zaterdag 30 maart 2019

Lichtval (Marianne Grandia)


Christelijke boekenweekgeschenken bestaan officieel niet: de term Boekenweekgeschenk is beschermd en alleen het CPNB-boek mag zo heten. Dit jaar stelde het boekje van Siebelink niet veel voor en vorig jaar was het ook al droef gesteld met het Geschenk. Het christelijke Actieboek, van Els Florijn, was toen beter.

De christelijke Actieboeken zijn in de loop der jaren zeer wisselend van kwaliteit geweest. In deze bijdrage heb ik vier jaar geleden uitgebreid aandacht besteed aan wat ik toch maar de christelijke boekenweekgeschenken noem. Totdat het christelijke geschenk in 2006 het BCB-actieboek ging heten, was het een wonderlijk allegaartje. Nou ja, het officiële Boekenweekgeschenk heeft ook een lange geschiedenis van niet altijd gelukkig gekozen boekjes, totdat men het besluit nam om in ieder gevaleen literair auteur het Boekenweekgeschenk te laten schrijven. Dat garandeert geen kwaliteit, weten we nu.

Hoe de keuze van de auteur bij de christelijke Actieboeken precies verloopt, weet ik niet. Ik heb wel eens de indruk dat de christelijke uitgeverijen om beurten een auteur leveren. Deze keer is dat een auteur van Kok. In het verleden heeft het trouwens ook aardige geschenkjes opgeleverd, zoals Het naaiatelier van Mirjam van der Vegt en afgelopen maand nog besteedde ik aandacht aan het boekje van Cees Pols, dat thematisch interessant is.

Grandia

Dit jaar viel de eer te beurt aan Marianne Grandia. Die naam had ik nooit eerder gehoord, dacht ik, totdat ik me realiseerde dat ze voorbijgekomen is in de podcast De eerste zin. Helemaal beluisterd, hoor, maar ik heb er niets van onthouden. Waarschijnlijk was dat zo'n warmmenselijke aflevering met gedempte stem, die nauwelijks over het boek ging, maar meer over de persoon van de schrijver.

Lichtval heet de novelle en u kunt hem ongelezen laten. Het gaat om een man (Thijs) die weg is bij zijn vrouw (Jolanda) en zijn drie kinderen. Hij is voor zijn werk overgeplaatst naar het noorden des lands, maar de relatie tussen Thijs en Jolanda hield het niet en nu zullen ze uit elkaar gaan: er is al een afspraak gemaakt met een mediator, om de scheiding te regelen.

Grandia is geen auteur van literaire romans, maar van romans die vroeger werden geschreven door Jos van Manen Pieters, Nelly van Dijk-Has en Margreet van Hoorn. Ik weet dat dit een erg slordige vergelijking is. Ik heb de rest van het werk van Grandia niet gelezen en van de andere dames las ik ook niets. In ieder geval voldoet Lichtval aan het beeld dat ik van dit soort romans heb.

Herkenning

Mensen lezen dit soort boeken niet om iets nieuws te lezen, maar om iets wat ze al kennen. Herkenning is altijd prettig: je kunt je hersens uitschakelen en je wentelen in een verhaal dat verloopt zoals je al verwachtte. Wie de eerste pagina van Lichtval leest, weet het al: het komt allemaal weer goed. Nadat de nodige hobbels zijn genomen natuurlijk.

Thijs schrijft een lange brief aan Jolanda, op instigatie van zijn schoonmoeder en hij bekent schuld. Zijn geloofsleven stelde de laatste tijd weinig voor, maar hij is de Bijbel weer gaan lezen. Die lag in het vakantiehuis (chalet) dat hij intussen bewoont. Dat helpt natuurlijk, al gaat het niet helemaal vanzelf. Zoals in Sara Burgerhart tante Hofland tegen Broeder Benjamin al zei: ''t is niet altyd het effen wegje, Broêrtje.'

Deugende mensen

Niet alleen de voorspelbaarheid van het verhaal staat me tegen, maar ook de zeer deugende mensen. Natuurlijk zijn het mensen die fouten maken, anders zouden het heiligen zijn, maar het zijn wel suikerzoete karakters. Keurig, keurig en dus stomvervelend.

Zoals in veel christelijke romans wordt er te veel uitgelegd. De lezer mocht eens gaan denken! Dat kan niet de bedoeling zijn. Een voorbeeld: Thijs gaat fietsen, wat altijd goed is om op frisse gedachten te komen, en bedenkt dat hij de brief moet gaan schrijven:
Zijn tempo op de terugweg lag een stuk lager dan op de heenweg. Deels omdat hij moe was, maar ook om toch nog wat tijd te rekken tot dat moment waarop hij weer achter de laptop moest.
Ja, dat had iedereen al gesnapt, maar voor de zekerheid wordt het toch nog uitgelegd.

Clichés

Een docent die het begrip 'cliché' wil uitleggen, kan ruim putten uit Lichtval: het hangt van clichés aan elkaar. Als er een brief bezorgd wordt, ploft hij op de mat; als iemand spijt heeft, heeft ze dat 'als haren op haar hoofd'; als echtgenoten ruzie krijgen, gaat dat over rondslingerende kleren en haren die niet uit het doucheputje gehaald worden; als mensen met elkaar praten geven ze een inkijkje in hun hart; als de deur al openstaat als het bezoek arriveert, verwarmt dat gebaar iemand tot op het bot; als iemand verdriet heeft, schreeuwt hij, huilt hij, stompt in zijn kussen, bonkt met zijn hoofd tegen de muur en loopt hij rondjes; en gemis slaat een krater in het hart.

Eerlijk gezegd werd ik wat lacherig van de opeenhoping van clichés, al snap ik dat dat ongepast is. Dit boekje is bedoeld is om met halfgesloten ogen en een schuin hoofd te lezen.

Typetje

Vliegt er dan nooit eens iemand uit de bocht? Is er dan geen enkele dwarsheid in het boek? Nou ja, die Jolanda (Jootje) is wel een typetje, hoor. Waarschuwing vooraf:  hier volgt een heftig citaat:
Ze liep de trap af en ging naar de keuken. De koffie was natuurlijk al lauw. En ze vertikte het om nog een kop te zetten. Ze nam gewoon een wijntje.
Ter geruststelling: het is geen zuipfestijn geworden: ze drinkt het wijntje niet eens op.

Zo'n boek dus: mensen die fouten maken, maar weer vergeving krijgen en geven, met een duwtje in de rug van de tekst die de dominee bij hun huwelijk heeft gebruikt. Gezellig verteld, maar toch slaapverwekkend, omdat de hoop dat er echt iets nieuws zal gebeuren er al gauw niet meer is.

Ten slotte

Uit sympathie met Siebelink heeft ook Grandia een fout gemaakt in de spelling van een werkwoord: 'Waar leidt je dat uit af?' (blz. 84). Het zal best een aardige mevrouw zijn, maar haar boeken zijn aan mij niet besteed.

Elk jaar roep ik dat Janne IJmker onderhand aan de beurt is om het christelijke actieboek te schrijven. In 2020 misschien?


vrijdag 29 maart 2019

Podcast: De Grote Vriendelijke Podcast


Er zijn pas (of al) acht afleveringen beschikbaar van De Grote Vriendelijke Podcast, een podcast over kinder- en jeugdliteratuur. De makers zijn Jaap Friso en Bas Maliepaard, die elke aflevering een of meer gasten ontvangen. Om maar meteen met een oordeel te komen: het is een voorbeeldige podcast.

Allereerst zijn de makers goed ingeleid in de materie; ze weten wat er op hun vakgebied speelt. Verder zijn ze betrokken en daardoor enthousiast en dat slaat vanzelf over op de luisteraar, althans op deze luisteraar.

Duo

Het duo is evenwichtig: de twee zijn aan elkaar gewaagd en voluit collegiaal; ze kunnen best wat van elkaar hebben en geven elkaar de ruimte als dat nodig is. De sfeer is altijd goed.

De keuze van de schrijvers/onderwerpen is mooi afwisselend: van boekjes voor peuters tot die voor jongvolwassenen. Er is altijd een aanleiding in de actualiteit, maar ook de oudere jeugdliteratuur komt ter sprake. Elke aflevering wordt er een boek tot de Grote Vriendelijke Parel uitgeroepen. Dat is voor een luisteraar met een leesverleden altijd prettig: je mag weer even terugdenken aan Boris of Papa is een hond of Winterijs. Maar er komen ook boeken voorbij die (bij mij) minder bekend zijn, zoals De oorlog die mijn leven redde. 

Alle parels zijn hier terug te vinden. Vreemd genoeg staan in de stukjes over de boeken de titels tussen aanhalingstekens en niet cursief. Je moet de tekstjes bij de boeken helemaal lezen om aan de gegevens te komen en de plaatjes van de voorkanten van de parels zijn nogal klein. Het zou helpen als de gegevens van de boeken overzichtelijk onder elk stukje zouden staan.

Tips

Er worden ook tips gegeven door presentatoren en gasten en dat heeft bij mij geleid tot het lezen van bijvoorbeeld 67 seconden, een bijzonder boek van Jason Reynolds.

Verder is aandacht voor verschillende aspecten: niet alleen het schrijven, maar ook het vertalen en het illustreren komen aan bod.

Het hoofdbestanddeel van elke aflevering is het gesprek met een schrijver. Dat zijn soms schrijvers die al een tijdje meedraaien, zoals Jacques Vriens. Natuurlijk kende ik zijn naam, natuurlijk kon ik enkele titels noemen, maar ik had nooit de moeite genomen wat van Vriens te lezen. Na de bewuste aflevering las ik het boek Code Kattenkruid. Niet een heel bijzonder boek, maar dat weet je pas na het lezen.

Prima gesprekken die Maliepaard en Friso voeren. Goede vragen, waardoor de schrijvers niet op de automatische piloot antwoorden. Na een aflevering heb ik altijd zin om te gaan lezen en dat zal ook wel de bedoeling zijn.

In memoriam

Ook zeer te waarderen: na het overlijden van Peter van Gestel was er al heel snel een aflevering waarin hij en zijn werk centraal stonden. Mooi gedaan. Door zo snel aandacht aan deze schrijver te besteden, laat je zijn belang zien. Het werd een mooi beeld van de mens, de schrijver en zijn oeuvre.

Als er een nieuwe aflevering van De Grote Vriendelijke Podcast is, beluister ik die gewoonlijk binnen  een dag: ik leer er veel van en het is ook heel goed voor mijn humeur.

Op de site van de GVP is veel informatie te vinden. Alle aflevering zijn er te beluisteren.

donderdag 28 maart 2019

De Moeder de Vrouw (Andreas Oosthoek)


Het thema van de Boekenweek is 'De moeder de vrouw'. Daar was gedoe over, wat waarschijnlijk minder te maken heeft met het thema zelf dan met het feit dat voor geschenk en essay twee mannen zijn gevraagd, terwijl er heel veel vrouwelijke schrijvers zijn die ook in aanmerking hadden kunnen komen. 

