zaterdag 28 februari 2015

De berenboer (Aan de deur 13)



In 1969 verhuisden we naar de Schoolstraat in Herveld. Het was een boerderij die ingesteld was op akkerbouw, terwijl mijn vader fruitteler was, die ook koeien molk en varkens fokte. Er waren koeienstallen in het gebouw, maar varkenshokken waren er niet. Die metselde mijn vader eigenhandig, met hulp van een broer van mijn moeder, die door ons 'de dikke ome Henk' genoemd werd. We hadden namelijk vier ooms die Henk heetten en we moesten ze van elkaar kunnen onderscheiden. 

De ruimten waarin de varkenshokken gebouwd werden, bleven hun oude namen houden: bietenhok, korenkamer, pèrdstal, hoge schuur. Mijn vader had een aantal fokzeugen en daarbij kregen we biggen. Later zullen we zelf wellicht ook een beer, een mannetjesvarken, gehad hebben. Zeker ben ik daar niet meer van. In het begin kwam die beer van buitenaf.

Als mijn vader vermoedde dat een zeug berig was, ging hij het hok in. Hij ging naast de zeug staan en duwde met twee handen op haar rug. Als de zeug stil bleef staan, was ze rijp voor de beer. Ik zeg nu 'ze', maar bij ons werden alle dieren aangesproken met 'hij'. Mijn vader kon dan ook na zo'n test naar binnen lopen en tegen mijn moeder zeggen: 'Bel Berns d'n berenboer mar op. Hij stee al.'

Daarna kwam Berns. Hij had een auto met daarachter een karretje waarvan de neergelaten klep als loopplank diende. Zo'n voertuig zal tegenwoordig wel een trailer heten. In mijn herinnering had Berns altijd een pet op. Hij droeg een grove ribbroek, die wij indertijd een manchesterse broek noemden, klompen en bretels over zijn overhemd. Soms had hij een manchesters jasje aan. Als mijn geheugen mij tenminste niet bedriegt. Corrigeer me als ik het fout heb. 

Als ik het goed heb, was Berns katholiek. Daar werd bij ons thuis niet veel over gesproken en toch wisten we het. Misschien weet ik het ook omdat Berns uit Valburg kwam. Daar zullen meer katholieken geweest zijn dan bij ons. Wij woonden in Herveld-Zuid, dat gegroepeerd is rond de hervormde kerk. De katholieke kerk staat in Herveld-Noord. We zullen op weg naar school wel katholieke kinderen gezien hebben, maar van ruzies was nooit sprake. Ik herinner het me tenminste niet. 

Berns liet de beer de loopplank af lopen en leidde hem naar het varkenshok. Dat ging altijd gemoedelijk: af en toe een klapje op de rug om het dier aan te sporen, alsof de beer al vooraf een schouderklopje kreeg. Berns had de 'martstok' in zijn hand, waarmee hij de beer zo nodig bijstuurde: tikje tegen de wang. 

Als de beer in het hok bij de zeug was, werd er gesnuffeld, gesnoven en gekwijld. Door de beer, natuurlijk, niet door Berns. Na een tijdje sprong de beer op de zeug en als die goed berig was, bleef ze inderdaad staan. 

Soms wat het zo gepiept, soms duurde het langer. Vlak voor de beer sprong, kwam zijn penis te voorschijn, roze, op het rode af. Hij leek een beetje op een schroef. Een neef vertelde ooit een grapje over een varken dat maar niet gedekt kon worden: ze bleek een 'Ingelse droad' te hebben. Of het klopt, weet ik niet, maar we gingen ervan uit dat in Engeland alles anders was: ze reden daar aan de linker kant van de weg en de schroefdraad zou dan ook wel precies andersom zijn. 

Als de beer de vagijn (wij zeiden 'de klink') van de zeug miste, stuurde Berns met zijn hand bij. Ook dan kon het nog een tijdje duren voor de beer zover was. Soms begon intussen het varken een paar stappen te zetten, waarbij de beer trippelend op zijn achterpoten het vrouwtje moest bijhouden. Als hij een soort sprongetje maakte, was het gebeurd, wisten wij. Daarna kon Berns de beer weer terug naar de kar leiden. 

Zo'n berenboer zal wel niet meer bestaan. Net als bij de koeien heeft bij de varkens de kunstmatige inseminatie haar intrede gedaan. Voortplanting heeft weinig ambachtelijks meer. 


donderdag 26 februari 2015

Supportersgeweld


Vorige week was het Nederlandse voetbal uitvoerig in het nieuws. Eigenlijk niet het voetbal, maar het gedoe eromheen: fans van Feyenoord zorgden voor rellen op een plein in Rome. Ze lieten veel troep achter en vernielden voor duizenden euro’s. Er werden meer dan dertig supporters opgepakt. Sommigen werden veroordeeld tot celstraffen, anderen troffen een schikking en kregen een boete.

