donderdag 28 augustus 2014

Sammie en Nele in Artis (Nelleke de Boorder en Dick Matena)


Uitgeverij Kluitman is Nederlands oudste zelfstandige uitgeverij van kinderboeken. Ik heb in mijn jeugd natuurlijk de deeltjes Pietje Bell en De kameleon gelezen en ook over Paddeltje was ik enthousiast. Het meest genoot ik van een stel pockets, waaronder die over Buffalo Bill.

Het zijn allemaal boeken die nooit een Gouden Griffel zullen krijgen: te veel amusement, te weinig literair. Maar voor de Kluitmanboeken is altijd een behoorlijk groot publiek geweest. In het fonds bevinden zich eversellers als de boeken over Dik Trom, en Afke's tiental is ook generaties lang meegegaan.

Eerlijk gezegd was ik het zicht op Kluitman een beetje kwijtgeraakt. Onlangs las ik dat de leeuwenkoning van de Nederlandse striptekenaars, Dick Matena, voor de uitgeverij is gaan tekenen. Ik schreef al verschillende keren over hem. Bijvoorbeeld hier en hier en hier. In het najaar komt er een strip over De kameleon uit en afgelopen jaar kwam het boek Sammie en Nele in Artis, met tekst van Nelleke de Boorder uit.

Het is niet het eerste boek van De Boorder en Matena bij Kluitman. Eerder verscheen Sammie en Nele. De poezenboot. Dat was me ontgaan. In het nieuwe deel gaan de buurkinderen Sammie en Nele met opa naar Artis. De buurkinderen doen ons natuurlijk denken aan Jip en Janneke, maar Sammie en Nele zijn wat minder uitgesproken. De nadruk ligt op het thema van het boek, de dierentuindieren.

Het hele boek bestaat uit gepaard rijmende regels, die steeds met zijn tweeën een strofe vormen. Dat is een vorm die we al sinds Het lied van Heer Halewijn kennen. Bijzonder is dat De Boorder zich beperkt heeft tot dialogen. Ze krijgt het voor elkaar om alle beschrijvingen binnen de gesprekken van de drie personen (en een dierenverzorger) rond te krijgen.

Het rijm klopt steeds wel, in het metrum is De Boorder minder strak. De tekst bevat redelijk wat informatie over dieren, zodat het boek zich ook goed laat voorlezen en in de lagere groepen van de basisschool kunnen de gedichten en de tekeningen ook een startpunt zijn voor een kringgesprek of een leergesprek.

In zijn tekeningen is Matena dicht bij de stijl gebleven die hij gebruikte voor Kees de jongen. De tekeningen zijn sfeervol en er is heel wat op te zien, zodat kinderen ook bij herhaaldelijk doorkijken van het boek nieuwe dingen kunnen zien.

Een enkele keer vroeg ik me af hoe zorgvuldig Matena was geweest bij de documentatie: zo hoort een geit maar twee spenen te hebben en de miereneter lijkt me aan de forse kant. De kinderen zullen niet minder van het boek genieten.

Enkele platen van Matena:
De ingang van Artis, een echte kijkplaat. Het perspectief bij het trottoir aan de rechterkant werkt wat minder goed, waardoor de stoep een verticale in plaats van een horizontale indruk maakt. 

Hieronder de meest vertederende tekening. Matena geeft goed de intimiteit tussen moeder en jong weer en de lange wimpers zorgen ervoor dat we de dieren zelfs 'knap' vinden. De tekening vormt het klapstuk van het bezoek aan de dierentuin. Al voordat ze vertrokken heeft Nele zich verheugd op het zien van de giraffe. 
Ze zei:
Als ik kon toveren, dan tover ik.... Paf!
Dat iemand mij een echt girafje gaf.
Voor bij ons achter in de grote bomentuin.
Dan gaf ik hem elke dag een kusje op zijn kruin. 
Een privé-girafje zit er natuurlijk niet in, maar het bezoek aan Artis is voor de kinderen zeker geslaagd. Ze zullen er nog verschillende keren aan terugdenken, zoals de lezertjes verschillende keren zullen terugbladeren in dit boek.

Titel: Sammie en Nele in Artis
Tekst: Nelleke de Boorder
Tekeningen: Dick Matena
Uitgeverij: Kluitman, 2013
gebonden, 32 blz. € 13,95
website van Sammie en Nele

woensdag 27 augustus 2014

Overzicht 1940 (Wie wat waar? 3)


In de vorige bijdrage over het jaarboekje Wie wat waar? uit 1941 schreef ik over de kalender van 1942. Op de bladzijden ernaast is steeds het overzicht gegeven van wat er in 1941 is gebeurd. Bij de laatste drie maanden was dat onmogelijk, omdat het boekje eind 1941 uitkwam. Bij de maanden oktober, november en december krijgen we daarom te lezen wat er in 1940 is gebeurd. Het nieuws staat in twee kolommen: 'Binnenland' en 'Buitenland'.

Britse bommen op Nederland worden keer op keer genoemd, net als de Duitse op Groot Brittannië. Zo zijn er op 5 oktober 'Hevige Duitsche bombardementen op Londen' en twee dagen later lezen we: 'Herhaaldelijk bombardeeren Duitsche vliegers Londen.'

Op 6 oktober: maatregelen tegen Joodse ambtenaren.

Bij 9 oktober lezen we: 'Dansverbod te Rotterdam'. Op 10 oktober 1940 stond er een kort bericht over in de Nieuwe Apeldoornse Courant. Het nieuws drong blijkbaar landelijk door. Op 31 oktober gaat een dansverbod in voor het hele land. Tussen middernacht en 4.00 uur mag er niemand op straat zijn. Op 5 december wordt het dansverbod weer opgeheven.

Uit Rotterdam en Den Haag is er geregeld lokaal nieuws. Zo was er op 13 oktober 1940 een gasontploffing  in een schoolgebouw in Den Haag. Een werkster en twee onderwijzeressen raken gewond.

Van bekende personen wordt vermeld dat ze bepaalde leeftijd bereikt hebben, een jubileum gevierd ('Lou Bandy, Nederl. kleinkunst-artist viert zijn 25-jarig plankenjubileum'- 15 oktober) of overleden zijn. Ook hier zijn het soms mensen die alleen plaatselijk bekend zijn. Het Rotterdamse oud-schoolhoofd C. Leeflang overleed op 6 november, 68 jaar oud.

18 oktober: 'Anti-Britsche en anti-Joodsche betoogingen in Palestina. Geschiedenisboekjes in België herzien. Er wordt niet vermeld op welk punt die boekjes herzien zijn. In De Führerstaat van N. Wouters is te lezen dat op 8 oktober de Commissie voor Herziening van de Schoolboeken werd opgericht, die anti-Duitse passages moest schrappen, evenals Joodse invloeden.

Bij 2 november wordt gemeld dat 'Banket, biscuit, taart e.d. "op den bon"' zijn. Op 18 oktober was er een verbod ingegaan op het bakken van melkbrood.

Oorlogshandelingen worden van tijd tot tijd genoemd ('Troepen van De Gaulle nemen Lambarenes in; Libreville door Britten gebombardeerd' - 9 november), maar ook heel ander nieuws: de Nederlandse Boksbond en de Boksunie zijn één geworden, de bierprijs is verhoogd van zeventien naar achttien cent per glas en Clara Eggink verwerft de Van de Hoogt-prijs voor Het schiereiland. Dat allemaal in de eerste helft van november.

Ravage na het instorten van de toren in Weert
De toren in Weert
Op 14 november 1940 was er een zware storm. De Martinustoren te Weert werd vernield, bij Nijmegen sneuvelden 6000 bomen, bij Breda 18.000. Het KNMI meldt dat er op 13/14 november bij Vlissingen windkracht 10 gemeten werd. Op 2 december stormde het opnieuw. De duinengroep Onrust tussen Texel en Den Helder is na de storm verdwenen. Op 6 december weer 'Hevige storm, veel glasschade in het Westland.'

Op 26 november worden er twee nieuwe departementen opgericht: Opvoeding, Wetenschappen en Cultuurbescherming, en Volksvoorlichting en Kunsten.

De Duitsers hadden de Nederlandse paarden nodig. Op 6 december gaat er een slachtverbod voor paarden in. Op 12 december worden er maar liefst 25.000 paarden gevorderd. Op 3 oktober was er een slachtverbod voor gevogelte ingegaan.

Op 13 december wordt de Noordoostpolder tussen Lemmer en Urk gesloten. Die werkzaamheden gingen blijkbaar gewoon door. Een dag later herdenkt de NSB in Utrecht '9 jaar strijd'.

Op Eerste Kerstdag was er een kersttoespraak van de paus. 'Hitler brengt het 2e oorlogskerstfeest door bij de soldaten. Geen gevechtsacties tijdens de Kerstdagen.' Een dag later: 'Bethlehem viert Kerstmis met volledige verduistering.

Rantsoeneringen en beperkingen worden geregeld genoemd. Op 1 november gaat een beperking van het reizigersverkeer in, op 21 november wordt de scholenbouw stopgezet tot 1 januari 1942, op 15 november gaat een rantsoenering van gas en elektriciteit in.

Er was ook nog luchtig nieuws: Op Eerste Kerstdag: 'In het gehele land wordt druk de ijssport beoefend.' In het ANP-archief tref ik een foto aan uit deze winter: 16 december, Volendam.


Aan het begin van 1940 was er in Nederland al gelegenheid tot heuse wintersport. Je kon skiën bij Kraantje Lek. Zie hier.

In de volgende bijdrage pik ik wat vermeldingen uit het overzicht van 1941, dat de maanden januari tot en met september beslaat.

maandag 25 augustus 2014

Nooit meer donker (Trudi Blom)


Soms komen er boeken op je weg die anders zijn dan de literatuur die je gewoonlijk leest. De afgelopen jaren waren dat bijvoorbeeld een obscuur boek met herinneringen van een huisarts of een kinderboek met een titel die nu nooit meer mogelijk zou zijn: De wonderlijke reizen van Meelmuts en Roetkop. Zo'n boek is ook Nooit meer donker van Trudi Blom

Bij de boekhandel zal het niet bij de literatuur staan, maar in de afdeling 'romans'. Uit die afdeling lees ik eigenlijk nooit boeken, maar dit boek trok me toch. Achterop karakteriseert de uitgever het als 'een realistisch inkijkje in een reformatorisch gezin.' Daar wilde ik wel meer van weten. In het verleden ben ik nog wel eens teleurgesteld, bijvoorbeeld door het flodderwerkje Zwarte dauw van Rachel Visscher. Maar het boek van Blom is gepubliceerd bij de orthodox christelijke uitgever De Banier. Ik neem aan dat het een boek 'van binnenuit' is. 