Intussen is die ophef voorbij en gaat het gesprek vooral over het gebrek aan kwaliteit van Siebelinks Boekenweekgeschenk. Ik schreef daar hier over. Niet leuk voor de CPNB, die vorig jaar ook al met een prul het Nederlandse boek moest propageren. Het thema van de week komt vooral terug in het essay van Murat Isik, dat goed verkoopt, en bloemlezingen met gedichten over moeders en andere boeken en boekjes waarin moeder centraal staat. 

Mythe en misverstand

Andreas Oosthoek ging terug naar de bron, het gedicht van Nijhoff, in zijn boekje De Moeder de Vrouw, met de ondertitel 'Mythe en misverstand rond het beroemde gedicht van Martinus Nijhoff'. Die ondertitel zal wel bedoeld zijn om de interesse op te wekken; het boekje gaat over veel meer dan over mythen en misverstanden. En zo veel mythe is er nu ook weer niet rond het gedicht geweven. 

Oosthoek is goed ingeleid in het werk van Nijhoff. Hij kende de dichter lange tijd persoonlijk, kocht het huis van Nijhoff in Valkenisse en heeft de rechten over diens werk. Nijhoffs zoon Faan (Wouter Stefan) heeft veel spullen en papieren weg laten halen uit het huis en over laten brengen naar zijn eigen woonstee, maar er bleven ook dingen (boeken, documenten) achter. Oosthoek beheert die en gaat ze overdragen aan instanties die de zorg over zullen nemen. 

Oosthoek vertelt er smakelijk over in De Moeder de Vrouw. Verder geeft hij inzicht in de drukgeschiedenis van het gedicht. Nijhoff stond erom bekend dat hij nog eindeloos aan zijn werk bleef prutsen, ook als het al gepubliceerd was. Van het beroemde Bommelgedicht is een eerdere versie bekend, zodat we kunnen lezen dat de overzijden van vrienden buren werden en dat de vrouw eerst aan het roer stond en later bij het roer. 

Op een inhoudelijke eigenaardigheid als 'het schip dat zij bevoer' gaat hij niet in, maar er is intussen zo veel over dit gedicht geschreven, dat er vast wel iemand zich daarover heeft gebogen. 

Vragen

Kende Nijhoff de brug wel? En dronk hij liggend in het gras zijn thee? Op dat soort vragen geeft Oosthoek een helder antwoord. Prettig is dat hij altijd ingang heeft gehad tot de mensen die dicht bij Nijhoff stonden. Zo lezen we een mooi verhelderend gesprek met zus Pien, degene bij wie Nijhoff zijn thee altijd dronk. 

Er komen psalmen voor in 'De Moeder de Vrouw'. De christelijke letteren hebben geprobeerd Nijhoff te annexeren, hoewel hij zelf bij geloof of kerkgenootschap 'Geen' invulde. En zijn moeder dan die bij het Leger des Heils was? Ze was zoekende, zegt zus Pien. Ze raakte ook in de ban van de theosofie en de Vrij-Katholieke kerk en daar hoor je gewoonlijk geen psalmen. 

Gras

Het gras uit het gedicht zou ook kunnen duiden op de vergankelijkheid van het leven, zeggen de annexeerders. Oosthoek verwijst daarbij in een noot naar Jesaja 40 ('Alle vlees is gras'), maar niet naar Psalm 103, waar ongeveer hetzelfde in staat. Hoe dan ook, het is in dit gedicht gewoon gras. Lezers mogen in een tekst lezen wat ze willen, maar dat Nijhoff dit soort noties erin heeft gestopt is onwaarschijnlijk. 

Verder geeft Oosthoek wat je al in zo'n boekje verwacht: varianten op het gedicht, waarvan die van Kopland en Komrij het bekendst zijn. Er zijn er meer, waaronder een gedicht van Wolkers, dat meer markant is dan goed. Van Zuiderent nam Oosthoek het gedicht 'Weg' in het Duits op. Ik neem aan dat het een vertaling is. Als dat zo is, is mij niet duidelijk waarom het origineel niet geciteerd wordt. 

Vertalingen van het gedicht van Nijhoff vinden we ook terug, net als de geschiedenis van de bruggen in Zaltbommel. Daarnaast zijn er wat foto's. Op de voorkant een niet al te duidelijke foto van de dichter. Het blijkt een uitsnede te zijn van een foto die op de achterkant staat, waar er nog iemand naast Nijhoff staat. Zou dat Oosthoek zijn? Uitleg krijgen we jammer genoeg niet. 

Geen biografie

Oosthoek weet veel over Nijhoff en hij zou misschien wel een biografie kunnen schrijven, maar dat gaat hij niet doen. Wel wil hij aantekeningen maken bij het materiaal dat hij heeft en zo moeten we dit boekje dan ook zien. Dat verklaart en verontschuldigt ook een zekere rommeligheid. Zo is er niet echt een afsluiting, tenminste in mijn leeservaring. In de eerste hoofdstukken komen verder wel erg veel namen voorbij. Interessant voor iemand die zich op de Nijhoffstudie wil storten, maar de vraag is of ze genoemd hadden moeten worden in dit boekje. 

Van Oosthoek zijn nog meer van dit soort aantekeningen te verwachten. Hij kondigt het boek Nijhoff, Wind en Storm aan. Nijhoffs vrouw heette Netty Nijhoff-Wind en zijn zoon Wouter Stephan fotografeerde onder de naam Stephen Storm.

Wie van Nijhoff houdt of wie in ieder geval van het gedicht 'De Moeder de Vrouw' houdt, zal met veel plezier het boekje van Oosthoek lezen. En nu maar hopen dat iemand aan de hand van het aangereikte materiaal zich verder in Nijhoff verdiept. 

Toch nog maar even het hele gedicht:

De Moeder de Vrouw 
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd -
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken. 
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer, 
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.

dinsdag 26 maart 2019

Afgestoft: Column 'Gelukkig!'


Veel van wat ik ooit schreef, ben ik kwijt en vergeten. Verloren geraakt op oude computers, zoekgeraakt tussen papieren, gedeletet om ruimte te maken. Heel soms vind ik iets terug, waarvan ik al niet meer wist dat ik het geschreven had. 

Onderstaande column schreef ik voor het Cultureel Café Dante en ik las het stukje voor op 26 mei 2011, nog voor Bunt Blogt bestond. Sommige dingen waarnaar verwezen wordt ontgaan mij nu: wat hebben hoofddoeken met de fiscus te maken? 

Blijkbaar was er, vlak voor ik de column schreef een onderzoek gedaan naar geluk. Dat is onlangs weer gebeurd, lees ik hier, en ook nu scoren de Nederlanders weer hoog. We zijn gelukkig! Indertijd schreef ik er dit over:

Gelukkig!


Wij zijn gelukkig. Niet alleen u en ik en de dames achter de bar, maar de Nederlanders. Goed, er zal nog wel ergens een mopperpot zijn die op dit moment sikkeneurig in zijn koffie staart, maar gemiddeld genomen zijn de Nederlanders gelukkig. Ik las het vanochtend in mijn krant en ik heb het nog eens nagekeken op internet.

Ik was meteen gerustgesteld. Over geluk hoef ik dus niet meer in te zitten; dat is binnen.

Dat wij zo gelukkig zijn, vind je terug op de Better Life Index van de OESO. We staan daarop vierde, achter Denemarken, Canada en Noorwegen.

Nu verbaast het mij niet dat wij gelukkiger zijn dan bijvoorbeeld mensen uit Griekenland. Die moeten al op hun eenenzestigste met pensioen, in de zomer sterft het er van de toeristen en dan heb je ook nog heel vaak hetzelfde weer: zon en anders niks.

Of je zult inwoner van IJsland zijn. Dan zijn er steeds mensen boos op je. Omdat ze hun geld niet terugkrijgen, bijvoorbeeld. Of omdat er weer een aswolkje ontsnapt is, waar jij als eenvoudige IJslander ook niets aan kunt doen. Dat lijkt een beetje op een verjaardag waar iedereen je boos aankijkt, terwijl volgens jou de ontglipte wind van iemand anders was.

Toch had ik niet verwacht dat ons land zo hoog zou eindigen op de geluksindex. Per slot van rekening wordt er heel wat afgeklaagd in dit land en we hebben zelfs een politieke partij die alleen maar dankzij dat geklaag bestaat.

Zo gauw de leider van die partij zijn mond opentrekt, komt er een tsunami van geklaag over je heen. Om het niet te hoeven horen, had ik een dubbel geïsoleerde hoofddoek omgedaan, maar dat bleek fiscaal weer niet handig te zijn.

En, laten we dat hier ook maar een keer hardop zeggen, we hebben toch eigenlijk ook wel redenen om te klagen. We hebben bijvoorbeeld alweer het Eurovisie songfestival niet gewonnen. Sterker nog, we hebben de finale niet eens gehaald.

Ik zal het wel weer niet mogen zeggen, maar volgens mij komt dat niet door de autochtone Nederlanders. Die stonden allemaal als één man achter de artistiek hoogbegaafde musici die wij afgevaardigd hadden. Hoe ze heten weet ik eigenlijk niet. Je schrijft 3JS, maar ze zeggen zelf de 3 j’s. Aan de Nederlanders (en onze premier zegt dan altijd: de hardwerkende Nederlanders) heeft het niet gelegen. Het zijn natuurlijk weer de buitenlanders die ons buiten de finale hebben gehouden.

Het zijn die onbetrouwbare Grieken, die hun rekeningen niet betalen, die IJslandse luchtvervuilers, die Belgen zonder regering, de Turken natuurlijk en de Marokkanen, want die zitten in alle Europese landen. Die drie j’s komen uit Volendam en daar stemt iedereen PVV, dus de link is gauw gelegd.

Reden genoeg dus om te mopperen. Maar we doen het niet. We laten snotverdorie ons geluk niet verpesten door dit soort kleinigheden. We lachen erom. 'Wij zijn gelukkig!' roepen we en als ze niet willen luisteren roepen we het nog iets harder: 'Wij zijn hartstikke gelukkig!'

En nu ook nog de pauze aanbreekt en de columnist zijn mond houdt, vallen we elkaar om de hals. We kunnen ons geluk niet op.

maandag 25 maart 2019

Alack Sinner; Het leven is geen stripverhaal, baby (Muñoz/Sampayo)


Onze maatschappij is veiliger dan ooit en er zijn maar weinig burgers die in aanraking komen met de zware misdaad. Tegelijkertijd heeft de misdaadwereld een brede belangstelling: we lezen boeken over misdadigers, volgen processen tegen zware criminelen per podcast en kijken eindeloos Netflixseries waarin politiecommissarissen of detectives moorden of verdwijningen oplossen.