Natuurlijk was er verontwaardiging, zowel in Italië als in Nederland, maar niemand was verbaasd. We zijn er intussen wel aan gewend dat supporters agressief reageren. Elk weekend zijn er honderden politieagenten op de been om te zorgen dat de voetballiefhebbers elkaar niet in de haren vliegen.

Nooit hoor je dat dat nodig is bij tennis, schermen of schaken. Bij tennis worden er rake klappen uitgedeeld op de baan, bij schermen gaat men elkaar te lijf met een steekwapen en op het schaakbord worden paarden en dames geslagen, maar de supporters zijn vriendelijk en wellevend. Ze zitten niet in aparte vakken en vernielen niets. Voor zover ik weet, tenminste.

Misschien komt het doordat het hier individuele sporten betreft. Ook bij andere individuele sporten, zoals schaatsen en wielrennen, komt het wel voor dat er geapplaudisseerd wordt voor de tegenstander als die het goed gedaan heeft. Dat zul je bij voetbal nooit meemaken.

Supporters identificeren zich blijkbaar gemakkelijker met een club dan met een individu. Ook als je zelf niet meespeelt, kun je bij een teamsport de illusie hebben dat je deel uitmaakt van de club. Bij Feyenoord wordt de aanhang, het legioen, ook wel aangeduid als de twaalfde man: je staat niet op het veld, maar hebt toch invloed op wat daar gebeurt. Als het team wint, heb jij dus ook gewonnen.

Winnen is belangrijk. Blijkbaar ook buiten de wedstrijd. Maar niet bij elke teamsport gedragen supporters zich agressief. Bij bijvoorbeeld hockey, korfbal en volleybal zijn er nooit supporters die zich misdragen. Aan de bevolkingsgroep waaruit de spelers en supporters gerekruteerd worden, kan het ook niet liggen: korfbal is net zo volks als voetbal.

Je kunt denken dat supportersgeweld typisch is voor het voetbal. Wie voorbeelden wil, hoeft niet lang te zoeken. In Griekenland is afgelopen week de voetbalcompetitie voor onbepaalde tijd stilgelegd, na rellen tussen supporters van Panathinaikos en Olympiakos en een paar weken geleden staakten in Peru de spelers van Alianza Lima de eerste twintig seconden van de wedstrijd uit protest tegen het gedrag van de supporters. Ze bleven stokstijf op hun plaats staan. De tegenstanders respecteerden dat en scoorden niet in die tijd.

Maar het supportersgeweld kwam al voor toen het voetbal nog niet bestond. Al in de oudheid gingen hooligans elkaar te lijf, bijvoorbeeld bij de wagenrennen in Constantinopel. Het ergst was het bij het Nika-oproer in 532. De vernielingen in de stad waren heel wat forser dan die van afgelopen week in Rome. Veel gebouwen gingen in brand en de rellen hielden dagenlang aan.

Keizer Justinianus greep wel in. Hij las in de arena voor uit de evangeliën, maar dat hielp niet. Daarna ging hij bidden uit de heilige boeken, maar ook dat had geen resultaat. Ten slotte zette hij het leger in. Dat doodde dertigduizend man, waarna de rust weerkeerde. Tien jaar lang waren er geen wagenrennen en daarna ging alles weer zijn gewone gang.

In het licht van de geschiedenis valt alles mee. Of we iets van de geschiedenis kunnen leren, is nog maar de vraag. Vanavond zijn de Romeinen in Rotterdam. Wat moeten we doen als ze agressief worden? Voorlezen uit de evangeliën en bidden helpt niet, maar het inzetten van het leger heeft ook zo zijn nadelen.

Dat verbod op wagenrennen dat Justinianus uitvaardigde heeft echter wel wat. Tien jaar lang geen voetbal meer! Geen overlast meer door supporters, enorme bezuinigingen doordat de politie niet elk weekend bij wedstrijden ingezet hoeft te worden en elke avond op tv kijken naar korfbal, schaken en cricket. De eerste stap naar de wereldvrede is gezet.

Column, voorgelezen bij Cultureel Café Dante.
Foto Edwin Nieuwstrate
Informatie over het Nika-oproer vind je hier

dinsdag 24 februari 2015

Thorleif. Beeld en poëzie (Job Degenaar)


Thorleif Sverre Pedersen Cooke (1878 - 1950) was een Noorse amateurfotograaf. Via diens kleinzoon kreeg Job Degenaar het fotografisch materiaal in handen. Hij schreef er twintig gedichten bij en maakte van de foto's en de gedichten een boekje: Thorleif.