Tijdens het lezen van Nooit meer donker heb ik mij de hele tijd af zitten vragen wanneer het zich afspeelt. Het verhaal geeft eigenlijk nauwelijks aanwijzingen. Kern is een gezin met vijf kinderen,van wie er bij het begin van de roman drie al getrouwd en dus het huis uit zijn. Bijna het hele boek speelt zich af in huiskamers (en soms in het ziekenhuis, want een van de kinderen, Joost, is chronisch ziek). Wat daarbuiten gebeurt, komen we niet te weten.

Mensen komen thuis van hun werk, maar wat ze op de werkdag gedaan hebben, wordt niet getoond. Een enkele keer wordt het beroep genoemd, maar niet altijd. Er wordt af en toe een krant gelezen, er kijkt eens iemand naar het journaal, maar nooit wordt verteld wat er in de wereld gebeurt. Alles wat buiten het gezinsleven staat, lijkt er niet toe te doen. 

Natuurlijk zijn er wel kleine dingetjes die helpen bij de datering: mobieltjes en computers komen niet voor, artsen zitten niet achter een monitor, maar schrijven hun bevindingen in een dossier. De meeste telefoons zitten nog aan een snoer vast, al hebben ze al wel druktoetsen. Sommige mensen hebben een vaatwasser, sommige mensen hebben een auto, maar ze maken veel gebruik van de fiets. De dienstplicht is nog niet afgeschaft.

Mavo en havo bestaan al, dus het moet na 1968 zijn, maar de huishoudschool wordt nog wel genoemd. Die bestond niet meer in de jaren zeventig en daarna, maar in de volksmond waarschijnlijk nog wel. Ik gokte erop dat Nooit meer donker zich begin jaren tachtig afspeelt.

Hadden tv's toen een afstandsbediening? In het boek worden videobanden genoemd, dus veel vroeger dan 1980 zal het allemaal niet geweest zijn. Maar het taalgebruik klopt niet altijd met de beschreven tijd. Sommige uitdrukkingen zou ik na het jaar 2000 plaatsen. Het vragende 'Oké ...?, dat ook bedenkingen impliceert; 'hij fokte zich te veel op'; 'flippen'; bezoek begroeten met 'Hoi hoi'; 'dat trok hij niet'; iets een plaats geven; de reactie 'Wat jij wilt'. 

Pas toen ik het boek uit had, zag ik op het schutblad (niet op het titelblad) de titel met daaronder 'Familieroman uit de jaren negentig'. Maar, zoals gezegd, veel van de tijdgeest is niets te merken in het boek en niemand lijkt zich iets aan te trekken van bijvoorbeeld de Golfoorlog of de oorlog in Joegoslavië.

Literair kun je Nooit meer donker niet noemen. Daarvoor is het te expliciet: alles wordt uitgelegd. De schrijfster wisselt soms verschillende keren op een bladzijde van perspectief, zodat we in alle hoofden kunnen kijken. Ik denk dat het boek interessanter was geweest als binnen een hoofdstuk het perspectief bij één personage gelegd zou zijn, zodat het gedrag en de woorden van de anderen nog wat te raden overlaten wat betreft de intenties. Nu hoef je als lezer eigenlijk geen werk te doen: de schrijfster kauwt het allemaal voor. 

Dat valt meteen al op. Op de eerste drie bladzijden staan er negen woorden met een accent of een cursivering. Dat doet Van-de-Hulst-achtig aan. Ook wordt er in dialogen vaak bij verteld hoe iemand iets zegt: 'zei Lize spits'; 'mopperde Erik goedig'; 'vroeg Joost scherp'; 'zei Pim gepikeerd'; 'viel ze er ongeduldig middenin', 'spotte Elsbeth'. Als dialogen goed geschreven zijn, heb je dit soort aanwijzingen niet nodig. Blom brengt overigens wel variatie aan en op den duur stoorde het mij niet meer zo erg. 

Naar de titel wordt verschillende keren verwezen, steeds als het over bekering gaat. Geloof staat centraal in het boek. We leven mee het gezin Oudshoorn. De kinderen uit dit gezin zijn godsdienstig opgevoed: Lize heeft afstand genomen van het geloof, aan de zieke Joost, merk je aanvankelijk niet zoveel, Erik lijkt het geloof niet zo serieus te nemen, maar hij verandert nogal in de loop van het verhaal; over Irene lees je niet veel wat het geloof betreft en Elsbeth zit vol vragen: wat is waar en wat niet? 

Om dit gezin heen zijn gezinnen die het gezin Oudshoorn of te 'licht' of te 'zwaar' vinden. Het gaat daarbij om de 'toe-eigening van het heil': mag je het geloof zomaar aannemen of moet er eerst een grote verandering plaatsgevonden hebben? De personages hebben daarover een mening en discussiëren er ook met elkaar over. Het is duidelijk dat Trudi Blom vooral over dit onderwerp een boek wilde schrijven. Ik vrees dat de lezers die niet opgegroeid zijn op het reformatorische erf niet zullen snappen, dat verschillen die op het eerste oog klein zijn, voor sommige personages bijna onoverkomelijk zijn. Maar de doelgroep van De Banier weet ongetwijfeld de nuances te onderscheiden. 

Verder besteedt Blom aandacht aan ziekte: Joost, die aan de ziekte van Crohn lijdt en Irene, die in een psychiatrisch ziekenhuis terechtkomt. Haar wanen komen wel erg plotseling op en de verbetering die er tijdelijk optreedt verraste me ook nogal. Irene heeft een minderwaardigheidscomplex. Tegenover haar staat Elsbeth, die aan het eind van het boek zegt dat ze het te hoog in haar bol heeft gehad. 

Nooit meer donker is een dikke roman, van meer dan 450 bladzijden. Het boek eindigt bij het huwelijk van de zieke Joost. Veel verhaallijnen hangen er dan nog los bij. Ik had het idee dat het boek ook dunner had kunnen zijn of twee keer zo dik; een plot is er eigenlijk niet. Blijkbaar heeft de schrijfster zich daar minder om bekommerd.

Blom krijgt het voor elkaar om elk personage een eigen karakter mee te geven, ondanks dat het er aardig wat zijn. Sommige bijfiguren blijven schetsmatig of zijn typetjes.De belangrijkste personen zijn beter uitgewerkt, maar het zijn wel allemaal deugende mensen. Voor iedereen kun je begrip opbrengen, iedereen heeft wel iets redelijks. Daar kreeg ik wel een beetje jeuk van. Daardoor wordt het boek braver dan nodig was, en ook minder interessant. 

Nooit meer donker zal niet als literatuur bedoeld zijn en als 'roman' kan ik het boek niet goed beoordelen, aangezien ik dit soort romans eigenlijk nooit lees. In zijn soort lijkt het me niet slecht. Blom heeft een zekere helderheid in haar manier van vertellen, die aangenaam is. De dialogen zijn redelijk en de scènes worden op tijd afgekapt, zodat het boek tempo blijft houden. Er zijn geen snelle ontwikkelingen, nauwelijks spannende gebeurtenissen en toch blijf je er als lezer bij. Dat is dus allemaal heel behoorlijk. Nooit meer donker lijkt me in zijn genre wel geslaagd.

vrijdag 22 augustus 2014

Wetenschappen in beeld (Margreet de Heer)


Het boekje Wetenschappen in beeld van Margreet de Heer verscheen in 2012, ik kocht het in 2013 en ik las het nu. Over Margreet de Heer schreef ik eerder: hier bijvoorbeeld, en hier en hier.

Wetenschappen in beeld heeft dezelfde opzet als Religie in beeld en Filosofie in beeld: voor de leek wordt een overzicht gegeven, op een eenvoudige en heldere manier. Door het stripverhaal lopen steeds de figuurtjes rond die verwijzen naar De Heer zelf en haar man Yiri T. Kohl. Zij voeren korte gesprekjes over wat getoond wordt, relativeren of trekken conclusies. Je hebt het idee dat je door de figuurtjes rechtstreeks aangesproken wordt en dat is prettig: je hebt de positie van iemand die luistert naar het vertellen van een verhaal. 

De Heer heeft gekozen voor een chronologische aanpak. Na de inleiding (Wat is weten? Wat is wetenschap?) start ze bij de oude Grieken, waarbij ze wel aangeeft dat die niet het absolute startpunt vormen. Bij die periode wordt de wiskunde behandeld, bij de Middeleeuwen de scheikunde, bij de Renaissance de sterrenkunde. Later volgen de natuurkunde, de biologie, de geologie en bij de twintigste eeuw is er natuurlijk uitgebreid aandacht voor Einstein en voor de quantumtheorie. 

Opvallend is dat de geesteswetenschappen en de maatschappijwetenschappen ontbreken. Misschien dat de psychologie of de sociologie ooit nog een apart boekje gaan opleveren. 

Binnen de grote lijn neemt De Heer ruimte en tijd om uitstapjes te maken. Zo besteedt ze aandacht aan vrouwelijke en aan miskende wetenschappers, gaat ze in op de verhouding tussen geloof en wetenschap, en verwijst ze af en toe nadrukkelijk naar de moslimwetenschappers, die vaak buiten ons beeld gebleven zijn. 

Ook hierbij zoekt ze aansprekelijke manieren van presenteren. Geloof en wetenschap tekent ze als een echtpaar in crisis. De echtelieden vertellen over hun problemen bij een relatietherapeute die, een beetje flauw, Riet Talin heet. Aan het eind concludeert de vertelster: 'De kloof is volgens mij zwaar overdreven - aangedikt door pers, politici en een paar fundamentalisten! In de praktijk gaan geloof en wetenschap hand in hand.' Ze laat daarbij een figuurtje zien dat graag wetenschappelijke artikelen leest om zich te verwonderen over de schepping en iemand die mediteert als hij hij vastzit in een wetenschappelijk probleem. 

Net als haar vorige boeken is Wetenschappen in beeld een prestatie van formaat. De stof is complex, maar Margreet de Heer kan er toch helder over vertellen. Na het optreden van Ionica Smeets in Zomergasten weten we dat we best wat meer aandacht voor de wetenschappen mogen hebben. Elke dag dus een uurtje luisteren naar De kennis van nu. Maar eerst even Wetenschappen in beeld lezen. 




woensdag 20 augustus 2014

La Superba (Ilja Leonard Pfeijffer)


Eind vorig jaar maakte ik een lijstje met 'De beste romans van 2013 die ik niet gelezen heb'. De top van die lijst bestond uit boeken van Arnon Grunberg, Ilja Leonard Pfeijffer en Tom Lanoye. Intussen heb ik La Superba van Pfeijffer wel gelezen. Wat een boek! Het is ongetwijfeld de beste roman die ik dit jaar las. De enige die in de buurt komt, is Door de waterspiegel van Tomas Lieske.

La Superba (de hoogmoedige) is de bijnaam die de verteller geeft aan de stad waar hij woont, Genua. Maar in de loop van het boek krijgen ook andere personages deze bijnaam: het mooiste meisje van Genua bijvoorbeeld, en ook de verteller zelf.