Persoonlijkheid

Die series staan of vallen vaak bij de persoonlijkheid van de hoofdpersoon. Dat moet een figuur zijn die zich onderscheidt, of hij nu Sorjonen, Luther of Saga heet. Alack Sinner past in het rijtje markante misdaadoplossers. Hij heeft jarenlang bij de politie gewerkt en heeft daar nog steeds zijn contacten. Intussen is hij privé-detective. Hij zou zich kunnen bezighouden met weggelopen echtgenoten, maar om een of andere reden komen er altijd meer duistere zaken op zijn pad.

Alack Sinner is een creatie van het Argentijnse duo José Muñoz en Carlos Sampayo. De strip oogt al hard, door de inkleuring met grote vlakken zwart, zonder grijstinten, en ook de wereld van Sinner is hard. Hij lijkt illusieloos: een man die liever met rust gelaten wil worden. Maar als hij zich vastbijt in een zaak, laat hij niet meer los. Hij wil namelijk wel dat er recht gedaan wordt: de schuldige moet gestraft worden.

Wie geen illusies heeft, kan ook niets verliezen. Sinner neemt de zaken zoals ze komen en gaat er zo goed mogelijk mee om. Hij kan met afstand naar de omgeving en zichzelf kijken, altijd met wat je misschien zwarte ironie zou moeten noemen. Als hij gemarteld wordt, om informatie uit hem te krijgen is aan het begin de tekst: 'De verwennerij begon.' En na een poosje: 'Ik raakte bewusteloos. De jongens deden hun werk goed. Maar ik had echt niks te vertellen.' Alsof Sinner snapt dat hij zo hard wordt aangepakt: de anderen doen ook maar wat ze moeten doen.

Weinig emotie

Je merkt weinig emotie bij Sinner. Ook als er staat 'Ik had zin om te janken', kun je je niet voorstellen dat hij dat ook daadwerkelijk zal doen. Emoties leiden maar af en Sinner wil gewoon zijn werk doen en verder geen gezeur. Hij heeft een zekere onaantastbaarheid, maar hij blijft menselijk en hij neemt het op voor de zwakken, omdat zijn rechtvaardigheidsgevoel dat ingeeft. Dat het veiliger zou zijn om zich anders op te stellen, weet hij ook wel, maar zo zit hij niet in elkaar. De emotie zit bij Sinner in de daden. Daarin toont hij zijn betrokkenheid.

Bij uitgeverij Sherpa verschijnen de strips over Alack Sinner nu in een integrale uitgave. In het eerste deel staan zes verhalen: 'Gesprek met Joe', 'De zaak Webster', 'Viet Blues', 'Het leven is geen stripverhaal, baby', 'Hij wiens goedheid oneindig is', en 'Twinkle, twinkle'. In integrale uitgaven staat vaak een uitgebreid dossier. Dat is hier beperkt tot een bladzijde door Mat Schifferstein. De strip zal het zelf moeten waarmaken.

Eerlijk gezegd kende ik Alack Sinner niet. Ik voel me nog altijd meer een liefhebber dan een kenner en af en toe word ik pijnlijk geconfronteerd met mijn blinde vlekken. Sinner is zo'n vlek. Het voordeel is dat ik hem alsnog kan leren kennen en dat ik de kans krijg om hem voor het eerst te lezen. Na een enkel verhaal was ik al verkocht.

Sinner is geen gezellige man, maar je wilt alles van hem weten, waarbij je beseft dat hij tegelijkertijd een raadsel zal blijven. Maar wie de verhalen leest, kan hem even volgen en zich verbeelden dat hij een tijdje zwijgend naast Sinner aan de bar heeft gezeten. Hoofdpersoon en lezer wachten samen op het volgende verhaal.

Titel: Alack Sinner. Het leven is geen stripverhaal, baby.
Auteurs: José Muñoz en Carlos Sampayo
Uitgeverij: Sherpa
Haarlem 2019, hardcover, 208 blz. € 29,95

zondag 24 maart 2019

Jas van belofte (Jan Siebelink)


Een vader met een tuinderij, die zijn bedrijf af en toe in de steek laat om naar een kringgebed te gaan; een docent Frans die wil promoveren en in zijn school in een lokaal zit, afgezonderd van de rest van de schoolgemeenschap; iemand die een roman wil schrijven over zijn vader - waar kennen we dat van? Inderdaad, Siebelink heeft zijn oude orgeltje nog maar eens tevoorschijn gehaald om het deuntje te spelen waar hij succes mee gehad heeft.

In Siebelinks oeuvre kwamen altijd al twee thema's terug: het onderwijs (van Een lust voor het oog tot Laatste schooldag en Suezkade) en zijn vader en diens zware geloof, culminerend in Knielen op een bed violen.

Dat laatste heeft Siebelink nogal uitgemolken, in twee niet zo geslaagde romans: Margje en De buurjongen. Ook in het zojuist verschenen Boekenweekgeschenk Jas van belofte gaat Siebelink op die weg voort. Net als bij de vorige twee boeken worden de accenten wel anders gelegd dan bij het violenboek. Hier heten bovendien de personages anders. De zoon met wie we meeleven heet Arthur Siebrandi. De setting (de tuinderij) klopt met de voorgaande boeken en vader verlaat weer van tijd tot tijd het bedrijf om te gaan bidden met de broeders, maar op de elfde verjaardag van het jongetje Arthur verdwijnt vader. Men vindt alleen zijn fiets en zijn jas.

Proloog, epiloog

In de proloog wordt Arthur met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en in de epiloog sterft hij. In het middenstuk wordt het verhaal van Arthur verteld, met af en toe een verwijzing naar de Arthur onderweg of in het ziekenhuis. Het zijn schaarse zinnetjes en je kunt je afvragen of die de constructie rechtvaardigen. Zonder proloog en epiloog was Jas van belofte eerder beter dan slechter geweest, lijkt me.

Er zitten, zoals gebruikelijk bij Siebelink, wat ongeloofwaardige wendingen in het verhaal: de nog jonge Arthur heeft een verhaal in een damesblad gepubliceerd en wordt naar aanleiding daarvan opgebeld door Edwin Wopereis, 'de zo gevreesde poëziecriticus'. Die vindt het verhaal goed en krijgt zelfs een uitgever zo ver dat het verhaal uitgegeven wordt. Waarom zou iemand die zich met poëzie bezighoudt moeite getroosten voor een verhaal? En welke uitgeverij gaat een los verhaal uitgeven?

Die uitgave heeft verder geen enkel gevolg. Siebelink had het alleen maar nodig om Edwin Wopereis te introduceren. Arthur is op dat moment bezig aan een dissertatie over de Franse schrijver Jean de Tinan en aan een dikke roman (waarbij de lezer automatisch denkt aan Knielen op een bed violen). Wopereis bemoeit zich met de roman, niet altijd naar de zin van Arthur.

Een schrijver die dichter bij hem staat, is Loet IJzertje, die gemodelleerd lijkt naar Louis Ferron. Later wordt hij overigens Loet Petit-Fer genoemd. Hij is de schrijver met wie Arthur nog wat kan praten over het geloof waarmee hij is opgegroeid en dat hij nooit helemaal is kwijtgeraakt.

IJdeltuit

Dan zijn er de vertrouwde schooldingen: de docent die zijn eigen gang gaat en zich afzondert van de schoolgemeenschap. Ook hier herkennen we Siebelink in en die is ijdel genoeg om te benadrukken dat Arthur zo populair bij leerlingen is. Ze komen zelfs om kwart over zes 's ochtends naar school om les van deze topdocent te krijgen. Waar ik opgroeide reageerde men op zo'n ongeloofwaardig verhaal gewoonlijk met: 'Ik kan het nog sterker vertellen, maar dan moet ik liegen.' Ook aan het eind van het boek moet iemand nog een keer zeggen dat de dikke roman van Arthur zo veel met haar gedaan heeft. Ook hier kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat de schrijver zichzelf erg aan het kietelen is, net als in zijn vorige boeken. Het irriteert me, merk ik.

Arthur krijgt zelfs een relatie met een leerling, Caroline. Siebelink neemt grote stappen door de tijd. De relatie is begonnen voordat we het goed en wel in de gaten hebben (Arthur en Caroline zijn ineens op weg naar Parijs) en is ook zo weer over. Net als in de vorige boeken krijgt Siebelink het niet voor elkaar om de overgangen in de tijd een beetje soepel te doen verlopen.

Op bladzijde 78 vertelt de administrateur dat Arthur achtenvijftig is, op bladzijde 79 zegt de rector: 'Je wordt binnenkort vijfenzestig', zonder dat ik in de gaten had dat er een tijdsprong van zeven jaar was geweest. Op bladzijde 82 er dan al de tweeënzeventigste verjaardag van Arthur. Ja, de tijd gaat snel.

Je merkt het verlopen van de tijd ook aan Caroline, die ineens van de middelbare school af is en studeert en aan het slot is ze arts, zodat ze -handig- bij het sterfbed kan zijn. Arthur en zijn vrouw Lisette hebben geen kinderen. Hun enige kind werd dood geboren. Caroline heeft de leeftijd van hun kind. Doordat ook expliciet benoemd wordt, geeft dat de verhouding tussen Arthur en Caroline voor mijn gevoel ook iets onsmakelijks.

Het boek als kind

Geen kind, maar in de loop van de novelle is er steeds die dikke roman die misschien ooit zal verschijnen. Een boek als een kind, die vergelijking is al meer gemaakt. Als je dat impliciet houdt, heeft nog iets, maar het wordt ook nog eens uitdrukkelijk gezegd, waarmee alles platgeslagen wordt.

Dat expliciete is een probleem van Jas van belofte. Al in het begin komt de jas uit de titel voor, het enige wat vader heeft nagelaten. Verderop staat ook nog de bijbelpassage, waarin Elia met een vurige wagen ten hemel vaart. De jas die achterblijft wordt omgeslagen door zijn opvolger, Elisa. De vergelijking met vader en Arthur is duidelijk, maar die wordt dan ook nog een keer -pijnlijk, pijnlijk- uitgelegd. Zonde: zo werk je al het leven uit het boek. Aan het eind, vlak voor de epiloog is er nog een goed geslaagde verwijzing naar de hemelvaart van Elia (en mogelijk van vader). Daar had het boek mee moeten eindigen, lijkt me.

Dialogen

Dialogen zijn nooit de sterkste kan geweest van Siebelink. Het lukt hem niet om personen een eigen toon mee te geven. Caroline heeft -ze is dan nog leerling op de middelbare school- de sjaal van Arthur meegenomen op en zegt tegen hem: 'Ik ging op in het aanschouwen van je sjaal.' Dat geloof ik niet.
Of deze dialoog:
'Lisette, speel wat,' riep hij vanaf de overloop.
'Mozart?'
'Nee, liever de Prélude. Dat past beter.'
'Goed, Debussy.'
Die laatste zin heeft Lisette (die hier en ook elders in het boek nogal als dienstbaar wordt getekend) natuurlijk niet gezegd. Waarom zou ze? Hier horen we niet Lisette, maar de schrijver, die vindt dat er weer wat uitgelegd moet worden. Dat was niet nodig, want vijftig bladzijden eerder was ook al verteld dat de Prélude à l'après-midi d'un faune van Debussy is.

