woensdag 31 mei 2017

Slordig met geluk (Menno Wigman)


Het is de tijd van het jaar: de examen- en daarna de correctiedrukte. Ze vullen het hoofd zo, dat er geen ruimte meer was voor lezen en schrijven. Nou ja, wel voor af en toe een gedicht en ik had het grote geluk dat juist van Menno Wigman Slordig met geluk binnen handbereik lag. Over zijn vorige bundel, Mijn naam is Legioen, was ik nogal enthousiast. Ook deze bundel staat mij zeer aan.

Het openingsgedicht is 'Herostratos'. Dat is de naam van de jongeman die in 356 voor Christus in Efeze de tempel van Artemis in brand stak. Hij was op zoek naar roem. De autoriteiten van Efeze decreteerden dat zijn naam niet meer genoemd mocht worden, maar tevergeefs. 
Er tikken pissebedden in mijn hoofd.
Ze naaien mijn gedachten op.
Ik denk al dagen aan een daad, zo groot,
zo hevig en dramatisch dat mijn naam
in alle kranten komt te staan. 
Napoleon, las ik, was kleurenblind
en bloed was voor hem groen als gras.
En Nero, die bijziend was, hield het  spel
in zijn arena bij door een smaragd. 
Nu even stilstaan. Moet je horen: ik
ga straks de straat op, ik besta het, schiet
me leeg en verf de feeststad groen. 
Nog voor het eind van het festijn
zal ik de grootste zoekterm zijn. 
De 'ik' in dit gedicht kan niet letterlijk Herostratos zijn: hij kent immers Napoleon en Nero, hij weet wat kranten zijn en gebruikt het begrip 'zoekterm'. Maar het moet wel gaan om een Herostratosachtige figuur, op zoek naar roem.

Er tikken pissebedden in zijn hoofd. Ik associeer de pissebed, met duisternis. Een pissebed kruipt het liefst weg, onder een tegel  bijvoorbeeld. We zagen de beestjes alle kanten op schieten toen we als kind zo'n tegel lichtten. 'Kelderzoegen' (kelderzeugen), noemden we ze.

Bij het tikken moet ik denken aan het tikken van een naaimachine. De pissebedden naaien de gedachten op van de 'ik'. Hoe opgenaaid hij zich voelt, blijkt uit het slot van het gedicht.

Napoleon en Nero doen ons denken aan alle bloederigheid die aan hen kleeft; het bloed dat (door kleurenblindheid en smaragd) groen lijkt. De 'ik' wil ook een bloedbad aanrichten en daarmee zoveel publiciteit krijgen dat iedereen op internet naar hem zoekt.

De strofen tellen vijf, vier, drie, twee regels, alsof er afgeteld wordt. Het kan niet lang meer duren voordat de aanslag plaatsvindt. Het volrijm in de laatste twee regels benadrukt de afronding van het gedicht. Er gaat iets gebeuren na de punt achter het laatste woord. Tijdens een 'festijn', blijkbaar. Bij de aantekeningen achter in de bundel komen we erachter welke feestelijke gelegenheid dat is: de kroning van Willem-Alexander op 30 april 2013.

Wigman leeft zich in in de geest van iemand die het extreme niet schuwt om roem te vergaren. Je kunt zo iemand 'ziek' noemen, maar mij valt meer op hoe begrijpelijk zijn motieven zijn. Hoe je zelf zo iemand zou kunnen zijn.  De ik-vorm zal daar ook wel bij helpen.

Slordig met geluk is strak gestructureerd, in vijf afdelingen van zeven gedichten. Ook de gedichten hebben iets straks: strofisch, regels van ongeveer gelijke lengte, een metrum dat onopvallend meegolft onder de regels. Soms zijn de woorden hard, soms hebben de regels een grote mond. Er zijn onverwachte combinaties van bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden: 'gure schoonheid', 'gore jaloezie', 'harde luxe', 'gure ruzies', 'een nog net niet schurftig rijm', 'slecht gefilmde pijn'.

En altijd klopt er een hart in het gedicht. De lezer wordt gemakkelijk het gedicht in getrokken doordat er een 'ik' of een 'wij' aan het woord is. Soms is dat iemand die op de dichter lijkt, soms is hij dat zeker niet. Of alleen maar voor de tijd dat hij het gedicht schrijft.