'De hoogmoedige' is kortweg betekenis van La Superba, maar er is meer over te zeggen: 'Het betekent zowel super als overmoedig, mooi en trots, aanlokkelijk en ongenaakbaar'. La Superba is de titel van de roman en alle betekenissen die het woord heeft, zijn ook van toepassing op het boek.

Maar even naar het verhaal: hoofdpersoon van La Superba is de dichter Ilja Leonard, die in Genua woont. In zijn vaderland is hij zo beroemd dat hij niet meer over straat kan zonder herkend te worden. Je hebt de neiging om dat personage gelijk te stellen aan de schrijver. Dat mag en dat mag niet. De verteller is een personage, die veel overeenkomsten vertoont met de schrijver. Maar hij is ook een uitvergroting, een vertekening van de schrijver en een ironisch commentaar.

De verteller vindt op een nacht een been in een steegje. Verder is hij gefascineerd door 'het mooiste meisje van Genua', een serveerster in 'de Bar met de Spiegels'. Het eerste deel van het boek is grotendeels aan haar gewijd.

In de volgende delen komen we de andere belangrijke personages tegen: Don, een oude man die zijn stand probeert op te houden; Monia, een misschien wel rijke minnares; Djiby, een Senegalese vluchteling. En dan zijn er nog de problemen bij de aankoop van een theater, dat verkocht wordt door iemand die de eigenaar niet is.

La Superba suggereert niet meer te zijn dan aantekeningen die de dichter aan een vriend stuurt. Verschillende keren zegt hij dat er natuurlijk wel wat aan veranderd moet worden als hij er een roman van wil maken. Een voorbeeld:
Als ik deze notities die ik jou met enige regelmaat stuur, ooit zou omwerken tot een roman, zou ik dat beschamende gehannes met het been natuurlijk verzwijgen. Dat blijft tussen ons, goede vriend, dat begrijp je. Maar ergens is dat jammer, want daarmee laat ik een uitgelezen kans liggen om de affaire uit te buiten als een treffende metafoor voor het misverstand dat liefde heet. 
 Het is een vondst. De auteur staat zichzelf toe om van tijd tot tijd heerlijk uit de bocht te vliegen en er daarna commentaar op te geven. Daarmee wordt La Superba de blauwdruk van een nooit geschreven roman. Tegelijk is het natuurlijk de betere versie van die ongeschreven roman.

Er komen heel wat thema's langs in La Superba. De dichter is een vreemdeling, een inwijkeling, al woont hij al verschillende jaren in Genua. Djiby en Rashid zijn ook vreemdelingen. Ze kwamen uit respectievelijk Senegal en Marokko om hun geluk te beproeven. Hoezeer hun situatie vergelijkbaar is, blijkt als die in nagenoeg dezelfde bewoordingen (pagina's 72 en 268) beschreven wordt.

Er worden niet alleen immigranten beschreven; we lezen ook hoe mensen vertrekken uit Genua: ze gaan op zoek naar het beloofde land. Dat kan 'La Merica' zijn, maar ook Israël, waar de kruisvaarders naar toe gaan. Al die landverhuizers jagen een droom na, die maar ten dele of helemaal niet uitkomt. Djiby en Rashid houden tegenover het thuisfront vol dat ze geslaagd zijn in Europa, maar ze moeten geld lenen om die illusie in stand te kunnen houden.

Ook de vertellende dichter houdt een illusie in stand: in zijn vaderland is hij een beroemdheid, zegt hij steeds, maar in de roman blijkt dat uit dat land voorlopig alleen een fikse belastingaanslag komt. Zolang het hem niet lukt om die te betalen, zal hij niet terug kunnen.

Dat het beeld dat de dichter ophangt van zichzelf niet altijd klopt, geeft hij toe aan de vriend aan wie hij brieven schrijft:
Als Genua echt zo leuk was als ik beweer zou je er niets over horen, mijn vriend. Alles wat ik schrijf is nep, omdat ik niet schrijf als ik mijzelf ben. Het is een vlucht uit de realiteit op een wankel vlot van taal, zoals de schepen gingen naar La Merica, zoals ze komen, stumpers naar het beloofde land van Europa.
Uiteindelijk doet dat er niet toe. Verschillende keren komt het voor in La Superba dat iemand toegeeft dat hij overdrijft of dat iets niet werkelijk is gebeurd, maar dat het daarom niet onwaar hoeft te zijn.

Door het hele boek heen is de verbeelding de stuwende kracht. Dat begint al bij 'het mooiste meisje van Genua' van wie gezegd wordt:
Zij is gemaakt van ander spul dan meisjes: hetzelfde spul waarvan glimlachjes zijn gemaakt, ontroering en zomerdagen. 
 We denken natuurlijk meteen aan Shakespeare: 'We are such stuff as dreams are made on'. Het mooiste meisje is gemaakt van dromen, van fantasie. Niet voor niets werkt zij in een bar met spiegels. Die spiegels komen ook later in de roman nog terug en dan blijkt het spiegelbeeld soms iets heel anders te tonen dan in de werkelijkheid. Wie in de spiegel kijkt, ziet wat hij wil zien.

Zelfs de stad Genua, misschien wel het belangrijkste personage in de roman, heeft de verbeelding nodig om in de roman te kunnen bestaan. 'In zekere zin bestaat de stad ook zonder mij, althans dat wil ik wel aannemen', zegt de verteller. Maar in de roman bestaat de stad alleen zoals hij dat wil.

Een meisje zegt tegen de dichter: 'Je leeft te veel in je fantasie.' Zijn reactie:
Natuurlijk leef ik te veel in mijn fantasie. Het is mijn beroep. Elke dag weer moet ik Genua verzinnen en bevolken met de mensen die ik zie en tot leven wekken met de gedachten die ze hebben. Ik moet Genua elke dag met hamer en beitel tevoorschijn strelen uit de betekenisloze, ruwe blokken marmer van de palazzi en modelleren naar het beeld van mijn zelfverzonnen geliefde. 
Het is mijn beroep, zegt de verteller en daarom mag hij bijvoorbeeld bepalen wat een oude man op een bankje denkt. Niet voor niets is hij bezig met het kopen van een theater, de plaats waar je een toneelstuk opvoert, waar je  een andere werkelijkheid creëert.

Als hij een vrouwenbeen vindt, fantaseert hij er een lichaam aan vast en die fantasie is net zo opwindend als het werkelijke lichaam. Daarom ook lopen er travestieten rond in de roman. Zij moeten het hebben van de illusie en daarom ook kan de verteller in een vrouw transformeren. De travestiet Ornella zegt: 'Er zijn mensen die beweren dat ik verzonnen ben. Maar dat kun je van iedereen wel zeggen.'

Of de personages in werkelijkheid bestaan is niet belangrijk. Don, die net als Monia, in zijn fantasie leeft in een wereld die hij in de hand heeft, is misschien naar het leven getekend, maar hij is ook een personage. Als hij zich bemoeit met de loop van het verhaal, zegt de dichter: 'Sinds wanneer hou jij je bezig met de compositie van mijn roman? Je bent maar een personage, onthoud dat goed.' Het deed me denken aan de roman Vóór alles een dame van Renate Dorrestein, waarin de personages in opstand komen, de schrijfster vastbinden en zelf het verhaal verder vertellen. 

Ornella vertelt het verhaal van Pygmalion, die verliefd was op Aphrodite en daarom een beeld van haar maakte. 
Ik heb het verhaal misschien niet helemaal goed verteld. Want nu lijkt het alsof er drie personages zijn: Pygmalion, Aphrodite en het tot leven gewekte beeld. Maar zo is het niet. Ze zijn alle drie één en dezelfde persoon.
Toegepast op de roman betekent dat dat de schrijver, de personages en de roman samenvallen. Het beeld dat de schrijver tot leven wekt, is de werkelijkheid die hij verbeeldt en tegelijkertijd is hij het zelf.

La Superba is een prachtige roman. Bij vlagen is het boek hilarisch: er zijn verschillende passages waarom ik heb moeten grinniken. Soms zit het in kleine dingetjes, zoals wanneer de dichter voor Rashid wat te eten besteld heeft:
Hij at als een hond. Hij at als iemand die al een week niets had gegeten. Waarschijnlijk had hij al een week niets gegeten.
'Ik heb al een week niets gegeten, Ilja.'
Op het eerste gezicht lijkt het boek te bestaan uit verschillende brokken: het verhaal van de koop van het theater lijkt in het begin geen verband te houden met dat van het mooiste meisje van Genua of met het gevonden been of met de travestieten. Maar aan het eind blijkt de schrijver alle lijntjes stevig in zijn vuist geklemd te hebben. In zijn losheid is La Superba een hecht gecomponeerde roman.

Stilistisch is het boek ook een genot. Pfeijffer houdt van het grote gebaar en af en toe pakt hij flink uit. Homerische vergelijkingen komen we in de hedendaagse literatuur niet veel meer tegen, maar Pfeijffer schrikt er (terecht) niet voor terug:
En dan die naam. Wie ter wereld wil niet wandelen door Vico Amandorla? Het is een naam die geurt als een belofte, zacht als marsepein, gerijpt als likeur op vergeten vaten, in de kelder van een verafgelegen klooster waar de laatste monnik twintig jaar geleden op een namiddag is gestorven met een onschuldig kindergebedje op zijn lippen in de kloostertuin, in de schaduw van de amandelboom, gelukkig als een man na een rijke maaltijd met dierbare vrienden. Zeg de naam zacht als je bang bent en je zult niet meer bang zijn. Vico Amandorla.
Zo hebben we ze sinds Komrij niet meer gelezen. Nog maar eeentje:
De zondag was over Genua gevallen. De stad lag erbij als een vrouw met een zware verkoudheid die besloten had een dag in bed te blijven. De kussens klam, het onderlaken gekreukeld, het dekbed gedraaid in de overtrek, maar ze had de kracht niet om het bed te verschonen of op te maken. Felle zon scheen door de vitrage op haar snotterige hoofdje. Ze draaide zich om en sloot haar ogen. De vuile vaat van gisteren stond nog op het aanrecht. Haar gevaarlijke avondjurk lag in een hoek van de kamer. Vanavond zou ze niet dansen en ruisen onder de hongerige blikken van de nacht. Zuchtend strekte ze haar arm naar het halflege pakje sigaretten op het nachtkastje en naar de aansteker. Na twee trekjes drukte ze de sigaret uit op het schoteltje van haar kopje lauw geworden thee. Niets smaakte haar vandaag. Het was warm, ondraaglijk warm. Ze schopte het dekbed half op de grond en viel toen in slaap. Ze droomde over niets in het bijzonder. Ze droomde grijze, slepende dromen als een taaie, kleverige film en ze zou zich er niets van herinneren. Toen ze wakker werd, was het avond. Maar ze voelde zich niet beter. 
Twee bladzijden verder fantaseert de dichter over een meisje: 'Over hoe van dichtbij, en wat onder al die kleren, en hoe ze zou zuchten en haar arm zou uitstrekken naar het halflege pakje sigaretten op jouw nachtkastje.'