Er had een aardig boekje gezeten in Jas van belofte als de schrijver niet alles had uitgelegd, wat aan zijn dialogen had gedaan, zijn ijdelheid wat bedwongen had, meer gelet had op de overgangen in tijd, meer geschrapt had wat we niet nodig hadden, niet geleund had op oude successen. Dat is allemaal niet gebeurd en dat is jammer.

Ik weet best dat het lastig is om in minder dan honderd bladzijden een verhaal te vertellen als je gewend bent om dikke boeken te schrijven, maar Siebelink heeft ook boeken van geringe omvang geschreven, zoals Met afgewend hoofd, in mijn herinnering een van zijn beste boeken.

Ook hoeft niet altijd de autobiografie herkauwd te worden, zoals we zagen in Oscar. Als Siebelink nog een keer wat wil schrijven, hoop ik dat hij echt met iets nieuws komt.

Over andere Boekenweekgeschenken:
Gezien de feiten (Griet Op de Beeck)
Makkelijk leven (Herman Koch)
Broer (Esther Gerritsen)
De zomer hou je ook niet tegen (Dimitri Verhulst)
Een mooie jonge vrouw

Christelijk Actieboek 2018
Zeeglas (Els Florijn)

zaterdag 23 maart 2019

De schaduw van de Tambora (Philip Dröge)


Er is een indrukwekkende lijst te maken van boeken die ik ooit wilde lezen en waarvan het (tot nu toe) nooit gekomen is. In de afdeling non-fictie staan in ieder geval op de lijst: Congo, een geschiedenis (David van Reybrouck), Jacob van Lennep, een bezielde schavuit (Marita Mathijssen) en de biografieën van de koningen Willem I, II en III. Ja, en de boeken over de Boerenoorlog (Martin Bossenbroek), 1672 (Luc Panhuysen) en over bevindelijken in de Tweede Wereldoorlog (Ewart Bosma).

Soms komt het er toch van. Zo las ik onlangs De schaduw van de Tambora (2015) van Philip Dröge. De ondertitel: 'De grootste natuurramp sinds mensenheugenis'. Het is natuurlijk lastig om natuurrampen te vergelijken: een tsunami tegenover een vulkaanuitbarsting, een lawine tegenover een orkaan. Moet je alleen naar het aantal slachtoffers kijken om te zien hoe groot een natuurramp is? Nu ik het boek van Dröge gelezen heb, vermoed ik dat de uitbarsting van de vulkaan Tambora een goede kans maakt op de betiteling 'grootste natuurramp', vanwege de wereldwijde impact.

Uitbarsting

De Tambora is te vinden op het eiland Soembawa in wat destijds Nederlands-Indië was. Op 10 april 1815 is er een eruptie, met een knal waarvan mensen 2500 kilometer verder schrikken. Moderne geluidsdeskundigen denken dat de geluidssterkte 347 decibel is geweest. Het gruis en het fijne stof (tefra) dat omhooggespuugd wordt, komt tot 43 kilometer hoogte, volgens vulkanologen van nu. Dat is tot in de ozonlaag.

De stoffen die in de lucht terechtkomen, worden meegevoerd over de hele wereld. Het duurt twee maanden voordat Europa bereikt is. Intussen wordt overal het weer ontregeld, mislukken oogsten en breken er dus hongersnoden uit. Er vallen dode dieren uit de lucht, het sneeuwt waar nooit eerder een sneeuwvlok viel. In 1816 zal er in grote delen van Europa geen zomer zijn.

Gevolgen

Welke gevolgen heeft de uitbarsting zeker of mogelijk gehad? Philip Dröge heeft het nauwgezet voor ons geïnventariseerd. Sommige gevolgen zijn wellicht wat speculatief: zou China na de Tweede Wereldoorlog communistisch geworden zijn doordat het weer in 1815 zo in de war was? Er zal ongetwijfeld meer hebben meegespeeld.

Zelfs de uitvinding van de fiets zou (mede) veroorzaakt kunnen zijn door de uitbarsting van de Tambora. Het aantal paarden was gedecimeerd: er waren geen middelen om ze te blijven voeden en paardenvlees diende ook als voedsel voor de mens. Het zou kunnen zijn dat daardoor Karl von Drais een extra aansporing vond om tot een loopfiets te komen. Dröge maakt het wel aannemelijk, al kan hij natuurlijk geen sluitend bewijs geven.

Het kleurgebruik in de schilderijen van William Turner en Caspar David Friedrich is opmerkelijk, maar mogelijk staat het niet zo ver af van de kleuren die toen in de werkelijkheid te zien waren, door de stoffen die zich in de lucht bevonden. De schepping van het boek over het monster van Frankenstein (Mary Shelley) zou het gevolg zijn van de naargeestige zomer van 1816 en als de ouders van Joseph Smith niet hadden moeten vluchten voor de armoede was misschien de sekte van de Mormonen nooit ontstaan.

Honger

Schrijnend zijn de verhalen over de honger in bijvoorbeeld Zwitserland en in een missiepost van de Hernhutters bij wie toen de eskimo's werden genoemd. Huiveringwekkend is hoe door een enkele oorzaak het weer op zoveel plaatsen zo sterk ontregeld kan zijn. De sporen zijn terug te vinden in oude bomen, maar ook in ijs en in koraal. Er is nog steeds na te gaan welke stoffen toen naar beneden kwamen. Het is verbazingwekkend.

Het onderwerp is fascinerend, maar dat is niet het enige wat De schaduw van de Tambora tot zulke aangename lectuur maakt. Vaak gebruikt Dröge technieken die je zou verwachten bij romanschrijvers: we maken kennis met een historisch persoon, die door de beschrijving een personage wordt.  Die gaat de lezer volgen, waardoor hij met die persoon gaat meeleven. Het begin van elk hoofdstuk zou zo uit een roman kunnen komen:
Diep in zijn jas gedoken loopt een nog jonge man alleen over de winderige kade. Om hem heen heerst de vertrouwde bedrijvigheid van een havenplaats; zeelui, sjouwers, scheepsmakelaars, iedereen is bezig met werk. Maar de eenzame wandelaar heeft geen bestemming, hij loopt rond om de tijd te doden en warm te blijven in de snijdende herfstkou. 
In dit geval gaat het over Rudolf Zurlinden. Niet dat hij nu zo belangrijk is, maar hij is een voorbeeld van de mensen die probeerden Europa achter zich te laten om in Amerika een nieuw bestaan op te bouwen. De verhalen over de reizen naar Amerika zijn gruwelijk. Ik kende ze alleen met betrekking tot het vervoer van slaven. Deze witte mensen werden overigens soms ook behandeld als slaven.

Zijpaden

Als Dröge eenmaal zo'n personage gekozen heeft, volgt hij hem ook zo ver hij kan. Dan dwalen we wel af van de Tambora. De uitvinder van de fiets kreeg later bijvoorbeeld nog veel problemen door een uitspraak die zijn vader als rechter in een rechtszaak had gedaan. Dat hoeft niet allemaal verteld te worden in een boek over de gevolgen van een vulkaanuitbarsting, maar omdat de schrijver een goede verteller is, volgen we hem ook graag op de zijpaden.

Het laatste hoofdstuk is gewijd aan het onderzoek van de Tambora. Pas dertig jaar na de uitbarsting beklimt een onderzoeker voor het eerst de vulkaan. Het verhaal van deze man, Heinrich Zollinger, wordt uitvoerig verteld. Dat van de onderzoekers na hem is beknopt weergegeven - beknopter dan we van Dröge gewend zijn. Maar hij wilde misschien ook naar het einde van zijn boek.

Voordat In de schaduw van Tambora verscheen, had ik nooit van de vulkaan gehoord en dus ook niet van de uitbarsting en de gevolgen ervan. Nu ik het boek gelezen heb, snap ik niet dat een zo grote gebeurtenis zo lang buiten mijn blikveld heeft kunnen blijven. Vreselijke gebeurtenis, heerlijk boek.

vrijdag 22 maart 2019

Podcast: Bob


Vorig jaar was Bob de grote winnaar van de Dutch Podcast Awards van BNR Nieuwsradio. Veel mensen hadden de zes delen die de podcast telt toen al beluisterd. Dat scheelt natuurlijk in de stemmen. Niemand mopperde achteraf over de winnaar. Bob is dan ook een erg goede podcast.

Makers

De makers zijn de leden van het audiocollectief Schik: Nele Eeckhout, Siona Houthuys, Mirke Kist, een Vlaams/Nederlands trio dat intussen nog meer moois heeft gemaakt, zoals Laura H., het kalifaatmeisje uit Zoetermeer, waarover ik al eerder schreef.

Het gegeven van Bob is intrigerend: een oude vrouw, Elisa, dementerend, heeft het de hele tijd over een jeugdliefde: Bob. Ze zou zelfs een kind van hem gekregen hebben, dat ze heeft moeten afgeven. Maar bestaat Bob wel? Of is hij alleen aanwezig in het wat verwarde hoofd van Elisa? Haar kinderen weten van niets en de drie vrouwen van Schik gaan op onderzoek uit.

Je raakt gemakkelijk geboeid door Bob: je wilt domweg weten hoe het zit. Wat is werkelijkheid en wat is een waanbeeld? En passant krijg je als luisteraar een tijdsbeeld van de periode toen Elisa jong was, zo vlak na de Tweede Wereldoorlog. En je leert steeds beter de hoofdpersoon Elisa kennen.

Meeleven

Daardoor leef je gemakkelijk mee met het verhaal. Daarnaast hoor je hoe de drie van Schik hun plannen maken en uitvoeren, welke vragen zij zichzelf en elkaar stellen en bijna vanzelf worden dat ook de vragen van de luisteraar.

Het is al met al een ontroerend verhaal. Je hoopt dat er duidelijkheid komt nu Elisa nog leeft en dat zij die duidelijkheid nog kan beseffen. En je hebt te doen met de jonge vrouwen van toen, die net een kind hadden gekregen dat door de omgeving niet gewenst was en dat dus afgestaan moest worden. Daarmee wordt het verhaal van Elisa exemplarisch voor een grotere groep vrouwen.

Zes afleveringen

De podcast beslaat zes afleveringen van dertig minuten. Je kunt die drie uren achter elkaar meepakken, je kunt het ook een beetje uitsmeren, zoals je een lekker gerecht met kleine hapjes eet. Het zou me verbazen als iemand er niks aan zou vinden.

