste reactie op het overlijden van Komrij: klik hier. Voor een stuk over de toneelstukken van Komrij: hier.

zaterdag 17 november 2012

Een land met gesloten deuren



Vorig jaar was het honderd jaar geleden dat Tjalie Robinson geboren werd. Hij heette eigenlijk Jan Boon en schreef ook wel onder het pseudoniem Jan Boon. Eerlijk gezegd was het jubileum me ontgaan, al is er best wat aandacht aan besteed: er kwam een expositie in het Letterkundig Museum, er verscheen een bundel met 'kronieken over het vooroorlogse leven in de Indische archipel' en een soortgelijke bundel met stukken over Nederland van na de oorlog, Een land met gesloten deuren. Dat laatste boek verscheen in een bibliofiele uitgave bij de Statenhofpers. Nu is het voor een groter publiek beschikbaar gekomen, bij In de Knipscheer.

Nooit iets gelezen van die Robinson, ook zijn biografie niet, die in 2008 verscheen, geschreven door Wim Willems, wiens naam elke keer opduikt als het over Tjalie Robinson gaat. Blijkbaar heeft hij het tot zijn levenswerk gemaakt om het stof van het werk van deze auteur te kloppen.

De stukken die opgenomen zijn in Een land met gesloten deuren zijn krantenstukken. Uit welke krant en van wanneer: de verantwoording is er onduidelijk over. We komen te weten dat deze bundel een vervolg is op een bundel met opstellen die gepubliceerd werden in De nieuwsgier. Als we het precies willen weten, moeten we maar naar de site over  vijf eeuwen migratie, waar voor mij, ook na langdurig zoeken, de bron van de krantenstukken niet te vinden is. Het was een kleine moeite geweest, neem ik aan, om de verantwoording netjes compleet te maken in het boek zelf.

Wim Willems heeft de verhalen 'licht' geredigeerd: taalfouten verbeterd, spelling gemoderniseerd, storende herhalingen weggehaald. 'Verder is af en toe de titel boven een stuk veranderd'. Welke titels dat zijn: ook hierover zwijgt de Verantwoording.  Alle vreemde woorden zijn cursief gedrukt, met tussen haakjes de vertaling erachter en dat is handig.

Tjalie Robinson lezen is overigens een genoegen. Hij blijkt een scherp waarnemer te zijn, die schrijft in een prettige stijl. In een van de stukken schrijft hij, 'Ik geef mezelf, goed en slecht. Ik registreer mijn gevoelen, dat is alles.' Helemaal waar is dat niet. Robinson registreert vooral wat er om hem een gebeurt en wat hij daarover denkt.

Hij ziet dat hij zich beweegt in 'een zwaar geordend land', waar hij zich niet alleen maar prettig voelt. Door zijn rol als buitenstaander ziet hij dingen die de andere Nederlanders niet meer opvallen, zoals de alomtegenwoordigheid van de godsdienst in het leven van de jaren vijftig:
De radio spuit doorlopend christelijke lezingen, gesprekken, muziek en leringen. De preektoon leeft letterlijk in elke huiskamer Misschien merkt de Nederlander het zelf niet, maar als nieuweling constateer je een soort wedijver in christelijkheid tussen protestanten en katholieken.
Progressief vond hij Nederland bepaald niet. Wie dat in Indonesië vertelt, schept op of vertelt leugens, vond hij.
De Hollander is zelfs nogal conservatief, maar alleen waar het ideeën betreft. Elke moderne praktische uitvinding echter vindt zeer snel toepassing in het sociale leven. Zo maakt in het huishouden de Italiaanse koffiefilter, de wasmachine, het nieuwste en sneltste zeeppreparaat (om snel de vaat te doen), de modernste stofzuiger zelfbewust zijn intrede. Alle dingen die betekenen: opschieten, tijd besparen zijn lakoe (gewild) in Holland.
De Hollanders in Nederland behoren tot een ander slag mensen dan de Hollanders in Indonesië. Het zijn vooral de flinkerds die de grote oversteek wagen, dacht Robinson. Ook leken de Hollanders overzee fatsoenlijker dan die in Nederland. En daar waren ze ook gastvrijer en ongedwongener dan hier.
(...) Indonesië betekent: de open deur. En nou is die deur dicht. Sajang kané (afscheidsgevoel bij iets dierbaars). Dat het in Holland niet zo is, is geen Hollandse ondeugd, maar een gevolg van zijn levensgewoonte. Hij woont in een dicht huis, waar je moet aanbellen om binnen te komen. En hij kan denken: laat maar bellen, als hij van je bezoek niet gediend is. In Indonesië is je deur altijd open. En je etenskast en je frigidaire. 
Robinson is kritisch, maar ook mild. Hij signaleert, hij ergert zich, maakt zich soms kwaad, maar hij probeert ook te achterhalen hoe het komt dat Nederlanders zich gedragen zoals ze doen en heeft daar vaak begrip voor.
Hij is geen kwaje jongen, de Hollander. Hij is alleen maar onontwikkeld in Indische zaken en ongelooflijk eigenwijs in de zin van: zijn wijsheid geldt voor alle andere mensen van de wereld. 
Veel van Robinsons observaties gelden nog steeds, vrees ik. Niet alleen bovenstaande, maar misschien ook wel deze:
De gemiddelde Nederlander is een verwoed schelder op Amerikaanse gewoonten en tegelijk een imitator van alles wat uit die gekke US komt.
Ik vond het heerlijk om dit boek van Robinson te lezen. Frisse observaties, levendig opgeschreven. Zijn stukken roepen een wereld op die voorbij is, maar daarin bewegen zich Nederlanders die waarschijnlijk niet zo heel erg veranderd zijn. En Tjalie Robinson laat ons dat zien.