Over Genua wordt net zo gefantaseerd als over het meisje en je zou evengoed kunnen zeggen dat alle personages een metafoor zijn voor Genua als dat Genua een metafoor is voor alle personen die de roman rondlopen.

Ik zeg het nog maar eens: La Superba  is een heerlijke roman. Natuurlijk vond ik, met de frikkerigheid mij eigen, toch nog een vliegenpoepje. Twee keer laat Pfeijffer iemand gillen als een varken aan het spit. De ene keer (blz. 67) is het een biggetje, de andere keer (blz. 127) is het een speenvarkentje. Iemand kan wel gillen als een mager speenvarken, maar aan het spit plegen varkens niet te gillen. Zoals Jeroen Brouwers al opmerkte toen hij de dood vergeleek met een beeldschoon meisje: 'aan ieder meisje is wel iets' (Zonder trommels en trompetten).

La Superba is een beeldschone vrouw, ook al is er aan ieder meisje wel iets. Ze is 'zowel super als overmoedig, mooi en trots, aanlokkelijk en ongenaakbaar'. Ze is misschien wel gemaakt van hetzelfde spul als waar romans van gemaakt worden, maar dan wel op een superieure manier. Ook als we weten dat er veel onecht is aan deze vrouw, zullen we ons graag door haar laten verleiden. Wie meegaat met La Superba kan onvergetelijke uren met haar meemaken.  

zaterdag 16 augustus 2014

Kalender 1942 (Wie wat waar? 2)



Maanden geleden begon ik aan een serie die nooit verder gekomen is dan een enkele aflevering. Het was de bedoeling dat ik zou schrijven over het curieuze boekje Wie wat waar?, het 'Jaarboek 1942' van de Haagsche Courant.

Na de eerste bladzijden, waarover ik al schreef, volgt de kalender voor 1942, met daarnaast het overzicht van 1941. Aangezien het boekje al eind 1941 uitkwam, bevat het niet het overzicht van november en december 1941. Bij die maanden lezen we wat er in 1940 is gebeurd.

Eerst maar naar het kalendergedeelte. Elke bladzijde bevat een halve maand. Bij de meeste maanden staat een spreuk. Bijvoorbeeld: 'Een koekoekroep ter helft van Maart, is voor den boer een daalder waard.' Of: 'Als April blaast op zijn horen, is het goed voor gras en koren.'

Elke dag wordt genoemd, compleet met datum en dag van de week. Er wordt zelfs vermeld de hoeveelste dag van het jaar het is en hoeveel dagen er resteren tot het eind van het jaar. Als de betreffende dag een feestdag is, wordt dat aangegeven en verder wordt tot op de minuut nauwkeurig vermeld wanneer zon en maan op- en ondergaan. Verder wordt met icoontjes aangegeven wanneer het volle maan, nieuwe maan enz. is.

Interessant lijken me de historische gebeurtenissen. Het feit dat Nederland bezet was in die tijd zal invloed gehad hebben op de keuze van die gebeurtenissen, lijkt me. Aan sommige vermeldingen val je je geen buil: De Ruyter sneuvelt bij Stromboli, 1576 (8 januari), Keurvorst Karel Lodewijk, geb. 1618 (11 januari). Vaak wordt bij een datum vermeld dat het een geboorte- of een sterfdag is.

Maar er zijn ook andere gebeurtenissen: Instelling van de Orde van het Gulden Vlies, 1429 (9 januari) bijvoorbeeld of Prins Maurits verslaat de Spanjaarden bij Turnhout, 1597 (25 januari). Ik loop de maanden door en noteer dingen die me opvallen.

Op 12 januari wordt vermeld: 'Herman Goering. Duitsch generaal veldmaarschalk, geb. 1893.' Op 31 maart overleed de profeet Jeremia in het jaar 570 voor Christus. Maar het sterfjaar en zeker de sterfdatum van Jeremia zijn niet zeker. Even googlen levert verschillende jaren op.

Op 29 april lezen we: 'Michiel de Ruyter, † 1676'. Hee! Even terugbladeren: bij 8 januari staat inderdaad Dat Ruyter honderd jaar daarvoor gesneuveld was bij Stromboli. Dat kan niet kloppen.

De Ruyter is op 29 april gestorven. Een week ervoor was hij getroffen door een kanonskogel, waarna een van zijn benen afgezet moest worden. Dat leek goed te gaan, maar de wond was geïnfecteerd, waarna er wondkoorts optrad. Op 8 januari 1676 (en dus niet 1576) streed De Ruyter wel bij Stromboli. Die slag eindigde onbeslist.

De Ruyter is niet de enige met een dubbele sterfdag. Ook Mohammed stierf, volgens het jaarboek, op twee verschillende dagen: 5 mei en 8 juni, wel in hetzelfde jaar: 632.

De personen aan wie aandacht wordt geschonken komen uit de literatuur, de muziek, de wetenschap, de politiek of het leger. Er worden veel veldslagen vermeld. Wat de literatuur betreft, worden de Engelsen zo ongeveer genegeerd. Pas op 9 december wordt verteld dat de 'Engelsche schrijver I. Walton' overleed in 1683. Er zijn dan al verschillende Nederlanders genoemd en zeker zoveel Duitsche auteurs: Paul Gerhard, F.G. Klopstock, Fr. Hebbel, Fr. Hölderlin, Novalis en Christian Morgenstern. Blijkbaar was de Haagsche Courant voorzichtig in dezen.

Waarom niet geboorte- of sterfdag genoemd van bijvoorbeeld Shakespeare? Mogelijk is hij al genoemd in de voorgaande vijf edities. Ook Goethe en Schiller worden niet genoemd. De Franse dichters komen overigens wel verschillende keren voor in de lijst.

Maar zou in voorgaande jaren aandacht geschonken zijn aan: William Blake, Emily Brontë, Lewis Caroll, Charles Dickens en John Milton? Die waren al een tijdje dood en niemand zou er vreemd van opgekeken hebben als ze genoemd werden. Denk ik. De Haagsche Courant wilde het risico toch niet lopen.

Naast Goering werden er overigens geen andere Duitse kopstukken uit die tijd genoemd. Geen Hitler, Goebbels, Seys-Inquart, Rauter. Maar ook geen verjaardagen van leden van Nederlandse koningshuis. Nou ja, als het lang geleden is (prins Maurits, Frederik Hendrik) mogen ze genoemd worden.

Het voorzichtige of misschien wel bangige beleid had succes: ook de volgende jaren mocht het jaarboek verschijnen. De jaarboeken 1945 en 1946 zijn (waarschijnlijk) niet verschenen. Had dat te maken met de papierschaarste in 1944? Maar waardoor kon eind 1945 het jaarboek 1946 niet verschijnen? Wie het weet, mag het zeggen. Aan jaarboek 1944 besteed ik later nog aandacht.

De volgende keer: het overzicht van 1941 (en een stukje 1940).





vrijdag 15 augustus 2014

De woongroep (Franca Treur)


Over Franca Treur zijn de meningen verdeeld: haar debuut, Dorsvloer vol confetti, werd goed verkocht, maar er was ook kritiek. Sommige lezers uit orthodox christelijke hoek hadden er moeite mee dat de auteur afstand nam van het christelijk geloof, anderen vonden dat er te weinig lijn in het boek zat.

Ik herinner mij het boek als heel aangenaam: een mooi beeld van een plattelandsgemeenschap. Dat we daar in het begin van het boek wat rondkijken, zonder dat er veel plot in zit, vond ik geen bezwaar. Het zal wel meespelen dat ik een boerenzoon ben, die ook nog christelijk is opgevoed: ik herkende er veel in. Ooit heb ik een klein stukje geschreven over hoe ik mij het boek herinner.

Graag zou ik daarom positief zijn over Treurs tweede roman, De woongroep, maar dat valt mij moeilijk. Voor wie het boek niet kent: nog even de inhoud. Elenoor, een vrij onzekere en van tijd tot tijd koopzieke jonge vrouw, besluit om in een woongroep te gaan wonen. De woongroepleden zijn vegetarisch en af en toe voeren ze actie, zonder dat dat veel lijkt uit te halen. Elenoors relatie met haar vriend Erik komt onder spanning te staan en ze gaan uit elkaar. Intussen is er gedoe omtrent een woongroeplid (Alexander), die verdwenen blijkt, en Eriks vader, het toonbeeld van een graaier in een managementfunctie in de zorg. Uiteindelijk raakt Elenoor zwanger en lijkt met Erik een huisje-boompje-beestje-leven te gaan leiden.

Ook dit tweede boek leest weer lekker door. De stijl beviel me niet altijd goed, al staan er ook vondsten in: 'Ira had opengedaan, helemaal in het zwart, met helrode neuk-me-schoentjes eronder.' Of: 'De kennismaking vond plaats in een echt kijk-mij-eens-restaurant.' Ene Elise wordt als volgt gekarakteriseerd: 'Een doortastend moedertje. Iemand die verjaardagen onthoudt en met verse kruiden kookt. Maar ook: een flesje waar al een heleboel uit is.'

Maar voor mijn gevoel moest ik te vaak fronsen bij de formuleringen van Treur. Als iemand omhoog schiet met een blikje bier in de hand, kan er inderdaad wat uit klotsen ('Ik schiet overeind, knoei met mijn bier, het loopt over mijn polsen.'), maar hoe krijg je het dan voor elkaar om over allebei je polsen te knoeien?

Soms had ik het idee dat een zin scherper had gekund. 'Wat mijn oma kookte, smaakte opa niet, en hij zei dat ook. En ook als hij niks zei, voelde ze het toch wel.' Over dat laatste zinnetje struikelde ik. Ik heb het idee dat het samensmelting is van: 'Als hij niks zei, voelde ze het wel' en 'Ook als hij niks zei, voelde ze het'. 

Een ander voorbeeld: 'Maar, denk ik, wie nog nooit een rijpe puist heeft uitgeknepen, die heeft op zich ook iets gemist.' Ik zou hier 'die' en 'op zich' geschrapt hebben. Het zal wel bedoeld zijn om Elenoor te karakteriseren. Elenoor zegt ook consequent 'je wil' en 'je kan'. 

Verder kiest Treur er nogal eens voor om over iets te vertellen in plaats van het laten zien: 'In plaats daarvan antwoord ik bevestigend op de vraag of ik het goed heb kunnen vinden.' 'We zitten doodop op mijn bank, en ineens krijgen we hevige ruzie om een rotopmerking van Erik die ik niet ga herhalen, en ook over iets lulligs dat ik niet terug had moeten zeggen.' 'Ik doe het raam weer dicht en prijs haar het stripboek aan waarin ik zelf aan het lezen ben.'