Je vindt de podcast op de vertrouwde plekken, maar bijvoorbeeld ook op de site van de VPRO over Bob. 

donderdag 21 maart 2019

Besproken podcasts: 1 - 25


Als fervent luisteraar plaats ik van tijd tot tijd een bespreking van een podcast op deze weblog. Tegenwoordig streef ik naar een wekelijkse bijdrage. Enkele beroemde podcasts heb ik nog niet genoemd. Die komen nog. Ik zal me voornamelijk richten op wat verschijnt in het Nederlands.

Over de meeste podcasts die hier besproken worden, ben ik redelijk tot zeer enthousiast. Waarom zou ik immers tijd besteden aan podcasts die ik niet goed vind? Voor wie de stukjes wil nalezen: hieronder de links naar de eerste vijfentwintig besprekingen.

Het is niet een top 25: de besprekingen staan op chronologische volgorde. Sommige podcasts zijn zo populair (De brand in het landhuis bijvoorbeeld) dat ik er geen reclame meer voor hoef te maken. Voor degenen die belangstelling hebben voor geschiedenis/cultuurhistorie, zijn Het hart van Napoleon en Venezia aanraders en, breder genomen, heel veel podcasts van de Belgische zender Klara. Op Rubens, ook van die zender, kom ik later terug.

Veel luisterplezier!

1. Boeken FM
2. Fokcast
3. Onder mediadoctoren
4. Spraakwater of wodka
5. Het hart van Napoleon
6. Sør
7. Boekenpodcast Het Verhaal
8. Eindbazen
9. De Grote Harry Bannink Podcast
10. Radio Swammerdam
11. KX Radio, 50 jaar 3FM
12. De Poëziepodcast
13. Oordop, een podcast over podcasts
14. In mijn tijd was 't beter
15. Hallo, hier Hilversum!
16. Opgejaagd
17. Venezia
18. Laura H., het kalifaatmeisje uit Zoetermeer
19. De brand in het landhuis
20. Zwijgen is geen optie
21. Tzumcast
22. Haagse Zaken
23. De eerste zin
24. Echt gebeurd
25. 100 jaar radio

woensdag 20 maart 2019

Afgestoft: Interview met Stephan Enter


Eigenlijk ben ik niet zo'n huishoudelijk type; voor zover ik weet heb ik de ramen van mijn huis nog nooit gezeemd en op andere zaken die nodig zijn om een huis leefbaar te houden, moet ik vaak gewezen worden. Maar soms hanteer ik de stofdoek. En dan komt er iets onder het stof tevoorschijn dat er nog best goed uitziet en misschien nog even meekan. 

Dat gebeurde toen ik keek naar wat oude artikelen. Oud betekent in dit geval: van voordat ik met deze weblog begon. Ik kwam enkele interviews tegen die ik ooit maakte voor het blad Liter. De weergave van het gesprek met Jan Eijkelboom plaatste ik hier. Vandaag een interview met Stephan Enter, in 2008 gepubliceerd. Zie hier.

Geen betere jeugd dan een gereformeerde jeugd

Teunis Bunt in gesprek met Stephan Enter

Stephan Enter schreef de verhalenbundel Winterhanden (1999) en de roman Lichtjaren (2004). Beide boeken werden genomineerd voor de Libris Literatuurprijs en de Gerard Walschapprijs. In 2007 publiceerde hij de roman Spel. De hoofdpersoon in dit boek is Norbert Vijgh, die in het begin van het verhaal een jaar of negen oud is en aan het einde ongeveer tien jaar ouder.

Spel lijkt een roman in verhalen. Hoe kwam je op het idee om zo'n constructie te gebruiken voor dit boek?
Vrij geleidelijk. Ik wilde een jeugdgeschiedenis schrijven over een personage dat al snel de naam Norbert kreeg. Dan kun je kiezen voor een rechttoe-rechtaangeschiedenis, zoals mijn vorige boek. Dat was één compacte roman. Maar toen ik aan de slag ging met Norbert, ontdekte ik vrij vlug dat Norbert niet de enige hoofdpersoon of hoofdzaak van het boek was. Een andere hoofdzaak werd gevormd door de verschillende fasen uit zijn jeugd. Ik ging daar een beetje mee worstelen en op zeker moment kwam ik op het idee: laat ik het anders doen, laat ik het indelen in verschillende hoofdstukken en die hoofdstukken van elkaar loskoppelen en ze allemaal als afgeronde eenheid schrijven. 

Tegelijkertijd wilde ik wel het romankarakter bewaren. Dat bleek vrij eenvoudig te zijn, want heel het boek speelt zich af in en rond Brevendal en er duiken telkens dezelfde personages op. Ook op een subtieler niveau zijn veel motieven cyclisch: bijvoorbeeld het mes van Theo, dat in het eerste hoofdstuk voorkomt, drie hoofdstukken later weer, en in het zesde hoofdstuk wordt Norbert door hetzelfde mes bijna ontmand. En zo bleek het goed mogelijk iets te schrijven dat zowel een verhalenbundel is als een roman.

De verschillende hoofdstukken zijn ook echt wel als afzonderlijke verhalen te lezen.
Ja en nee. Ik denk dat je iets verliest als je het boek openslaat en je begint bij hoofdstuk vijf. Ik denk dat er wel degelijk een extra waarde zit in de opbouw. Maar, inderdaad, de verhalen zijn afzonderlijk te lezen. Bovendien is er in ieder verhaal gekozen voor een bepaald spel.

Hoe kwam je erop dat spel centraal te stellen?
Een kind speelt een spel op een manier die erg dicht bij het werkelijke leven ligt. Als je als kind een spel verliest, ga je door de hel, bij wijze van spreken. Later kun je dat steeds beter relativeren. Ik vroeg me af: is dat eigenlijk wel zo'n prettig aspect van het ouder worden? Dat was een beetje de inzet waarmee ik door dat boek ging, en gaandeweg kristalliseerde zich het idee uit: ik geef ieder verhaal een spel als basis, maar die spellen beginnen langzaam maar zeker van karakter te veranderen.

Is het schrijven zelf ook een spel?
Voor mij wel.

Een spel kun je ook winnen of verliezen. Wanneer win je?
Als je denkt dat het goed genoeg is. Dat is heel moeilijk te omschrijven, want wat is goed genoeg? Voor mij is dat als ik het gevoel heb dat ik een paar keer in dit boek de lezer heb laten lachen en hem een paar keer heb ontroerd.

Maar dat hoor je waarschijnlijk achteraf, terwijl je op een gegeven moment wel een manuscript hebt waarvan je denkt: nu is het af.
Nee, ik ga niet uit van wat ik achteraf hoor. Het is meer dat ik zelf het gevoel heb: zo moet het zijn, zo werkt het. Het kan zijn dat geen enkele lezer daarin meegaat, maar dat is dan pech. Ik ben niet bezig met wat de lezer ervan zal vinden. Ik ben zelf mijn denkbeeldige lezer en een van de kunsten van het schrijven is volgens mij om je verhalen te lezen alsof je een ander bent.

In Spel zit ook een hoofdstuk dat gaat over verplaatsingen, waarin Norbert zich probeert te verplaatsen in een libel. Hij probeert zich niet alleen in te leven, maar eigenlijk probeert hij zo'n libel te worden. Is dat wat je als schrijver ook doet met een personage?
Niet helemaal. Het is hier wel de bedoeling dat ik aangeef hoe Norbert eigenlijk is en hoe zijn fantasie is geweest. Want hij constateert hier eigenlijk dat dit niet meer zo gemakkelijk gaat. Of uiteindelijk toch wel, als je het slot van het verhaal heel secuur bekijkt. Het zou een mooie verdubbeling zijn om te zeggen: ik probeer hier als schrijver mijn personage te zijn. Uiteindelijk gaat het hier echter toch over Norbert. Dit is een van de aspecten die ik net aangaf: als je ouder wordt, ga je anders om met je fantasie. Je relativeert meer, met betrekking tot het spel, maar ook tot die verplaatsingen of dat spel dat hij speelt met zijn fantasie.

Wat ik bedoel is: als je als schrijver een personage schept, word je dan ook voor een deel dat personage?
Dat niet. Ik probeer met mijn personage het verhaal zo goed mogelijk te maken en de manier waarop dat personage in het verhaal functioneert is alles bepalend. Het is niet zo dat de interactie tussen mij en mijn personage een hoofdrol speelt.

Terwijl misschien een personage ook wel autobiografische trekken heeft.
Jazeker, daar barst het van. Maar ik manipuleer het aan alle kanten omdat het verhaal uiteindelijk toch mooi rond moet worden. Dat kan er soms toe leiden dat er een fantastische anekdote in zit die helaas niet past in het geheel. Dan moet hij eruit - terwijl een strikt autobiografische schrijver die erin zou laten.

Brevendal is een dorpje. Je moet bijna wel in een dorp opgegroeid zijn om dat zo te kunnen schrijven.
Volgens mij heeft het al ergens in een krant gestaan, maar Brevendal is een anagram voor Barneveld, waar ik een deel van mijn jeugd heb doorgebracht en waar ik ook op de middelbare school heb gezeten. Ik wilde met dit boek ook een soort jeugdidylle neerzetten, want ik heb daar een buitengewoon fijne jeugd gehad. Dus dat is een heel autobiografisch aspect. En ik denk dat de uiterlijke verschijning van Norbert ook wel enige overeenkomst met de mijne vertoont.

Voor dit boek ben je teruggegaan naar je eigen jeugd.
Ja, Vijgh is de familienaam van mijn moeder, dus zo dichtbij komt het.

En die hele afkomst van Norbert?
De grap is dat daar niets aan is verzonnen. Ik heb hier en daar wel wat veranderd, want het is een jonker in het verhaal en dat ben ik niet, maar die verhalen over die voorvaderen kloppen wel. Dat vind ik ook heel aardig aan zo'n boek: de dingen die het meest onwaarschijnlijk lijken zijn soms waar, maar dat weet dan bijna niemand, en dingen die heel normaal lijken, zuig ik uit mijn duim.

Heb je ook het idee dat je je voorgeslacht eert door het in een boek te laten voorkomen?
Daar was ik niet op uit. Norbert is een heel slim, maar ook onzeker jongetje. Het interessante daaraan vind ik dat iemand die onzeker is zich gaat vastklampen aan verschillende dingen. Hij wordt een behoorlijke snob in de loop van het boek. Ik vind dat heel geestig. Dus ik vond het vooral ironisch zo'n jongen helemaal te laten opgaan in de heldhaftige daden van zijn voorouders met eigenlijk de stiekeme wens zelf net zo dapper te zijn, wat een beetje blijkt tegen te vallen.