In een halve pagina vertelt Degenaar het leven van Thorleif: hij vertrok van Noorwegen naar Amerika en werd op eenendertigjarige leeftijd geadopteerd door zijn hospita Mary Jane Cooke uit Cambridge (Massachusetts). Hij nam haar achternaam aan en erfde na haar dood haar vermogen. In 1923 keerde Thorleif terug naar Noorwegen met vrouw en pasgeboren kind. Hij kocht een garage, die hij bijna tot aan zijn dood runde.

Wie op het internet naar Thorleif gaat zoeken, komt weinig meer tegen. Hij kwam uit een groot gezin, waarvan hij een van de oudste kinderen was. In een  document komt zijn vader voor, met een lijstje van de kinderen. Toen waren er blijkbaar nog maar zes. Het zouden er acht of negen worden. Thorleifs zusje Gudrun Hjördis, van wie een foto in Degenaars boekje staat, zou pas in 1889 geboren worden.


Ongetwijfeld weet Degenaar veel meer over Thorleif. Dat vertelt hij ons allemaal niet. Hij beperkt zich tot de foto's die Thorleif maakte en toont daarnaast (door Degenaar gemaakte?) foto's van de glasplaten die Thorleif gebruikte.

Thorleif had belangstelling voor techniek. Hij fotografeerde auto's, vliegtuigen, schepen, treinen. En hij maakte een stel foto's bij de Wild West Show van Buffalo Bill. De foto's dateren van 1911 tot 1913. Ook experimenteerde hij  met trucfoto's waar hij twee keer op stond.

Thorleif is een mooi boekje geworden, waar je gemakkelijk doorheen bladert. De grijzige foto's roepen een tijd op die lang voorbij is. De gedichten die Degenaar erbij heeft geschreven laten ons  nog eens goed naar de foto's kijken. Maar dat niet alleen.

Uit de gedichten wordt duidelijk dat Degenaar steeds in de foto's Thorleif gezocht heeft. Hij spreekt hem ook geregeld rechtstreeks aan.  Dat doet hij bij foto's waar Thorleif op afgebeeld staat, maar ook bij foto's waar hij zich de positie en de omstandigheden van de fotograaf probeert voor te stellen.

De gedichten zijn wat wisselend van kwaliteit.
1910 Selden Model 35 Tourer
Je loodste je het liefst door zomers
in zachte pluche, met dungejurkte
vrouwen naast je, in het zachtgroene
strijklicht van bossen, het leven
een road movie en jij de hoofdpersoon
De wereld zinderde langs
je tegenspelers laafden zich aan je
zoals jij aan hen
de toekomst glansde je toe
op het zonnegoud van de wegen
Hoe anders toen je nog langs de mistige
fjorden voer, 'vaarwel vaderland, vaarwel
armoe': als een hond uit het water
schudde je eenzaam maar vrij
je verleden van je af
In dit gedicht zitten wel erg veel 'effectwoorden': zachte, zachtgroene, zinderde, glansde, zonnegoud. In mijn ogen doet dat wat gemakkelijk en misschien zelfs wel kitscherig aan. Maar de vergelijking met de hond vind ik weer heel aardig.

Maar eigenlijk doet het er niet zoveel toe of de ene regel nu net iets geslaagder of minder geslaagd is. Door de hele bundel heen voel je de aandacht waarmee Degenaar naar de foto's en de maker ervan gekeken heeft. Thorleif Sverre Pedersen Cooke is zo ongeveer verdwenen, maar Degenaar wekt hem weer even tot leven.

Er zit weemoed in het boekje. Omdat we foto's zien van wat voorbij is en moeten concluderen dat n dat ook wijzelf voorbijgaan. Het gedicht 'Nu en hier' maakt dat goed duidelijk.
Nu en hier
Geen grotere uitzinnigheid
dan vrij het water in, de oceaan
is eindeloos als dit leven hier
Straks is alles passé, ben je
een schim van wie je was
blader je met bevende vingers
door je droge plaatjes, blijft
je hand hier even dralen: ach
hoe mooi en bitter lang geleden
Thorleif in gezelschap van zijn zus en zijn toekomstige vrouw

Die 'je' is Thorleif, maar tegelijkertijd is het de lezer en waarschijnlijk ook de dichter. Ooit werd fotograferen wel 'vereeuwigen' genoemd, maar Degenaar laat zien dat foto's maar een machteloze poging om de tijd tegen te houden. Op het vastgelegde moment lijkt het leven eindeloos als de oceaan, maar uiteindelijk gaat alles voorbij.

