dinsdag 30 oktober 2012

Bernlef overleden (1937 - 2012)

Na een avond schaken kom ik thuis. Er staat  nog een restje wijn in de weekendfles, er is nog gorgonzola. Met het lekkers naast mijn toetsenbord, check ik mijn mail, scroll ik even langs de facebookdingetjes. Bernlef overleden. Ach, Bernlef. 2012 is een druk sterfjaar in de literatuur.

Veel gelezen van de beste man. Ik vraag me af wat het eerste geweest zal zijn. Ik gok op De maker (1972) een roman van Han van Meegeren. Geboeid gelezen, herinner ik me. Het gedicht 'Bermtoerisme' ben ik ook al vroeg tegengekomen. Het is me bijgebleven omdat  het op verschillende plaatsen opdook. Voor de rest heb ik nauwelijks herinneringen aan de poëzie van Bernlef. Geen groot dichter, lijkt me.

Sneeuw en Meeuwen heb ik ook vrij snel gelezen, maar niet in het jaar dat ze verschenen. Het waren Salamandertjes. Echt Bernlefboeken, het ene over iemand die een stuk herinnering kwijt is na een auto-ongeluk, het andere over iemand met keelkanker (of een aandoening die daar in de buurt komt). Sobere boeken, helder geschreven. Niet indrukwekkend misschien, maar degelijk, gewoon goed. Met plezier gelezen.

Toen ik al een paar jaar op het internaat zat, kwam er een nieuwe jongen op onze etage. Hij had het boek Ga jij de klas maar uit! van Bernlef, een overzicht van de naoorlogse literatuur. Ik heb er indertijd veel in gebladerd en gelezen en nog weer later kocht ik het zelf.

In 1984 verscheen Bernlefs bekendste boek, Hersenschimmen. In die tijd fietste ik elke zaterdagmorgen naar het dorpje Zetten, waar de dichtstbijzijnde boekhandel was, die ik altijd De Boshut noemde. Strikt genomen heette niet de boekhandel zo, maar het huis dat zich daarboven bevond. Op zaterdagen haalde ik in de boekhandel een stapeltje boeken voor de komende week (ik kreeg tien procent korting, als zeer vaste klant) en de NRC en de Volkskrant van vrijdag, die voor me apart gehouden werden. Zo had ik in het weekend de boekenbijlagen.

Ik herinner me dat ik Hersenschimmen zag liggen. Ach ja, de vorige boeken van Bernlef (bijvoorbeeld Onder ijsbergen) had ik niet gekocht en ik besloot dit boek dan maar wel mee te nemen. Ik vond het een prachtige roman en was benieuwd wat de boekbesprekerds erover zouden schrijven. Niets. Het heeft werkelijk verschillende weken geduurd voordat de eerste recensie kwam. Bernlef was op dat moment blijkbaar niet de schrijver van wie de nieuwe roman gloeiend nieuws was.

Toen de recensies er eenmaal waren, werd het boek ook al snel een hit en Bernlef werd een bekende schrijver. Zijn volgende roman, Publiek geheim, drie jaar later, kreeg de AKO-prijs, die in mijn herinnering toen de enige grote prijs was. Ik had het boek niet gelezen. Een paar jaar later las ik het wel. Goed boek. Het jaar ervoor had ik ook de dichtbundel Wolftoon gekocht. De gedichten staan me niet meer bij, al heb ik ze ongetwijfeld allemaal gelezen.

In 1989 verscheen een dunne roman, Vallende ster. Het is het beste boek dat ik ooit van Bernlef heb gelezen. Bijna zeker weet ik dat ik het dat jaar ook op het programma heb gezet bij de cursus 'Hedendaagse literatuur', die ik toen gaf aan de Volksuniversiteit van Wageningen.

Het verhaal is simpel, maar zit prachtig in elkaar: een oude acteur ligt op sterven, terwijl hij zich flarden tekst herinnert (Beckett), denkt hij terug aan zijn broer, die al dood is. Langzaam kom je erachter wat er tussen de beide broers is voorgevallen.  Als Bernlef niets anders dan dit ene boekje had geschreven, was hij (voor mij, tenminste) al een geslaagd schrijver geweest, maar Bernlef schreef meer.

Bijvoorbeeld de verhalenbundel Doorgaande reizigers (1990). Ik heb het gerecenseerd, al weet ik niet meer voor welk blad. Het Vlaamse blaadje 't Kofschip? Het zou zomaar kunnen. Niet voor Dietsche Warande & Belfort voor zover ik weet en voor Kreatief besprak ik voornamelijk poëzie.

Bernlef kon goed korte verhalen schrijven. Ik herinner me (uit Doorgaande reizigers, vermoed ik) het openingsverhaal, waarin een oudere man een meisje bij de bushalte oppikt en een soort paard van Troje binnenhaalt.

Er zijn weinig schrijvers die zo productief zijn als Bernlef was. Enkele boeken las ik meteen na verschijnen. Bijvoorbeeld Eclips (1993), Cellojaren (verhalenbundel uit 1995), Buiten is het maandag (2003) en het boekenweekgeschenk De pianoman (2008). Andere romans las ik toen ze al een tijdje op de markt waren. Bijvoorbeeld De witte stad (1992) en De onzichtbare jongen (2005). Dat laatste boek las ik zelfs pas dit jaar, omdat een leerling het op zijn lijst had gezet. Ik schreef er hier over. Cellojaren recenseerde ik. Was dat al voor Nederlands Dagblad. Ik vermoed het, maar weet het niet zeker.

Eclips en Buiten is het maandag vond ik weer bijzonder geslaagde boeken. Het laatste boek besprak ik op de leeskring die ik toen leidde. Enkele romans van Bernlef heb ik nooit gelezen: Onder ijsbergen (1997),  Boy (2000) en Op slot (2007). Je kunt niet alles lezen. Een reden om juist die boeken niet te lezen, had ik niet. Ik kan me voorstellen dat ze gewoon nog een keer meegaan op vakantie.

Een van de laatste dingen die ik van Bernlef las was CC (2011) een correspondentie tussen Bernlef, Campert en Theo Loevendie. Dat had ik beter niet kunnen doen. Die hele correspondentie stelt geen zak voor. Geen idee waarom er ooit een boek van gekomen is.

Bernlef was vaak bezig met het waarnemen, maar dat deden meer Barbarberjongens. K. Schippers bijvoorbeeld ook. En verder gaan Bernlefs boeken vaak over herinneren, de werking van de hersenen of het falen ervan. Je vindt dat terug in Hersenschimmen, maar ook in Sneeuw, Vallende ster en Eclips.

Bernlef had iets met Zweden, herinner ik me. Vertaalde hij geen boeken uit het Zweeds. In zijn jonge jaren woonde hij er een tijdje, dacht ik.

Er zijn gemakkelijk vijf boeken van Bernlef te noemen van hoog niveau en dat is veel. Hij heeft ongetwijfeld ook boeken geschreven die het 'wel goed' niet ontstijgen, maar het valt me op dat ik van veel van zijn boeken nog weet waarover ze gaan. Op dit moment van de nacht (halftwee) heb ik namelijk geen zin om naar boven te gaan en in mijn boekenkast te rommelen, maar eigenlijk is dat ook niet nodig. Veel staat me nog bij.

Bernlef schreef goede verhalenbundels, enkele prachtige romans en veel goede; hij schreef gedichtenbundels en essays. Ik herinner me dat ik wel eens iets moois van hem over jazz gelezen heb, maar een bundel essays las ik nooit. Een breed oeuvre van vrij hoog niveau, met enkele toppen die boven de rest uit steken. Hoed af.

Er zullen misschien niet zoveel mensen zijn van wie Bernlef de lievelingsschrijver is. Maar Bernlef bevond zich wel een leven lang in de eredivisie van de literatuur. Heb je pet nou nog niet af? En ga nu eindelijk Vallende ster eens lezen!


Je kunt ook kijken naar Benali boekt over Hersenschimmen. Hierboven de trailer.





zondag 28 oktober 2012

De Grote Demoshow - Roosbeef



Vanavond was ik met Oudstedochter bij een theaterconcert van Roosbeef in Wageningen: De Grote Demo-Show. Volgens de aankondigende tekst zouden we een kijkje in de keuken krijgen en getuige zijn van hoe liedjes geboren worden. Dat was eigenlijk niet het geval, afgezien van de twee liedjes na de pauze, die nieuw waren en met eenvoudige gitaarbegeleiding gebracht werden. Maar een leuke avond was het wel.