Er zit veel emotie in de gedichten, maar het is de emotie van de opgetrokken wenkbrauw. Wigman loopt er niet mee te koop. Misschien dat juist daardoor de gedichten zo dicht op je gaan zitten.

Het schrijven, het dichten, komt verschillende keren terug. Van de verzuchting 'Had je maar nooit een gedicht gezien' tot 'Toen schopte ik de Schoonheid van mijn schoot / en kwam ik grimmig zingend op verhaal.' Dat laatste citaat komt uit het gedicht 'Toen ik begon te schrijven'. De regel slaat niet op de beginfase van het dichterschap, maar op 'Later,/veel later'. Toen was de dood al dichterbij gekomen en in het aangezicht van de dood past het om grimmig en verbeten te dichten.

Vandaar misschien ook het zich afzetten tegen natuurbeschrijvingen: 'ik denk dat dit gedicht best zonder kan.' En ook hier wordt geschopt: 'Vergeet / de onzin van natuurlyriek en schop / de weerberichten uit de poëzie.' De natuur komt er trouwens niet best af: 'O sleep me uit dit groene braaksel weg.'

Om het gedicht waaruit dat laatste citaat komt, 'Tegen de natuur', moest ik breed grijnzen en het mag ook wel eens gezegd dat Wigman goed gedichten op lichte toon kan schrijven. In veel gedichten is de dood niet ver weg, maar vaak blijven de gedichten ook iets opgewekts of op zijn minst iets vitaals behouden.

Er is genoeg te analyseren in de bundel, in de gedichten. Er zijn verstandige dingen over te zeggen, je kunt er nadenkend bij knikken. Maar we moeten ze lezen, herlezen, over ons heen laten komen, door ons heen laten gaan. Sommige van ons af laten glijden, andere blijven lezen en dan merken dat ze niet doffer worden. Goede dichter, die Wigman.
Vliegtuiggedachten
Het donker had mijn vaders kleren aan
toen ik vannacht een vliegtuig nam.
Ik ging gelaten de douane door
en zat vertreurd te staren door het raam.
Het donker, vader, had je kleren aan.
We stegen op. Een wolk, toen nog een wolk,
zo kwam je jaren na je dood weer door.
Ik vroeg me af waar je nu overnacht,
dacht aan je stem, ons huis, je hoofd en zag
een sneeuwwoestijn waar niemand woont.
Als ik me niet vergis, papa, bewaar
je zelf geen beeld meer van je dood.
Het donker heeft ook niet je kleren aan.
Al tien jaar ben je van je huid beroofd.
Ik zoek niet langer woorden voor vergaan.

maandag 8 mei 2017

Eloise (Ibrahim R. Ineke)


Ibrahim R. Ineke is een intrigerend stripauteur. Zijn verhalen laten zich (althans door mij) niet altijd gemakkelijk lezen: steeds moet ik me afvragen wat er eigenlijk gebeurt. Ook na zorgvuldige lezing blijft een lezer bij Ineke soms met vragen zitten, maar dat is inherent aan de thematiek.

Ineke verkent altijd de grens tussen wat zichtbaar is en de werkelijkheden die we niet waarnemen, maar die wel invloed hebben. Vaak zijn het duistere krachten. Die krachten schrikken sommige mensen af, maar trekken andere juist aan.

Het nieuwe album van Ineke, Eloise, heeft dezelfde fascinatie voor het duistere als de vorige albums. Het verhaal is wel helderder verteld, meer als een doorlopende lijn. Hoofdpersoon in Eloise is het meisje dat die naam draagt. Ze is verhuisd uit de stad naar een buitenwijk in een andere plaats. De reis daarnaartoe wordt door Ineke enkele bladzijden lang getekend. Blijkbaar moest ze een lange weg afleggen om op haar bestemming te arriveren.

In haar nieuwe woonplaats maakt ze kennis met een jongen die zit te lezen bij een oude watertoren. Hij laat haar de omgeving zien. Zijn ouders zijn nooit thuis, ze werken. The white people begint ook met enkele kinderen. Misschien dat Ineke hen kiest als personages, omdat ze ontvankelijker zijn, meer openstaan voor krachten die volwassenen al weggerationaliseerd hebben.