Maar het laatste hoofdstuk, waarin de grootmoeder een grote rol speelt, lijkt toch een monumentje voor haar.
Het laatste hoofdstuk is inderdaad bedoeld als een monument voor mijn grootmoeder, die drie jaar geleden is overleden. Zij nam mij ook een aantal zomers achter elkaar mee naar haar huis in Zwitserland.

Ik heb het boek afgesloten met een verhaal dat eigenlijk een novelle is. Norbert is in het laatste hoofdstuk, op de begrafenis van zijn oma, ouder dan negentien, maar hij is wel ongeveer die periode die het boek aanhoudt, van zijn negende tot zijn negentiende, met haar mee geweest.

Wat betreft jouw stijl is al door verschillenden opgemerkt dat je zo nauwkeurig observeert en gedetailleerd beschrijft. Het lijkt wel of dat ook te maken heeft met de grootmoeder.
Ik ben er nooit zo blij mee als mensen zeggen dat ik zo precies schrijf of zo gedetailleerd. Volgens mij is het kernwoord ‘zintuiglijk’. Dat is tenminste wat ik probeer. Ik heb op de radio een keer een voorbeeld proberen te geven: als je een geliefde probeert te beschrijven of een grootvader, dan kun je vertellen hoe oud die man was, wat voor beroep hij had, welke kleren hij aanhad, maar hij komt pas tot leven wanneer je beschrijft hoe hij zich met twee handen op de leuning opricht, of hoe je zijn adem hoort schuren, of hoe hij voor de derde keer zijn sigaar aansteekt. Volgens mij is dat veel meer de kern van mijn schrijven dan het heel gedetailleerde.

Maar dat soort dingen schuilt toch wel in de details?
Ja, maar er is een verschil tussen gedetailleerd schrijven en zintuiglijk schrijven. Dat ligt dicht bij elkaar, maar het is toch iets wezenlijk anders. Het verbaast me telkens dat recensenten over dat gedetailleerde schrijven en langs dat zintuiglijke heen fietsen. Want dat zintuiglijke is wat ik wil. Het een is noodzakelijk voor het ander, maar het een ligt ook in het verlengde van het ander. Om zintuiglijk te kunnen schrijven, móet je ook kunnen observeren hoe iemand uit zijn stoel opstaat.

Ik heb in dit verhaal gebracht dat Norbert die manier van kijken ongeveer heeft geleerd van zijn grootmoeder. En of dat ook voor mezelf geldt, is de vraag. Nou, misschien. Maar eigenlijk is dit verhaal ook een monument voor de literatuur, waarin de grootmoeder ook voor de literatuur staat. Ik denk dat ik op mijn dertiende, veertiende heb besloten dat ik wilde schrijven. Eigenlijk is mijn hele manier van kijken naar de wereld bepaald door de literatuur die ik sindsdien tot me heb genomen en dat voel ik zelf als een enorme verrijking.

Ben je toen ook meteen begonnen met schrijven, of schreef je toen al?
Na een reis naar Zwitserland kwam ik thuis en toen dacht ik: hier ga ik een heel spannend boek over schrijven.

En dat heb je ook gedaan?
Ik geloof dat ik tot pagina vierentwintig kwam en dat leek wel heel erg veel op Bob Evers, maar het was wel een eerste aanzet. En de eerste jaren gaat het ook op die manier. Je wordt ineens heel enthousiast om dat te doen en als je daar later op terugkijkt, zie je dat je gewoon iets anders hebt nagedaan. Langzaam kom je daarvan los.

Wat waren nog meer de voorbeelden behalve Bob Evers?
In je kindertijd lees je vooral veel kinderboeken. In dit boek noem ik De scheepsjongens van Bontekoe en ook In de ban van de ring, bijvoorbeeld. Maar vooral het idee dat er een wereld is die dwars door deze wereld heen loopt, waarin een veel grotere vrijheid heerst, die je je eigen kunt maken. Waarom zou je daar niet aan mee willen doen? Het leek mij het meest geweldige wat er was: een wereld verzinnen. Niet zozeer een boek schrijven, maar een wereld verzinnen en je daar dan in begeven. De geëigende manier is een boek schrijven. Maar als je componist bent, doe je hetzelfde. Het is een ander medium, maar je laat dan ook een nieuwe wereld ontstaan binnen je eigen wereld.

Dan zou het schrijven voldoende zijn. Maar je bent er ook mee naar een uitgever gegaan.
Dat is heel ingewikkeld, want waarom doe je dat precies? Ja, ik wil er wel geld mee verdienen als het even zou kunnen. Kijk, ik verkeer nu in de luxe positie dat ik de komende tijd gewoon kan schrijven, maar ik heb hiervoor ook allerlei dingen ernaast gedaan. Dat is een reden om te gaan publiceren. Maar een tweede reden is ook dat het heel mooi of heel fijn is om je boek gedrukt te zien. Ik ben ook speciaal naar Van Oorschot gegaan, omdat ik vind dat Van Oorschot de mooiste boeken uitgeeft in Nederland.

Je had het idee: als Van Oorschot het goed vindt, dan...
Nee, Van Oorschot was de eerste uitgeverij waar ik aanklopte en die wilde me wel hebben. Pas later drong tot me door dat dat ook anders kan lopen. Ik heb ze drie verhalen toegestuurd en ik kreeg een brief terug van Wouter van Oorschot met eerst twee alinea's van ‘Nou, u kunt goed schrijven en we zien ook dat u wel fantasie heeft’, en vervolgens wel drie pagina's kritiek. Toen dacht ik: dat moet ik hebben, want daar was ik ook op uit. Je kunt natuurlijk - en dat is een nieuw aspect - verhalen schrijven en jezelf helemaal geweldig vinden (of niet), maar zolang je daarmee niet naar buiten durft te komen, weet je niet wat het waard is. En op het moment dat je het op de straatstenen durft te gooien, heb je een ijkpunt. Dat is het misschien.

In het hoofdstuk ‘Poppenkast’ verklaart Norbert dat hij niet meer gelooft.
Dat is in een catechisatieles, waarin mijn hoofdpersonage constateert dat hij al tijden niet meer gelooft en dat het nu maar eens over moet zijn met die bezoekjes aan de catechisatie.

Ik moest heel erg lachen om de manier waarop die predikant hem helemaal niet serieus nam.
Dat is een authentieke frustratie van mij. Overigens: het speelt een rol in het boek, maar geen belangrijke rol. Af en toe steekt het de kop op. Maar ik weet dat ik als negen- of tienjarige, net als Norbert in dit boek, een groot probleem had met het verhaal over Job. Alles wordt Job afgenomen, zijn vrouw en kinderen komen op een gruwelijke manier om het leven. Uiteindelijk blijft Job volharden in zijn geloof, God geeft hem alles terug, ook een nieuwe vrouw en kinderen, en Job wordt weer gelukkig.

Ik weet nog dat ik als kind dacht: ja, maar hij blijft toch eeuwig doodongelukkig over die eerste vrouw en kinderen! Die komen echt door een brand om het leven. Ik ging daarmee naar de dominee en ik kreeg daar maar geen antwoord op. Dat heb ik een aantal keren ervaren: dat zo'n dominee daar maar een beetje omheen zeilt, en die frustratie heb ik in dit verhaal proberen te leggen. Het past ook typisch bij een leeftijd natuurlijk, waarop je daar zoveel tegen ingaat als Norbert doet.

Norbert doet het bij de catechisatiegroep, want hij wil het echt zeggen als iedereen er ook bij is.
Nee, dat bedenkt hij ter plekke. Het nieuwe seizoen is net begonnen en aan de ene kant vindt hij het fijn om daar een uurtje te zitten in de warmte met allemaal jongens en meisjes die hij eigenlijk wel aardig vindt. Tegelijkertijd beseft hij dat hij schijnheilig bezig is, want hij gelooft er niks meer van. Dat gaat hem zo frustreren dat de bom barst.

In meer van je boeken en op meer momenten in dit boek steekt het geloof even de kop op. Ben je ook opgegroeid in een gereformeerd milieu?
Ja, ik ben bijbelvast opgevoed. En Barneveld is ook nog eens de gesp van de biblebelt. Ik heb daar een dubbele houding in: ik ben nu echt weg van de kerk, maar tegelijkertijd ben ik ontzettend blij dat ik daar ben opgegroeid. Ik heb een heel warme, liefdevolle jeugd gehad en ook mijn middelbare school was een fantastische school. Ik zou echt zeggen: geen betere jeugd dan een gereformeerde jeugd. Maar tegelijkertijd ben ik er helemaal van weggedreven. Ik merk dat sterk als ik weer eens in Barneveld of omliggende dorpen ben. Dan erger ik me meteen weer aan allerlei dingen die ik herken van vroeger. Maar als ik in Utrecht ben en iemand die helemaal niet kerkelijk is, zegt iets neerbuigends over gereformeerden, dan neem ik het op voor hen. Dat is een gespletenheid die zich wel niet meer zal oplossen, vrees ik.

Andere auteurs die gereformeerd opgevoed zijn, hadden de neiging zich daartegen af te zetten. In jouw boek proef ik een zekere mildheid.
Die voel ik ook. Wat ik zeg: ik heb juist ook nog de herinnering aan die warmte, al zal dat misschien per dorp of per gemeente verschillen.

Dat heeft misschien meer met de gemeenschap dan met het geloof te maken?
Waarschijnlijk. Maar wat je ook aanhangt, je kunt het altijd treffen en niet treffen. Ik herinner me bijvoorbeeld dat op mijn middelbare school nooit werd gestolen - dat was ondenkbaar.

Dat is dus een reden dat ik mild ben, en ik heb dat vooral geprobeerd in het hoofdstuk ‘Job’ te laten zien. Vooral in de manier waarop Norbert met zijn vader en moeder naar de kerk loopt. Die liefdevolheid van de kerkgang op zondag. Dat hij langs zo'n naar hars geurend bosje komt en een beetje achterblijft om een tor die midden op de weg loopt even in het gras te zetten: daar zit voor mij de weemoed naar die onbezorgde jeugd in.

En het schrijven van zulk soort passages roept voor jou die jeugd ook weer helemaal op, neem ik aan.
Ja, maar dat is ook een doel dat ik überhaupt met het schrijven heb. Ik wil dingen zó vastleggen in een verhaal dat het hopelijk zo goed is dat het de tand des tijds een beetje kan doorstaan en dat het een beetje harder wordt. Ik heb niet de illusie dat het over duizend jaar nog gelezen wordt, maar ik heb zelf wel altijd het gevoel als ik een briljant verhaal lees, van Kafka of Nabokov, dat het net een diamant is, waar niets meer aan kan worden veranderd. Dat is het streven.