Ach, je kunt best vervelende dingen zeggen over Roosbeef. De zangeres, Roos Rebergen, heeft wel een heel erge huig-r, zodat ze bijna een g zingt in plaats van een r, haar eu-klank is nagenoeg een ui ('truizelaar'), ze was vanavond gekleed in een hobbezakkerig, overall-achtig hansop, waarvan één pijp steeds opkroop en ze las een paar teksten voor die ze gemakkelijk uit haar hoofd had kunnen leren.

En er zijn best wat meer kritiekpuntjes te noemen, maar dat doe ik niet. Het optreden was misschien niet vlekkeloos, maar wel eigenzinnig en spannend. Roos Rebergen is niet gemakkelijk te vergelijken met een andere zangeres, tenminste niet binnen Nederland.  An Pierlé komt misschien nog het dichtst in de buurt.

Roos beweegt zich wat houterig, maar dat heeft ook wel iets charmants. En het gaat per slot van rekening om de muziek en de teksten.

Soms zingt Roos met vrij zachte stem en wat valse lucht, ingetogen en bijna bescheiden. Maar ze kan ook voluit zingen en alle registers opentrekken. Ze heeft een stevige band om zich heen, die een rijk instrumentarium bespeelt (viool, mondharmonica, klarinet, trombone, metallofoon, traporgel, trompet) en goed meezingt. De muziek is soms massief , maar blijft melodieus. Veel meer dan op de cd pakt de band uit en dat is heerlijk.

Het geluid was het hele concert goed, maar bij het lichtplan waren soms vreemde keuzes gemaakt. De zangeres kreeg vaak te weinig licht, wat soms ook afbreuk deed aan de verstaanbaarheid, en soms stonden ook de bandleden wel erg in het donker. Dat moet beter kunnen.

Zo'n theaterconcert is nog wel wennen voor Roosbeef. Roos Rebergen zou vaker de nummers aan elkaar kunnen praten. Op momenten dat ze dat doet, doet ze het altijd goed. Soms wat stuntelig, maar dat vergeef je haar graag, omdat ze zonder pretentie dingen vertelt en in alles gewoon dezelfde is.

Na afloop van het concert van het concert flodderde de band zo'n beetje het podium af, in plaats van lekker nadrukkelijk het applaus op te komen halen. Dat gebeurde overigens wel na de toegift.

Het was een mooie avond. De muziek was beter dan ik verwacht had, in de teksten zitten fraaie passages en Roos Rebergen kan ze uitstekend brengen. De zaal zat maar half vol en dat was jammer. Veel mensen hebben een interessant optreden gemist.






vrijdag 26 oktober 2012

Plant u niet voort... (1959)



Wat is Jac. van Hattum toch een rare dichter! Neem nu het bundeltje Plant u niet voort... uit 1959. Laten we achterin beginnen.

Aan het slot van de bundel staat wat light verse. Bijvoorbeeld de serie 'Dierlijk', met daarin dit gedicht:
Een pimpelmees, het pimplen zat,
of zat van 't pimplen mooglijk, had
besloten abstinent te leven,
door al het pimplen op te geven;
't zal niet lang duren, naar ik vrees;
want sindsdien heet hij droogweg: mees.
Tja. Het gedichtje heeft nog wel iets grappigs, maar erg verrassend is het allemaal niet. Het leukste vond ik het woord 'droogweg', wat ik wel aardig vond bij zo'n drooggelegde pimpelmees.

Leuker is een kwatrijn 'Voor een rooms geworden vriend'. Op de vraag waarom hij verder wil gaan 'aan 's Priesters hand' antwoordt hij: 'Ik ging aan rokken ook door het kinderland'.

Daarvoor staat 'De vreugden van het land', een lofzang op Nederland. Het ronkt aan alle kanten, het staat vol met clichés, het is schaamteloos chauvinistisch. Geen idee waarom Van Hattum het geschreven heeft. Was het werk in opdracht? Een liedtekst wellicht? Maar dan nog! 'O, Holland is een beeldschoon land / met brede duinen, goud-geel strand / en zee, en wolkendekken'. Het is allemaal even erg.

En daarvoor weer: een paar luchtige gedichten, helemaal niet onaardig. Een strofe uit een lang gedicht over twee haringen:
Wie haring is geboren,
belandt in fles of vat;
de liefde eindigt zout of zuur,
zo blijft ze houdbaar op den duur;
ei, Lief, versta je dat?
Het eindigt al in mootjes
en in een ruggegraat;
wie weet, hoe ras het uur genaakt,
dat òns de Grote Visser kaakt;
en dan is het te laat.
En op de eerste vijftien pagina's hebben we dan de echte poëzie. Waarschijnlijk is 'Laatste brief' bij een aantal mensen nog wel bekend. De beginstrofe:
Ik hield wellicht van allebei
en ken ook  niet het minst berouw;
vaak sliep je jongste zoon bij mij,
maar vaker sliep ik toch bij jou.
Van Hattum kwam pas op latere leeftijd uit de kast, herinner ik me van wat ik over hem gelezen heb. Op welke leeftijd dat was, weet ik niet. Hier is de ik-figuur een man die zowel de moeder als de zoon liefheeft: 'En jij was schoon en hij was schoon / en beiden was je haast volmaakt'.

Het gedicht eindigt in een drama:
En het tumult: jij en de zoon
en hoe ik toen tot steen vervroor
en alles, wat ik minde aan schoon,
aan goed en liefs voorgoed verloor.
En wat er verder is gebeurd
en nu dit schrijven, vóór m'n dood
en dat z'n bloed zo donker kleurt,
zo onuitwisbaar purperrood.
En dan hebben we nog het begin van de bundel, die opent met het titelgedicht, waarvan de eerste strofe luidt:
Plant u niet voort, de wereld is te boos;
de wolven jagen tot de horizon;
knip alle knoppen, bottend aan de roos;
wee, wie vandaag zich nageslacht gewon.
Die eerste gedichten lijken geschreven te zijn door iemand die weinig goeds (meer) van het leven en van de wereld verwacht. Niet voor niets roept hij mensen op om zich niet voort te planten: 'En, vrouw, verkies een ongeploegde schoot'. De vrouw als akker voor het zaad van de man dus.

Het leven kan maar het best zo snel mogelijk over zijn, lijkt het wel: 'Bestormen veertig winters uw gelaat, / zeg dan: 'God lof', en: 'Het is haast voorbij'.

Opwekkend is het niet, maar in de gedichten proef je wel een gedrevenheid, de wil om mensen te overtuigen. Dit lijken gedichten die niet zomaar voor de aardigheid geschreven zijn. Hierin klopt het bloed van de dichter.

Die eerste gedichten uit Plant u niet voort... zorgen ervoor dat ik meer van Van Hattum wil lezen. De rest is niet onaardig, maar ik zie de noodzaak van de gedichten (nog) niet in. De dichter is voor de aardigheid wat aan het kleien geweest met woorden, maar hij heeft er zelf niet zoveel mee te maken. Denk ik.

De gedichten in de bundel zijn zo divers, dat het voor mij lastig is om er een lijn in te zien. Ik vermoed dat die er ook helemaal niet is en dat Van Hattum de gedichten die hij had in één bundel heeft gezet. Hij heeft ze nog wel geordend, maar de ene soort gedichten lijkt niets te maken te hebben met de andere soort. Rare jongen, die Van Hattum.

donderdag 25 oktober 2012

Wintertijd

(column, uitgesproken voor cultureel café Dante)


We zijn in de buurt van de langste dag. Komend weekend, als de klok een uur wordt teruggezet, hebben we immers een etmaal van vijfentwintig  uur. Maandenlang zijn we een uur jonger geweest dan we beseften. Van het leven hadden we nog een uur tegoed en dat krijgen we zondag terug.

Gesteld dat er ergens in die afgelopen maanden een fee op het randje van je hoofdkussen was komen zitten. Ze tikte met haar stokje tegen je neus, zodat je haar wel moest opmerken en zedig sloeg ze haar beentjes over elkaar. ‘Je krijgt een uur van mij cadeau’, zei ze. ‘En je mag het gebruiken zoals je maar wilt’. Wat zou je dan gekozen hebben?

Wat kun je allemaal doen in een uur? Je kunt de cd  Tempest van Bob Dylan beluisteren, je geliefde beminnen, de hond in bad doen, met een van  je kinderen bellen, achterstallige rekeningen betalen, het eerste stuk van de nieuwe film van Thomas Vinterberg bekijken.