Elenoor neemt ook vaak genoegen met vaagheden. 'Je kan er altijd íets van leren', denkt ze dan, maar ze vraagt zich niet af, wat dan. Twee mannen legen uit waarom ze niet zijn blijven protesteren: ‘Er waren een paar dingen waardoor wij dachten: we gaan.’ Iedereen in het vertrek vindt dat afdoende. 

Treur heeft een enkele keer de neiging om met opzet twee keer hetzelfde woord te gebruiken: 'vleierij (...) die me natuurlijk toch vreselijk vleit'; 'De knappe man mag dan knap zijn'. Dat vond ik niet zo geslaagd.
  
Dat zijn storende dingetjes, maar je kunt er ook wel overheen lezen. Vervelender vond ik dat het mij maar niet lukte om Elenoor te geloven. In het begin van het boek is ze duidelijk koopziek: ze moet de nieuwste attributen bij haar computer hebben, de nieuwste versie van een smartphone. Ze zegt zelfs: 'Ik weet niet wat ik buiten moet doen als het niet om te winkelen is'. Zo gauw ze lid is van de woongroep, is dat zo ongeveer over. Ik geloof niet dat iemand zo snel afstand doet van een gewoonte die misschien wel een verslaving is. Het zegt natuurlijk ook wel iets over Elenoor, die zich maar al te graag wil aanpassen om ergens bij te horen. 

Ook in haar taalgebruik is Elenoor niet consequent: soms bezigt ze populaire of wat grovere uitdrukkingen, maar op momenten die daar juist om vragen, doet ze dat niet. Ze kan van iets zeggen dat het 'retestrak' is, maar ze kan ook heel truttig zeggen dat ze 'uit haar hum' is. Ze heeft niet een eigen toon, waaraan je haar herkent. Ze kan van iets (het internet bijvoorbeeld) zeggen dat het 'kut' is, maar in een woordenwisseling met Erik komen er nauwelijks vloeken of krachttermen over haar lippen. 

Als Erik bij haar weggaat, zijn Elenoor en hij ook werkelijk uit elkaar. Maar daar lezen we nauwelijks iets over; het lijkt haar niets te doen. Op een gegeven moment is Elenoor angstig, omdat ze denkt dat het spookt in het gebouw van de woongroep. Dat wordt later nog een paar keer genoemd, maar invloed op Elenoor lijkt het niet te hebben. Soms kreeg ik het idee dat Treur losse hoofdstukken had geschreven, niet per se in de volgorde waarin ze in het boek staan. Voor mijn gevoel ontbreekt vaak de continuïteit wat betreft Elenoor. Alsof ze niet meer weet hoe boos of verdrietig of wat dan ook ze was in een vorig hoofdstuk. 

Halverwege het boek komt er werkelijk verhaal in het boek: Alexander verdwijnt en Eriks vader komt in de problemen. Die ontwikkelingen worden heel aardig opgezet, maar tegen het eind van het boek worden de verhaallijnen afgeraffeld.

Elenoor wordt min of meer toevallig zwanger van Erik, omdat ze niet meer kan nagaan op welke dagen ze de pil geslikt heeft. Het is op dat moment nog niet werkelijk aan tussen Erik en Elenoor. Toch is dat geen bezwaar. Elenoor lijkt zich niet af te vragen wat ze nu werkelijk wil en stapt het gezinsleventje in, zoals ze ooit de woongroep in is gestapt. Ik vind dat nauwelijks geloofwaardig. 

Wat zou Treur gewild hebben met dit boek? Ze geeft in ieder geval een beeld van groep actievoerders, van wie je het idee hebt dat de gedachte dat ze protesteren belangrijker is dan de vraag waartegen ze protesteren en of dat effect heeft. Het zijn jonge mensen die het lastig lijken te hebben om lijn aan te brengen in hun leven. 

Treur stipt het probleem aan van de mensen die uit zijn op geld verdienen, ook in de gezondheidszorg. Ze laat Rudy opdraven, een babyboomer die eventjes een vriendin heeft, maar toch terugkeert naar het gezin. Hij is misschien wel te vergelijken met de vader van Erik: ze worden beiden vooral gedreven door eigenbelang. 

Interessant is Katelijne, de aanwezige afwezige. Katelijne was Elenoors voorganger in de woongroep. Haar naamplaatje hangt nog steeds bij de deur. Van tijd tot tijd laat ze weten waartegen geprotesteerd zou moeten worden en dan gebeurt dat. Elenoor, blijft ondergeschikt aan Katelijne. Ze probeert een eigen plaats in de woongroep in te nemen, maar ze leeft in de schaduw van Katelijne. Dat zal ook wel als grapje zijn bedoeld: de hoofdpersoon in Dorsvloer vol confetti heet Katelijne. Het boek was een succes en de hoofdpersoon van de tweede roman zal het altijd moeilijk hebben om volwaardige opvolger te zijn. 

De woongroep viel mij tegen. Maar het boek leest aardig en qua thematiek roept het interessante vragen op: welk ideaal kun je nog volgen, bijvoorbeeld. Ik denk dat Treur De woongroep nodig heeft gehad om Dorsvloer vol confetti van zich af te schudden. Het is geen vlekkeloos boek geworden, maar het zal nodig geweest zijn. Net als Elenoor zoekt Treur haar weg, als schrijver. Het debuut was het boek dat geschreven moest worden, maar hoe ga je daarna verder? Waar Treurs zoektocht toe leidt, wacht ik af. Haar volgende boek zal ik in ieder geval gaan lezen.  

woensdag 13 augustus 2014

De groenteboer (Aan de deur 11)

Groenteboer Valkenier
Bij degenen die hun nering langs de weg zochten, ontbreken nog wat mensen in deze serie. Een voor de hand liggende is de groenteboer. Voor zover ik weet, is die altijd al bij ons geweest. Ik loop terug over de paden van mijn geheugen en kijk of ik hem tegenkom in de eerste tien jaren van mijn leven, de tijd dat wij nog aan de Merkenhorststraat in Herveld woonden. Ik krijg wel een beeld van Valkenier die met zijn busje met open bak ons erf op komt draaien, maar herinner ik mij dat of maak ik dat beeld nu aan?

Mijn vader en Ome Wout planten boerenkool
Eigenlijk lijkt het me sterk dat Valkenier al in de jaren zestig groente bij ons bracht. We hadden een vrij grote tuin en ik zie daar nog de spruiten en de boerenkool in staan. Daar ben ik vrij zeker van, maar ik weet ook dat het geheugen rare streken met iemand uit kan halen. Zo zie ik mij bijvoorbeeld niet mijn vader helpen bij het tuinieren. Ik heb uit die tijd geen enkel beeld van mijn vader in de tuin.

Mijn vader kwam niet altijd aan de tuin toe, druk als hij was met het fruit en met de rest van het boerenwerk. Ik heb nog een vage herinnering aan de zomer dat er twee jongens (Nico en Rokus) bij ons gelogeerd waren, die de tuin flink onder handen namen.

Omdat ik toch met veel twijfels zat, heb ik mijn moeder gebeld. Zij vertelde mij dat Valkenier wel aan de deur kwam, maar niet als groenteboer. Hij kwam op de fiets en verkocht borstels, sponzen en kachelpotloden. Daar wist ik niets van.

Volgens mijn moeder hadden we inderdaad een grote groentetuin, maar deden we daar later niet veel meer aan. Toch herinner ik me dat we ook na de verhuizing (in 1969) naar de Schoolstraat nog aardig wat uit de tuin haalden. Toen ik in de hoogste klas van de lagere school zat of op de middelbare school, heb ik die tuin verschillende keren omgespit en samen met mijn vader heb ik wel aardappelen of koolplanten gepoot. Ook zie ik wel hoe we met zijn allen een teil boontjes aan het rangen zijn.

Mijn opa bij zijn 'broeibakken'
Mijn vader had ook een 'broeibak', zowel bij het oude als bij het nieuwe huis. Als ik mij goed herinner was die bij het oude huis van hout. Op de bak lagen de 'ramen', een beetje hellend, zodat ze veel zon vingen. Aan de ramen zat een ring, zodat je ze makkelijk op kon tillen. Met de gieter werd de grond bevochtigd. Of de ramen eraf gelegd werden als het regende om op die manier vocht te vangen, weet ik niet meer. Als het erg warm was en de sla het te warm dreigde krijgen, werden de ramen iets omhoog zet, door er een baksteen onder te plaatsen.

Ik herinner me niet dat ik bij het oude huis een eigen tuintje had. Later had ik dat wel. Daar zullen in ieder geval radijsjes in gestaan hebben. Verder weet ik het niet. Worteltjes? Dat zou zomaar kunnen.

Bij het oude huis hebben we in ieder geval aardappelen in de tuin gehad. Ik weet nog dat ze in kisten voor de kelder stonden. Ze moesten eerst 'gepoeierd' worden, tegen het uitlopen, en daarna konden ze de kelder in. Wij werden altijd voor de poeder gewaarschuwd: die was giftig.

Nadat we verhuisd waren, in 1969 dus, kwam in ieder geval Valkenier aan de deur, met zijn groentewagen. Achterin hing een weegschaal, met een bak met een knik erin. Daar legde hij de sinaasappels op als hij ze moest afwegen. Zo herinner ik het mij tenminste. Maar op de enige foto die ik van Valkenier heb (boven aan dit stuk, geratst van site van Oud Dodewaard), zie ik dat de weegschaal in ieder geval niet aan de achterkant hangt. Op de foto hiernaast (uit een andere streek, overigens) zie je de weegschaal zoals ik mij die herinner.

Valkenier had een pet op en meestal had hij (in mijn herinnering althans) een zwart manchester jasje aan en zwarte manchester broek. Zijn voeten waren wat naar binnen gekeerd en hij had een wat sloffende gang. Een rustige man, over wie mijn moeder meestal wel positief was. Als hij groente of fruit geleverd had waar wat mee was, zal ze hem dat best duidelijk gemaakt hebben, maar ik geloof dat het meestal wel in orde was.

Mijn moeder wist me ook nog te vertellen dat er, in latere jaren, ook andere groenteboeren langs de deur kwamen: Rikken, Wouters en Crum. Bij Rikken heb ik helemaal geen beeld. Mijn nicht Carola heeft er nog gewerkt, vertelde mijn moeder, maar ik heb er geen enkele herinnering aan. Wouters werd door ons Jippie genoemd. Volgens mij had hij een hoedje op, maar ik weet eigenlijk niets van hem. Crum was eerst boer en ging later in de groente. Om hem van andere Crummen te onderscheiden werd hij d'n baby of Baby Crum genoemd. Waarom dat was, weet ik niet. Mijn vader noemde hem nooit anders.