Tjalie Robinson overleed in 1974. Zijn werk leeft nog altijd.



donderdag 15 november 2012

Nanne Tepper overleden (1962 - 2012)



Sommige berichten slik je weg bij een hap eten, andere blijven in je keel steken. Ik schrok toen ik las dat Nanne Tepper overleden was. Het is vorige week gebeurd, gisteren is hij in besloten kring gecremeerd.

Er zijn altijd wel mensen van wie je weet dat het onderhand hun tijd kan zijn. Je knikt instemmend als je hoort dat ze er niet meer zijn. Triest, jazeker, maar je schrikt er niet van. Tepper zat bij mij niet in het rijtje van te verwachten sterfgevallen. Ik wist dan ook weinig van hem. Ik wist bijvoorbeeld niet dat hij kampte met depressies. Vorige week besloot hij dat hij niet langer wilde leven, lees ik op de site van zijn uitgever. Tepper werd vijftig jaar.

Ooit las ik van Nanne Tepper zijn debuut, De eeuwige jachtvelden (1995). Ik was ervan onder de indruk. Zoals hij de broeierigheid tussen broer en zus kon oproepen! Een prachtig boek waarbij je je niet altijd gemakkelijk voelde. Goed gedaan. Ik heb het boek niet meteen gelezen; blijkbaar was het me ontgaan. Je kunt niet altijd opletten, weet ik van mijn leerlingen.

Tepper kreeg voor het boek de Anton Wachter Prijs. Daar was de weduwe Vestdijk niet blij mee. En dat wilde ze ook steeds aan de schrijver vertellen. Uiteindelijk zag hij zich door haar hinderlijke gedrag genoodzaakt om de borrel na de uitreiking vroegtijdig te verlaten, lees ik hier.

Vlak nadat ik het jachtveldenboek gelezen had, kwam Teppers volgende boek uit, De vaders van de gedachte (1998). Ook dat las ik en ook dat vond ik goed, al verraste het me minder. De hoofdpersoon is een loser: een mislukt dichter, wiens relatie op de klippen is gelopen. Hij trekt met zijn dertienjarige dochter Merel rond. Hij is cabaretier, maar in mijn herinnering was dat ook al geen succes. De dochter is ziek en wordt zieker. Een triest boek. Zo is het me in ieder geval bijgebleven. Het boek werd in 1999 genomineerd voor de Libris Prijs.

Ik weet dat Tepper in 1998 ook nog een novelle publiceerde: De avonturen van Hillebillie Veen. Die heb ik niet gelezen; ik wist indertijd niet eens dat het boekje er was. Heel die Tepper zakte een beetje weg, tot een jaar of drie geleden. Ik had het plan opgevat om een aantal zwijgende schrijvers te interviewen. Waarom hoorden we niets meer van Hermine de Graaf, Tom Pauka, Marja Brouwers, Nelly Heykamp, Robert Vernooy en misschien nog wel een paar anderen? Ook Nanne Tepper dus.