Dat zou je dus komend weekend kunnen doen. Je hebt immers een uur extra en je mag best een beetje vals spelen door dat uur niet ’s nachts om twee uur te benutten, maar bijvoorbeeld ’s avonds om een uur of acht. Je hebt nog een paar dagen om te bedenken wat je gaat doen; grijp je kans!

Want daarna is het wintertijd. Goed, de zon schijnt nog wel, maar je weet dat de regen op komst is en daarna komen vorst en sneeuw. De treinen oefenen al door van tijd tot tijd vertraagd te zijn.

Het is oktober, de wijnmaand. En als gele en rode bladeren langs het huis zwieren en tegen de natte ramen plakken, word je bij je glas wijn automatisch een beetje filosofisch. Je kunt, denk je, op je fiets nog een heuvel beklimmen zonder buiten adem te raken;  je kraakt ’s ochtends nog niet bij het opstaan; mensen staan nog niet voor je op in de trein. Maar het is alleen maar het laatste glimpje van de zomer. Strakjes is het wintertijd.

Je kunt je lach nog de lucht in werpen en laten knallen als een zweep. Je weet nog welk nummer op de bovenste plaats van de top veertig staat. Je draait nog mee in de draaikolk van de werkweek. Je bruist en borrelt nog, je stroopt je mouwen nog op, je slaat de hand nog aan ploeg. Er schijnt een zon in je en er fluiten nog merels in je hoofd. Nog wel. Strakjes is het wintertijd.

Je zet oude muziek op, die je herinnert aan de zomer. Je draait de top 100 aller tijden uit 1985. Toen was er zoveel zon dat het niet op kon. ‘And we were sharp. As sharp as knifes (nummer 16 in de lijst).  Maar door de zomermuziek vlaagt ook de herfst: ‘All the dreams we held so close / seemed to all go up in smoke’ (nummer 4 van de lijst).  Je laat de wijn walsen in je glas en je weet dat het niet waar is.

Er is geen enkele reden om dromen in rook op te laten gaan: Yes, there are two paths you can go by, but in the long run  / there’s still time to change the road you’re on’. Niet voor niets nummer 1 in de lijst. We hebben meer wegen en we kunnen altijd nog een andere route nemen.

Strakjes is het wintertijd. We steken de haard aan, we brengen de glühwein op temperatuur en we warmen onze handen aan het glas en aan onze dromen. Ze hebben nog niets van hun gloed en van hun glans verloren. We smeden plannen voor dit en voor het volgende seizoen en kijken de vlakte af naar de horizon, waar de weg al ongeduldig te wachten ligt. Het is wintertijd!

Foto Edwin Nieuwstraten

dinsdag 23 oktober 2012

Nieuwe sprookjes en vertellingen (1957)


Van Jac. van Hattum (1900 - 1981) heb ik het een en ander in mijn boekenkast staan. Uit zijn bundels heb ik te hooi en te gras wat gedichten gelezen. 'Ik ben Van Hattum en ik weet, / dat honderdveertig pond zo heet' is een regel die ik niet meer zal vergeten. Het gedicht eindigt met: 'Hoe meer ik drink, hoe meer ik eet, / hoe meer gewicht Van Hattum heet.'

Van echt lezen was nog niet veel gekomen en dat zat me dwars. Goed, Van Hattum was misschien niet een wereldschokkend dichter, maar er moeten toch gedichten en/of verhalen van hem te vinden zijn die nog steeds heel aardig zijn. Tenminste, dat veronderstelde ik. Nog in 1993 werden zijn Verzen uitgegeven. Toen moeten mensen er dus iets in gezien hebben.

Proza van Van Hattum kende ik helemaal niet en daarom ben ik daarmee begonnen. Een dun boekje uit 1957, Nieuwe sprookjes en vertellingen. In 1942 was er al een bundel Sprookjes en vertellingen verschenen. In DBNL staat achter die bundel ook het jaar 1955. Was de oorlogsuitgave illegaal en is na de oorlog hetzelfde boekje bij een officiële uitgeverij verschenen? Is de bundel in 1955 aangevuld? Ik zal het moeten nakijken.

Nieuwe sprookjes en vertellingen  is een aardig boekje met sprookjesachtige verhalen. De verhalen hebben vaak wel een moralistisch tintje, maar dat is eigen aan het genre. Het zijn ook niet direct de sterkste verhalen, maar op het gebied van de stijl is er best wat te genieten. Van Hattum kon dingen mooi zeggen en vaak moest ik glimlachen om zijn formuleringen.

In het laatste verhaal ('Liefde') komt een kapotte fles voor:
'Ik ben nog heel,'zei de hals.
'Ik ben nog heel,' zei de ziel.
Maar de buikscherven zeiden: 'Wat hebben we aan een hele hals en wat betekent een gave ziel. De buik, daar komt het in de wereld op aan. Daar draait alles om.'
In het verhaal 'Metamorphose' sterven 'de mensen van het oudste verdriet' en veranderen in bloemen en planten. Het verhaal is nogal opsommerig; het had ook twee keer zo lang kunnen zijn of maar half zo lang. Maar de formuleringen zijn vaak fijntjes. Het slot:
En zo kwam iedereen onder het juiste etiket terecht, tot de dichters en sprookjesschrijvers toe.
Ach Hemel, die werden silene of windekelk: ze stonden altijd met de voetjes in het moeras en de zieltjes in witte hansopjes.
En de kinderen zeiden: 'Die plukken we niet; die hangen zo slap.'
En dat was nog waar ook.
Hemel, wat moet er van ons worden?
Die 'zieltjes in witte hansopjes' vind ik aandoenlijk. Waarschijnlijk omdat mijn ziel gekleed is in slobbertrui.

Helemaal overtuigd ben ik niet door de vertelkunst van Van Hattum. Met de stijl is weinig mis, maar de verhalen komen soms niet verder dan een enkele vondst die de schrijver een verhaal lang uitmelkt. Ik ga eens snuffelen in Van Hattums poëzie.

Foto gesnaaid bij DBNL

maandag 22 oktober 2012

Een vrouw beminnen




Een vrouw beminnen van Henk van der Ent telt maar goed honderd bladzijden, maar ik vond het toch een hele opgave om het te lezen.

Ten eerste zit er wel erg weinig verhaal in het boek: er wordt veel overdacht, veel geredeneerd, veel gepraat, er zijn veel beschrijvingen, maar er gebeurt niet veel. En als er eens iets gebeurt, vond ik het niet waarschijnlijk.

Dat er meer dan zestig schilderijen op een nacht uit een huis geroofd worden, zonder dat de slapende bewoonster, Olivia, iets merkt, is al sterk, maar het zou nog kunnen. Dat in diezelfde nacht in haar slaapkamer een brandblusapparaat wordt leeggespoten zonder dat ze wakker wordt is me te onwaarschijnlijk. Dan wordt er ook nog gesuggereerd dat die twee dingen totaal niets met elkaar te maken hebben. Ja, ja, eerst de inbraak en als de deur toch openstaat of het raam kapot is, kunnen rotjochies met de brandblusser aan de gang. Dezelfde nacht, hetzelfde adres. Het zal wel.

Als Olivia wel wakker wordt, weet ze niet wat ze gehoord heeft: 'Ze beseft nu dat ze in de tuin voetstappen of op straat gesmoorde stemmen heeft gehoord.' Het geluid van stemmen en voetstappen lijkt ook wel erg veel op elkaar en de straat ligt weliswaar aan de voorkant van het huis en de tuin aan de achterkant, maar probeer je maar eens te oriënteren als je zo verward wakker wordt!

Olivia constateert dat er ingebroken is, maar het deed me niks. Dingen worden genoemd, maar de schrijver krijgt het niet voor elkaar om je mee te laten leven. Pas in het laatste deel gebeurt dat wel: een andere vrouw, Mirjam, heeft problemen met het riool, zodat een stinkende drab zich verspreidt over de vloeren van het huis. De man die ze te hulp denkt te kunnen roepen, laat het afweten. Mirjam is boos, paniekerig, maar ook daadkrachtig en dat weet Van der Ent ineens wel over te brengen. Er zit een vaart in deze bladzijden, die in de rest van het boek jammer genoeg ontbreekt.

Ook psychologisch is het boek niet zo sterk. Personages nemen beslissingen die ongemotiveerd lijken of die wel erg plotseling opkomen. Je hebt het idee dat je niet alleen als lezer de personen niet goed leert kennen, maar dat ook de schrijver niet goed tot ze doorgedrongen is. Het best komt Daniël uit de verf, iemand die moeite heeft met contacten met andere mensen. Zijn vriend Egbert is ongeneeslijk ziek en het lukt hem eigenlijk niet om zijn meeleven te laten merken.