Intussen komt er weer een Valkenier bij mijn moeder aan de deur. De man is al over de zeventig, maar houdt het venten aardig vol. Hij komt eenmaal per week. Volgens mijn moeder wilde hij wel tweemaal in de week komen, maar vond ze dat niet nodig.

Of er nog veel groenteboeren langs de deur komen, weet ik niet. Ik heb het idee dat de groenteboer van mijn moeder een uitzondering is, maar misschien vergis ik mij erin. Toen de buurtsuper uit Herveld-Zuid verdwenen was, kwam de SRV-man aan de deur en ook in Ede heb ik nog wel zo'n winkelwagen meegemaakt. Daarin was ook groente te koop. Hebben die winkelwagens de groenteboer verjaagd? En rijden die winkelwagens er nog of zijn die intussen ook verdwenen? Veel straathandel is weg, de herinneringen zijn er nog.

Nog weer verder terug: groenteboer met paard en wagen. In dit geval de vader van striptekenaar Dick Heins. 

Foto uit Heerde


maandag 11 augustus 2014

De kanonnen van Navarone (Knipoog 36)


Voor op het katern 'Opinie en Debat' van NRC Handelsblad van afgelopen weekend (9/10 augustus 2014) staat een vraag: 'De kanonnen van augustus?' Op de afbeelding waarover die vraag gedrukt is, zien we kanonnen, zoals ze die wellicht in de Eerste Wereldoorlog hadden, die raketten afvuren, zoals die er nu zijn.

Dat alles wijst vooruit naar het omslagartikel, van Niall Ferguson, die zich afvraagt of een incident als het neerhalen van MH17 net zo'n incident kan zijn als het dodelijke schot op Franz Ferdinand in 1914 was. Tegen het eind van het artikel schrijft Ferguson:
De echte les van de geschiedenis is dat een kleine crisis over een stuk derderangs Oost-Europees onroerend goed alleen tot een mondiaal conflict zal leiden als de mensen die de beslissingen nemen een hele reeks blunders maken. Ik vind het beslist een blunder om Poetin door middel van sancties in een hoek te drijen die hem geen andere keus laat dan zwichten of vechten. Maar de prijs voor die blunder -aangenomen dat er geen MH17's meer volgen- zal voornamelijk door de Oekraïense bevolking worden betaald. 
Het zal je vaderland maar zijn, dat met 'een stuk derderangs Oost-Europees onroerend goed' wordt aangeduid.

'De kanonnen van augustus?' lijkt me een knipoog naar De kanonnen van Navarone, waar al eerder naar geknipoogd werd. Wat bekender was, weet ik niet, de film uit 1961 of het boek van Alister MacLean dat de basis ervan is. Het verhaal speelt zich overigens niet af in de Eerste maar in de Tweede Wereldoorlog.

Het is al meer dan vijftig jaar geleden dat mensen De kanonnen van Navarone in de bioscoop konden zien. Als ik het mij goed herinner, zag ik de film nog nooit en het boek las ik ook al niet. Maar de titel is mij zo bekend dat ik bij 'De kanonnen van augustus?' meteen aan De kanonnen van Navarone denk. Zo zal het wel meer mensen vergaan.


vrijdag 8 augustus 2014

De vergelding (Jan Brokken)


Toen vorig jaar De vergelding van Jan Brokken uitkwam, kreeg het uitgebreid aandacht. In het weekend lees ik drie kranten. In die kranten verschenen niet alleen recensies, maar ook interviews enartikelen, met foto's. Die las ik allemaal, zodat ik al een aardig beeld kreeg waarover De vergelding gaat. Over enkele Duitse soldaten die in oktober 1944 aan het stappen geweest zijn in Rhoon. Ze komen op de terugweg langs de vlasfabriek bij Het Sluisje. Een van de soldaten loopt er tegen een stroomdraad op en komt om. Zeven inwoners van het dorp worden als vergelding gefusilleerd. De vraag is of er wat de stroomdraad betreft sprake is van een ongeluk of van sabotage.

De vergelding leek me een interessant boek; ik hoorde er alleen maar goede berichten over. Aan het eind van het jaar nam ik het op in het lijstje van de beste boeken die ik niet gelezen had. Het boek leek me ook een goede mogelijkheid om opnieuw kennis te maken met het oeuvre van Brokken.

Eind jaren zeventig kocht ik regelmatig een nummer van de Haagse Post met daarin mooie interviews van Jan Brokken met schrijvers. Toen Brokkens debuutroman De provincie (1984) verscheen, kocht ik het boek meteen. De provincie is een degelijke en spannende roman over mensen die elkaar als jongeren hebben meegemaakt en daarna uit elkaar zijn geraakt. Ze komen weer bij elkaar en het verleden herleeft. Het is een formule waarvan veel gebruik wordt gemaakt. Een veelverkochte roman als Ventoux van Bert Wagendorp is op dat patroon geborduurd.

De provincie zag ik onlangs opnieuw bij de boekhandel liggen. Het verkoopsucces van De vergelding werkt blijkbaar ook door op de rest van Brokkens oeuvre. Zojuist kwam ik erachter dat het boek ooit verfilmd is, in 1991. Dat was mij geheel ontgaan. De film had een mooie bezetting: Thom Hoffman, Pierre Bokma, Gijs Scholten van Aschat, Tamar van den Dop.

Het tweede boek van Brokken, de verhalenbundel De zee van vroeger (1986) kocht en las ik ook. Mooi boek, in mijn herinnering. En daarna hield het op. Waarom dat zo ging, weet ik niet. Ik kreeg jaren later nog een exemplaar van De blinde passagiers (1995). Dat lag een aantal maanden op een stapel en daarna had ik dringend geld nodig, waardoor ik genoodzaakt was om met een paar tassen boeken langs antiquariaten te gaan. Ik vond een koper voor het boek.

De vergelding heb ik overigens niet gekocht; ik kreeg het van mijn kinderen. Mooie vakantielectuur, dacht ik en deze week las ik het. Inderdaad: een goed boek. Ten eerste blijkt uit alles dat Brokken goed weet waarover hij schrijft. Bert G. Euser heeft veel researchwerk gedaan en heeft met veel mensen gesproken en Brokken zal zelf ook veel opgezocht hebben. De lijst met geraadpleegde personen, boeken en archieven is indrukwekkend.

Om ergens uitputtend over te kunnen schrijven heb je in de eerste plaats informatie nodig. Die had Brokken. Verder heeft hij de betrokkenheid. Weliswaar kwam hij pas na de oorlog in Rhoon wonen, maar doordat hij zijn jeugd daar grotendeels heeft doorgebracht, is het wel zijn dorp. Dat blijkt ook uit De provincie. Niet voor niets situeerde Brokken dat in een dorp dat wel erg op Rhoon lijkt.

Ten derde is het boek gewoon goed geschreven, waarbij Brokken vertelt op een manier die we zouden verwachten bij een roman. Ik citeer het begin van hoofdstuk vijf.
Oberleutnant Karl Schmitz ging die avond vroeg naar bed. Zoals gewoonlijk had hij goed gegeten. Eten was belangrijk voor Schmitz, zo belangrijk dat hij zijn overplaatsing van Slikkerveer naar Hoogvliet alleen geaccepteerd had toen hij de schriftelijke garantie had gekregen dat hij zijn huishoudster - zelf zei hij: zijn keukenmeisje - mocht meenemen.
Koken konden ze niet in Nederland; het was afschuwelijk wat je op je bord kreeg. Hij had zeker drie keukenmeisjes versleten voor hij Maria in dienst nam. Zij scheen in ieder geval het verschil tussen doorbakken en aangebrand op te merken. Hij had haar tien gulden opslag beloofd als ze een paar gerechten op zijn Duits leerde klaarmaken. Dat had ze gedaan. Sindsdien keek hij naar de avondmaaltijd uit als een hond naar zijn kluif. 
Ik had ook andere delen van het boek kunnen citeren, maar dit is duidelijk genoeg. Zo'n passage zou prima in een roman kunnen staan. Er wordt een personage geïntroduceerd, door hem te laten zien: hij gaat naar bed. We kruipen in zijn hoofd, doordat ook zijn gedachten worden weergegeven ('Koken konden ze niet in Nederland; het was afschuwelijk wat je op je bord kreeg.') Zo leef je makkelijk met iemand mee.

Dat doet Brokken vaker: hij neemt de lezer mee, zodat die zich aanwezig waant bij wat er gebeurt. Als de vijf personen op het dijkje lopen en zonder dat ze het weten op weg zijn naar de stroomdraad, vertelt Brokken wie naast wie loopt: 'Ze liepen over de volle breedte van de dijk. Van links naar rechts Heinz Willems, Sandrien, Ernst Lange, Walter Loos, Dien.' Brokken vertelt er niet bij dat dat de volgorde is als je achter die personen loopt. Al gauw blijkt dat het geval te zijn, als hij vertelt dat Sandrien haar rechterhand op de heup van Ernst Lange heeft gelegd.

Waarschijnlijk heeft Brokken in gedachten meegelopen met de vijf, net als wij, de lezers. We lopen achter de soldaten en de twee meiden, zodat ons niets kan gebeuren: wij zullen niet als eerste op de draad trappen.

Een roman heeft ook een plot en dat heeft De vergelding ook. Al gauw blijkt dat Brokken ervan uitgaat dat er bij de vlasfabriek sprake was van sabotage. Maar wie heeft of wie hebben het gedaan? Eerst volgt Brokken een spoor, dat rechtstreeks naar de daders lijkt te leiden. Maar als we bijna zeker weten wie het gedaan hebben, blijkt er nog een andere mogelijkheid te zijn. En nog verderop in het boek laat Brokken zien dat er nog een derde mogelijkheid is. Omdat je als lezer wilt weten hoe het zit, blijf je doorlezen, hopend op een werkelijke ontknoping.

Van De vergelding zijn veel exemplaren verkocht. Hoeveel het er zijn, weet ik niet, maar het zullen er meer zijn dan honderdduizend. Bijna niemand koopt het boek omdat hij precies wil weten wat er Rhoon gebeurd is. We hebben gehoord dat De vergelding een goed boek is, en daarom lezen we het. Maar wie het gelezen heeft, heeft wel een mooi beeld gekregen van een dorp in de oorlog.

Rhoon is daarbij een atypisch dorp: er zaten wel erg veel Duitsers, zowel in het kasteel als ingekwartierd bij dorpsbewoners. Brokken beschrijft het dorp en heel veel dorpsbewoners. De informatie doseert hij goed. Ondanks het grote aantal personen, raken we de draad niet kwijt.

Het zou me niet verbazen als Rhoon intussen van tijd tot tijd toeristen trekt, al is er van de buurtschap Het Sluisje niets meer over: daar is een snelweg overheen gekomen.