Het project ging niet door: het tijdschrift reageerde niet zo enthousiast en de schrijvers eigenlijk ook niet. Alleen Pauka wilde wel meewerken. Met Tepper had ik nog geen contact gezocht. Wel wist ik intussen dat hij niet volledig stil geweest was: in 2008 publiceerde hij De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke. Ik kocht het boek en legde het bij de boeken die ik nog wilde lezen. Het ligt daar al een paar jaar.

Ik heb het nu toch maar gepakt en bij het doorbladeren kom ik het stuk 'Heimwee naar de letteren' tegen. Het begint zo:
Ik zit me tegenwoordig met enige regelmaat af te vragen hoe ik ooit die Ivoren Toren in mijn 'actieve periode' gevonden heb, en wat me uiteindelijk uit het raam van die heerlijke illusie heeft gesmeten, even los van alle aardse malheur. Ik weiger namelijk nog altijd aan te nemen dat de helse manieren van het dagelijks leven in staat zijn geweest mijn perspectief te beïnvloeden.
Hoe dan ook, eenmaal met beide benen op de grond wist ik niet hoe snel terug te keren naar de wereld van mijn jeugd: de wereld van de kansloze roch-'n-rollbandjes die in garages en schuren en kelders wonen; de hoek van de samenleving waarin Veenkoloniale Havo Humor tot universele taal is uitgeroepen, waarin een stalen discipline van opgeruimd nihilisme heerst, en waarin het zieden van de wereld wordt afgedaan als 'Gods radio hangt naast de zender.'
Maar goed, ook in die wereld was het niet te vinden voor Tepper en daarna overviel hem de heimwee naar de letteren.
Dus stak ik niet zo lang geleden mijn kop toch maar uit het riool om de sfeer in Luiletterland te proeven,  om de troost van geniaal verwoorde, verpletterende emoties weer eens te voelen in de wereld der ambitieuzen.
 Dat was een bevreemdende ervaring:
Een tot mensch gemuteerde teelbal bleek een roman te hebben geschreven waarin hij vertelde over de stijve die hij had gekregen van de borstkanker van zijn vrouw. Door mij bewonderde collega's boden zich via advertenties aan als oordeelkundigen over de probeerseltjes van de zondagsschrijver: stuur het op en wij leggen uit hoe het wél moet.
Geen wereld waar hij bij wilde horen. De 'kalme waanzin' van het boek waaraan hij schreef, die wilde hij wel terug. Maar van een nieuwe roman zou het niet meer komen. Het slot van 'Heimwee naar de letteren':
Want nu ik mijn ziedende kop weer teruggetrokken heb - wachtend op een nieuw festijn en revolterend tegen het regime van mijn medicatie - en mijn natuurlijke habitat, het domein van lieden waar zelfs de duivel voor terugdeinst  weer bewoon, rest me niets anders dan vanuit een spelonk in een verlaten gangenstelsel diep onder de gronden van de mens een nieuwe toren te bouwen zodra ik het uitspansel weer onder ogen durf te zien.
Merkwaardig: nu ik eens aan mijn roman in wording ruik, had ik dit allemaal allang kunnen weten: smells like mean spirit.Weg met dat ding!
In mijn onderwereld kan ik niet schrijven. Want hoe ik het ook wend of keer: ergens in mij huist een moralist, kokend van woede, al sinds me het levenslicht werd opgedrongen, maar tevens als de dood. 
Het laatste stuk in De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke gaat over de woede. Ik noteer:
Woede is mij zo dierbaar omdat hij ons de enige naakte waarheid van de mens toont: de woedeaanval. 
Tepper is de woede voorbij. Dat hij ruste in vrede.

De afbeelding bovenaan pikte ik van 3 voor 12. Dat is niet netjes, ik weet het. Maar ik vond de foto met terugwerkende kracht zo symbolisch, dat ik hem mee moest graaien.

woensdag 14 november 2012

Vincent (Barbara Stok)


Is het een jubileumjaar? Ik heb het niet opgezocht, maar het valt me op dat er de laatste tijd veel belangstelling is voor Vincent van Gogh. Begin van dit jaar, klikkerdeklik, schreef ik over de toneelvoorstelling Vincent en Theo en nu heb ik maar liefst twee verstrippingen van het leven van Vincent in huis: Vincent van Barbara Stok en Vincent van Gogh. De vroege jaren van Teun Berserik, dat afgelopen maandag werd gepresenteerd bij boekhandel Paagman in Den Haag. Vorig jaar al verscheen de strip Vincent van Gogh. De worsteling van een kunstenaar van Marc Verhaegen. Eerlijk gezegd heb ik die niet gelezen, maar hier vind je er wat informatie over.