Job Degenaar, Thorleif. Beeld en poëzie. Uitg. Liverse, Dordrecht 2014. 56 blz.

maandag 23 februari 2015

Deze zachte witte kamer (Runa Svetlikova)



'Van de maan af gezien zijn we allen even groot', schreef Multatuli. Daaraan moest ik denken toen ik het eerste gedicht las uit Deze zachte witte kamer van Runa Svetlikova. Dat gedicht, 'A Big Bang' opent met: 'er is niet meer nodig dan afstand om ons te zien zoals we zijn'.

Wie afstand neemt, in ruimte en tijd, ziet de mens niet als tobber met persoonlijke besognes, maar als 'een defecte cel / in een sterrenstelselhersenpan' of mensen als 'levende fossielen'. Het gedicht eindigt met 'mensen als banaal signaal'.

Misschien is het troostend om te constateren dat het persoonlijke niet zoveel voorstelt: kosmisch gezien doen we er niet toe. Ja, ja, ook ik moest denken aan die broodkruimel op de rok van het universum.

Misschien is ons universum er ook maar eentje uit vele. Niet voor niets heet het openingsgedicht (net als de eerste afdeling) 'A Big Bang' en niet 'The Big Bang'. Verder heeft natuurlijk elk mens zijn eigen universum en dus ook zijn eigen big bang. 'De banaalste big bang' begint met 'Ik werd naast het pad verwekt'.

In het openingsgedicht zoomt Svetlikova uit. In het tweede gedicht zit ook afstand: je moet je 7500 generaties voorstellen. Maar aan het eind van het gedicht is er ingezoomd: 'Meer valt er niet te zeggen / over dit gespannen vel // deze bange doos / vol rampen.

Zowel bij het uitzoomen als het inzoomen blijft er de betrokkenheid bij de mens, de compassie. Ook van een afstand kun je de mens met aandacht bezien en je erover verwonderen hoeveel leven, of in ieder geval beweging erin zit. Een kluizenaar kan wel denken dat stilzitten de beste bescherming tegen pijn is, maar
Kluizenaar vergist zich. Een lichaam kan niet niet bewegen
altijd pompt er iets in rond: verlangen, verlangen en lucht. Sterven is
stilstand is sterven maar zelfs na het zwijgen van de pompen
het verteren van de cellen het verkleuren van de huid
zelfs binnen het dode lijf is er geen stilstand: sterrenstof werd kind
werd kluizenaar wordt sterrenstof wordt opgevreten, meegedragen
laat los, waait steeds verder van de kern, maar waait, beweegt.
Deze zachte witte kamer is hecht gecomponeerd. De eerste afdeling ('A Big Bang') bestaat uit zeven gedichten, die elk verwijzen naar een afdeling in de bundel. De laatste afdeling, 'The Big Rewind', maakt de bundel rond.

Ook de afdelingen zelf zijn doordacht samengesteld. 'De gebruiker van dit lichaam' is een reactie op nooit uitgegeven gedichten die de vader van Runa Svetlikova schreef. Door het gebruik van 'ge' in plaats van 'jij' of 'u' krijgen de gedichten een andere tongval, lijken ze intiemer te worden: 'Ge hebt u uitgelijfd. Maar al uw woorden / zijn er nog. En al uw woorden zijn de mijne.'

Soms komt er een andere dichter om de hoek kijken. Svetlikova verzekert ons dat ze Totaal witte kamer van Kouwenaar niet had gelezen. Maar ze zal de titel toch wel kennen? In 'De gebruiker van dit lichaam' staat een gedicht dat begint met
Gelijk sneeuw, zacht wit
warrelend de daken de wegen het geel kornoelje
de fietsers en hun sporen dekt
Het eindigt met: 'Zo waarde gij', wat onweerstaanbaar doet denken aan Jan Hanlo: 'zo meen ik dat ook jij bent'.

De tweede afdeling, 'Toen ik twee stenen baarde' gaat over de geboorte van een kind. Svetlikova blijft ver bij de sentimentaliteit vandaan. De baby omschrijft ze als 'dit  vandaag in mijn armen gematerialiseerde ding'. Ook in deze afdeling combineert Svetlikova mooi afstand en betrokkenheid.