Het lijkt erop dat Een vrouw beminnen vooral geschreven is vanwege de ideeën, die cirkelen rond vragen als. Kun/moet je de dood accepteren? In hoeverre is je leven van jezelf? In hoeverre kun je jezelf laten kennen? De ideeën daaromtrent komen allemaal wel uitgebreid aan de orde, maar ik had graag gezien dat Een vrouw beminnen ook nog een beetje een aardige roman was geworden, maar dat zat er blijkbaar niet in.






zaterdag 20 oktober 2012

Twee dichteressen overleden

Inge Lievaart

Dat Inge Lievaart (1917 - 2012) overleden is, las ik al eerder deze week, dat Annie Pansier (1924 - 2012) overleden is, lees ik net. Van Inge Lievaart heb ik een bundeltje in mijn kast staan, dat ik nooit helemaal gelezen heb. Van Annie Pansier de twee bundels die ze geschreven heeft en die ik ook helemaal gelezen heb.

De namen van Pansier en Lievaart heb ik voor het eerst gehoord bij Dirk Zwart, van wie ik indertijd meer namen hoorde van schrijvers uit de christelijke hoek. Meestal kende ik hun werk en zelfs hun namen niet. We zaten toen al niet meer allebei op het internaat waar we elkaar hadden leren kennen en waar we erg gelachen hebben om bijvoorbeeld de gedichten van Klaas van Elsäcker. Uit mijn hoofd geciteerd: 'Als een hert zo moe / wil ik naar vader toe'.

Annie Pansier heb ik ook eens ontmoet, al weet ik niet meer bij welke gelegenheid. Het zal wel een bijeenkomst van de schrijversgroep Schrijvenderwijs zijn geweest, die keer dat Anne Schipper (schrijft die nog wel eens gedicht) daar een toespraak hield. Maar misschien had het ook iets met de kerk te maken. Veel is me er niet van bijgebleven. Pansier leek me een vriendelijk mens.

De bundeltjes van Pansier heb ik niet meer uit de kast gehaald. Ik herinner me een regel, uit het openingsgedicht van een van de twee bundels: 'de zon halveert de straat'. Die regel is me dus bijgebleven, evenals de titels van de bundels: Rijdend landschap en Bomen om het paviljoen. Erg indrukwekkende gedichten waren het volgens mij niet.

Over Inge Lievaart verschilden Dirk Zwart en ik van mening. Ik vond het allemaal niet veel soeps en hij vond dat Lievaart ook heel aardige dingen had geschreven. Misschien had hij het over de liedteksten die Lievaart schreef. Hij zal zich toen al wel met kerkmuziek hebben beziggehouden. Ik vond hem toen te mild, weet ik nog wel, zoals hij mij te mild vond De hof van onrust van Jan Sieblink. Niet een goed boek, maar toch niet zo slecht als het was in Dirks oordeel, vond ik.

Ik lees dat Lievaart (die 95 geworden is) nog niet zo lang geleden een reeks gedichten in Liter heeft gepubliceerd. Ik heb die niet gelezen. Blijkbaar verwachtte ik niet dat het wat kon zijn. Misschien is dat onterecht. Ik ben nog even naar boven gelopen om te kijken of ik het nummer van Liter kon vinden, maar daarvoor is er toch weinig orde in sommige boekenkasten.

Misschien zou ik die gedichten alsnog moeten gaan lezen. Het zal er waarschijnlijk niet van komen.

vrijdag 19 oktober 2012

Restletsels



Het werk van Jeroen Brouwers lees ik graag. Ja, ja, een hoge toon, grote gebaren - ik weet het. Maar ik kan het van hem hebben. Over zijn laatste roman, Bittere bloemen, heb ik hier wat geschreven. Nu wat over Restletsels, het nieuwste 'nummer' van het 'tijdschrift' Feuilletons.

Het tijdschrift staat vol met Brouwersheden: wat snippernotities, wat autobiografische stukken, een paar essays, polemische bijlagen en een necrologie. De essays deden mij het minst. Brouwers schrijft uitgebreid over de reus en het reusachtige in het werk van Mulisch. Hij kent dat werk goed, dat is waar en wellicht is wat Brouwers schrijft ook van belang voor de Mulischkunde, maar mij interesseerde het niet zo.

Verder geeft Brouwers een overzicht van het polemische werk van Hermans, maar eigenlijk vertelt hij niets nieuws. Het stuk is wel aardig vanwege de opmerkingen die Brouwers maakt over polemiseren. Een citaat:
Dat Du Perron het bovenstaande helemaal niet 'dacht', zeker niet zoals Hermans het weergeeft: dondert niet, dan werd het wel gedacht door iemand die Du Perron kende en ook in Forum publiceerde of zo, - alles één pot nat en hetzelfde lood om hetzelfde oud ijzer. Wie polemiseert moet vooral niet met zeven brillen op en met in iedere hand een vergrootglas aandachtig gaan zitten nuanceren. Het idee stond hem niet aan, dat idee kwam uit Forum-kringen en van die kringen maakte Du Perron deel uit, punt!
Brouwers is hier aardig ruimhartig, lijkt me. In zijn polemieken hecht hij er juist aan vindplaatsen exact te vermelden en altijd citaten te geven. Bij sommige citaten heb ik overigens wel gefronst. Uit een brief van Bordewijk aan Hermans: 'Onmeedogenloze kritiek is medicijn voor de kunst'. Als Brouwers het citeert, zal het wel kloppen, maar uit de context blijkt dat Bordewijk het tegengestelde bedoelde van wat hij schreef. Het was hem duidelijk te doen om meedogenloze of onmeedogende kritiek.

Ook in een citaat van Mulisch, dat Brouwers gebruikte als motto voor Bittere bloemen zit iets raars:
Nevel in een wereldstad. Wat is mooier dan de ouderdom? De grijsaard. Het boek, dat niemand meer leest. De rechter, die naar de hoeren loopt. De mens, die krankzinnig wordt.
De komma's in dit citaat zijn onterecht. Op sommige plaatsen is met komma's te rommelen, maar hier niet. Ik ga ervan uit dat hier niet bedoeld is, alle boeken, alle rechters en alle mensen, maar alleen de boeken die niet meer gelezen worden, alleen de rechters die naar de hoeren lopen, alleen de mensen die gek worden. Dan hebben we te maken met beperkende bijzinnen en dienen de komma's geschrapt te worden. Nu ze er wel staan, blijven alle boeken ongelezen, zijn alle rechters hoerenlopers en worden we met zijn allen gek.

Brouwers polemiseert natuurlijk ook weer flink. Hij laat zien dat Brusselmans geen verstand van polemiek heeft, dat de directeur van het Letterkundig Museum voornamelijk bezig is met zijn eigen ego, evenals Jan Siebelink, en van Jaap Goedegebuure laat hij ook weinig heel.

De hoogtepunten uit Restletsels zijn voor mij de autobiografische stukken over het gesukkel met zijn verlamde schrijfhand en vooral de necrologie over Kamiel Vanhole. Bijzonder liefdevol tekent Brouwers het portret van een schrijver van wie ik de naam nog net kende, maar dan hield het op. Alleen dat stuk rechtvaardigt de aankoop van dit 'nummer' van Feuilletons al.


woensdag 17 oktober 2012

Wat wij moeten weten



Over Willy Linthout heb ik al eerder geschreven. Van Wat wij moeten weten zijn de eerste twee delen namelijk al afzonderlijk verschenen. Nu is het boek compleet. Het is een ontroerend werk geworden.

De titel heeft Linthout ontleend aan 'den boek', het boek dat zijn moeder (Moedre) hanteerde als een soort handboek voor het leven. Ze noteerde er de wonderlijkste zaken in. Bijvoorbeeld hoe je de verschillende soorten groente moet zaaien. Maar ze had slechts een tuintje van 1,5 vierkante meter. Of wanneer de uitverkoop in Italië, Spanje en Griekenland begint. Maar ze kwam nooit buiten België. Of allerlei recepten. Maar nooit bereidde ze de gerechten.

Hoe het boek eruitziet, kunnen we met eigen ogen zien: Linthout nam afbeeldingen van bladzijden ervan op in zijn boek. Op gele memovelletjes noteerde hij zijn opmerkingen.