Eerst maar even Barbara Stok. We kennen haar vooral van korte stripjes waarin ze zelf de hoofdpersoon is. Het zijn wat tobberige maar toch vrolijke verhaaltjes over alledaagsheden. Zo'n beeldbiografie lijkt me echt iets nieuws voor haar. Ze beschreef Vincents leven vanaf zijn vertrek naar de Provence tot aan zijn dood.

Ze heeft de klus overigens prima geklaard. Ze is gebleven binnen haar eigen beeldtaal: ze tekent met vrij dikke lijnen, die overal dezelfde dikte hebben, ze gebruikt geen kleurschakeringen en de plaatjes doen vrij 'leeg' aan, doordat ze de decors eenvoudig houdt.

Stok gebruikt weinig tekst. Ze citeert vooral veel uit de brieven van Van Gogh. Het verhaal houdt ze eenvoudig, maar ze vertelt het bijzonder effectief. We zien waarmee Van Gogh worstelt, hoe hij bijvoorbeeld teleurgesteld is als Gauguin van hem weggaat en ook hoe hij perioden heeft dat hij bijzonder onevenwichtig is.

Mooi is hoe we Van Gogh zien in een omgeving die we kennen uit zijn schilderijen. Het is wonderlijk hoe Stok de schilderijen van Van Goch na kan tekenen: we zien op de verschillende plaatjes meteen welk schilderij van Van Gogh bedoeld wordt, terwijl het tegelijkertijd duidelijk tekeningen van Barbara Stok blijven.

De laatste zes pagina's zien we Vincent als hij aan het schilderen is bij een korenveld met kraaien. Bij elk plaatje zoomt Stok wat verder uit en op het laatste plaatje zien we niet meer de schilder, alleen nog het schilderij dat we kennen. We weten dat het niet lang meer zal duren of het schot zal vallen. Daarmee komt  er een einde aan het leven van Van Gogh. Stok zegt daar niets over en dat is ook niet nodig.

Ook ik hoef er niets meer over te zeggen. Het is onzin dat ik nu nog vertel dat Stok een prachtig boek heeft gemaakt en dat iedereen dat maar moet gaan kopen en cadeau moet gaan geven en zo. Dat had u al begrepen.









dinsdag 6 november 2012

Stemmen


Doe me een lol en stem op verhaal nummer 160, 'Op plekken waar je niet meer kijkt'. Dat is namelijk het verhaal dat ik ingestuurd heb voor de A.L. Snijdersprijs. Het is genomineerd voor de publieksprijs, samen met een stuk of vijftig anderen, dus het zal de stemmen hard nodig hebben.

Eigenlijk wist ik helemaal niet dat de wedstrijd er was; ik las op de site van De Contrabas dat de inschrijftermijn verlengd was en in een stemming van 'wat kan het me bommen' zocht ik tussen mijn aantekeningen of ik iets had wat voor ZKV kon doorgaan. Nou ja, dit dus.

Ik had er niks van verwacht en voor zo iemand is alles veel, volgens Bloem. Dat 'bommen' had ik overigens van Couperus. Dat verhaal is trouwens van mezelf.

vrijdag 2 november 2012

Vallen

foto: Edwin Nieuwstraten


(Column uitgesproken op de zogeheten Kick-off van het Kunstfestival Ede, gisteravond)


Van bedelaar tot miljonair! Van krantenjongen tot directeur! Van straatschoffie tot topvoetballer! We kennen allemaal de succesverhalen. Onze helden komen soms van ver. Ze hadden talent en hun omgeving zag het niet. Maar ze hielden hun rug recht, stroopten de mouwen op, zetten de tanden in de onderlip en hadden uiteindelijk succes. Ze maakten door hun wilskracht een metamorfose door van onbeduidend mensje tot Belangrijk Persoon (met hoofdletters). Over hen wil ik het niet hebben.