In 2011 recenseerde ik de roman Grip, die ten tijde van bovenstaand interview nog niet verschenen was. 

maandag 18 maart 2019

Kronkels (Simon Carmiggelt / Dick Matena)


De laatste decennia zijn er veel literaire romans verstript: De aanslag, Familieziek, Blokken. In beelden probeert men (een deel van) het verhaal weer te geven. Dick Matena heeft intussen zo veel literatuur omgezet in tekeningen, dat het de omvang heeft van een oeuvre op zich: De avonden, Kort Amerikaans, Turks fruit, A Chritmas Carol, Kaas, Het dwaallicht, Kees de jongen, De jongen met het mes en ook nog de jeugdboeken De schippers van de Kameleon, Afke's tiental, Pietje Bell en Dik Trom. Waarschijnlijk vergeet ik dan nog enkele titels.


Complete tekst

In de meeste gevallen geeft Matena de complete tekst van het boek. Dat is een keuze. Je zou kunnen zeggen dat je op die manier je eigen medium niet ten volle benut. Ook de tekeningen vertellen veel en dan zou de complete tekst van het boek niet nodig moeten zijn. Aan de andere kant laat het ook zien met hoeveel respect Matena de tekst behandelt. Die laat hij aan de schrijver, zelf voegt hij de tekeningen aan die tekst toe. 

Onlangs stortte Matena zich op de verstripping van zo'n veertig 'Kronkels' van Simon Carmiggelt. Hier en daar zijn kleine stukjes tekst weggelaten, 'omdat ze niet via dit medium te handhaven waren.' Over het algemeen volgt Matena de tekst nauwkeurig. Slechts een enkele keer (in het verhaal 'De Erepoort') staat er een zin in die door Carmiggelt niet als gesproken tekst is bedoeld, maar die wel in een praatballonnetje is terechtgekomen. 

Inkleuring

De getekende verhalen zijn soms sober ingekleurd (met naast de grijzen alleen wat bruin en huidkleur) en soms is die inkleuring rijker. Beide werken overigens goed. De inkleuring heeft wel gevolgen voor de sfeer die in de verhalen hangt. 

In de tekeningen zien we vaak Carmiggelt rondlopen, in verschillende fasen van zijn leven. Meestal is hij degene die een verhaal van iemand aanhoort, soms speelt hij een actievere rol. Die is meestal niet zo glorieus. In het al genoemde 'De erepoort' zou je hem zelfs als slachtoffer kunnen zien. Op de prachtige omslagtekening zien we al die Carmiggelts tegen een overduidelijk Amsterdams decor. Het uiterlijk van het boek past daardoor heel goed bij de inhoud. 

Stroken

Een paar keer heeft Matena niet gekozen voor een strip met tekstballonnetjes, maar voor stroken, met daaronder de tekst, zoals we dat ook kennen van de verhalen over Olivier B. Bommel of Erik de Noorman. Dat is allemaal in orde; Matena is een vakman en beheerst alle vormen. Maar bij een strokenstrip heb je soms wel de neiging om de tekeningen wat minder aandacht te geven. 

Hebben de verhalen van Carmiggelt de tand des tijds doorstaan? Matena heeft een keuze gemaakt uit een enorme hoeveelheid en minder geschikte of minder goede verhalen kon hij gemakkelijk laten vervallen. Bij de verhalen die uiteindelijk verstript zijn, zitten enkele klassiekers, zoals 'Het woord' waarin het woord 'epibreren' zijn intrede deed in het Nederlands. Het is altijd prettig om dat soort verhalen terug te lezen.

Enkele kleine 'mopjes' krijgen een apart strookje. Tja, ook Carmiggelt, maar niet de top-Carmiggelt. Bij de uitgave Gedundrukt (1924) vond ik dat de teksten het zo goed gehouden hadden. Nu heb ik toch meer twijfels. Natuurlijk, de kronkelaar heeft een uitstekende stijl, maar soms is die ook een beetje gekunsteld:
Geduldig mijn vrije dag verwandelend, stiet ik eensklaps op Fritsje, een buurjochie van vijf, dat, ver van huis, in zijn eentje liep te banjeren als een varensgast. 'Wat doe jij hier?' vroeg ik met de bemoeizucht die het ongeschreven recht is van de vrijmetselarij der vaders. 
De komma's en daardoor het gebrek aan vaart; de manier van beschrijven die gewichtig aandoet, wat niet zo past bij het onderwerp: de ontmoeting met een buurjochie; de wat zelfgenoegzame woordkeuze. Niet slecht, helemaal niet, maar misschien wat gedateerd. Ik had de neiging om soms te mompelen: 'Man, schiet op!'

Afstandelijk

Een andere keer werkt het wat afstandelijke taalgebruik juist weer goed:
Terwijl ik alleen thuis was met mijn zoontje dat in de hoek van de kamer vredig met zijn puzzeltje frutselde, belde er opeens een jongedame aan, wier sublieme attracties allerlei welhaast vergeten faculteiten in mij bloot woelden.
 Hier is de taal de manier om indirect te laten zien dat de 'ik' moeite doet om zichzelf onder controle te houden, om afstand te houden. Door de discrepantie tussen de taal en het gevoel dat daaronder zit, wordt het verhaal ('Visite') spannend (en hilarisch).

Matena gaf 'Visite' lekker veel kleur. Op het laatste plaatje zie je een man (licht karikaturaal getekend) schuin naar de jongedame gluren. Op de achtergrond de teleurgestelde Carmiggelt. Daartussen de jochies die ook onder de indruk zijn. Een tekening waarop veel gebeurt: je ziet een scène uit het verhaal, maar Matena tekent meer. Als je een tijdje kijkt, blik je in levens en bij elk persoon is zo'n leven te verzinnen.

Niet alle verhalen konden me boeien, maar de meeste wel. Op zijn goede momenten is Carmiggelt heerlijk. Als hij in gesprek is met volkse types is hij op zijn best. Hij weet die uitstekend te typeren. Die gesprekken geeft hij direct weer, met fijne tussenzinnetjes vol ironie en rake typeringen.
Daarom was hij wat praterig tegen de kastelein, die maar van ja knikte om er af te wezen. De bazin zat zeer vleselijk ter zijde - een onontkoombaar Waterloo voor mannelijke levenslust.
Vind ik dat dan niet gekunsteld? Nee, want hier is de beschouwer aan het woord, die afstand heeft en verder niet direct iets te maken heeft met de personages die hij opvoert. Hij heeft juist die afstand nodig om hen te kunnen schetsen.

Tekeningen

En de tekeningen? Ik heb er al iets over gezegd en het is lastig om er iets objectiefs over te zeggen, want ik hou erg van het werk van Matena: hij kan sober zijn als dat moet, maar ook flink uithalen in echte kijkplaten. Hij is een meester in het tekenen van gezichtsuitdrukkingen, vooral als die niet zo uitgesproken zijn. Dan zie je personen bij wie je veel vermoedt, zonder dat dat allemaal uitgesproken wordt.

In dit boek met 'Kronkels' wordt Carmiggelt geëerd, maar ook wordt weer eens duidelijk hoe goed Matena is in het verbeelden van literatuur.

Matena schrijft trouwens ook zeer onderhoudend, wat blijkt uit zijn stukken in Eppo. Wordt het niet eens tijd dat een uitgever met een grote zak geld de meester overhaalt om daar eens een mooi geïllustreerd autobiografisch boek van te maken? Dat ga ik dan zeker kopen.


donderdag 14 maart 2019

Podcast: 100 jaar radio


Honderd jaar geleden was de eerste radio-uitzending te beluisteren. Daar wordt natuurlijk dit jaar aandacht aan besteed, ook op de radio. Een leuke podcast met oude fragmenten is Hallo, hier Hilversum van Vincent Bijlo en Ger Jochems. Maar ook op de regionale omroep roert men zich. Op NH Radio is namelijk het programma 100 jaar radio  te beluisteren, gepresenteerd door Arjan Snijders en Harm Edens.

Presentatie

Arjan Snijders kennen we van de mooie podcastserie over 50 jaar 3 FM, waarvoor hij zich al aardig in de radiogeschiedenis had verdiept. Nu is het tijdperk twee keer zo groot en gaat het niet alleen over 3 FM, maar over alle zenders, publiek en commercieel, legaal en illegaal.

Snijders presenteert prettig, al wil hij wel graag laten horen dat hij af en toe in België komt: hij gebruikt het woord 'gekend' waar de gemiddelde Nederlander 'bekend' zou gebruiken bijvoorbeeld bij 'een gekende presentator'. Zeker en vast zal het niet lang meer duren voor hij ook het onwoord 'dagdagelijks' in het Nederlands (of zo u wilt: het Noord-Nederlands) zal proberen te introduceren.

Harm Edens is net zo enthousiast als Snijders en heeft geregeld onverwachte invallen, wat zijn tekst spannend houdt. Meestal staat het grappig doen in dienst van het maken van een goed programma; een enkele keer schiet het een beetje door. Geen ramp, lijkt me.

Doordat de beide mannen goed thuis zijn in de omroepwereld, hebben ze vaak ook weetjes of verhalen die nog niet of niet meer algemeen bekend zijn.

Ruim meer dan een uur

Op de radio heeft het tweetal voor elke uitzending een uur, begrijp ik, maar in de podcast wordt dat uur ruim overschreden. Gelukkig maar, want van oude radio krijg ik niet gauw genoeg.

Soms is er een gast en die komt een volgende uitzending soms terug. Bijvoorbeeld Jacques Klöters, met mooie vooroorlogse radiofragmenten, en Hans Hogendoorn, die een rijk radioverleden heeft en  wiens stem nog steeds veel op de radio te horen is. Er is in de uitzendingen ook aandacht besteed aan beroemde stemmen, zoals die van Cor Galis en Donald de Marcas.

Voor wie van radio houdt, kan zo'n podcast niet gauw misgaan: je hoort dingen die je herkent en dingen die je nog niet wist en dat levert een mooie mix op. Bovendien luister je naar twee presentatoren die verslingerd zijn aan het medium. De betrokkenheid, het enthousiasme, neemt je gemakkelijk mee. Ze lijken het terughoren net zo leuk te vinden als de luisteraar. Dat vergemakkelijkt de identificatie.

Op het moment dat ik dit tik staan er elf afleveringen online en elke week komt er een nieuwe aflevering bij. Wie er een beetje tijd in steekt, is zo weer bij.

Eerdere bijdragen:
Podcast Hallo, hier Hilversum
Column Honderd jaar radio
We waren erbij. De eeuw van de radio
Podcast KX Radio 50 jaar 3 FM

maandag 11 maart 2019

De tijd dat je zweeft (Cees Pols)


Bij een christelijke boekhandel raakte ik aan de praat over enkele christelijke schrijvers. De oordelen van de boekhandelaar en van mij liepen nogal uiteen. Het boekje dat ik uit een bak viste (het kostte maar een euro) was volgens hem erg goed. Ik nam het mee naar huis en liet het een tijdje liggen. Tot nu.