'Een zeer vreemd boek' noemde Linthout het in een interview dat gepubliceerd werd toen het eerste deel van  Wat wij moeten weten op de markt werd gebracht. Over zijn boek zegt Linthout: 'Het zal een vreemd beeld opwerpen over mijn familie en mijzelf, maar het is wel grotendeels waar.'


Linthout ontziet zichzelf en zijn familie inderdaad niet in dit boek. Hij tekent zijn broers met hun drankprobleem. Na de dood van Moedre heeft Valére al drank nodig om zijn bed uit te komen. Daartoe heeft hij een 'uitkruipfles' binnen handbereik staan. Zijn huis en hijzelf vervuilen ook helemaal.

Valére ontfermt zich over 'den boek'. Hij probeert tot het einde het boek zo goed mogelijk bij te werken. Wanneer hij het boek opent, lijkt Moedre weer bij hem te zijn. Ze is nog steeds dominant aanwezig met haar overvloed aan wijze raad.

Karel, waarvoor Linthout zelf model heeft gestaan, heeft het moeilijk, na de zelfmoord van zijn zoon. Linthout schreef en tekende daarover het indrukwekkende boek Jaren van de olifant. Van een vervolg daarop is het eerste deel verschenen, De leveling. Hopelijk komt er nog meer.

Het bijzondere van Linthouts boeken is dat de toch vrij zware inhoud op een lichte manier verteld wordt. Wie alleen de tekeningen ziet, zonder het verhaal te lezen, verwacht een grappig, gezellig stripverhaal. Laten we zeggen, zoals Nero.

Dat Linthout daarvan afwijkt is al wel duidelijk doordat de tekeningen ongeïnkt zijn en niet ingekleurd, wat ze een niet definitief karakter geeft. Alsof wat verteld wordt nog uitgegumd zou kunnen worden, zodat het misschien niet waar gebeurd is.

We kunnen Wat wij moeten weten met een glimlach lezen, terwijl het een schrijnend boek is. Misschien is het daardoor 'een zeer vreemd boek'. Eigenlijk vind ik het vooral een goed boek.





Echt boek



Een tijdje terug schreef ik over een klein boekje van Robert Vuijsje. Ik was er matig enthousiast over. De laatste regel van mijn stukje: 'Als Vuijsje weer met een echt boek komt, komt hij hopelijk met iets beters'.

Dat 'echte boek' van Robert Vuijsje was er toen al een half jaar: Beste vriend en ik moet dat geweten hebben: in het weekend lees ik drie kranten, waarbij ik de boekenbijlagen uitpluis en wekelijks vlooi ik de recensie in Vrij Nederland door. Maar op het moment dat ik mijn stukje tikte, was het weg. Ik kende Vuijsjes debuut, ik had gelezen over Ons kamp van Marja Vuijsje (in mijn herinnering zijn de beide Vuijsjes neef en nicht) en dat was het. Beste vriend was verdwenen.

Zojuist las ik de weekendglossy van De Volkskrant. Meestal staat daar voor mij niet zoveel bijzonders in. Maar deze keer was er een interview met Tommy Wieringa, een stukje over een vrouwelijke cabaretier (inderdaad niks bijzonders) en een stuk van Robert Vuijsje, over het mislukken van zijn tweede boek. Nou ja, niet het boek was mislukt, maar het werd niet gekocht. Siebelink, Cremer en Buwalda mochten ook iets zeggen over het leven na het publiceren van een bestseller.

Toen ik het stuk van Vuijsje begon te lezen had ik nog steeds het idee dat het tweede boek van Vuijsje nog moest komen. Pas toen ik de titel zag, dacht ik: 'O ja' en meteen dacht ik erbij wat ik waarschijnlijk ook gedacht heb toen ik de recensies las: dezelfde titel als een boek van Doeschka Meijsing.

Het blijft raar dat mijn geheugen zo selectief is en dat sommige zaken, die ik blijkbaar niet van belang acht, al snel weer vergeet. Een geheugen is een onbetrouwbare reisgenoot. Maar misschien is dat juist wel een zegen. Een slecht geheugen is je beste vriend.

dinsdag 16 oktober 2012

Herinneringen van een huisarts



Wie was Dr. J. van Arkel Zegwaard? Wat over hem bekend is, is onduidelijk en onvolledig. Zelfs de spelling van de naam is niet zeker. Bij Herinneringen van een huisarts staat er op het voorplat een streepje tussen Arkel en Zegwaard, op de titelpagina niet.

DBNL vertelt me dat de naam een pseudoniem is van H.P. van den Aardweg, van wie nog twaalf andere pseudoniemen bekend zijn, zoals Toon van Alphen, Lea van den Brink en Allan Penning. Hij had zelfs drie pseudoniemen met de achternaam Van Hoorn: Johanna, Henriëtte en Henri van Hoorn.

Van den Aardweg werd geboren op 19 juli 1899 en overleed op 4 juli 1971. Hij schreef veel. DBNL  noemt vijfendertig titels, maar het zijn er meer. Onder het pseudoniem Van Arkel Zegwaard schreef hij niet alleen Herinneringen van een huisarts, maar ook Vrouwenarts, Vrouwenzaal, MorfinistEen arts grijpt in, Vrouwen om dokter Beylard, Dr. Ferdinand Lichtheem, sexuoloog, En de liefde... dokter Beylard? Aesculaap in Weideveld, De Varenbeektrilogie, Kwakzalvers, Dokter op de zeven zeeën, Bittere pil. En dan heb ik nog maar vluchtig gezocht. Geen van deze titels wordt genoemd op DBNL.

Op het wereldwijde web kom ik enkele malen de suggestie tegen dat Herinneringen van een huisarts uit 1947 stamt. Of dat klopt, kan ik niet controleren. Het zou kunnen. Er wordt een keer de tijdsaanduiding 'kort na den vorigen wereldoorlog' gegeven, wat betekent dat het boek na de Tweede Wereldoorlog gepubliceerd moet zijn, al vertelt het verhalen die van daarvoor dateren.

Dat waren andere tijden! 'Maar nu zat ik, na mijn visites te hebben ingeboekt, bij een geurig kop thee en een lekkere sigaar wat tijdschriften door te bladeren.' Een auto had de arts indertijd niet tot zijn beschikking. Hij verplaatste zich te voet of met een koetsje.

Over zijn patiënten heeft de dokter vaak wel een oordeel: 'De vrouw was een nerveus persoontje, kleinzeerig en overgevoelig.' En: 'Een leelijk, onopvallend, maar lichamelijk goed ontwikkeld meisje'. Dokter heeft hart voor zijn patiënten en helpt hen zo goed hij kan. Hij registreert sociale omstandigheden en houdt rekening met de wensen van de patiënt. Ook is de dokter niet feilloos en hij verbloemt zijn fouten niet.

Wel bleef ik het gevoel houden dat de dokter boven zijn patiënten verheven was, wat in die tijd waarschijnlijk ook niet zo vreemd was. De dokter is me verder net iets te heldhaftig, te nobel, te veel de goeierik.

Hoe betrouwbaar de medische kant van het boek is, moet een deskundige maar beoordelen. Toen ik het boek las, had ik nog niets over de auteur opgezocht. Ik had de indruk dat het hier werkelijk herinneringen van een huisarts zou kunnen betreffen, maar dat de gebeurtenissen net iets te mooi afgerond waren, waardoor het toch meer verhalen uit een huisartsenpraktijk werden dan herinneringen.

De verhalen hebben een lichte toon en worden vlot verteld. Ach, het is allemaal geen hoge literatuur, maar ik heb genoeg beroerdere boeken gelezen. 'Sic Transit' stak boven de andere verhalen uit. Het gaat over een meisje dat danseres wordt, van haar moeder vervreemd raakt en een tragisch leven leidt.

Het aardige van Herinneringen van een huisarts vond ik dat je een blik kunt werpen in een dokterspraktijk van een halve eeuw geleden en anders kun je in ieder geval te weten komen hoe men in die tijd dacht dat het er in een dokterspraktijk aan toe ging. En naderhand ben ik wel benieuwd geworden naar de man die zoveel pseudoniemen aangenomen heeft.

Illustratie uit het boek, door Jan Sluijters jr.

vrijdag 12 oktober 2012

Zware pijnstillers




Rob Schouten schrijft geen gave gedichten. Ze zijn praterig van toon (op het kletserige af soms), zijn meestal niet mooi opgebouwd of afgerond, ze rafelen hier en daar. En toch lees ik ze altijd met plezier.