In het laatste gedicht van de afdeling wordt een verband gelegd tussen het baren van kinderen en van woorden, waarmee de hele cyclus ook over bijvoorbeeld heet ontstaan van een gedicht zou kunnen gaan.
EHBO: eerste hulp bij onschuld
Sinds je spreekt en al mijn woorden naar me terugwerpt
kan ik niet anders dan bekennen dat wij niet meer zijn
dan een vage benadering van wat wij willen zijn.
En nu je leest en het laatste recht op onbevangenheid
kwijtspeelt hoor ik mijzelf voorzichtig suggereren
dat werkelijkheid een vloeibaar begrip is dat wij
in crikelredeneringen wonen dat spreken baren is
dat woorden of kinderen geen goed of slecht maar eigen
leven leiden en dat ik mij misschien ook nu vergis.
Nu je ons dagelijks in vraag stelt kan ik niet anders
dan bekennen dat je gelijk hebt: dit baren is buitensporig
maar ik neem geen woord terug.
Deze zachte witte kamer is een interessant debuut. Svetlikova kan schrijven in verschillende register, heeft gevoel voor compositie en thematisch gezien valt er ook wel wat te beleven. Ik kan me voorstellen dat de losse gedichten minder werken dan nu ze bij elkaar in een bundel staan. Intussen is de bundel bekroond met de Herman de Coninckprijs. Zie hier.

Ten slotte mag er nog wel een woord van waardering naar uitgeverij Marmer, die dapper poëzie blijft uitgeven. Over de vormgeving valt wel te twisten. Zo vind ik dat de linkermarge op de rechterpagina altijd aan de smalle kant is. Maar belangrijker is dat Marmer een gestage stroom poëzie in stand houdt. Eerder schreef ik over Marmerdichters Frouke Arns en Johanna Geels, binnenkort zal ik dat doen over Saskia Stehouwer en Pauline Pisa. Marmer heeft ook een aardig digitaal magazine met veel interviews. Aanbevolen.

Runa Svetlikova, Deze zachte witte kamer. Uitg. Marmer, 88 blz. € 12,50

dinsdag 17 februari 2015

Gelovigen en humor


Hebben gelovigen gevoel voor humor? Sommigen zullen dit een onzinnige vraag vinden. Gelovigen en ongelovigen verschillen immers niet zoveel van elkaar: onder leden van beide groepen zijn er koppigen en meegaanden, zuurpruimen en lachebekjes, dromers en doeners en dus ook mensen met veel of weinig gevoel voor humor.

De recente aanslagen op cartoonisten maken de vraag actueel. De aanslagen zijn een reactie op cartoons, een reactie op humor. Cartoons zijn natuurlijk niet uitsluitend humoristisch bedoeld; ze kunnen ook tot denken aanzetten en ze kunnen ook venijnig zijn, maar om veel cartoons valt op zijn minst te glimlachen.

De terroristen konden duidelijk niet lachen om de cartoons en ze vonden bovendien dat anderen er niet om mochten lachen. Je kunt zeggen dat de radicale moslims de cartoons in ieder geval serieus nemen. Ze halen er niet hun schouders over op, maar gaan tot actie over. Maar waarom wordt er zo extreem gereageerd op iets wat humoristisch bedoeld is?

Ik denk dat humor per definitie relativeert. Een cartoon over Mohammed, nodigt uit om de profeet eens van een andere kant te bekijken, om eens wat afstand te nemen. Een moslim zou zo’n cartoon kunnen zien als een aansporing om zijn geloof te relativeren.

Gelovigen heb je in vele soorten: van ‘licht’ tot ‘zwaar’, van vrijzinnig tot orthodox. Ik durf de stelling wel aan dat hoe orthodoxer iemand is, hoe minder hij geneigd zal zijn zijn geloof te relativeren. Dat wil niet zeggen dat een orthodox gelovige geen gevoel voor humor heeft, maar wel dat hij vindt dat je de humor niet moet loslaten op het geloof.

Ik ben opgegroeid in wat je een zware kerk zou kunnen noemen. Als wij thuis een grapje maakten over het geloof of zelfs maar over de predikant, zei mijn moeder dat we niet moesten spotten. Sommige zaken waren blijkbaar zo heilig, dat er alleen maar met eerbied over gesproken mocht worden.

Voor sommige mensen is het geloof een warm gevoel of een prettige manier om in de werkelijkheid te staan. Geloof is dan een keuze, zoals je een hobby kiest of een automerk. Je kiest het omdat je je er goed bij voelt.

Maar voor orthodoxe gelovigen gaat het om iets groters: om gered worden of verloren gaan, om alles of niets, om de waarheid of de leugen. Dat zijn absoluutheden die geen relativering verdragen. Zo gauw je gaat relativeren, valt immers het hele bouwwerk in elkaar.