De watertoren is een vrijplaats voor jongeren. De jongen leest er overdag, later op de dag hangt de oudere jeugd er rond. Nog weer later is er 'the green man', een zwerver, waarvan men niet zeker weet of die wel bestaat of dat hij alleen maar gebruikt wordt om de jongeren schrik aan te jagen.

Ineke houdt van verlaten plaatsen, van plaatsen die niet behoren tot een keurig aangelegde omgeving. Het zijn plaatsen met mogelijkheden. Daar kunnen dingen gebeuren die niet in de gereguleerde wereld gebeuren.

Eloise heeft al een connectie met het duistere. Als ze weggaat praat ze tegen de schedel van ram. Die zwaait haar ook uit. Misschien is het een kind dat die schedel draagt, misschien is de schedel in haar hoofd getransformeerd tot een persoon. Verderop in het boek wordt er bij een ram de keel doorgesneden, alsof het een offer betreft. Het offeren kwamen we ook tegen in Half blood.

Dromen zijn een bekende verbinding met een andere werkelijkheid. Eloise droomt van een soort Stonehenge, waarbij er ketenen aan de rotsen geklonken zijn. Uiteindelijk blijken dat haar eigen ketenen te zijn. Daarvan moet ze bevrijd worden.

Ze heeft een lange weg afgelegd om haar bestemming te vinden. Ze heeft daarvoor moeten inzien dat dingen niet zijn wat ze lijken. Als ze zegt dat er iets mis is met de tuin van het huis waarin de lezende jongen woont, zegt de groene man tegen haar dat er wat mis is met haar waarneming van de tuin. Dat blijkt als ze wel kan waarnemen wat de tuin in werkelijkheid (of in een andere werkelijkheid) is.

Op het achterplat van het album vertelt Ineke dat hij zich heeft laten inspireren door tv-series als Children of the stone en The Owl Service. Die heb ik niet gezien. Een ander moet de overeenkomsten daarmee en de afwijkingen daarvan achterhalen.

Met Eloise heeft Ibrahim R. Ineke weer een intrigerend album toegevoegd aan zijn gestaag groeiende oeuvre. Ook nu weer gebruikt hij zijn kenmerkende stijl: pentekeningen waarvan sommige lijnen weggevallen lijken of zo dun lijken te zijn dat wij ze niet meer zien. Dat geeft de tekeningen een lichtheid en een openheid die contrasteert met het zwart dat hij in andere tekeningen in grote vlakken gebruikt. Op verschillende bladzijden is ook de achtergrond, het papier achter de plaatjes, zwart.

Eloise raakt haar ketenen kwijt, zij vindt haar bestemming. Ze zegt zelfs tegen de andere kinderen dat ze 'hier' geboren is. Het woord 'herboren' zou meer voor de hand liggen, maar misschien is een wedergeboorte pas iemands werkelijke geboorte.

Misschien zijn we het gevoel voor magie kwijtgeraakt en zien we alleen wat voor ogen. Ineke laat ons zien dat de werkelijkheid gelaagd en dat er meer is dan wat we op het eerste gezicht zien. Of dat iets is om ons op te verheugen of om bang voor te zijn, is maar de vraag.

Titel: Eloise
Auteur: Ibrahim R. Ineke
Uitgeverij: Sherpa
Haarlem 2017; 112 blz. € 16,95

donderdag 4 mei 2017

Veni, vidi, vici (Knipoog 65)


In NRC Handelsblad van 3 februari 2016 worden twee boeken over Lenin besproken. Beide boeken zijn van de hand van Britse historici. De boeken verschijnen een eeuw na de Russische revolutie. 

Door collaboratie met Duitsland wist Lenin in 1917 op tijd Petrograd te bereiken om daarna een staatsgreep te plegen. De Britten deden er alles aan om zijn tocht uit Zwitserland tegen te houden. Dat staat zo'n beetje in het inleidende stukje boven de uitgebreide recensie.