Ik vind Schouten een ongemeen spannend dichter, die altijd met onverwachte gedachten komt. In het openingsgedicht van Zware pijnstillers toont hij ons bijvoorbeeld Hitler als huisvriend.
Wanneer hij langskomt blijf ik altijd
nog even hangen om te zien hoe hij dat doet,
met zijn vertrouwde stem mij kalm krijgt.
Nou ja, niet hemelschokkend, dat is zo. Maar toch aardig. En altijd op die converserende toon; Schouten mijdt alle hoogdravendheid. Hij probeert er maar het beste van de maken, schrijft hij ergens. En hij is ook maar een ambachtsman:
voor al uw kunst tijdens kantooruren:
woordkramer, zinlozer, verslapper.
Nuchter dus. Ironisch ook. En vaak een beetje smoezelig. In twee gedichten wordt zacht gekotst, waarvan eenmaal in een zure zee. Er zijn 'aftandse billen', 'een rafelig geval', 'een vergeelde drel', 'warme kreeft in snot'. De wereld die Schouten tekent, is altijd wat ontluisterd.

Schouten is een aards dichter, maar wel met een tik van het hemelse. Hij is met de bijbel opgegroeid en dat zullen we weten ook: het laatste oordeel komt een paar keer voorbij en een leeggeschud golgotha; als een park bedoeld is voor iedereen, dan hebben we meteen 'De ware oekumene'.

Niet dat Schouten zegt dat er een god bestaat:
ik durf het niet te zeggen,
er is te weinig dril in mijn bestaan
om er iets uit op te maken
Maar sommige dingen kun je niet anders ervaren dan als genade: bijvoorbeeld 'van die overweldigende hoogovens' of de brug over de Rijn die geopend is. 'Dan denk je toch weer: God!'

Maar naast God is er bij Schouten ook plaats voor Kabouter Plop en Gargamel. Of: 'Iets zegt me dat ik sterven moet/maar eerst wat seksueel geweld/in vrouwelijk gezelschap.'

Opvallend is het lange gedicht 'Wie ik ben', dat bij zijn jeugd begint ('Kleuterklasje dan maar doen, meneer?') en met grote passen bij het heden uitkomt:
Nu dan, alweer een tiental jaren uitgezocht
staat de Originalfassung weer voor,
ondanks gebruikssporen redelijk onbedorven,
heb ik de indruk, eigenlijk best geschikt
om er dan nu een einde aan te maken
voordat de tweede helft zich helemaal ontvouwt
en je het lekker jonge ding wenst, eerst om
wie weet nog een geboorteakte voort te brengen
en je dan voort te karren richting zwarte gat
waar 'toch nog onverwacht'
je tegenwoordig tijdje plots afknapt
en nauwelijks de vraag rest wie dit was.
Er een einde aan maken - het komt in nog een gedicht voor: 'Fluks jaag ik me een kogel door de kop'. Maar in een interview heeft Schouten ooit gezegd dat hij 'niet suïcidabel' is. Het zal wel weer een gedachtenspel zijn.

Schouten houdt namelijk van denken, van ideeën, van peinzen. Piekeren doet hij ook en het komt in elke bundel voor. Ook in deze bundel is er een gedicht dat niet voor niets de titel 'Tien uur en transpirerend' draagt.

De gedichten van Schouten zijn niet licht van inhoud, maar wel van toon en dat maakt ze goed verteerbaar. En wie weet hebben we er iets aan. Zoals aan zware medicijnen. 'Je moet het slikken om er iets aan te hebben', staat in de bijsluiter die voor in de bundel ligt. Gebruik van alcohol bij de gedichten is toegestaan.

Tien uur en transpirerend
Ik hijs me in mijn avondstemming.
Iets zegt me dat ik sterven moet
maar eerst nog wat seksueel geweld
in vrouwelijk gezelschap.
Daarna wordt in mijn kalme stadje
de maatschappij ontbonden
en vangt m'n doodsstrijd aan.
Het afscheid is genadeloos,
dag kinderen en gliacellen!
Alles laat me geweldig in de steek
tot ik een dood man ben geworden.
Als ook mijn wederopstanding mislukt
leg ik mij neer. Mijn daden waren pluis
en waaiden maar al te gewillig weg.




maandag 8 oktober 2012

Nynke



Nooit eerder las ik iets van Leendert van Wezel. Over zijn nieuwe roman, Nynke, hoorde ik dat die aardig in elkaar zou zitten. Ergens op het wereldwijde web las ik de reactie van een enthousiaste lezer. Ik ben minder enthousiast, maar ik kan me wel voorstellen dat er een publiek is voor dit boek.

Van Wezel weet namelijk aardig goed de tijd op te roepen waarin Nynke zich afspeelt, vooral de tweede helft van de zestiende eeuw. Voor de mensen in het stadje Goedereede is het een verwarrende tijd. Zo kiest het stadsbestuur de zijde van de prins, wat betekent dat niet meer de katholieken, maar de protestanten het voor het zeggen hebben. Wie zeker wil blijven van zijn baantje, moet ook de switch maken. Het gaat de hoofdpersoon, de stadsschrijver Lenert aan het hart.

Lenert zit vol twijfels. Niet alleen over politiek en godsdienst, maar ook over zijn zus. Hij heeft veel aan haar te danken, maar ze is ook verdacht in de ogen van veel burgers. Ze weet veel over de natuur, kent de werking van kruiden en voorziet wat het weer zal gaan doen. Dan is de beschuldiging van hekserij niet ver meer. Lenert weet niet goed wat hij van zijn zus moet denken; hij kan niet zomaar achter haar gaan staan.

Stilistisch is Leendert van Wezel zwak. Dat valt al op de eerste bladzijde op. Daar ademt iemand 'behoedzaam de zwoele avondlucht in', wordt de wind vergeleken met 'zacht gefluister', takken 'wiegden zacht', er zijn 'fluisterende dennennaalden' en een vrouw 'was adembenemend mooi'. De clichés waren blijkbaar in de aanbieding en Van Wezel heeft flink ingeslagen.

Beeldspraak gaat in Nynke bijna altijd mis. Nooit gebruikt de schrijver een beeld dat je bijblijft omdat het treffend is. Om de beelden die mij bijgebleven zijn, moest ik vooral lachen: iemand die zo diep inademt dat hij de puntjes van zijn longen strak voelt staan, bijvoorbeeld. En wat vindt u van deze? 'Blinde razernij overviel hem als een volle emmer kokend water'.

Als Van Wezel iets duidelijk moet maken over iemands gevoelens zaagt hij van dik hout planken. Er worden diepe zuchten geslaakt, vuisten worden gebald en mensen keren zich 'bruusk' om. Subtiel is het allemaal niet. Zo weet je ook van bijna alle personages (op Nynke na) al vrij snel of ze deugen of niet. De vrouw van Lenert deugt bijvoorbeeld niet. Het duurt alleen wel erg lang voordat hij dat zelf in de gaten heeft.

Voor zover ik begrepen heb ik, is Nynke bedoeld voor volwassenen, maar ik had voortdurend het idee dat ik een ouderwets jeugdboek aan het lezen was. Een boek zoals ik mij dat herinner uit mijn jeugd. Ook daarin had je helden en schurken, ook die boeken speelden zich vaak af in wat toen nog de Tachtigjarige Oorlog heette. Alleen waren toen de Roomsen en de Spanjolen de slechteriken. Wat betreft de verhouding katholiek-protestant is Van Wezel veel genuanceerder.

De stijl doet wat archaïsch aan. Bij Van Wezel is het 'volslagen duister' in plaats van 'helemaal donker'. Ook gebruikt hij bijzonder veel deelwoordconstructies. Dat zou met opzet gedaan kunnen zijn. De personages leven immers niet nu, maar in de zestiende eeuw. Maar dan is het weer raar dat de schrijver het heeft over een 'spanningsveld' tussen personen, dat iemand 'de hele situatie' vervloekt, dat iemand zich afvraagt 'wat nu eigenlijk zijn positie was ten opzichte van' iemand anders, dat God in 'een strak schema van uitleg' geplaatst wordt en daarmee wordt gebonden 'aan allerlei menselijke interpretaties', dat de hemel 'hermetisch afgesloten' is en dat mensen 'de volgende stappen in dat plan' kennen. Die uitdrukkingen passen niet in de zestiende eeuw. Ja, ja, ze zijn ook lelijk. Maar dat is wel duidelijk.