Wie in dit soort absolute tegenstellingen denkt, verdeelt de wereld in goed en fout. Het foute moet natuurlijk bestreden worden. Discussie daarover is niet mogelijk. En als je die gedachtegang volgt, zijn er extreme middelen toegestaan.

Zo’n manier van denken is niet voorbehouden aan moslims. In 2009 werd er een abortusarts in een kerk doodgeschoten. Toen er een herdenkingsdienst voor hem gehouden werd, werd er door zijn tegenstanders gedemonstreerd, met leuzen als ‘Baby killer in hell’.

Terug naar de humor. Omdat humor relativeert, is hij een gevaar voor het denken in absoluutheden. Daarmee is hij een effectief wapen tegen radicale standpunten. Zo gauw iemand met humor kan kijken naar zichzelf en zijn eigen geloof, is hij niet meer gevaarlijk voor anderen.

We hebben de spot nodig om een duwtje te geven tegen alles wat meent onaantastbaar te zijn en we hebben de zelfspot nodig om genietbaar te blijven voor onze omgeving. Absoluut.


(Column, voorgelezen in het programma 'Kerkvenster' op Ede FM)
Illustratie geratst van deze site.

zaterdag 14 februari 2015

Hotel Particulier (Guillaume Sorel)


Een kat heeft negen levens, een mens heeft er maar eentje. Op de eerste bladzijde van de beeldroman Hotel Particulier is Emilie bijna aan het eind van dat ene leven. Ze leest Rimbaud, laat het bad vol water lopen, richt zich door het raam tot een kat op het dak en laat zich in het water zakken. Dagen later wordt ze, als een Ophelia, dood gevonden.

Haar lichaam is dood, maar haar geest leeft verder. Die spookt door het hotel en ziet daar vreemde dingen. De tekenaar/scenarist Guillaume Sorel heeft een wonderlijk stelletje mensen bij elkaar gebracht in het hotel. Een man bij wie de personages uit zijn boeken tot leven komen; een kind dat opgesloten zit en alleen bevrijd kan worden als iemand anders haar plaats inneemt; een kunstenaar die door een magische spiegel kan stappen.

Emilie bezoekt ze, hoort hun verhalen aan. Ze praat met een kat, wat ze tijdens haar eerste leven natuurlijk niet kon. Met die kat loopt het overigens niet best af, want Sorel houdt van tragiek. Zo is Emilie ook niet de enige in het boek die zelfmoord pleegt.

Het leven is niet fraai. Mensen houden zich staande, eten, gaan met elkaar naar bed, maar ze komen pas wat dichter bij hun dromen als ze ontglippen aan deze werkelijkheid. In het dagelijkse leven lijkt echt geluk niet voor ze weggelegd. Er zijn misverstanden, mensen zitten elkaar dwars, mensen begrijpen elkaar niet. Het is een miezerige werkelijkheid. Maar soms kan iemand door de spiegel heen stappen en in een andere werkelijkheid terechtkomen.

Ook die wereld is trouwens niet volmaakt. Emilie verzucht dat ze graag af en toe zichtbaar zou willen zijn in het werkelijke leven, al was het maar in het maanlicht. Maar nee, 'dat gebeurt alleen in sprookjes'.

Het verhaal heeft een dramatische ontknoping. Uiteindelijk blijft alleen een kat over, die (verlangend?) kijkt naar de zwaluwen die boven hem door de lucht scheren. De winter is voorbij.

Sorel heeft met Hotel Particulier een fraai boek aan zijn oeuvre toegevoegd. De tekeningen zijn technisch zoals we van hem gewend zijn: prima in orde. Sorel houdt van het tekenen van mensen, van het volume en de bewegingen van het menselijk lichaam. In deze roman heeft hij zich helemaal uit kunnen leven.

De tekeningen zijn ingekleurd met verdunde inkt, waardoor een grijsbruine kleur ontstaan, die goed past bij het verhaal. Er zit genoeg drama in het verhaal; uitbundig kleurgebruik moet daar niet van afleiden.

Het verhaal wordt op een kalme toon verteld, alsof de gebeurtenissen logisch zijn. Ook de dingen die erg afwijken van wat we gewend zijn, lijken daardoor aannemelijk en zelfs vanzelfsprekend. Door het boek heen zijn er citaten gestrooid uit de wereldliteratuur: naast Rimbaud, komen we bijvoorbeeld Poejkin en Baudelaire tegen en op afbeeldingen ook Kafka (in spiegelbeeld) en Anaïs Nin. Ook dat gebeurt op een natuurlijke manier.