Op de voorpagina van het katern Boeken staat Lenin afgebeeld (een tekening van Joost Hölscher), met daarbij de tekst 'Lenin, kwam, zag en overwon', een knipoog naar 'Veni, vidi, vici' (= ik kwam, ik zag, ik overwon), een uitspraak die Julius Caesar deed in 47 voor Christus, volgens Wikipedia. In twee biografieën (die van Suetonius en die van Plutarchus) wordt de uitspraak vermeld.

De uitspraak werd beroemd, en dus werd erop gevarieerd. Dat is ook niet zo moeilijk: je hoeft alleen 'ik' te vervangen door een naam. Dat is dan ook gebeurd. Er zijn voorbeelden te over van mensen, groepen, teams, die kwamen zagen en overwonnen:

BroederliefdeRuthChantal NijpjesChjairimaMarlou BolsPhronesisNajib AmhaliEsmée SchreursHyundai i10Richard GroenendijkNew WaveMuhammad Ali en Ronaldo.

Erg origineel is het niet, maar blijkbaar werkt het. Dat moet ook de redacteur van NRC Handelsblad gedacht hebben. Lenin staat nu niet alleen in hetzelfde rijtje als Julius Ceasar, maar ook dat van Muhammad Ali, Ronalda en Najib Amhali. Ook niet slecht. 




woensdag 3 mei 2017

Eigen volk eerst (Knipoog 64)


Voor op het economiekatern van NRC Handelsblad van vrijdag 10 maart 1972 staat een verfroller, waarmee de kleuren van de Nederlandse vlag worden geschilderd. Als tekst staat erbij: 'Eigen verf eerst'.

Als uitleg lezen we nog het volgende tekstje:
AkzoNobel weigerde een miljardenbod van PPG. Eerder wezen PostNL en Unilever een overname al af. Hoe houd je gretige opkopers van het lijf?
De 'verf' slaat natuurlijk op AkzoNobel. Dat bedrijft verklaart op de site:
Wij zijn wereldwijd leider in decoratieve verven en de grootste producent van performance coatings.
De uitdrukking 'Eigen verf eerst' is een knipoog naar de uitspraak 'Eigen volk eerst'. Doordat 'verf' en 'volk' allitereren is de knipoog overduidelijk.

Waar komt de uitdrukking 'Eigen volk eerst' (ik ben steeds geneigd er een uitroepteken achter te zetten) vandaan? Hier en daar tref ik op internet verwijzingen aan naar Janmaat van de CentrumPartij, 1986. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat Hans Janmaat de uitvinder van de term is.

In De Volksvriend van 28 mei 1936 (zie hier) kwam ik 'Ons eigen volk eerst' tegen:


De schrijver die het gebruikt, noemt het als vanzelfsprekend. De uitspraak lijkt dan al bekend te zijn. Maar ik kan niet terugvinden op welke prominente plaats de uitspraak voor het eerst is gedaan. Misschien dat een lezer opheldering kan geven.

Het Vlaams Blok (dat later Vlaams Belang werd) gebruikte de slogan 'Eigen volk eerst' in veel uitingen prominent. Na Janmaat en Vlaams Blok is de kreet op veel plekken te horen en te lezen geweest. Logischerwijze is er ook veel op gevarieerd.

Enkele voorbeelden: 
eigen armen eerst (hier)
eigen(wijs)heid eerst
eigen veiligheid eerst (hier)
eigen studenten eerst (hier)
eigen risico eerst (hier)
eigen kamperfoelie eerst (hier)
eigen gras eerst (hier)
eigen artsen eerst (hier)
eigen daklozen eerst (hier)

De lijst aan varianten is bijna oneindig. Er is ook niet zo heel veel creativiteit nodig om een variant te bedenken. Maar het werkt! Anders had ik immers dit stukje niet geschreven naar aanleiding van 'Eigen verf eerst'.

hier gevonden

dinsdag 2 mei 2017

Toen de Amboneesjes kwamen (Zwart en wit 11)


Het woord was ik bijna vergeten: Ambonees. Vroeger gebruikten we het wel. Op mijn middelbare school zaten enkele 'Ambonezen'. Misschien kwamen ze uit Opheusden, waar een grote Molukse gemeenschap was en wellicht nog is. De woorden 'Moluks' en 'Molukker' heb ik waarschijnlijk voor het eerst gehoord bij de treinkapingen in de jaren zeventig. Wellicht is dat ook het moment geweest waarop het woord 'Molukker' het woord 'Ambonees' heeft vervangen.