Als ik De vergelding moet vergelijken met een ander literair werk, dan schiet me Brief aan Boudewijn (1980) van Walter van den Broeck te binnen. In dat boek leren we het plaatsje Olen kennen en onze gids neemt ons mee van huis tot huis in het buurtje dat 'de cité' wordt genoemd. Van den Broeck beschreef dat zo beeldend dat het toeristen aantrok. Toen ik het boek gelezen had, ben ik alles van Van den Broeck gaan lezen. Ik schreef een briefje aan de auteur (ik geloof naar aanleiding van Aantekeningen van een stambewaarder, 1977) en kreeg een heel aardig briefje terug.

Brokken heeft intussen een hele reeks interviews, lezingen, workshops, feestavonden en wat niet al achter de rug. Wellicht gaat dat nog een tijdje door. Ook hij zal wel zakken post krijgen en misschien beantwoordt hij die ook nog. Hopelijk komt hij ook nog toe aan het schrijven van een nieuw boek. Dat wachten we af.

donderdag 7 augustus 2014

Het orakel van Parijs


Rudy Kousbroek knipte ooit gravures uit oude Franse tijdschriften. Hij schikte die plaatjes (die bij verschillende verhalen hoorden) zo, dat hij er een verhaal bij kon vertellen. Het werd een wonderlijk, hilarisch verhaal: Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam.

Iets soortgelijks heeft Job Degenaar gedaan. De kunstenares Monica Maat had een serie plaatjes gemaakt op haar computer. Ze zien er als collages uit, waarbij steeds dezelfde figuren terugkomen, onder wie iemand met een cowboyhoed, een Elvisachtige figuur, een man op de rug gezien, een jongen met een een kleine dino (triceratops). Op veel tekeningen is een boog afgebeeld en de naam 'le Miracle' komt ook steeds terug. Door de terugkerende elementen ontstaat er min of meer een eenheid. De tekeningen zijn opgenomen in het zakboekje Het orakel van Parijs.

Degenaar heeft in deze uitgave geprobeerd om bij de verschillende afbeeldingen een verhaal te schrijven en dat viel duidelijk niet mee. Centrale figuur is Sophie Nathalie Lippens, een fotomodel. Nadat zij geïntroduceerd is, moeten de andere personages een plaats krijgen. Degenaar heeft ervoor gekozen om in de eerste hoofdstukken steeds een ander figuur op te voeren. Omdat hij de personages nogal uitgebreid inleidt, komt het verhaal nauwelijks vooruit.

Het grootste deel van het verhaal speelt zich af in het jaar 1989. We gaan door dat hele jaar heen, vanaf het voorjaar tot aan het eind van het jaar, maar de auteur krijgt het niet voor elkaar om de lezer mee te nemen in de beleving van de tijd. Voor mijn gevoel had het zich ook in een week af kunnen spelen.

Plaats van handeling: 'de ondergrondse gangen van Parijs', waar Sophie, vaak vergezeld van haar vriendin Sjaan, de wonderlijke figuren tegenkomt. Sommige mensen stammen uit haar verleden, zoals haar pianoleraar. Je hebt al gauw het idee dat veel van wat er gebeurt symbolisch bedoeld is.

Mij deed Het orakel van Parijs denken aan De kelner en de levenden van Vestdijk, maar Vestdijk levert je een stevig verhaal en dat krijgt Degenaar niet voor elkaar. Ik heb het idee dat hij vooral bezig geweest is om de details kloppend te houden. Sophie is fotomodel, dus af en toe moet er verteld worden dat ze naar een fotoshoot of modeshow moet. Dat wordt altijd terloops meegedeeld, alsof het voor Sophie niet belangrijk is. We vernemen ook nauwelijks wat er dan gebeurt. Haar vriendin Sjaan, heeft werk, maar daar hoeft ze maar twee dagen naar toe in het beschreven jaar.

De stijl van het boekje helpt ook al niet mee. Die heeft iets gewilds. Soms schurkt Degenaar aan tegen de stijl van een oud kinderboek, soms strooit hij met clichés (zweetparels, zweet 'gutst' van het lijf, 'ragfijn' geweven stoffen), spelt hij woorden op een afwijkende manier (exceem, embonpointe) en gebruikt hij samentrekkingen die net niet lijken te kloppen. Misschien zijn deze afwijkingen ontregelend bedoeld.

Dat geldt waarschijnlijk ook voor zinsneden als 'de oude, maar goedlachse gouvernante' en 'Haar silhouet, geflankeerd door een flatteuze hoed' (waarbij Degenaar duidelijk afwijkt van het plaatje, waarbij de vrouw de hoed gewoon op haar hoofd heeft en niet naast haar).

Je zou kunnen zeggen dat het hele verhaal de aanloop is naar het laatste hoofdstuk, waarin Sophie een plotseling inzicht krijgt. Van elk personage wordt verteld wat het verbeeldt en dat wordt samengevat in de onhandige zin 'Allen zijn het deeltjes van 'de ander' die me gevormd hebben en 'ik' werden.

Als de schrijver uit moet leggen wat hij bedoeld heeft, deugt het al niet, lijkt me. Als daar dan ook nog een plotseling inzicht voor nodig is, lijkt dat wel heel erg op een uiting van onmacht. Dat deed Vestdijk een stuk handiger en beter.

Het orakel van Parijs is een curieus boekje. Het is een aardig idee om de tekeningen met elkaar te verbinden tot een verhaal, maar de poging is niet geslaagd.



Titel: Het orakel van Parijs
Tekst: Job Degenaar
Beeld: Monica Maat
Uitgeverij Liverse, Dordrecht 2014.
148 blz. € 12,50

woensdag 6 augustus 2014

Naar zee (A. Wapenaar)



Waarom ik sommige boeken lees en andere niet, kan ik soms niet uitleggen.Waarom heb ik ooit Naar zee van A. Wapenaar gekocht? En waarom heb ik het ook gelezen? Komt het door het plaatje op de voorkant? Dat is een nogal stijfjes geschilderde vissersjongen. Hij lijkt wel te poseren. Dat plaatje roept wel meteen de sfeer van oude kinderboeken op en aangezien ik in mijn jeugd heel veel van dit soort boeken heb gelezen, geeft een verwijzing ernaar meteen een prettig gevoel.

Meer zal meegespeeld hebben dat het boek door Wapenaar is geschreven, iemand van wie ik eigenlijk niet veel afweet. Maar ik weet dat hij een dichter is en bij controle bleek dat ik twee dichtbundels van hem heb: Het komend koninkrijk (1941) en De vuurproef (1949). De oorlog is natuurlijk terug te vinden in die bundels. Het laatste gedicht van Het komend koninkrijk heet 'Bij den ingang van 1941' en het begint als volgt:
Dit jaar dreigt àan ons als een donk're krocht
Waarin we huiverend naar voren schuiven;
Is dit Gods wijnpersbak? Zijn wij de druiven?
Heeft hij vergeefs naar zuiv're vrucht gezocht?
Wapenaar was een christelijk dichter, al is hij in veel naslagwerken over de christelijke literatuur niet terug te vinden. Dat constateerde C. Bregman, die in 1993 een hele pagina van het Reformatorisch Dagblad aan deze auteur wijdde. Bregman acht Wapenaar belangrijker als criticus dan als dichter.

Arij Wapenaar (1883 - 1967) kwam uit een Vlaardings vissersgeslacht (zowel van moeders als van vaders kant) en is zo'n beetje zijn hele leven hoofdonderwijzer geweest in Berkum, een dorpje dicht bij Zwolle. Hij debuteerde in 1924 met de bundel Uit stille uren. Voor de oorlog publiceerde hij nog Het betere land (1931), daarna kwamen de twee bundels die ik al noemde en in 1962 kwam zijn laatste bundel uit: De laatste ronde.

In 1936 bundelde hij een aantal essays: Literaire overdenkingen. Het zullen de stukken zijn die hij publiceerde in De Rotterdammer en De School met den Bijbel. Het boekje dat ik gelezen heb, blijkt zijn enige jeugdboek te zijn. Ik kan mij wel voorstellen dat Wapenaar het na één boekje voor kinderen voor gezien heeft. Het is namelijk niet zo bijzonder. Jan gaat als jongen van nog geen twaalf naar zee op het schip waarop zijn vader kapitein is.

Natuurlijk wordt er verteld hoe hard het vissersbestaan is. Voor Jan valt dat nog wel mee, omdat hij min of meer als toerist meegaat. Er is nog een andere jongen, Janus, die niet wil deugen. Hij wordt betrapt op diefstal. Natuurlijk komt het, naar goed christelijke traditie in kinderboeken, allemaal goed: Janus heeft berouw en Jan, die zulke vervelende gedachten over Janus heeft gehad, gaat positiever over hem denken. Het is een doorsnee verhaaltje, dat eigenlijk nergens door opvalt.

Pas als het boek al over de helft is, komt de godsdienst in het verhaal. Het is het moment dat Janus betrapt is op diefstal. Als er morele overwegingen in het boek moeten, is de godsdienst dichtbij. Dan worden er psalmen gezongen en natuurlijk juist het psalmvers dat begint met 'Gedenk niet meer aan 't kwaad dat wij bedreven.'

Wapenaar heeft het verhaal waarschijnlijk willen vertellen omdat hij als kind ook enkele keren met zijn vader naar zee is geweest. Jan gaat dan ook met een vissersschuit uit Vlaardingen mee. Uiteindelijk leek het vader Wapenaar beter om Arij door te laten leren. Toen Wapenaar Naar zee publiceerde, was hij zevenenvijftig jaar oud, en ik kan mij voorstellen dat dat een leeftijd is waarop hij af en toe, misschien wel met weemoed, terugdacht aan zijn jeugd.

Aan het begin van het boek moet Wapenaar er nog duidelijk in komen. Hij praat dan over de hoofden van zijn personages heen tegen de kindertjes die het boek lezen. Zo vertelt hij dat de meester het wel goed moest vinden dat Jan een aantal weken naar zee ging: 'want een leerplichtwet was er nog niet.' Verderop zit je als lezer meer in het verhaal. De lezertjes (of hun ouders) hebben Naar zee waarschijnlijk wel gewaardeerd: het boek kreeg een tweede druk.

Het stof is intussen wel op Wapenaar neergedaald en dat geeft niet. Van tijd tot tijd zal iemand nog een bundeltje of dit kinderboek van hem tegenkomen op een boekenmarkt en in een opwelling besluiten het mee te nemen. Tot ook dat niet meer gebeurt.