De kunstenaar in het hotel zegt: 'Voor wie de de magie van de wereld niet ziet, is een spiegelbeeld slechts een matte weergave van de werkelijkheid.' Maar, net als Alice, stappen we door de spiegel, waarna we pas echt in de wereld van Sorel terechtkomen. Daarin rondlopen is een belevenis.


Titel: Hotel Particulier
Tekst en Tekeningen: Guillaume Sorel
Uitgeverij: Casterman
hardcover, 104 blz., € 25,-

donderdag 12 februari 2015

De stad (Remco Campert / Jeroen Henneman)


Remco Campert is een stadsjongen. Bij hem denk ik aan Amsterdam, of aan Parijs. In zijn poëzie komt veel meer stad voor dan bijvoorbeeld in die van Rutger Kopland. Bij Kopland denk ik juist het eerst aan de natuur, of dat nu een appelboom of een riviertje is. Maar bij Campert denk ik aan trottoirs en trams.

Bij uitgeverij De Harmonie is een mooi uitgave verschenen van vijftien gedichten  van Campert waarin de stad nadrukkelijk aanwezig is. Die gedichten zijn niet nieuw: ze waren ook al te vinden in Remco Campert Dichter (2011). Wel nieuw is het beeldmateriaal dat bij de gedichten geplaatst is. Het is van de hand van Jeroen Henneman.

Henneman heeft al meer grafiek gemaakt dat de stad, of archictectuur in het algemeen, als onderwerp heeft. Eind jaren tachtig ging ik naar het door hem bedachte toneelstuk Hinderlaag, waarin een huis de hoofdrol speelt. Het houdt een man gevangen en offert zelfs stukken van zichzelf op om zijn doel te bereiken.

Ook het geschrevene houdt Henneman al lange tijd bezig. In zijn werk wandelen of dansen velletjes papier, alsof ze een eigen wil hebben. Ze kruipen onder deuren door en gaan op verkenning. In De stad zien we bijvoorbeeld een blad papier in een deur veranderen.

De tegenstelling licht en donker is ook een constante in het werk van Henneman. In dit boek zien we hoe een verlicht raam op een blad papier kan lijken. Op een donkere illustratie lichten voorwerpen soms bleek op. Soms is het licht vanillegeel of iets donkerder nog. Dan is het licht warm. De kijker is vaak de buitenstaander: hij kan het licht zien, vanuit het donker en bevindt zich dus niet op de plek van het licht.

Soms is overduidelijk waarom illustratie en gedicht bij elkaar zijn geplaatst:. Je leest een zin (of een strofe) en ziet de afbeelding die hetzelfde weergeeft. Soms is het verband associatiever. Ik vind dat wel prettig: het gedicht geeft de tekening lading en andersom. In ieder geval kunnen zowel de gedichten als de illustraties ook prima zonder elkaar.

Campert behoort als dichter onmiskenbaar tot de groten. Nog onlangs werd hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend. Ik heb daar geen verkeerd woord over gehoord; iedereen vond het terecht. Zijn poëzie heeft een praattoon, alsof hij elk gedicht zelf aan je voorleest. Nooit luid, nooit geëxalteerd, maar altijd moet je luisteren.

De gedichten in De stad zijn bekend, maar ik heb ze toch weer met aandacht en genoegen gelezen. Bijvoorbeeld het fraaie gedicht 'Aan de poëzie', waarin het de poëzie niet lukt om de dichter te verlaten: 'vrienden voor altijd / vergeet dat niet / sterven is geen excuus'.

Tot slot een gedicht van Campert, een illustratie van Jeroen Henneman.

Poëzie
Woorden schrijven
als sneeuw die valt op alle daken
alle wegen alle waterwegen
die wordt gezien door slecht en en recht
en zijn gesmoorde voetstap wordt gehoord
zelfs door de doven. 
Is het mogelijk?
Dezelfde morgen zien als al die anderen
al die zelfden dat is wel mogelijk
maar woorden eenmaal gesproken
geschreven
zijn anders
alleen verzwegen
onuitgesproken
bezitten ze een schijn van gelijk
van geluk.


Remco Campert, Jeroen Henneman, De stad.
Uitgeverij De Harmonie, 80 blz. € 29, 90

dinsdag 10 februari 2015

De laatste ontsnapping (Jan van Mersbergen)


Er zijn boekenkasten te vullen met boeken die over vaders en zonen gaan. Van Karakter tot De aansprekers, van De kleine blonde dood tot Datumloze dagen. Nog niet zo lang geleden schreef ik over Niemand in de stad van Philip Huff, waarin het thema ook nadrukkelijk aanwezig is.