Op een rommelmarkt zag ik een kinderboek waarvan de titel mij meteen opviel: Toen de Amboneesjes kwamen, geschreven door H. Hoogeveen en gepubliceerd in 1954. Van die schrijver las ik eerder Het jonge boerenknechtje, een boek dat stamt uit de jeugd van mijn vader. 

Hier lees ik dat Hoogeveen hoofd ener school was. Toen de Amboneesjes kwamen is gebaseerd op de ervaringen van de schrijver op wiens school Molukse leerlingen kwamen. 

Hoofdpersonen in het jeugdboek zijn Harm en zijn overbuurmeisje Gellie. Ze gaan samen naar school en spelen met elkaar na schooltijd. Als Gellie moet nablijven, wacht Harm op haar, totdat hij samen met haar naar huis kan lopen. Andere vrienden hebben ze niet. Maar dan komen er nieuwe kinderen op school: 'Amboneesjes'. 

Het is ongetwijfeld de bedoeling van de schrijver om de nieuwe kinderen positief te tekenen. Orpa, die vriendin wordt met Gellie, kan kaatseballen met drie ballen en daar kijkt Gellie met bewondering naar en haar broertje Daniël kan harder lopen dan Harm, al heeft Harm als excuus dat hij op klompen loopt. 

Toch is de manier waarop ze beschreven worden in hedendaagse ogen gênant. 
De volgende morgen, even voor negen, stopt er een bus voor de school. En zie nu eens wie er uit komen. Allemaal.... bruine kinderen! Bijna zwart zijn ze. Zo donker. 
Aan het uitroepteken is te zien hoezeer de kinderen zich verwonderen over de nieuwe leerlingen. 
Och, och wat zijn dat toch wonderlijke kinderen. Gitzwart haar, donkere ogen, nog nooit heeft ze (= Gellie T.B.) zulke vreemde kinderen gezien. 
Gellie hoopt dat een van de nieuwe leerlingen naast haar komt te zitten:
Zo'n bruin meisje bij haar in de bank, dat zou prachtig zijn! Wie weet.... 
Er komen vier nieuwe leerlingen bij Harm en Gellie in de klas: een jongen en drie meisjes.
Allemaal leuke, donkere snoetjes. Het ene meisje heeft kleine, fijne krulletjes in het haar en een ander.... o nee, Gellie hoopt niet, dat díe naast haar komt zitten. Die kijkt zo zwart, net of ze vreselijk boos is. Gellie wordt er haast bang van. 
De uiterlijke kenmerken ('koolzwarte ogen', 'hagelwitte tanden') worden nogal benadrukt. Al eerder  (in Een bruine jongen ) kwamen we de associatie tegen van een donkerder huidskleur met onreinheid. In Een bruine jongen is het de bruine jongen zelfs die zorgvuldig zijn handen gaat wassen. Die associatie komt ook in dit boek voor.

Gellie, die later vriendinnetjes zal worden met Orpa, observeert haar:
Gellie schuift een beetje op zij. Ze vindt het ook nog wat griezelig om naast zo'n bruin meisje te zitten. Kijk eens, hoe zwart die handen en vingers zijn. Net of het zich nooit heeft gewassen. En de neus en de oren, alles is even donker. Het meisje vindt het zelf vast ook erg, want het heeft haar hoofd diep tussen de schouders getrokken en zit verlegen voor zich heen te staren. 
De vanzelfsprekendheid van het 'witte' perspectief is, gezien de tijd waarin het boek geschreven werd, wellicht nog wel te verklaren. Maar je voelt hier ook de superioriteit waarmee Gellie naar 'zo'n zwartje' kijkt.

Er is niet alleen een associatie met 'ongewassen', maar ook met 'wild'. Gellie is bang dat Orpa haar zal aanvliegen en haar in de neus zal bijten. Een wonderlijke gedachte.