Stadsschrijver Lenert ruikt in kleuren. Dat zou heel aardig kunnen zijn, als Van Wezel ook iets anders met het gegeven deed dan het alleen maar noemen. Van verschillende zaken wordt verteld hoe ze ruiken: zacht beige, diepdonkerrood, goud en kobalt, botergeel met blauw bespikkeld. Soms betreft het inderdaad een geur: 'Hij rook aan de ham, een geweldige, volle beige-gele geur'. Maar soms is er helemaal geen geur en dat ruikt Lener toch iets: Toen rook hij de geur en wist hij het: de zandkleurige, grijsbruine kleur van naderend verdriet. En dat besef bracht de geur van angst mee, alsnog.'

Ik weet weinig van synesthesie; misschien werkt het wel echt zo. Voor mij was het verwarrend dat Lenert op een geurloze plek iets ruikt en dan ook nog in kleuren. Op andere momenten ruikt hij een werkelijk bestaande geur (gebakken brood), maar dan zijn er weer geen kleuren. Steeds meer kreeg ik het idee dat het niet meer was dan een aardigheidje en dat het boek eigenlijk geen functie heeft.

Datzelfde geldt voor een houten duiveltje dat Lenert altijd in zijn broekzak heeft. Soms wordt dat warm en soms voelt het koud aan. Dat maakt Lenert zich tenminste wijs. Het zegt iets over de bijgelovigheid van Lenert, maar voor mij rechtvaardigde dat niet de tientallen keren dat het duiveltje genoemd wordt.

Het grootste bezwaar vond ik de tekening van Nynke. Van Wezel had haar neer kunnen zetten als een begaafde vrouw, die alleen daarom al verdacht is. Maar er komt allerlei poespas aan te pas: dansen bij maanlicht, vervloekingen, verdachte handelingen. Voor mijn gevoel zat ik weer midden in een jeugdboek.

Er is aan het eind van de zestiende eeuw daadwerkelijk een heksenproces in Goedereede geweest. Van Wezel heeft zich verdiept in de processtukken en in de geschiedenis van Goedereede. Dat kun je merken en dat is ook de kracht van het boek. Het lukt Van Wezel vaak wel om de lezer mee te nemen naar ruim drie eeuwen geleden.

Maar dat maakt Nynke nog niet tot een goed boek. De onmachtige stijl heb ik al genoemd. Daarbij komt dat het verhaal af en toe wel erg traag is, dat Van Wezel enorm kan dooremmeren over kleinigheidjes en dat je als lezer eigenlijk nauwelijks iets hoeft in te vullen.

Toch zullen er genoeg mensen zijn die met plezier het boek zullen gaan lezen. Zo zijn er ook mensen die met veel plezier detectives, 'literaire' thrillers of streekromans lezen. Laten ze dat vooral doen.





zondag 7 oktober 2012

Ivo Michiels (1923-2012) overleden



Ivo Michiels is dood, ik las het net. Je weet, het kan gebeuren bij iemand van zijn leeftijd. En toch is het even schrikken.

De laatste jaren heb ik weinig aan en over Michiels gedacht. Er was een tijd dat dat anders was. In mijn boekenkast blijken twee exemplaren te staan van De Alfa-cyclus, die bestaat uit Het boek Alfa, Orchis militaris, Exit, Samuel, o Samuel en Dixi(t). Het ene exemplaar kocht ik in 1983, het andere is een afgeschreven bibliotheekexemplaar. Het kostte natuurlijk niet meer dan een scheet en drie knikkers en blijkbaar heb ik gedacht dat ik er ooit iemand blij mee zou maken. Dat is (nog) niet gebeurd.

In een van de dozen moet nog een exemplaar zitten van Het boek Alfa (1963), ergens in de jaren zeventig gekocht. Ik gok dat in diezelfde doos ook Het afscheid (1957) te vinden is en Verhalen uit Journal brut (vermeerderde uitgave van 1973) en Een tuin tussen hond en wolf (1977). Heb ik De vrouwen van de aartsengel (1983) nog gelezen? Misschien wel. Mogelijk is er een schrift waarin ik dat opgetekend heb, maar ach, al die moeite.

Een van mijn vrienden was weg van Michiels. Ik vermoed dat hij alles van hem gelezen heeft. Als er uit de dozen ooit een exemplaar van De ogenbank (1953) opduikt, heb ik dat van hem gekregen. Hij liet me ook de hele Alfa-cyclus lezen, waarbij hij stukken voorlas van het absurde, maar mooie spel Samuel, o Samuel. 

In mijn middelbare-schooltijd was Ivo Michiels zo'n beetje de laatste auteur die genoemd werd in onze literatuurmethode, als vertegenwoordiger van 'het andere proza'. In datzelfde stukje zal ook Hugo Raes genoemd zijn en wellicht ook Sybren Polet. Ik vond toen dat ik van al die auteurs wat moest lezen en dat heb ik ook gedaan. Van het werk van Michiels heb ik het meest genoten.