In Naar de overkant van de nacht schreef Jan van Mersbergen over een zoon die nog niet klaar is met zijn vader, de schipper, maar meer vraagt de hoofdpersoon zich af wat hij aanmoet met zijn vriendin en haar kinderen. In De laatste ontsnapping geeft hij het thema meer ruimte. De ik-figuur is de vader van het jongetje Ruben. Verder hebben we te maken Rubens beste vriend, Deedee en diens vader Ivan.

Deedee en Ivan kennen elkaar pas een paar maanden. Als een vrouw zegt: Jullie moeten vader en zoon zijn, antwoordt Ivan dan ook: "Sinds kort wel, ja." Ooit is Ivan het voormalig Joegoslavië ontvlucht en hij treedt op met een Houdini-achtige act. Hij zal die voor het eerst (en het laatst) uitvoeren voor de ogen van zijn zoon, in Zuid-Frankrijk. Dat Ivan weet dat hij vader is, heeft hem veranderd. Als hij op weg is naar zijn laatste optreden bekent hij dat hij nog nooit zo bang geweest is.

Ivan heeft niet alleen een zoon, maar ook een vader, die hij achter gelaten heeft. 'Ik wist wel dat je hem zou smeren' was het laatste wat zijn vader hem toevoegde. Ook zijn jongere broer liet hij achter. Die is soldaat geworden.

Ivan ontsnapt steeds. Hij laat zich niet binden, zegt iemand. Hij loopt overal voor weg, zegt een ander. Maar als je vader bent, kan dat niet meer. Nou ja, de ik-figuur, is ook lang weggelopen voor zijn vaderschap. Welke relatie heeft hij eigenlijk met zijn zoontje? Ook hij moet zich bezinnen. Hij is zijn baan kwijtgeraakt en zijn leven is niet meer zo op orde als dat van de vader van Eefje, de man die van tijd tot genoemd wordt als iemand die stabiel en braaf en betrouwbaar is.

Ook de ik-figuur kan niet langer meer ontsnappen. Hij moet onder ogen zien dat hij weliswaar altijd bij zijn kind is gebleven, maar dat hij wel voor verantwoordelijkheden weggelopen is. In het boek zegt een vrouw (Gigi): 'Als je overal voor wegloopt, ben je altijd vrij'. Maar is het wel zo prettig om vrij te zijn?

Zowel het thema vader/zoon als vrijheid/gebondenheid verkent Van Mersbergen langs verschillende verhaallijnen. De gebeurtenissen zijn in een groot deel van het boek weinig spectaculair. Het verhaal rent niet, maar slentert. Dat geeft niet, want je weet het hele boek lang dat er een ontknoping aankomt; het heet niet voor niets De laatste ontsnapping. Ik had de hele tijd het idee dat die ontknoping misschien niet zo prettig zou zijn.

In het boek hangt een zekere loomheid, gemengd met wat melancholie, weemoed - hoe moet ik het noemen. Misschien is het de onrust die begint te knagen aan het hart van de ik-figuur. Maar ook een zekere dreiging. Als die op een warme zomerdag, waar je al tijdens het lopen in de zon moet denken aan het onweer dat er 's avonds los zal breken.

Van Mersbergen is, net als Ivan, bedreven in 'het rekken van het moment'. Ivan zou, als hij was vastgebonden, zich gemakkelijk in een halve minuut kunnen bevrijden, maar hij weet dat hij het spannend moet maken. Hij moet de illusie wekken dat zijn act kan mislukken. Het publiek moet de adem inhouden en dan moet hij alsnog ontsnappen.

Zo doet Van Mersbergen het ook: je weet dat er een ontknoping komt, waarnaar je verlangt, maar die je ook vreest. Eigenlijk is het een ontknoping in twee etappen. Eerst wil je weten hoe de laatste act van Ivan zal verlopen en later hoe zijn ontsnapping(?) van daarna zal aflopen. Eerlijk gezegd vond ik het slot wat aan de zoete kant, maar dat kan net zo goed aan mij als aan het boek liggen.

Ook Naar de overkant van de nacht ging over het nemen van verantwoordelijkheid, het wel of niet kiezen voor vrijheid. Net als Naar de overkant van de nacht is De laatste ontsnapping helder geschreven. Het boek doet daardoor eenvoudig aan. Dat is een kwaliteit: een schijnbaar eenvoudig verhaal vertellen en dat toch thematisch behoorlijk wat lading meegeven. Van Mersbergen kan dat. Prettig boek, prettige schrijver.