Illustratie van G.D. Hoogendoorn: vechtpartij van Jan en Janus


Portret van A. Wagenaar, opgenomen in de bloemlezing Christelijke dichters van dezen tijd (samenstelling P.J. Risseeuw)

dinsdag 5 augustus 2014

Het vuil, de stad en de dood (Knipoog 35)


Op vrijdag 1 augustus 2014 stond in NRC Handelsblad een stuk van Wim Pijbes: 'Amsterdam, het toerisme, het vuil en de volle stad'. Het is een opiniestuk over de vervuiling van Amsterdam. Pijbes pleit ervoor dat de nieuwe gemeenteraad aandacht geeft aan die vervuiling:
Lange tijd gold het hatsjikidee van de Amsterdamse tofheid als charmant en vrijgevochten. Die charme is allang op de achtergrond geraakt en 'I Amsterdam' is ontaard tot 'eerst ik en dan de stad'.
Dat roer moet om en het nieuwe college moet daar met de nieuwe gemeenteraad nu alle ruimte voor nemen en en krijgen zodat onze hoofdstad ook na 2014 'loveable' voor bezoekers en 'liveable' voor bewoners wordt.
De titel van Pijbes' stuk lijkt me een knipoog naar Het vuil, de stad en de dood van Rainer Werner Fassbinder. Fassbinder overleed in 1982. Vijf jaar na zijn dood zorgde het toneelstuk, dat hij in 1975 schreef, in Nederland voor veel ophef. Het zou namelijk antisemitisch zijn.

Niet het feit dat er een ex-nazi aan het woord komt was het probleem, maar dat er een gewetenloze rijke jood in getekend wordt, die een vrouw wurgt met zijn das en daarna door zijn goede connecties zijn straf ontloopt. Tegenstanders van het stuk kochten de helft van de kaartjes op.

Natuurlijk protesteerden Joodse organisaties, maar ook daarbuiten waren veel groepen mensen tegen opvoering van het toneelstuk. Uiteindelijk kwam het tot een besloten voorstelling. In die tijd werd de acteur Jules Croiset ontvoerd en weer vrijgelaten. Er was een hakenkruis in zijn borst gekrast. Verschillende Joodse gezinnen, waaronder dat van Freek de Jonge, kregen dreigbrieven. Al gauw bleek dat hij de hele zaak in scène had gezet in een ultieme poging de voorstelling te voorkomen.

De affaire werd opgerakeld in 2000 toen Harry Mulisch het boekenweekgeschenk Het theater, de brief en de waarheid schreef. Freek de Jonge, die hierin een rehabilitatie van Croiset zag, startte een protestcampagne, met de voorstelling 'De conferencier, het boekenweekgeschenk en de leugen'. Hij riep op tot een boekverbranding aan het begin van het Boekenbal, al zal die oproep wel niet zo letterlijk genomen moeten worden. De voorstelling liep al eerder, toen onder de naam 'De flaptekst'.

Vijftien jaar na de affaire werd, zonder protesten, het stuk opnieuw opgevoerd door het Nationale Toneel in Den Haag. Het was een aanleiding voor verschillende artikelen, bijvoorbeeld hier en hier.

De titel van Pijbes doet meteen denken aan Het vuil, de stad en de dood, waarschijnlijk doordat zowel het vuil als de stad erin voorkomen, maar meer nog door de drieslag. De eerste komma in de titel 'Amsterdam, het toerisme, het vuil en de volle stad' had waarschijnlijk beter een dubbele punt of een liggend streepje kunnen zijn. Het gaat immers niet over Amsterdam en de volle stad, wat door de komma wel gesuggereerd wordt.

Ik vermoed dat iedereen die komma automatisch als een dubbele punt leest, waarna je een drieslag krijgt: net zoals Het theater, de brief en de waarheid of 'De conferencier, het boekenweekgeschenk en de leugen.' Zo'n drieslag zal Pijbes bewust gemaakt hebben, in de veronderstelling dat we dan allemaal eventjes aan Fassbinder denken. En zo gebeurde het.


Via iTunes is de podcast van een gelezen voorstelling van het stuk van Fassbinder gratis te downloaden. Het is te vinden in VPRO Radioarchief.

maandag 4 augustus 2014

Visboer (Aan de deur 10)



Niet alleen de bakker, de kolenboer, de kruidenier en die zes andere mensen die ik eerder hier noemde kwamen aan de deur, ook de visboer. Wij hielden wel van vis, al had mijn vader een hekel aan de graten. Op mijn verjaardag (23 juni) aten we bij de nieuwe aardappels nogal eens kabeljauw met 'boterjus' en mosterd.

Van tijd tot tijd kwam een oom een maaltje vis brengen. Mijn ooms gingen soms op makreel vissen op de Noordzee en ook werd er in de buurt wel gevist. Wat voor vissen gevangen werden, wist ik als kind niet. Nou ja, een paling herkende ik natuurlijk wel en ik hoorde ook wel eens van vissen dat het voorns waren. Maar ik kon geen brasem van een karper onderscheiden.

De vis die in de buurt gevangen werd, smaakte soms lichtjes naar modder. Ik geloof niet dat wij ons daardoor lieten afschrikken. Toen ik volwassen was hoorde ik, in terugblikken, ook wel dat mijn ooms vis stroopten, maar dat heb ik indertijd nooit geweten. Ik ken het verhaal van een oom die een fuik lichtte en naderhand de eigenaar ervan een maaltje vis ging brengen.




Zelf heb ik maar één keertje gevist, met een vriendje in 'de zwarte kuil'. De hengel was van hem. Ik weet niet eens meer of we iets gevangen hebben. Ik zag er de lol niet zo van in. Niet omdat ik medelijden had met de visjes; dat kon me niet zoveel schelen. Het stond mij meer tegen dat je eigenlijk niks te doen hebt: deegje aan het haakje en dan maar wachten.

Ik weet dat er mensen zijn die niets liever doen dan een dag aan de waterkant zitten. Martine Bijl bracht er ooit een treffende conference over en Eli Asser schreef er een liedje over dat iedereen kent. Het werd gezongen door Piet Römer en Leen Jongewaard.

Als kind leerde ik een rijmpje van mijn opa: Pissen gaat voor 't vissen / al staat het net gereed, /kakken gaat voor 't bakken, / al is de oven heet. Ik weet niet meer zeker of nu eerst de regels over het vissen komen of eerst de regels over het bakken.


Wij aten af en toe vis bij de warme maaltijd, maar vaker kwam het voor dat we vis op brood aten, als mijn moeder bijvoorbeeld lekkerbekjes bij de visboer had gekocht. Die visboer kwam (wekelijks, denk ik) aan de deur. Bij 'het oude huis', waar wij tot en met mei 1969 woonden kwam de visboer niet. Ik heb er in ieder geval geen herinnering aan.

Toen wij verhuisd waren, kwam er een witblauw busje aan de deur. Ik weet niet of dat meteen in 1969 was. Ik heb het idee dat er wel een paar jaar overheen gingen voordat wij klant werden. Dat busje, het was een Ford, vermoed ik, was van Fieret. In mijn herinnering stond er op de zijkanten en de achterkant: 'Fieret' en daaronder 'zeebanket'.

Nu ik eraan terugdenk, vraag ik met af of dat niet 'Fieret's zeebanket' is geweest. Fieret bestaat nog steeds, merk ik als ik ernaar ga zoeken. In Amersfoort is nog een zaak die de slogan 'Fieret voor zeebanket' heeft. De winkel stamt uit 1966, maar ik kan niets vinden over het venten van de vis. En zou de visboer helemaal vanuit Amersfoort naar de Betuwe getrokken zijn?

De visboer was een man met krullend, donker haar. Hij droeg een witte jas en had een forse neus. Als mijn moeder op zijn aanbellen opengedaan had, liep ze me met hem mee, het bruggetje over naar de weg, waar zijn auto stond. Hij deed de achterdeuren open en liet zien wat hij allemaal had. Ik herinner me de stokvissen, die we nooit kochten, maar die ik wel opmerkelijk vond.

Geregeld kocht mijn moeder zure haring, soms ook braadharing in het zuur, van tijd tot tijd een paar lekkerbekjes, soms een paar stukjes kabeljauw. Af en toe een makreel. Dat was het, denk ik. Ik herinner me niet dat mijn moeder wel eens scholletjes kocht bijvoorbeeld.

In mijn herinnering was het nooit zoveel wat ze kocht en vaak vond ze het ook nogal duur. Later kwam er een vrouwelijke visboer aan de deur. Of die ook van Fieret was, weet ik niet. Ik heb niet veel herinneringen aan haar. Ik heb het idee dat we toen nauwelijks nog vis kochten en dat mijn moeder vaak oversloeg. Ik vermoed dat de vis toen te duur was en dat mijn moeder er het geld niet voor overhad.

Vis ben ik blijven eten. Omdat we het maar af en toe hadden, hangt er voor mij nog steeds de sfeer omheen van luxeproduct en delicatesse. Ooit had ik het geluk dat ik een half jaar lang tweemaal in de week zalm moest eten, omdat ik deelnam aan een onderzoek van de Wageningen Universiteit. De details ervan heb ik niet meer nagekeken, maar volgens mij werd de invloed van het eten van vis op de darmflora onderzocht. Een van de onderzoeksgroepen at zalm, de andere groep kabeljauw, de derde groep hield zijn normale menu. Het maakte allemaal uiteindelijk weinig verschil.

Op internet vind ik verschillende foto's van houten viskarren die langs de deur gingen. Daar herinner ik me niets van. We woonden waarschijnlijk te ver van een vissersplaats af. Ik herinner me ook geen enkele vishandel in ons dorp of in een van de omringende dorpen. Later, toen ik op een internaat zat, heb ik wel van die karren gezien die fungeerden als visstalletje . De haring werd ter plekke schoongemaakt. Daar heb ik wel eens een haring of een broodje haring gekocht.

Er is een tijd geweest dat ik wekelijks naar de bibliotheek in Arnhem ging. Voor het station bevond zich een viskraam, waar ik af en toe een sambalmakreel kocht. Die heb ik nooit gezien bij de visboer aan de deur.

Er wordt tegenwoordig weinig meer gevent en ook de visboer is van de straat verdwenen. Zijn kraam staat nog op markten, maar hij gaat niet meer langs de deuren.

Vis eten we nog steeds. Uit cijfers van het Visbureau maak ik op dat mensen vooral vis kopen in de supermarkt. Pangasius wordt het meest gegeten, gevolgd door tonijn en vissticks. Het zijn cijfers over 2013. Dat vis, vooral vette vis, gezond is, heb ik al verschillende keren gelezen. Maar ik zie dat in ziekenhuizen, verpleeghuizen of bejaardenhuizen maar weinig vis wordt gegeten. Of zitten er zo weinig mensen in die huizen dat het logisch is dat daar laag op gescoord wordt? Ik weet het niet.

Misschien zitten in die bejaardenhuizen ook wel mensen die met weemoed terugdenken aan de tijd dat de visboer langs de deur kwam. Of aan de tijd dat ze zelf hengelden of misschien wel vis stroopten. Mistroostig kijken ze naar de vissticks op hun bord.