Bij het literatuurboek hoorde ook een bloemlezing. Ik vermoed dat daarin ook een stukje Michiels heeft gestaan. Ik gok op dit gedeelte uit Het boek Alfa.  Het gaat over bevelen:
ze stroomden op hem toe uit de vensters van de klassen en ze klonken op uit de keuken en de slaapkamer en ook in de kerk en op de straat en op de speelplaats waren ze en er was haast geen minuut op de dag die zonder bevelen was en het begon al vroeg met hop uit je bed en hop bidden en hop een plasje doen en het ging voort met hop bidden en hop eten  en hop bidden en hop een kus aan je vader die opstapt en hop een kus aan je moeder die thuisblijft en hop je tas en hop je broer en hop recht naar school  met aan de hand je tas en je broer en voort met hop bidden en hop zwijgen en hop spelen en hop ophouden met spelen en hop aan het bord en hop je les en hop je kneukels en hop de armen omhoog en hop de armen omlaag en voort met hop bidden en hop zwijgen en hop zingen en hop ophouden met zingen en hop honderd keer schrijven ik moet behoorlijk leren zingen en hop tweehonderd keer schrijven ik moet zingen wanneer mij bevolen wordt dat ik moet zingen en hop driehonderd keer schrijven ik moet het gezag van mijn heer erkennen en hop drieduizend driehonderd keer schrijven ik moet ik moet ik moet ik moet en voort met hop bidden en hop recht naar huis en hop naar de kerk en hop op je knieën en op je hoofd buigen en hop je zonden en hop vergiffenis vragen voor al je zonden (voor de bal die je gestolen hebt of voor de bal die je niet gestolen hebt maar waarvan iedereen zegt dat je hem hebt gestolen hebt zodat je hem ten slotte toch gestolen hebt en voor de vuile manieren die je hebt gedaan toen de grote jongen zei dat mesjes het anders doen dan jongens en je daarop zei dat wil ik zien en de grote jongen zei kom mee dan laat ik je wat zien) en hop gehoorzaam zijn en hop voor één keer liegen, en hop voor één keer liegen dat je niets hebt gezien van wat je hebt gezien die nacht met je vader en je moeder en de tafella met het grote mes erin dat reeds op de vloer lag toen je binnensloop (en dat je niets hebt gehoord of gezien van wat je hebt gehoord en gezien die andere nacht toen het vakantie was en het kermis was en de vaders beneden in de herberg rond de biertafels zaten en ook de moeders in de herberg zaten en elkanders borsten maten en de vaders riepen en de moeders lachten en de vaders naar de moeders liepen en iedere vader een andere moeder nam om de borsten te meten) en hop in de processie en hop neerknielen in het stof en neerknielen in de modder en knielen op de keien en knielen in de sneeuw en hop lammetje zijn en hop engel zijn en hop Jezus zijn en hop heilig zijn en hop meedoen en heilig zijn en meedoen en heilig zijn en voort met hop bidden en hop de handen vouwen en hop bidden voor je grootmoeder die ziek is en hop bidden voor je grootvader opdat hij gezond moge blijven en op bidden voor je andere grootmoeder die al lang geleden is doodgegaan en je doopmeter was dat-weet-je-nog-wel en hop bidden voor je andere grootvader die nog altijd niet is doodgegaan en al bijna honderd jaar is en je dooppeter is dat-weet-je-toch-ook en hop bidden voor je ouders en je broer en de bisschop en de koning en de koningin en hop een kakje doen en hop naar je bed en hop op je rug en hop op je zij en hop de ogen dicht en hop naar de hemel en hop naar de hel en voort voort voort en nog was dit alles niet, nog oneindig meer bevelen waren er (...)
Hoe vaak heb ik, als docent, als vriend, als kennis, als minnaar, in welke hoedanigheid dan ook, de volgende passage voorgelezen? Ik weet het niet meer. Ik tik hem nu over.
Ze hadden hem bespot en er luidkeels om gelachen toen hij had gezegd dat hij de sneeuw hoorde vallen en hij had gedacht: dit durf ik nooit meer zeggen, zei toch: Als je heel stil bent kan ik het vallen van de sneeuw horen. Ze lachte niet, zei: Als je heel stil bent hoor ik het ook.
Wat hoor je dan?
De sneeuw, hoe hij naar beneden komt.
Waar lijkt het op wat je hoort?
Het lijkt op dansen.
Hoe kan het geluid van de sneeuw lijken op dansen?
Omdat niemand hem hoort.
Kan niemand het horen wanneer je danst?
Niemand.
Ik ook niet?
Jij wel, denk ik. Als je heel lang en heel aandachtig luistert.
Ja, misschien dans je wel als de sneeuw. Wat doe je nog meer als de sneeuw?
Dromen ook.
Droom je dikwijls?
Soms, wanneer ik niet dans.
Dans je nu?
Nu niet.
Kijk, er vallen miljoenen vlokken, is elke vlok die naar beneden komt een droom?
Als ik droom zijn het miljoenen vlokjes droom die naar beneden komen.
Droom je nu?
Neen, nu niet.
Dansen doe je ook niet?
Dansen ook niet.
Wat doe je dan?
Ik luister naar de sneeuw, hoe hij naar beneden komt.
Wat doe je nog als de sneeuw?
Lachen soms.
Als je lacht is dan elke vlok die naar beneden komt een lach?
Elke vlok.
Lach je nu?
Neen.
Wat doe je nog als de sneeuw?
Zingen ook.
Zing je wanneer niemand het hoort?
Alleen wanneer niemand het hoort.
Ja, dan zing je als de sneeuw. Wat doe je nog als de sneeuw?
Bidden soms.
Wat nog meer?
Zuchten soms.
Wat nog meer.
Huilen soms.
Huil je alleen wanneer niemand het hoort?
Alleen wanneer niemand het hoort.
Dan huil je als de sneeuw.
Wanneer ik huil is elke vlok die naar beneden komt een traan.
Miljoenen tranen?
Miljoenen en miljoenen.
Huil je?
Neen, nu niet.
Misschien is de ene vlok die naar beneden komt een traan en de andere vlok een zucht en de andere vlok een gebed en de andere vlok een lach en de andere vlok een droom en de andere vlok nog iets anders. Of opnieuw een traan.
Wanneer ik alleen maar luister en niet dans en niet zucht en niet lach en niet droom en niet bid en niet huil, dan is de ene vlok die naar beneden komt een traan en de ander vlok die naar beneden komt een traan en de andere vlok een zucht en de andere vlok een gebed en de andere vlok een lach en de andere vlok een droom en de andere vlok nog iets anders.
Dan hoor je de sneeuw net als ik.
We horen wat niemand hoort.
Als we heel stil blijven en ons niet bewegen. Of ons bewegen als de sneeuw.
Hoe kunnen we ons bewegen als de sneeuw?
Vallen terwijl toch niemand het hoort.
Of dansen.
Dansen ook.
Hoelang sneeuwt het nog?
Niet lang meer, tot we groot zijn.
Ga je me nu nu een kus geven?
Ik geef je een kus.
Als de sneeuw.
Stil nu.
Ja.
Je huilt.
Ik huil niet.
Dans je?
Dansen ook niet?
Bid je?
Bidden ook niet.
Zucht je?
Zuchten ook niet.
Lach je?
Lachen ook niet.
Droom je?
Dromen ook niet.
Luister je?
Hoor je niet aan de sneeuw hoe ik luister? Hoor je 't niet? 
Twee lange passages heb ik overgetypt. Het is weinig wat ik nog voor het werk van Michiels kan doen. Eigenlijk hoop ik dat er iemand is die nu Het boek Alfa gaat lezen, zodat het nog wat langer duurt voordat Michiels' werk verdwenen is.

Spitz!




De laatste twee cd’s van Ellen ten Damme waren Nederlandstalig. Eerst verscheen Durf jij? met teksten van Ilja Leonard Pfeijffer en daarna Het regende zon met ook teksten van Remco Campert, Harry Mulisch en Ten Damme herself. De liedjes van de tweede cd vormen de basis voor de voorstelling Spitz! Maar ze zingt ook nummers van haar vorige cd (bijvoorbeeld ‘Misschien’ en ‘Je bent het einde’, het bekende ‘See you in Vegas’ en een nummer dat we vooral van Marilyn Monroe kennen (‘I wanna be loved by you").

Ten Damme heeft geen moeite met een groot podium. Ze neemt het direct in beslag, of ze nu zingt, speelt (piano, gitaar, viool), danst of het publiek toespreekt; ze is het middelpunt. Ze wordt ondersteund door een uitstekende groep dansers van het Scapino Ballet Rotterdam en zogenoemde ‘visuals’, geprojecteerde beelden.

Ten Damme is energiek. Onvermoeibaar zingt en danst ze, nergens zakt de voorstelling in. Ze houdt de spanning erin en lijkt moeiteloos het publiek mee te krijgen. Dat publiek bewondert haar niet alleen. Bewondering schept immers afstand. Maar Ten Damme weet ook bijna huiselijke momenten in haar optreden te bouwen.

De muziek is prima in orde, de meeste teksten zijn dat ook. Het nummer ‘Verder, verder’ wordt ondersteund door beelden van sneeuwvlokken en een fraaie choreografie. Maar zinnen als ‘ik heb mijn hersens uit hun taak ontheven’ en ‘het enige wat ik aan mijn bestaan nog toevoeg is dat ik wanhopig schreeuw’ zijn houterig en omslachtig. Ook bezondigt Pfeijffer zich aan tautologieën (‘zoals bijvoorbeeld’). Dat had beter gekund.

Maar dat is niet wat je blijblijft. Ik heb gewoon een goed optreden gezien van iemand die met overgave haar nummers brengt. Pet af.





dinsdag 2 oktober 2012

Gediggies




Harry Oonk noemde zijn debuutbundel Gediggies en daaraan kun je zien dat hij zijn gedichten met weinig pretentie aan de wereld wil tonen. Bij sommige van zijn teksten zou je je zelfs kunnen afvragen of het wel gedichten zijn; soms is een tekst niet veel meer dan een aforisme.

De hele bundel door overweegt de gedachte. Blijkbaar wil Oonk de lezer aan het denken krijgen. Ook wil hij graag positieve boodschappen meegeven. De gedachten zijn soms fraai en soms wat voor de hand liggend. Ik kan mij wel voorstellen dat er een lezerspubliek is dat juist vanwege de boodschap de gedichten van Oonk wil lezen. Ook bijvoorbeeld Toon Hermans had veel lezers die meer gaven om de inhoud dan om de vorm.

Mij was de boodschapperigheid wat te nadrukkelijk. Ik had graag gezien dat er in de gedichten iets meer gebeurde op taalniveau.
 
Uit de strijd om het stadsdichterschap van Ede (Oonk haalde de finale) bleek dat Harry Oonk prima kan werken met rijm en ritme. Hij is een goede performer en de vorm van een gedicht kan de voordracht ondersteunen.

Maar dat soort metrische gedichten komt maar heel weinig voor in Gediggies. Oonk heeft zijn gedichten regelmatig gestuurd aan zijn vaste lezers, de ‘Vrienden van de poëzie’. Uit die gedichten koos Harry er honderdvijftien en legde die voor aan twintig vrienden, die uiteindelijk de zestig gedichten kozen die in de bundel staan.

In sommige gedichten is Harry Oonk ongemeen grappig. Een voorbeeld:

Coquille Saint Jacques
 Ja… uitslover,
daar lig je dan,
gewenteld in gefruite uitjes
op een bedje van zeekraal
gepimpt met soja
en een druppie citroen.
 Dat krijg je ervan,
met je sterke sluitspier.

Bij de gedichten zijn fraaie potloodtekeningen gemaakt door Rudi Jonker. Vaak komt daarop iemand voor met een knapzak. Dat lijkt te staan voor iemand die zonder veel ballast in het leven wil staan en van elke dag wil genieten.

De bundel is te verkrijgen na een mailtje aan de dichter (oonkharry@gmail.com) of aan de uitgeverij (uitgeverijHGY@gmail.com). De prijs is € 12,50. De gedichten op www.harryoonk.nl geven een indruk, maar staan niet in de bundel. Voor een indruk van de illustraties: rudijonker.nl.

Illustratie bij een gedicht over het ruimen van geiten