Het betreft een novelle van Cees Pols: De tijd dat je zweeft. Het is maar dun (88 bladzijden), wat niet zo gek is: het is een christelijk boekenweekgeschenk geweest. Actieboek, moet ik eigenlijk zeggen en ik moet ook niet zeggen dat het verscheen in de Boekenweek: het boekje werd uitgegeven 'ter gelegenheid van de Week van het Christelijke Boek 2010.'

Uruzgan

De tijd dat je zweeft gaat over Jarno, die samen met zijn vriend Brian als militair is uitgezonden naar Uruzgan. Bij een operatie wordt de groep soldaten aangevallen. Jarno opent het vuur op een man met een wapen die zich in een papaverveld bevindt. Hij heeft een kind bij zich, dat ook gedood wordt. Nog diezelfde dag komt de groep soldaten opnieuw onder vuur te liggen, waarbij Brian overlijdt.

Jarno is zwaar gewond: beide benen moeten afgezet worden. In een enkele dag is zijn leven helemaal overhoop gehaald: hij is invalide geworden, hij heeft een kind gedood en zijn beste vriend is omgekomen.

Dat je door dit soort dingen getraumatiseerd raakt, is niet zo verwonderlijk. Zo kan Jarno zich niet voorstellen dat hij nog iets betekent voor zijn vriendin Kirsten: wat moet ze met iemand als hij? Terwijl hij haar eigenlijk hard nodig heeft, duwt hij haar van zich af.

Op een gegeven moment ontvlucht hij de instelling waar hij revalideert en gaat naar zijn opa, Indiëveteraan. En nog weer later zoekt hij de weduwe van Brian op.

Titel

De titel slaat op het kitesurfen, dat Jarno altijd met Brian deed. Er was een zekere competitie tussen de twee vrienden (wie hangt het langst in de lucht?), waarbij Brian steeds won. Nu zal Jarno hem nooit meer kunnen verslaan.

Je zou het ook nog symbolisch kunnen zien: het verlangen naar het opgetild worden boven de aardse besognes uit. Er is veel dat Jarno neerdrukt, terwijl Brian voorgoed van de aarde weg is.

Pols heeft  De tijd dat je zweeft opgedragen aan zijn vader, die meedeed in onze laatste oorlog, in Nederlands Indië. Pols houdt zich nu bezig met het project De man en de vogel, wat over zijn vader gaat, lees ik op zijn site. Wellicht levert dat nog een boek op. Dat zou wel eens een goed idee kunnen zijn: een boek dat dicht bij  de schrijver komt.

Dit actieboek is overigens aardig gelukt. De thematiek is interessant en Pols komt niet aan met gemakkelijke oplossingen: hij laat het ongemak bestaan. Wel heb ik het idee dat hij het boek niet helemaal somber wilde laten eindigen en daarom toch nog aan het slot iets positiefs wilde toevoegen. Maar hij doet het niet om het leed weg te poetsen.

Soms is hij in de loop van het verhaal iets te uitleggerig en maakt hij expliciet wat de lezer wel had kunnen raden, maar meestal weet hij zich op dat gebied in te houden.

De beschrijving van het gevecht in het begin had soberder gekund. De gebeurtenissen zijn sensationeel en ik denk dat het het beste werkt als je dan alleen maar rapporteert wat er gebeurt, zo droog mogelijk. Je hoeft daar als schrijver niets aan te dikken. Daar was wel wat te winnen geweest.

Christelijke hoek

Van Pols had ik hiervoor nooit wat gelezen. Veel schrijvers uit christelijke hoek dringen niet door tot een groter publiek, wat niet zo vreemd is: er zit veel kaf onder het koren. Al eerder liet ik me uit over het te snel bejubeld worden van christelijke schrijvers door hun achterban.

Aan christelijke boekenweekgeschenken besteedde ik eerder uitgebreid aandacht. Ook in die lijst tref je naast aardige boekjes veel wonderlijks aan. Maar soms word je verrast door zo'n boekje. Van Henk Stoorvogel had ik bijvoorbeeld nog niet gehoord, maar zijn bijdrage aan Actieweek voor het christelijke boek was heel aardig.

Het actieboek van vorig jaar was van Els Florijn, Zeeglas, kon er best mee door. Het was beter dan het Boekenweekgeschenk van Griet Op de Beeck en ook veel beter dan Florijns vorige roman Rode papaver, die ondermaats was.

Zoals gezegd: er is in de christelijke hoek veel kaf onder het koren en je tast gauw mis. Maar de beste schrijvers in die hoek (zoals Janne IJmker en Frans Willem Verbaas) zijn het lezen zeker waard. Het boekje van Pols verraste me. Ondanks dat Nederland bij veel vredesmissies betrokken is geweest vanaf 1979 (Libanon) is er in de literatuur nog maar weinig aandacht voor geweest. Ik kan alleen Arnon Grunberg bedenken. En waar blijft de roman over Srebrenica?

vrijdag 8 maart 2019

Podcast: Echt gebeurd

Deze keer een podcast die al een tijdje met succes loopt: Echt gebeurd. Het concept is zowel eenvoudig als effectief: mensen vertellen verhalen die ze zelf hebben meegemaakt. Ze doen dat voor publiek en van dat optreden worden opnames gemaakt.

Voordat ze op het podium komen, zijn de vertellers begeleid door mensen die instructies geven hoe een verhaal nog net wat beter gebracht kan worden. De verhalen zijn divers: van humoristisch tot indrukwekkend ernstig. Aangezien niet alles de podcast haalt, is het gemiddelde verhaal van goed niveau. De verhalen die in de praktijk toch wat tegenvielen, zijn dan al afgevallen.

Vanaf 2013

De podcast is al te beluisteren vanaf 2013 en voor zover ik weet, heb ik alle afleveringen ook daadwerkelijk gehoord. Micha Wertheim en Paulien Cornelisse zijn vanaf het begin bij de podcast betrokken en ook Eva Maria Staal heeft lang meegewerkt. Intussen zijn er wat personele wisselingen geweest. De eerste vertelavond was overigens al ver voor de eerste uitzending. In 2008, lees ik op de site.

Vanaf het begin was Echt gebeurd een succes. In die tijd waren er nog wat minder podcasts en deze viel wel al direct op. Later kwamen er enkele gala's, ook om de financiën wat aan te vullen en het concept vond navolging in België: Relaas. Hetzelfde concept, maar Relaas had al gauw vertelavonden op verschillende plaatsen. Echt gebeurd zetelt al vanaf het begin in Toomler.

De vertellers zijn soms bekende Nederlanders en die zijn vaak gewend om op een podium te staan. Maar ook mensen die nog nooit voor een publiek hebben opgetreden, vertellen soms verrassend goed hun verhalen.

Puberdagboek

Naast het vertellen van wat iemand heeft meegemaakt, zijn er ook sessies waarbij mensen voorlezen uit hun puberdagboek. Ook die afleveringen zijn vaak bijzonder leuk. Ik denk dat dat komt doordat we ons allemaal herkennen, misschien niet zozeer in de gebeurtenissen, alswel in het puberbrein dat achter de verwoording ervan schuilt. We zijn vertederd en kijken met wat afstand terug naar wie we waren en misschien nog altijd een beetje zijn.

Het concept is overigens niet nieuw. In Amerika waren podcasts als The Moth en This American Life al veel langer populair. Wie op zoek is naar mooie verhalen, kan ook daar prima terecht.

Voor zover mij bekend, doet Echt gebeurd het nog steeds goed en dat is terecht. Beluister een stel willekeurige verhalen en ik vrees dat je verkocht bent. Als je nog nooit geluisterd hebt, heb je heel veel om in te halen.

donderdag 7 maart 2019

Zeven broeders (Convard, Camus, Boivin)


Er zijn verschillende soorten series, wat strips betreft. Het bekendst zijn de series met steeds dezelfde hoofdpersonen: Van Kuifje tot Suske en Wiske en van Guust Flater tot Asterix en Obelix. Maar er zijn natuurlijk meer concepten. Bij uitgeverij Silvester lopen er verschillende andersoortige series:Uur U over alternatieve geschiedenis, met steeds een andere historische gebeurtenis als uitgangspunt; Legendarische piloten, met hetzelfde onderwerp (de luchtvaart), maar steeds een ander persoon (een piloot) centraal en ook Zeven, waarin er steeds zeven vergelijkbare personen bij elkaar komen.

Zeven

Eerder schreef ik over Zeven detectivesZeven draken en Zeven dwergen; deze keer over Zeven broeders. In een album met zeven hoofdpersonen is het altijd een klus om alle personages goed voor te stellen. Daar is in dit album wel een handige oplossing voor gekozen. Zeven leden van een loge van vrijmetselaars krijgen, na de Tweede Wereldoorlog, een uitnodiging voor een bijeenkomst. In 1943 zijn alle leden opgepakt en de verwachting is dat er verraad in het spel is.

Elk van de zeven broeders krijgt de uitnodiging, waarna er bij elk personage een flashback volgt naar het moment van de arrestatie in de oorlog. Je krijgt dan van iedereen al een aardig beeld. Ook bij de bijeenkomst doet elke broeder nog eens zijn verhaal. De lezer probeert intussen uit te vogelen of er aanwijzingen zijn wie het verraad gepleegd heeft.

Omdat een groot deel van het album in beslag genomen wordt door de bijeenkomst, is er maar weinig actie in het boek, wat tot gevolg heeft dat er niet zo heel veel vaart in het verhaal zit. De verhouding tussen tekst en beeld is wel in orde. In enkele vorige delen waren er hele lappen tekst nodig om de lezer uit te leggen hoe het verhaal in elkaar zat. De scenarioschrijvers, Didier Convard en Jean-Christophe Camus hebben het verhaal zo in elkaar gezet dat dat niet nodig was.

Tekenstijl

Net als de manier waarop het verhaal verteld wordt, is de tekenstijl ingetogen: geen spectaculaire visuele effect, verwrongen gezichten, extreme kleurstellingen. Ook de tekenaar, Hervé Boivin, heeft zich ingehouden. Het geeft een rustig beeld aan het album. Soms had iets meer expressie in de gezichten wel gekund, maar daar is dus niet voor gekozen. De tekeningen zijn helder, met een duidelijk verschil in kleurstelling tussen het 'heden' en de flashbacks, die in grijzen zijn uitgevoerd.

Zeven broeders is een aardig album geworden. Niet spectaculair, maar een verhaal dat goed in elkaar zit, met nog een verrassing aan het eind. Omdat je wilt weten hoe het nu echt zit met dat mogelijke verraad, blijf je in ieder geval doorlezen. En het decor (een loge van de vrijmetselaars) is niet alledaags. Een degelijke strip, waarbij je je tijdens het lezen niet verveelt.

Titel: Zeven broeders
Scenario: Didier Convard / Jean-Christophe Camus
Tekeningen: Hervé Boivin
Inkleuring: Delf
Uitgever: Silvester
Den Bosch 2019, 56 blz. €17,95 hardcover