Nou ja, ik wil het wel over mensen aan de top hebben, maar niet over hun weg omhoog. Ik wil het hebben over de terugweg, de dalende weg of beter: de val.

Hij was een topwielrenner. Hij won zeven keer op rij de Tour de France, wat niemand voor hem voor elkaar had gekregen en wat waarschijnlijk ook niemand na hem ooit nog gaat lukken. Maar hij gebruikte doping. Van een superkampioen werd hij een fraudeur.

Hij was een advocaat die grote zaken kreeg te behandelen. Hij was een charmante man, die zorgvuldig formuleerde. Hij was een graag geziene gast bij talkshows en de roddelbladen fotografeerden hem graag. Een topadvocaat. Maar er werden vierentwintig klachten tegen hem ingediend, de Raad van Discipline zette hem voor de rest van zijn leven uit zijn ambt en de relatie met zijn zo jonge vriendin werd ook nog beëindigd. Carrière voorbij.

Iedereen heeft natuurlijk Lance Armstrong en Bram Moszcowicz herkend. Ik had als voorbeeld ook Berlusconi, Jos van Rey of Diederik Stapel kunnen noemen. Hoog gestegen, diep gevallen. Tragisch.

Nou ja, tragisch? Natuurlijk zeg ik dat het tragisch is. Ik hou mijn hoofd schuin, doe mijn ogen half dicht, zucht eens en verklaar dat het toch triest is dat mensen tegen wie we zo opkeken, zo zwak blijken te zijn.

Maar stiekem lees ik de verhalen over gevallen grootheden ook met een zekere gretigheid en dat verwart me. Het is niet pluis, vrees ik. Geniet ik van het ongeluk van anderen? En als dat zo is, waarom dan?

Alle mensen die ik hier genoemd heb, zijn gevallen door eigen toedoen. Ze lapten de regels aan hun laars, ze speelden vals, ze walsten over anderen heen, ze dachten alleen aan zichzelf. Soms wordt dat bestraft, blijkbaar. Gerechtigheid.

Maar dat klinkt me te mooi. Wie gnuift om de val van iemand, zou daarmee aan de goede kant staan.

Maar wie van zijn sokkel valt, verliest niet alleen zijn hoge positie, hij krijgt ook nog trappen na. Hij moet ervan lusten. Vaak krijgt hij emmers drek over zich heen. De advocaat van Moszkowicz zei het al: Je moet wel van steen zijn om je daar niets van aan te trekken.

Waarom doen we dat? Waarom geven we iemand die al gevallen is nog een trap in zijn lendenen? Zou het onvrede met onze eigen situatie kunnen zijn?

Iedereen wil wel zijn vleugels uitslaan en uitstijgen boven de menigte. Iedereen wil wel dat anderen tegen hem opkijken, totdat ze pijn in hun nek krijgen. Van bovenaf kan hij dan minzaam op de massa neerkijken en af en toe zegt hij iets vriendelijks, waaruit blijkt dat hij toch gewoon gebleven is.

Maar we stijgen niet op. We komen niet boven de anderen uit. We maken onze dagelijkse gang naar onze werkplek, we werken hard voor net te weinig. We dragen doorsnee kleren, kijken naar doorsnee televisieprogramma’s, zijn getrouwd met een doorsnee partner, leiden een doorsnee bestaan. Een klein leventje, waarin we kleine gedachten hebben en meestal kleine verlangens, zodat we toch kunnen snoepen van klein geluk.

Als we omhoog kijken, doet dat een beetje zeer. Niet alleen in onze nek, maar ook in ons hoofd, omdat we bedenken dat wij ons niet op die hoogte bevinden. Als iemand neerstort en plat op de grond terechtkomt, zich nog lager bevindt dan wij, straffen we hem eerst voor het aanzien dat hij heeft gehad en daarna troost het ons dat hij gevallen is. We meten ons geluk af aan onze omgeving.

Laten we daarom de mensen eren die ons dat goede gevoel geven. Laten we dankbaar zijn voor Jimmy Savile, voor Dominique Strauss-Kahn, voor de burgemeester van Lingewaard. Laten we onze dank betuigen aan Tara Singh Farma, René Diekstra en Yomanda. Dankzij hen zijn we eventjes iemand die kritiek kan hebben op een ander. Dankzij hen zijn we, al is het maar voor even, een beetje gelukkiger.