Gellie heeft wel eerder plaatjes van zwarte mensen gezien, in een verhaal over de zending.
Maar dat zijn heidenen. Die kennen de Here Jezus niet. Of zou.... Gellie kijkt met schrik het Ambonese meisje aan. Is dit misschien ook een heiden?
 De gevoelens van superioriteit zijn misschien mede daardoor te verklaren. De arme heidenen zien nog niet in dat ze niet het juiste geloof hebben. Later in het verhaal zal blijken dat Orpa en Daniël niet voor niets Bijbelse namen hebben. Ze zijn wel degelijk christelijk en ze hebben een broertje dat David heet, ook al zo'n held uit de Bijbel.

Gellie en Orpa sluiten vriendschap.
Dan lacht het zwartje. Werkelijk, het lacht! Gellie krijgt er haast een schokje van. Wat heeft het toch mooie, witte tanden!
'Het zwartje' is nu duidelijk denigrerend. Hier wordt het alleen maar erger gemaakt door dat 'het', dat Orpa bijna tot een ding maakt. Taalkundig klopt het allemaal, maar het klinkt beledigend.

De schrijver ziet zijn beschrijving van de nieuwe leerlingen duidelijk niet als problematisch. Hij doet er alles aan om de kinderen positief te tekenen. Orpa blijkt erg goed te kunnen leren, tegen de verwachting van Gellie in.
Zou ze erg goed kunnen leren? Dat had Gellie niet van zo'n bruin kind verwacht. Waaròm - och, dat weet ze eigenlijk niet goed. Ze dacht maar dat zulke kinderen veel dommer waren dan blanke. Maar nu ziet ze wel anders. Hoe ze haar best ook doet, ze krijgt de kans niet om Orpa die morgen in te halen. 
Gellie wordt geconfronteerd met haar eigen vooroordelen. Blijkbaar is de schrijver zich daarvan bewust. Toch wordt Orpa vooral stereotiep beschreven.

De vader van Gellie laat zich positief uit over de Molukkers:
Ze behoren tot een volk, dat veel voor ons land heeft gedaan. Het is trouw aan onze Koningin. Het is ook een christenvolk. Elk volk, dat in nood verkeert, moeten wij helepen. En dit volk in 't bijzonder. Daar heeft het recht op.  
Naast de nieuwe leerlingen speelt de vriendschap tussen Gellie en Harm een rol. Daar komt een kink in, doordat Gellie alleen oog heeft voor haar nieuwe vriendinnetje. Harm sluit daarop vriendschap met Daniël, Orpa's broer. Pas als ze met zijn vieren gaan spelen in het kamp van de Molukkers wordt iedereen (weer) bevriend met iedereen.

Toen de Amboneesjes kwamen is een uitgave van de christelijke uitgever Callenbach. Het geloof komt dus ook nog om de hoek kijken. Gellie realiseert zich dat Orpa en Daniël christenen zijn. En dan schieten haar 'opeens' een paar regels te binnen:
Een plaatsje in Zijn hart
Heeft elk kind, blank bruin en zwart.
Het is de vraag of de christelijke lezers de boodschap krachtig genoeg vonden. Bij Het jonge boerenknechtje was het oordeel indertijd niet mis:
De strekking is op zichzelf niet slecht. Auke zoekt kracht in het gebed. Maar het godsdienstig karakter heeft geen gehalte genoeg. Niet het woord Gods, maar een plaat, bij het verlaten van de school ontvangen, met de spreuk „Leven is strijden" bemoedigt Auke. We lezen zoo weinig van zonde en schuld. Wel wordt daarvan niet gezwegen, maar het geheel is te slap. Er zit naar ons oordeel geen pit genoeg in. Daarom is onze conclusie: matig aanbevolen. (Bron: zie hier).
Toen de Amboneesjes kwamen is een boek uit de christelijke hoek, waarvan de goede bedoelingen duidelijk zijn, maar het heeft in hedendaagse ogen duidelijk stereotyperende en daardoor wellicht racistische aspecten. Alleen de titel al kun je tegenwoordig niet meer gebruiken door dat verkleinwoord 'Amboneesjes'. Laten het er maar op houden dat dit jeugdboek ons een tijdsbeeld geeft.